4
Hij weet dat ze het brood dat ze van huis meeneemt in een groene bak bij de ingang van de school gooit en de lunchpauze met haar vriendinnen in een snackbar doorbrengt.
Op een subtiele manier zorgt hij ervoor dat hij haar opvalt. Eén keer door iets op te rapen wat ze laat vallen. Andere keren door in haar richting te kijken en net iets te lang haar blik vast te houden.
Het werkt bijna onmiddellijk. Meisjes die denken dat ze belangstelling hebben van mannen gaan zich aanstellen. Ze bewegen zich anders, lachen vaker en praten luider.
Hij ziet hoe ze steeds vaker blikken op hem werpt om te checken of ze zijn aandacht nog wel heeft. Nou, die heeft ze, en voorlopig zal ze die houden ook.
Na een periode van voorbereiding beslist hij dat het moment daar is. Tegen Elsie van de snackbar zegt hij duidelijk ‘Tot morgen‘, wetend dat Moniek het hoord en wetend dat ze in het weekend nooit met haar vriendinnen in de snackbar is.
Maar deze zaterdag natuurlijk wel. Met een boek en een grote milkshake voor zich zit ze alleen aan een tafeltje.
Terwijl Elsie belangstellend toekijkt, gaat hij zonder iets te vragen tegenover haar zitten en ze wordt knalrood, maar trotseert wel zijn blik.
“Spannend boek? ”
“Nicci French,” zegt ze, terwijl ze het boek ophoudt.
“Heb je ze allemaal? ”
Ze knikt.
“Dat is goed,” zegt hij. “Het is goed om veel te lezen. Goed voor je levenservaring. Je kunt tenslotte niet alles zelf meemaken, maar je moet wel weten wat er in de wereld gebeurt. Alhoewel er niets gaat boven eigen ervaring.”
Dat vindt zij ook. Ze probeert te kijken als iemand met levenservaring.
Hij vraagt wat dingetjes, over haar school, haar vriendinnen en uit zichzelf vertelt ze dat ze alleen woont met haar moeder, en dat haar vader elders in de stad een huis heeft en af en toe op bezoek komt, maar niet met regelmaat, zodra hij een nieuwe vriendin heeft laat hij zich wekenlang niet zien.
“Echt veel heb je niet aan hem,” zegt ze.
Hij vindt dat jammer, omdat een vader een belangrijke rol heeft in het leven van een kind, en dat geldt heus niet alleen voor zonen, al denken veel mensen van wel.
“Ik kan me niet voorstellen dat jij geen vader nodig zou hebben,” zegt hij, en ze geeft aarzelend toedat hij gelijk heeft.
“Het was leuk om met jou te praten,” zegt hij als hij opstaat. “Misschien kunnen we nog eens zo ‘n gesprek hebben.”
Ze gaat er gretig op in, en hij stelt een café voor ergens in de binnenstad. Hij weetd at ze voor die afspraak zal moeten liegen thuis, en dat is ook de bedoeling, het beeld van die twee aan tafel, voordat de baksteen de idylle kwam verstoren, staat hem nog op het netvlies.
De verstoring van die harmonie is één van zijn doelen. Want waarom zou hij die vrouw gunnen wat ze hem heeft afgenomen?
Annes moeder zit al klaar, rechtop in de stoel bij het raam, een weekendtas naast zich. De arm die Anne aanbiedt is niet zozeer voor de gezelligheid als wel om haar moeder overeind te houden als ze struikelt, iets wat ze nogal eens doet.
Ze lopen langzaam over het linoleum van de lange gangen, door de ontelbare klapdeuren die zich na een druk op een gigantische knop openen, en passeren de ene rollator na de andere. Zoals altijd is het te warm in het tehuis, iets wat kennelijk nodig is om de bewoners op temperatuur te houden nu ze dat zelf niet meer voor elkaar krijgen. De buitendeuren, die openschuiven als ze aan komen lopen, laten een vlaag frisse lucht door die gretig door Anne wordt opgesnoven.
“Koud!” huivert haar moeder, en Anne staat stil om haar shawl dichter om haar hals te knopen. Het is een handeling die haar onvermijdelijk terugvoert in de tijd. Klaarstaan om naar school te gaan, ongeduldig trappelvoetend in de gang omdat het weer zo laat is, maar de jas moet nog dicht en de das moet nog om. “Mam…ik bén al zo laat!” Frank is al weg, die is altijd op tijd, doet zelf zijn jas dicht, vergeet zijn shawl, is de deur uit voordat hij teruggeroepen kan worden en loopt ook nog sneller dan zijn zusje. Zelf haalt ze het meestal op het nippertje, bijna in haar broek plassend van de zenuwen en het harde lopen steekt ze buiten adem als laatste het schoolplein over, en rent de school binnen vlak voordat de deuren gesloten worden.
Waarom ging het iedere dag hetzelfde? vraagt ze zich af, terwijl ze de shawl strikt onder het gezicht dat met een kinderlijk vertrouwen naar haar is opgeheven. Waarom kon een volwassen vrouw er niet voor zorgen dat haar kinderen rustig konden ontbijten en op tijd naar school vertrekken? Vader was er nooit op momenten die cruciaal zijn in een gezin. Die was altijd al vroeg weg en kwam, vreemde logica, laat thuis.
“Niet zo strak,” klaagt Annes moeder.
“Sorry mam!”
Ik sta overal alleen voor, dat was het excuus voor de toenemende gemakzucht. Kinderen die te laat naar school vertrokken, met vuil goed volgepropte wasmanden, liefdeloos bereid eten. Allemaal uitingen van protest, maar dat begreep Anne pas veel later. Haar moeder was teleurgesteld in bijna alles, het leven, haar huwelijk, het moederschap en zichzelf. Alleen de zoon maakte iets goed, ze aanbad Frank op een bijna ziekelijke manier, en die liet het zich aanleunen omdat hij verdomde goed inzag dat het zijn leven een stuk makkelijker maakte.
Toen Frank en zij naar de middelbare school gingen en hun moeder een opleiding ging volgen voor doktersassistente en een baan vond, braken er voor het gezin betere tijden aan, met een moeder die levendiger was dan haar kinderen haar gekend hadden. Dat was winst, maar het kwam te laat om nog iets te veranderen aan het fundamentele gevoel dat je weinig aan je ouders hebt.
Annes keuze om psychologie te gaan studeren had zeker te maken met het verlangen iets te begrijpen van de vrouw die haar moeder was maar zich niet zo gedroeg. Pas in de loop van haar studie kwam haar belangstelling voor al die andere zaken die haar vak zo fascinerend maken.
Ze wandelen door het parkje naar de parkeerplaats waar Annes auto staat, haar moeder tuurt strak naar de grond. De vrouw die ooit een fervent tuinierster was, loopt nu onverschillig voorbij aan de uitbottende knoppen van een blauweregen, perkjes met tulpen en hyacinten en verspreid over het gras het paars, geel en wit van krokussen. Het is onvoorstelbaar hoe snel rozen groeien in deze tijd van het jaar, ze zou er haar moeder op willen wijzen: kijk eens hoe ze al uitbotten! Maar het heeft geen zin, de wereld buiten de muren van het verzorgingshuis interesseert haar allang niet meer.
Het kost tijd en energie om moeder in de auto te installeren, en Anne verrekt een spier in haar rug bij het vastmaken van haar veiligheidsriem. Met een pijnlijk vertrokken gezicht kruipt ze achter het stuur. Ze voelt zich nu al uitgeteld, en het weekend is nog maar net begonnen.
“Je zegt niks. Je hebt er zeker geen zin in,” zegt haar moeder.
“Sorry mam.”
Ze legt haar hand op die van haar moeder, die haar tas op schoot heeft gelegd, haar handen er beschermend omheen.
Een weekendje moeder is een all-in-belevenis, waarbij één ding vooropstaat: je kunt je niet veroorloven om even elders te zijn met je gedachten.
Helaas heeft moeder deze dag een aantal heldere momenten. Ze staat midden in de zitkamer en kijkt om zich heen. “Waar zijn mijn meubels eigenlijk gebleven?” wil ze weten.
“Mam, heb je zin in een kop thee?”
“Ik vroeg je wat!”
Het is ongelooflijk hoe haar moeder er tijdens zo’n bui in slaagt Anne het gevoel te geven dat ze weer het kind is dat vooral gehoorzaam en inschikkelijk moet zijn.
“Er was geen plaats voor, mam.”
“Wel waar ik woonde.”
Haar moeder wacht geen reactie af maar loopt naar de keuken, waar ze lades open begint te trekken. “Die knoflookpers is van mij. Alles hier is van mij. Mijn spullen inpikken!” Ze loopt terug naar de kamer en stopt de knoflookpers in haar handtas.
“Mam, ga nou even zitten. Ik heb wat lekkers gehaald bij de thee. Bokkenpootjes, daar ben je zo dol op.”
Haar moeder zit met een stuurs gezicht aan tafel. Ze knoeit met haar thee en met het koekje, vochtige kruimels verzamelen zich in haar mondhoeken.
“Waarom ben ik hier?”
Anne zwijgt.
Zonlicht strijkt over de tuin, afgewisseld door schaduwvegen als er een paar wolken langstrekken. Een koolmeesje hangt aan een sliert pinda’s, die ze zo heeft opgehangen dat de kat van de buren er niet bij kan. Het is weer om een eind te lopen, uren achter elkaar, net zo lang tot je niet meer na kunt denken van vermoeidheid.
“Wat eten we?”
“Dingen die je lekker vindt, mam.”
Haar moeder maakt een snuivend geluid.
Het zal wel.
Die nacht wordt Anne wakker als haar moeder de slaapkamer binnen komt. In het licht van het bedlampje ziet ze haar bij de deur staan in een witlinnen nachtjapon, haar haren in warrige slierten tot op haar schouders, magerder dan ze overdag in haar gewone kleren lijkt.
“Wat is er mam?”
“Ik kan vader niet vinden. Ik heb overal gekeken. Er zal toch niet iets gebeurd zijn? Je moet helpen zoeken.”
Anne staat op en slaat haar peignoir om de schouders van haar moeder.
“Kom mam, we gaan een beker warme melk drinken.”
Maar haar moeder gaat op de rand van het bed zitten.
“Ik vind het hier niet leuk, ik wil naar huis.”
Ze begint te huilen, en Anne zit hulpeloos naast haar, haar armen om haar moeder heen.
“Weet je mam, als je nou eens gezellig bij mij in bed kruipt…wedden dat je dan zo weer slaapt.”
Haar moeder laat zich als een kind instoppen, ze is opgehouden met huilen.
“Waarom kan ik hier niet blijven?” vraagt ze. “Waarom niet?”
“Verdomme Nash!” roept Derk geïrriteerd terwijl hij de keukenla dichtsmakt.
Natasha staat zichzelf kritisch te bekijken in de gangspiegel, zich er waarschijnlijk niet van bewust hoe goed ze eruitziet in dat kleine strakke jurkje, met het lekkerste kontje van de wereld. Haar grote ogen staan afwachtend, ze fronst een beetje, als Derk die toon aanslaat belooft het zelden wat goeds.
Derk houdt de nagelvijl omhoog die hij tussen de vorken heeft ontdekt.
“Hé,” zegt Natasha blij verrast, “ik heb me een ongeluk gezocht!”
“In de bestekla, Nash.” Derk ziet zichzelf staan met de vijl in zijn geheven hand. Hij staat voor lul, en dat besef maakt zijn humeur er niet beter op.
Natasha ontgaat de ernst van de situatie volkomen.
“Shit,” zegt ze, “dat ik daar nou niet aan gedacht heb.”
“Kun je die zooi niet een beetje bij elkaar houden?” vraagt Derk.
Er verandert iets in het gezicht van Natasha.
“Vanochtend stond ik haargel op mijn gezicht te smeren in plaats van mijn aftershave. We hebben toch onze eigen plek in de badkamer? Houd je daar dan ook aan.”
Natasha loopt langzaam langs hem heen naar de fruitschaal en pakt er een appel af.
“Zal ik mijn troep in een verhuisbox doen, zodat het net is of ik hier niet woon?” stelt ze voor terwijl ze de appel afveegt aan haar jurk.
“Daar gaat het niet om,” zegt Derk, die allang spijt heeft dat hij deze zinloze confrontatie is aangegaan.
“Waar gaat het dan eigenlijk wel om?” wil Natasha weten.
Ze bijt in de appel en loopt als hij geen antwoord geeft behoedzaam naar de deur.
“Nash, kom hier!” beveelt Derk.
Ze draait zich om, haar kleine borstjes uitdagend vooruit. “Wat is er nou? Arrogante lul.”
“Arroganter dan de vorige keer dat je hier woonde?” wil hij, ineens geïnteresseerd, weten.
Hoe is het toch mogelijk dat iedereen in zijn omgeving hem de laatste tijd aanspreekt op een karaktereigenschap die hij zijn hele leven al bezit?
“Welnee,” zegt ze, haar mond vol appel, “erger dan toen kan niet. Maar je zeikt wel vaker. Een vijl in de bestekla!” Ze doet zijn stem na. “Best gênant eigenlijk, Derk.”
Ze ziet zijn gezichtsuitdrukking en komt in beweging.
Midden in de keuken lopen ze elkaar in de armen.