2

Ze is gewoon een moeder met een kind achter op de fiets, zoals er dagelijks honderden moeders naar scholen fietsen. Haar verhaal zie je niet aan haar af en de blauwe plekken op haar rug en armen zijn al bijna verdwenen. Je knapt ervan op als je een tijdje weg bent bij een man die er makkelijk op los slaat.

Kees Bakker kijkt naar zijn vrouw met een zekere wroeging. Totdat hij het gezichtje van Katja ziet, die hij nu alweer weken niet gesproken heeft. Wat hij misschien ook fout heeft gedaan, en zelfs daarover kun je van mening verschillen, zijn vrouw heeft niet het recht om hun dochter bij hem weg te houden.

Mieke Bakker tilt Katja uit het zitje en geeft haar een zoen. “Op me wachten hoor, straks!” roept ze.

“Ja mam.” Katja huppelt weg.

Voordat ze in de school verdwijnt zwaait ze naar haar moeder. Of is het naar hém?

Bakker heft aan de overkant van de straat zijn arm in een pathetisch gebaar, de zoute smaak van tranen in zijn keel.

Mark ziet als een berg op tegen het komende gesprek, merkt Wil. Thee wil hij niet en zitten evenmin. Met zijn handen in zijn zakken en een afwerende uitdrukking op zijn gezicht sjokt hij achter Marleen aan. Als je kinderen krijgt, staan ze misschien op een dag zo bij je in de kamer, realiseert ze zich ineens. Gek eigenlijk, als ze aan een kind van haar en Karel denkt, is het altijd een baby. In haar armen. Hij beschermend over hen heen gebogen. Maar kinderen groeien op, en worden op een dag Mark, of Moniek, die volgens Anne af en toe knap moeilijk kan zijn. Het zal wel een truc van de natuur zijn: mensen laten verlangen naar iets wat klein en onschuldig is en de rest nog even buiten beeld laten. Hier in de praktijk kan ze zien tot wat voor volwassenen die kleine onschuldige baby’s kunnen uitgroeien. Maar met hun kind zal het niet zo gaan, daar is ze altijd nog zelf bij. Hun kind…als het ooit zover komt dan.

In haar spreekkamer probeert Marleen Mark zover te krijgen dat hij haar vertelt wat er gebeurde op de middagen dat hij bij zijn buurjongen Huib aan het computeren was. Natuurlijk weet ze het verdomde goed, en Mark weet dat zij het weet, maar daar gaat het niet om. Hij moet de woorden durven uitspreken, zodat ze hun magische werking op hem verliezen. Zolang hij de gebeurtenissen wegstopt, zullen ze op de meest onverwachte momenten weer bovenkomen en blijft hij er last van houden. Ze probeert dat uit te leggen, maar zijn gêne en weerzin zijn groter dan zijn begrip.

Moeizaam weet hij onder woorden te brengen dat Huib zijn hand op zijn been legde en die langzaam naar boven schoof.

“Entoen, Mark?”

“Hij kwam aan me,” zegt Mark met tegenzin.

“Wat bedoel je daarmee?”

“Dat weet je best.”

“Ik weet het pas als jij het gezegd hebt.”

Mark zucht en kijkt haar wanhopig aan.

“Hij wilde dat ik hetzelfde deed.”

“Wat deed, Mark?”

De stilte die nu volgt, voelt definitief aan.

“Bedoel je dat jullie elkaar aftrokken?”

Mark kijkt zo geschokt dat Marleen een glimlach moet onderdrukken.

“Mark…?” vraagt ze.

Een diepe zucht. “Ja…we trokken elkaar af.”

Het is een drempel die hij genomen heeft. Daarna komt het verhaal wat vlotter. Hoe het een paar keer gebeurde, en dat hij het best prettig gevonden had, spannend ook wel.

Toen was zijn broertje een keer onverwacht langsgekomen, had alles gezien en was naar huis gerend om het aan zijn moeder te vertellen.

De rel! Een huilende moeder, een tierende vader en een pesterig lachend broertje. Zijn vader was op hoge poten naar de buren gestapt. Nog één poging tot contact en hij zou Huib bij de politie aangeven.

Ze hadden elkaar nooit meer gesproken. “Ik durf hem niet eens meer gedag te zeggen,” mompelt Mark.

En sindsdien wil hij niet meer met meisjes uit en durft hij het niet met jongens.

“Mark,” zegt Marleen, “als je hierin blijft hangen, schiet je geen meter op. Ga eropuit. Zoek uit of je homo bent of niet. Of het echt zo leuk is met jongens als je denkt.”

Een hoopvolle blik in Marks ogen, die onmiddellijk weer dooft. “Mijn ouders zien me aankomen,” zegt hij treurig.

Mevrouw Hennis weet eigenlijk al dat ze beter thuis kan blijven deze ochtend. In de gang trekt ze haar wijde regenjas aan. Iets in haar, een drang waaraan ze geen weerstand kan bieden, drijft haar het huis uit.

Het regent nu al voor de vierde dag, lauwe plensbuien waardoor de planten de grond uit schieten en het buiten geurt naar natte aarde en fris groen. Maar natuur is het laatste wat haar op dit moment interesseert. Het weer stemt haar alleen tevreden omdat een vrouw in een regenjas dan niet opvalt.

Ze haast zich naar de supermarkt, een andere dan waar ze de afgelopen jaren haar boodschappen heeft gedaan. De herinnering aan haar laatste bezoek heeft ze met redelijk succes verdrongen.

Ze stopt een munt in de gleuf van het boodschappenkarretje en duwt het langs de schappen. De jongen die de melkvoorraad bijvult groet haar vriendelijk. Er zijn cursussen voor winkelpersoneel: hartelijk groeten, de klant het gevoel geven dat ze welkom is, dat soort dingen, evengoed doet het prettig aan. Ze groet terug.

Ze wordt bevangen door een griezelig maar tegelijkertijd heerlijk gevoel van opwinding als ze een blikje tonijn in haar karretje legt en met een snelle blik om zich heen twee andere blikjes in een zak van haar wijde jas laat glijden. Het moeten kleine dingen zijn, geen literblikken erwtensoep om maar iets te noemen. Kniekousjes bijvoorbeeld laten zich makkelijk in de diepe zakken van haar jas verstoppen. Of een theezeefje in blisterverpakking. De kilte van twee voorverpakte biefstukjes in haar jaszak bezorgt haar een rillerig gevoel. Een doosje After Eight zal te veel ruimte innemen, weet ze, maar een paar dikke repen chocolade kunnen er nog wel bij. Net als die doosjes dure thee. Ze vergeet niet om ondertussen ook het een en ander in haar karretje te leggen, en zo nadert ze langzaam maar zeker de kassa.

Een niet al te lange rij, goddank, want dit zijn tóch de zenuwslopende minuten. Ze rekent af. Vergist ze zich of werpt de caissière haar een speciale blik toe? Maar als ze vriendelijk naar haar glimlacht, lacht het meisje terug, terwijl haar snelle handen de boodschappen in een plastic draagtasje stoppen.

Ze staat buiten. Heerlijk, die voorjaarswind tegen haar gezicht, dat nog vochtig is van de regen van daarnet. Dan voelt ze de hand op haar schouder. Hoe vaak heeft ze daar niet van gedroomd? Gillend werd ze altijd wakker, de stem die bij de hand hoorde nog in haar oor. Een stem die zacht maar onmiskenbaar gebiedend zegt: “Ach mevrouw, wilt u rustig met mij mee naar binnen gaan?”

Kees Bakker is een offensief begonnen. Zijn therapeut heeft vorige week gezegd dat ze er ook voor hem is, en dat kan ze nu mooi laten blijken.

“Je zou thuiskomen met Katja,” zegt hij tegen zijn vrouw. “Dat heb je beloofd. Wij samen in therapie en jij weer thuis. Waar of niet?!”

Hij kijkt triomfantelijk naar Anne, terwijl zijn vrouw, die toch al niet erg enthousiast is binnengekomen, weer in haar schulp kruipt.

“Hebt u dat werkelijk zo beloofd?” vraagt Anne haar.

“Ik zal je natuurlijk niet meer slaan,” zegt Bakker royaal.

Anne werpt hem een waarschuwende blik toe. Het wil maar niet tot hem doordringen dat hij af en toe zijn mond moet houden. Ze heeft zich voorgenomen om geduld met hem te hebben, maar dat valt al meteen niet mee. Iets wat natuurlijk alles te maken heeft met wat er die ochtend gebeurd is. “Mam, er heeft iemand in de border gestaan!” Moniek, vertrokken om naar school te gaan, was speciaal voor die mededeling weer naar binnen gekomen en ze was met haar meegelopen, de voortuin in. “Kijk maar!” En haar dochter had haar gewezen op de diepe schoenafdrukken tussen de rozenstruiken, dicht bij het raam. “Een gluurder, mam!”

“Wat is er nou te zien bij ons,” had Anne gezegd, maar het vervelende gevoel in haar maag liet zich niet wegdenken. Er had iemand naar binnen staan kijken terwijl zij onderuitgezakt voor de televisie zat, te moe om zich in de krant te verdiepen. Een zapavond was het geworden. De zoveelste op rij. Wat was daarvan nou de attractie? Misschien was die man wel meteen weer vertrokken toen hij had gezien hoe weinig opwindend het er toeging, maar vanaf nu zou ze zich nooit meer op haar gemak voelen als het donker werd aan de andere kant van het raam.

Ze heeft er een hekel aan om met dichte gordijnen te zitten, altijd gehad, het geeft haar een opgesloten gevoel en vanaf de straat is het toch niet mogelijk om naar binnen te kijken. Maar natuurlijk, als iemand de tuin in komt om te gluren is het een ander verhaal.

Oké, dat weet ze dan nu. Voortaan de gordijnen dicht. Maar het gebeurde zit haar dwars en ze weet dat het een rol speelt in haar reactie op Bakker.

Ze kijkt naar Mieke Bakker, die blijft zwijgen als het graf, starend naar de gevouwen handen in haar schoot.

“Het duurt al zo lang,” zegt Bakker. De wanhoop in zijn stem klinkt oprecht.

“Wilt u eigenlijk nog wel verder met uw man?” vraagt Anne.

Mieke Bakker haalt nauwelijks merkbaar haar schouders op.

“En hebt u enig idee wat er moet gebeuren voordat u het aan zou durven om weer naar huis te gaan?”

Weer dat bijna onzichtbare bewegen van haar schouders.

“Hoe lang moet ik nog wachten, Mieke? En Katja dan, mijn dochter, ik mag mijn eigen dochter toch wel zien?”

Van het ene moment op het andere staat Mieke Bakker midden in de kamer, haar ogen schieten vuur.

“Mijn dochter, mijn dochter…hou toch op man. Hoe weet je eigenlijk of ze wel van jou is!”

De klap waarmee ze de deur achter zich dichtslaat galmt na.

Bakker zit verstard op zijn stoel, Anne trouwens ook. Ze is veel gewend, maar de manier waarop Mieke Bakker nu al voor de tweede keer van een gedwee vrouwtje in een furie is veranderd, verbijstert haar, net als de mededeling aan haar nietsvermoedende echtgenoot.

“Meneer Bakker…?” begint ze voorzichtig.

Hij schudt langzaam zijn hoofd. “Ze zei maar wat,” zegt hij met een vage glimlach. “Als ze weer thuiskomt, is alles in orde.”

“Ik denk niet dat het zo simpel ligt.”

“En dan eerst met vakantie. Dat is zo lang niet gebeurd.”

“Meneer Bakker, het is echt beter als u de komende week geen contact hebt met uw vrouw,” waarschuwt ze.

“De Costa Brava, daar zijn we op onze huwelijksreis geweest. Mieke vond het geweldig. Goed voor Katja ook, de hele dag in de zon. De zee…”

Anne verheft haar stem een beetje. “Meneer Bakker, wilt u mij beloven dat u haar niet opzoekt deze week?”

Hij staat langzaam op. “Het wordt weer net als in het begin,” zegt hij bijna blij. Met zijn hand op de deurknop draait hij zich naar Anne om. “Als ze niet terugkomt, gaat ze eraan!”

Anne staart naar de deur, die meneer Bakker geruisloos achter zich dicht heeft getrokken. Hij meende wat hij zei, daar twijfelt ze geen moment aan. Van zijn vrouw is ze minder zeker, alhoewel het er behoorlijk spontaan uitkwam en ze ook niet het type lijkt dat af en toe een opmerking de ruimte in slingert om te kijken wat het effect zal zijn. Een explosieve situatie, en er is weinig wat ze eraan kan doen, behalve hopen dat Bakker zijn vrouw de komende week met rust laat. Ze zucht, kijkt op haar horloge en loopt haar kamer uit.

Achter de balie zit Wil diep over haar werk gebogen, iets wat ze alleen doet als ze zich miserabel voelt. Anne kijkt naar haar hoog opgetrokken schouders en weerstaat de neiging om even over haar haren te strijken. Als Wil er zo bij zit, weet ze zonder dat het gezegd hoeft te worden wat er gebeurd is. Ongesteld geworden. Voor de zoveelste keer is de hoop op een zwangerschap de bodem in geslagen. Over een paar dagen zal ze weer opbloeien, als er een nieuwe periode met een nieuwe kans begint. Ze is sterk, Wil, maar hoe lang houdt ze het nog vol om van de ene teleurstelling naar de andere te leven?

Wat ironisch moet het voor haar zijn dat er op dit moment een vrouw in de wachtkamer zit die haar baby in een winkel heeft achtergelaten. Gewoon vergeten. Een verkoopster was haar achternagerend. Anne probeert zich de situatie voor te stellen: “Mevrouw, u hebt uw baby bij ons laten liggen.” Marijke de Waal was volkomen overstuur thuisgekomen. Dat, in combinatie met eerdere klachten van slapeloosheid, prikkelbaarheid, huilbuien en angstaanvallen, had de huisarts op het idee gebracht dat het misschien handig zou zijn om een psycholoog te raadplegen. Soms komen dingen goed uit, een cliënt met griep belt af en een verwarde moeder komt ervoor in de plaats.

Marijke de Waal ziet er inderdaad beroerd uit, vindt Anne als ze zich aan hen voorstelt. En haar man heeft duidelijk ook betere tijden gekend. Zijn afgetrokken gezicht verraadt dat de baby hem zijn nachtrust kost.

In tegenstelling tot zijn vrouw, die zwijgend voor zich uit zit te staren, wil Frits de Waal wél praten, graag zelfs. Hij moet duidelijk heel wat stoom afblazen. Hij werpt blikken naar zijn vrouw, terwijl hij vertelt waarom ze hier zijn.

“De baby vergeten, dat houd je toch niet voor mogelijk, zo ben jij helemaal niet!”

“Was alles normaal voordat dit gebeurde?” vraagt Anne.

Marijke schudt langzaam en zonder op te kijken haar hoofd.

“Het begon meteen na de bevalling,” zegt haar man. “Je wilde Pimmetje niet eens zelf vasthouden. Je gaf hem meteen aan mij.”

“Maar ik hield wel meteen van hem!”

“Daar merk ik dan verdomd weinig van,” zegt haar man, en hij kijkt Anne veelbetekenend aan. “Anders zou hij niet zo vaak kletsnat en huilend in zijn wieg liggen als ik thuiskom.”

Zijn vrouw begint hartverscheurend te huilen. Tussen het snikken door klinkt haar verhaal Anne maar al te bekend in de oren. De man die iedere ochtend alle huiselijke beslommeringen achter zich kan laten om naar zijn werk te gaan, en de vrouw die aan huis gekluisterd zit met een krijsende baby en het gevoel dat ze de dag nu al niet aankan.

Het zou haar eigen verhaal kunnen zijn, lang geleden. Moniek net geboren, de verwarring dat je blij kunt zijn met je kind en evengoed met afgunst je man nakijkt als die ‘s-ochtends de deur uitgaat. Alleen was zijzelf na haar zwangerschapsverlof weer aan het werk gegaan, gelukkig, en was haar leven na verloop van tijd weer in balans gekomen. Aan Willem was het niet uit te leggen geweest, net zomin als het Marijke de Waal was gelukt het Frits bij te brengen. Zoals veel mannen met een drukke baan vindt die dat hij het een stuk zwaarder heeft dan zijn vrouw, van wie niets anders verwacht wordt dan dat ze leuk het huishouden doet en ondertussen even de baby verzorgt.

“En als er iets met Pimmetje gebeurt, hè…wat dan?” roept Marijke in tranen.

Het is een sleutelzin die Anne onmiddellijk oppikt. Waar is Marijke bang voor, wil ze weten.

Frits de Waal gaat langzaam rechtop zitten, zijn ogen groot van ontzetting, als zijn vrouw over haar fantasieën vertelt. Over hoe ze de baby uit haar handen laat glippen als ze hem in het badje doet. Langzaam verdwijnt hij onder water. Spartelende armpjes, een steeds blauwer gezichtje, terwijl zijn moeder bewegingloos toekijkt tot de laatste rimpeling van het water is verdwenen.

“Is hij dan dood?” vraagt Anne.

Op het gezicht van Frits neemt het afgrijzen toe.

Marijke knikt. “Daarom leg ik hem gauw terug in zijn wiegje in plaats van hem in bad te doen, want dan is hij tenminste veilig.”

“Veilig voor jou, bedoel je?” vraagt Anne.

Het ‘Ja’ van Marijke de Waal is nauwelijks hoorbaar.

Wil kijkt naar de handgeschreven aantekeningen van Derk die ze aan het uittikken is en zucht. Kon ze maar weg. Op dagen zoals vandaag kan ze niets hebben, zeker niet de uitingen van verdriet of wanhoop van cliënten. Ze had gedacht in een rustige omgeving te gaan werken toen ze de baan aannam. Op zachte toon gevoerde gesprekken achter gesloten deuren, misschien af en toe het geluid van snikken, gedempt in proppen Kleenex waarvan in iedere spreekkamer een grote doos op tafel staat. Luisteren en tissues naar je cliënt schuiven, dat was het beeld dat ze had van het werk van therapeuten.

De werkelijkheid is een stuk levendiger, en ongewild wordt ze geregeld deelgenoot van rauwe emoties. Het vereist de nodige weerbaarheid, en dat is een kwaliteit waarover ze de laatste tijd steeds minder beschikt. Alles beklemt haar.

De afgelopen nacht is ze wakker geworden van krampen in haar buik. Zonder te bewegen had ze in het donker gelegen, in de hoop dat ze het onafwendbare kon keren door niets te zeggen, niets te denken, niets te doen. Naast haar sliep Karel, kalm alsof alles in orde was. Ze luisterde naar zijn rustige ademhaling en één seconde lang haatte ze hem met een intensiteit waarvan ze schrok. Een nieuwe samentrekking van haar baarmoeder. Ze had het menstruatiebloed langs haar dijen voelen lopen. “Karel!” had ze geroepen. Het was zo’n noodkreet geweest dat hij in één beweging rechtop zat. Hij had het lampje aangedaan, haar vertrokken gezicht gezien en haar in zijn armen genomen. Natuurlijk hielp het om getroost te worden, maar door alles heen was er de groeiende afkeer van haar lichaam, dat haar telkens weer in de steek liet.

Terwijl ze zich steeds meer ergert aan Derks bijna onleesbare handschrift denkt ze aan de invloed die haar kinderwens op haar huwelijk heeft. Plezier aan vrijen beleeft ze allang niet meer, al doet ze haar best Karel te laten geloven dat ze het fijn vindt. Of hij daarin trapt betwijfelt ze trouwens, maar ze vermijden het allebei om erover te praten, en dat is maar goed ook, want dan zou ze hem misschien vertellen dat ze eigenlijk niets meer leuk vindt, haar werk niet, haar huwelijk niet en eerlijk gezegd zelfs hem niet.

Waar ze wel over praten is reageerbuisbevruchting. Ze heeft op internet opgezocht wat haar dan allemaal te wachten staat, en een pretje lijkt het haar niet, terwijl de kans op succes weliswaar met het jaar groter wordt, maar nog steeds niet overmatig groot is. Maar ze weigert op te geven. Nog niet, niet voordat ze alles geprobeerd hebben zodat ze zich later nooit zal hoeven verwijten dat het haar eigen schuld is omdat ze er te weinig moeite voor over heeft gehad.

Bizar is het trouwens wel, terwijl haar leven beheerst wordt door het verlangen naar een kind, zit er een vrouw bij Anne die de kinderwagen met haar baby erin in een winkel heeft laten staan. Vergeten! Baby’s komen zo vaak bij de verkeerde mensen terecht, het is eigenlijk een gruwelijk schandaal, maar wat doe je eraan?

Anne komt uit haar kamer.

“Is Derk vrij?”Wil knikt.

Als ze Derk nodig heeft tijdens een therapie is het altijd om medicatie te bespreken. Wil kijkt naar Annes spreekkamer waarvan de deur half openstaat en van waaruit een bijna drukkende stilte komt. Een postnatale depressie, ze durft er vergif op in te nemen.

“En een flinke ook!” zegt Anne een kwartier later, als Wil erover begint. Ze zit op de rand van Wils bureau en roert in haar beker koffie.

“Maar wat is er dan precies met haar aan de hand?” Wil informeert zelden naar cliënten, wat ze weten wil komt vanzelf wel naar voren uit de aantekeningen die ze dagelijks toegeschoven krijgt. Maar dit geval interesseert haar.

“Ze is bang dat ze haar baby iets aandoet,” zegt Anne. “Daarom mag ze er voorlopig niet mee alleen zijn. Er moet gezinshulp geregeld worden, en als die weg is moet er iemand anders bij haar zijn.”

“Zou ze het echt doen…haar kind iets aandoen?”

Anne haalt nadenkend haar schouders op. “Dat weet je nooit. Maar als het gebeurt, is het een drama waar mensen hun leven lang niet meer overheen komen. Zo’n risico mag je nooit nemen. Met medicatie en steeds iemand om zich heen, zodat ze ook wat vaker kan rusten, redt ze het wel.”

Wil knikt. Als Anne het zegt zal het wel waar zijn, maar hoe je bang kunt zijn om je eigen kind kwaad te doen is iets wat haar voorstellingsvermogen te boven gaat.

Toen Anne kwam binnenvallen om over Marijke de Waal te praten, had Derk net de Hennissen achter de rug. Mevrouw Hennis had hem een dag eerder huilend opgebeld. Natuurlijk werd ze opnieuw betrapt, de wet van de grote getallen, maar voor haar scheen het als een verrassing te komen.

De eerste keer, in die vorige winkel, was het met een sisser afgelopen.

Ze moest de gestolen boodschappen betalen en er werd haar meegedeeld dat ze niet meer welkom was in de winkel. Gênant genoeg, maar in elk geval had ze niets aan haar man hoeven vertellen. Maar deze keer was er geen sprake geweest van een soepele afhandeling. Er werd aangifte gedaan, ze was in een politie-auto naar het bureau gereden waar ze een verklaring moest afleggen.

Er was werkelijk geen ontkomen meer aan, haar man moest op de hoogte gesteld worden, de onkreukbare accountant die er geen idee van had wat er in zijn vrouw omging als ze met haar wijde regenjas de stad in ging.

“Wilt u het hem vertellen?” De stem van mevrouw Hennis had gegierd als een tram in de bocht.

“We zien wel hoe het loopt.”

Hennis was met een arrogant gezicht binnengekomen, naast zijn vrouw, die zo onzichtbaar mogelijk probeerde te zijn, haar te rode lipstick met onvaste hand aangebracht. “Gaat dit lang duren,” had hij geïnformeerd. “Ik heb hier wel een bespreking voor af moeten zeggen. Waar gaat dit eigenlijk over?”

“Uw vrouw steelt,” had Derk gezegd.

Met belangstelling had hij de voorspelbare reactie gadegeslagen. Eerst de schok, daarna de woede en vervolgens het eigenbelang. Zijn zaak…accountantskantoor…goede naam…in vijfentwintig jaar opgebouwd…wat de mensen zullen denken. Onmiddellijk en vanzelfsprekend distantieerde hij zich van zijn vrouw, de zak.

Je kunt er vergif op innemen: zodra een relatie een maatschappelijke positie in gevaar brengt, is het ieder voor zich.

“U als dokter, als psychiater, moet hier toch wat aan kunnen doen? U kunt toch met de politie praten? Mijn god, er worden moordenaars vrijgelaten op grond van psychiatrische rapporten.”

En dan de slotzin, alsof daarmee alles voor hem is afgedaan: “Ze is uw cliënt, dokter.”

De clownsmond beefde.

Derk besloot toe te slaan. Met zijn vriendelijkste gezicht en zijn meest gemoedelijke stem had hij gezegd dat hij natuurlijk wel iets voor mevrouw Hennis kon doen. Maar dat het voor haar echtgenoot ingewikkelder lag.

Voor het eerst had hij angst gezien op het alweer zelfverzekerde gezicht.

“Waar hebt u het over?”

Toen de klap. “Meneer Hennis, doet u niet zo onnozel. Het is toch overduidelijk dat u medeplichtig bent?”

Waarna er van meneer Hennis niet veel meer over was.

Tijd voor Derk om diens vrouw op te laten sommen wat ze de laatste tijd zoal gestolen had, iets wat ze met stijgend genoegen en een zekere trots deed. Het was ook niet gering wat er wekelijks in de zakken van haar wijde mantel was verdwenen, het had menige gratis maaltijd opgeleverd. “En dat, meneer Hennis, is profiteren volgens de wet.”

Voor zijn ogen zag Derk de wereld van een brave burgerman instorten. Maar hij zag meer, verdomd, die man heeft verdriet. Tussen het puin van wat deze ochtend nog een zeker bestaan was, bleek een schuchter bloempje te bloeien. Derk sloeg het met een zekere voldoening gade, en maakte van de gelegenheid gebruik om een paar stevige afspraken te maken.

Verliefd en verward, denkt Marleen terwijl ze haar fiets tegen de muur van het eetcafé zet. Altijd gemengde gevoelens als het om Tom gaat. Opgewonden zijn voor een afspraak met hem, en tegelijkertijd weten dat ze er eigenlijk een punt achter zou moeten zetten.

Hij begrijpt daar niets van. Toen ze elkaar tegen het lijf liepen, was de therapie immers al maanden afgesloten. Ireen en hij waren uit elkaar, oké, nog niet officieel maar ze woonden niet langer samen. Van een therapeut-cliëntverhouding was dus geen sprake meer. Waarom dan moeilijk doen?

Ze had geprobeerd het hem uit te leggen. Dat ze officieel weliswaar niets laakbaars deed, maar dat het wel zo voelde. En dat het echt niet zonder reden was dat ze er met geen woord over sprak met Anne en Derk. De verdenking dat ze een verborgen agenda had tijdens de therapie, lag immers voor de hand.

Het valt niet te ontkennen dat ze Tom vanaf het eerste moment dat ze hem zag aantrekkelijk vond, maar iedere therapie begint met een eerste indruk, en ze weet zeker dat ze de aantrekkingskracht van Tom geen rol heeft laten spelen. In elk geval niet bewust.

De twee mensen tegenover haar hadden behalve het ouderschap weinig meer met elkaar gemeen gehad. De vrouw wilde haar vrijheid terug, voor zover dat mogelijk is als je kinderen hebt. Een co-ouderschap zou haar in elk geval om de week die vrijheid geven. En Tom had genoeg gehad van het leven met een vrouw die er geen misverstand over liet bestaan dat het huwelijk haar beklemde, dat het haar in geen enkel opzicht bood wat ze zich ervan had voorgesteld.

Het waren pragmatische mensen met een goede opleiding en een goede baan die niet van plan waren hun tijd te verdoen aan een situatie die hun niet beviel. Dat was tenminste wat er tijdens een aantal gesprekken naar voren kwam. Dus had ze hen begeleid naar een ‘goede scheiding’. Waarbij ze zich af en toe had afgevraagd of ze werkelijk niets meer voor elkaar voelden, het ging allemaal zo makkelijk en gladjes, alsof het iets onnozels betrof wat je met hetzelfde gemak weer zou kunnen terugdraaien. Tom had haar uitgelachen toen ze er een keer over begon. “Ireen en ik, dat is een gesloten boek, my god Marleen, iets beginnen met je ex…is er iets saaiers denkbaar?”

Tom zit al op haar te wachten, hij lijkt de ruimte van het kleine café dat zelfs overdag niet zonder kunstlicht kan te vullen met zijn aanwezigheid, terwijl hij toch echt niet zo enorm is.

Ze struikelt op weg naar zijn tafeltje en hij staat snel op en komt haar tegemoet. Ze houden geen van beiden van openbaar vertoon, dus pakt hij alleen haar schouders even terwijl hij haar mond zoent.

“Wijn?”

“Ik moet nog werken…” zegt ze. “Graag.”

Zo gaat het dus altijd. Ze weet redelijk goed wat ze wel en niet wil, maar zodra hij in haar buurt is, lijkt het alsof het er allemaal niet meer toe doet.

Aan het einde van de middag schijnt de voorjaarszon laag door de ramen de praktijk binnen. Een meedogenloze belichting waardoor, althans in de ogen van Anne, nog eens extra benadrukt wordt hoe armetierig het interieur is.

Toen Derk en zij acht jaar geleden de praktijk begonnen, moest er veel geïnvesteerd worden, dus lag het voor de hand om niet meer uit te geven dan strikt noodzakelijk was. Wat niet automatisch betekent dat er niet af en toe iets aan upgrading gedaan moet worden.

Het is een onderwerp dat regelmatig tot discussies leidt tussen Anne, Marleen en Wil aan de ene kant en een geïrriteerde Derk tegenover hen. Denken ze nou echt dat het de cliënten ook maar iets kan schelen of ze vanaf designstoelen tegen verantwoorde kunst aan de muur zitten te kijken? Het argument dat de inrichting van de praktijk op het armoedige af is, verwerpt hij. Het woord ‘sober’ heeft zijn voorkeur. “We zitten hier goed, er is voldoende parkeergelegenheid en een bushalte aan de overkant. En dat, dames, is meer waard dan Eames-stoelen.” Niet mee te praten, daarover zijn de vrouwen het roerend eens. Wat niet wegneemt dat het een paar weken later toch weer op de agenda staat.

Anne accepteert dankbaar een glas rode wijn van Wil en gaat op de rand van haar bureau zitten, terwijl Wil dossiers op een stapeltje legt, klaar om in de archiefkast weg te bergen.

“Hoe is het nou, Wil?”

Ze weten allebei waarover Anne het heeft.

“Het gaat ivf worden, Karel vindt het ook. Echt iets voor mij, ik ben toch al zo’n bangerd in ziekenhuizen!”

“Je weet waarvoor je het doet,” zegt Anne.

Op het moment dat ze het zegt, geneert ze zich voor de dooddoener. “Wanneer gaat het beginnen?” vraagt ze er daarom meteen achteraan.

“Bij mijn volgende ovulatie. Tegen die tijd worden er controle-echo’s gemaakt om te kijken of mijn eicellen voldoende gerijpt zijn voor de hormooninjectie.”

Ze vertelt het alsof ze een lesje opzegt, waarschijnlijk heeft ze elk artikel over ivf van internet geplukt en uit haar hoofd geleerd, denkt Anne met een glimlach.

“Ik vind het vervelend voor jullie, maar ik zal er af en toe niet zijn.”

“Wij redden ons wel,” zegt Anne. “Het is belangrijker dat jij het redt. We zouden het zo heerlijk voor je vinden als het nu eindelijk eens zou lukken, maar dat weet je.”

Ze zet haar lege glas neer en staat op. Eigenlijk heeft ze geen zin om naar huis te gaan. Na dat gedoe met die baksteen is de plek waar ze zich geborgen zou moeten voelen veranderd in iets wat verdedigd moet worden. Al heeft ze er geen idee van tegen wie.