5

Ze is al zeker een uur wakker, genietend van Toms warme lijf dicht tegen het hare. Eindelijk weer een nacht samen. Het zou vaker kunnen gebeuren maar ze is nog steeds huiverig om zich te veel aan hem te hechten.

Ze hadden decadent gegeten, coquilles en zalm, en Tom had champagne meegebracht. Eén groot feest, waarna ze in elkaars armen op het niet al te brede tweepersoonsbed rolden. Halverwege de nacht waren ze in slaap gevallen, zonde van de tijd, want het eerste licht komt al door de patrijspoorten. Een boot vaart voorbij en het bed deint op de golven. Op de kade de eerste auto’s van buurtbewoners die naar hun werk gaan.

De digitale wekker begint indringend te piepen, lom is meteen wakker, zonder de doezelige overgang van slapen naar waken waar Marleen altijd doorheen moet voordat ze de dag aankan. Alweer een verschil tussen hen beiden waar ze nu pas achter komt. Maar Tom zit al rechtop, kijkt op zijn horloge en zegt: “Verdomme, we moeten opschieten!”

Een half uur later stopt zijn auto voor de praktijk, een vluchtige zoen en ze staat op straat, waarna hij zonder te zwaaien de straat uit scheurt.

“Leuke nacht gehad?”

Derk zegt het net iets te pesterig, en Marleen voelt dat ze een kleur krijgt. Maar hij is al doorgelopen, en als ze haar jas heeft opgehangen is hij in zijn kamer verdwenen.

Het belooft een prachtige dag te worden, hoort Anne de weerman zeggen. Dat had ze al geconstateerd toen ze de gordijnen van haar slaapkamer opendeed. Een strakblauwe lucht. De proppen roze bloesem van de prunus steken er te bedacht mooi bij af. Van een schilderij van Van Gogh accepteer je het zonder meer, in het echt trek je er even je wenkbrauwen bij op. Verwilderde krokussen, botanische tulpjes en narcissen tussen het hoge gras maken de verwaarloosde achtertuin aantrekkelijk, wat niet wegneemt dat er hoog nodig iets aan moet gebeuren.

Beneden is er de kortstondige, dagelijks weerkerende ergernis van het binnenkomen in een schemerdonkere zitkamer. Ze zou de gordijnen ‘s-avonds voor ze naar boven gaat alvast open kunnen doen, maar voor haar gevoel staat er sinds die ene avond doorlopend iemand aan de andere kant van het raam, en ze zou zich doodschrikken als ze bij het openschuiven van de gordijnen door haar eigen spiegelbeeld heen de contouren van de gluurder zou zien. Dus laat ze ze dicht, maar het is een inbreuk op haar privacy omdat ze niet zo wil leven, iets waar ze zich niet makkelijk overheen kan zetten.

Ze loopt naar de keuken en zet de deur wijd open. De luchtstroom die onmiddellijk binnendringt is koud maar verrukkelijk aan haar gezicht, ze staat in de deuropening en kijkt naar de tuin waarvan ze samen met Willem plattegronden heeft getekend, compleet met een vijver en een pergola. Das war einmal…

Ze loopt naar het aanrecht en vult de waterketel. Een ouderwetse met een fluit erop, een boel kalkaanslag van binnen en geblakerd aan de zijkant.

Moniek heeft de eerste twee uur vrij en ligt dus nog in bed. Het heeft wel iets, om in een keuken te ontbijten waar niet iemand je voor is geweest. Ze perst een paar sinaasappels en trekt de keukenla open om bestek te pakken.

Eerst is er verbazing om een opgevouwen stuk papier boven op de messen en vorken. Meteen daarna de herinnering aan zo’n zelfde stuk papier, een associatie die ze wegduwt uit haar gedachten.

Ondertussen heeft ze het papier gepakt en opengevouwen, en nu staart ze ernaar, te geschokt om haar ogen te kunnen geloven.

“IK DENKAAN JE!”

Zelfde tekst, zelfde viltstift, alles hetzelfde, behalve dan dat het niet kan, gewoon omdat het niet kan in haar eigen keuken, in haar eigen besteklade.

Ze voelt woede in zich opkomen. Dit is wel zó’n ongelooflijk foute grap van Moniek! Hoe bedenkt ze het? Hoe is het mogelijk dat zo’n perverse practical joke in het hoofd van haar dochter opkomt?

Ze stormt de trap op en staat zwaaiend met het papier voor Monieks bed.

Haar tekst mag dan niet al te coherent zijn, duidelijk is wel voor haar geschrokken dochter, die nu rechtop in bed zit, slaap nog in haar ogen, het dekbed tot onder haar kin opgetrokken, dat haar moeder kwaad tot zeer kwaad is.

“Waar heb je het over? Jezus mam, hou nou eens op met dat geschreeuw.”

Anne is op de rand van het bed gezakt terwijl haar dochter fronsend het papier bekijkt, de zin leest, het papier omdraait en weer terug, en haar moeder verbijsterd aankijkt.

“Indebestekla…?”

Anne knikt, haar lichaam voelt ineens slap nu de woede uit haar is weggevloeid. Dit is duidelijk iets waarmee haar dochter niets te maken heeft, en dat maakt het ineens een stuk erger. Als het geen grap van Moniek is, wat is het dan wel?

Ze staan naast elkaar in de keuken, starend naar de la alsof die vertellen kan wat er de afgelopen nacht gebeurd is.

“Had je alles afgesloten?”

“Natuurlijk,” zegt Anne.

“Was het kelderraampje dicht?”

“Dat is het nooit, daar kan toch niemand doorheen.”

Ze dalen de keldertrap af, op hun hoede, alsof er god weet wat kan gebeuren als ze beneden zijn. Maar de kelder ziet eruit als altijd, behalve dan dat het raampje uit de sponning is gehaald en keurig tegen de keldermuur staat, waarop duidelijk strepen zichtbaar zijn die alleen maar veroorzaakt kunnen zijn door schoenen met aarde eraan.

Als ze Wil belt, heeft die net Annes eerste cliënten naar huis gestuurd en de tweede afgebeld. Met duizend excuses.

“Ik heb gezegd dat je ineens erg ziek bent geworden. Maar ingebroken, wat erg, Anne!”

Maar als Anne gehaast de praktijk binnen komt, zit ze aan de telefoon en meer dan een lachje heeft ze niet te bieden. Derk werpt haar een vragende blik toe als ze haar jas ophangt. “Ik hoor het straks wel,” zegt hij in het voorbijgaan. Marleen zwaait even voordat ze met een cliënt in haar kamer verdwijnt.

Ze schenkt zichzelf een kop koffie in, ze heeft niet ontbeten en voelt zich trillerig en een beetje in de steek gelaten door de mensen met wie ze iedere dag omgaat.

Ze worstelt zich door het gesprek met mevrouw Venema heen, die smetvrees heeft en haar handen verbergt in witte handschoenen die ze na iedere aanraking met mens of voorwerp verwisselt. Ziekelijk vies van alles en iedereen. Haar handen rauw en gezwollen van het vele boenen. Een vrouw om medelijden mee te hebben, en iemand die zeker geholpen kan worden, al zal het veel tijd kosten. Als ze vertrokken is, zit Anne een tijdje voor zich uit te kijken. Ze hoort Wil, die bezig is de vergadertafel te dekken voor de lunch. De opgewekte stem van Marleen.

“Kom je Anne?” Wil steekt haar hoofd om de hoek van de deur.

Alles is als altijd, en tegelijkertijd is niets meer hetzelfde.

De politie is even langs geweest nadat ze nerveus had gebeld over een inbraak waarbij niets gestolen was maar wel iets neergelegd. Aan hoe haar telefoontje werd aangenomen had ze al gemerkt dat de agente haar niet serieus nam, en met de twee agenten die even later arriveerden was het niet veel beter geweest.

Inderdaad, iemand was het huis binnen gedrongen, dat was duidelijk, en dat mocht natuurlijk niet, ook dat was duidelijk. Huisvredebreuk. Het wederrechtelijk binnendringen van een woning. Strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Maar daarna was er toch eigenlijk niets noemenswaardigs gebeurd.

Een inbreker die niets wegneemt, niets kapotmaakt, maar gewoon iets neerlegt, dat is toch wel heel apart. Ze hadden het briefje bekeken. Inderdaad net zo’n briefje als het vorige, dat Anne bewaard had. Ze hadden aantekeningen gemaakt en beloofd de zaak in de gaten te zullen houden.

Anne had zich ervan kunnen weerhouden te vragen wat ze precies verstonden onder de ‘zaak’, en wat ze zich voor moest stellen bij ‘in de gaten houden’.

Het was een erg onbevredigend bezoek, al met al. De agenten hadden haar verslagenheid gezien en haar aangeraden een alarminstallatie te nemen, zodat ze zich geen zorgen meer hoefde te maken. Ze hadden haar het adres van een betrouwbare installateur gegeven en waren vertrokken.

De anderen luisteren aandachtig als ze haar relaas doet aan de lunchtafel.

“Ik vind het een raar verhaal,” zegt Derk. “Ik blijf denken dat het iets met Moniek te maken heeft, net als die baksteen. In mijn oren klinkt dit eerder als een flauwe grap van een paar scholieren dan als iets serieus. De politie houdt het in de gaten, hebben ze gezegd, en je kunt er hoe dan ook zelf niet zo veel aan doen, dus ik zou me er niet zo over opwinden.”

Hij kijkt naar Wil, die de doordringend jengelende telefoon opneemt en ermee naar Anne loopt.

“Dringend,” fluistert ze.

Anne noemt haar naam, luistert even en springt overeind.

“Wat zegt u? Uw schoonzoon heeft Ka tja van school meegenomen? En uw dochter is…Waarom belt u nu pas?!”

Ze smijt de telefoon neer, rent naar haar kamer en komt er een paar seconden later weer uit, rammelend met de autosleutels.

“Bel de politie,” roept ze tegen Wil. “Er moet onmiddellijk iemand naar de Bakkers. Zij is ernaartoe om haar dochter te halen, dat gaat fout.”

De rit naar het huis van de Bakkers kost jaren van haar leven. Alle stoplichten staan op rood. Mensen steken onverwacht over, zodat ze vol op haar rem moet staan.

Straten zijn in de paar weken dat ze er niet gereden heeft, opgebroken en dat betekent omleidingen met tergend langzaam rijdend verkeer.

Maar goddank, als ze bezweet voor het huis van de Bakkers stopt staat er een surveillancewagen voor de deur.

Anne springt uit de auto en rent naar de twee agenten die voor de deur staan. “Er zit een man in huis die heeft gezegd dat hij zijn vrouw gaat vermoorden!”

De agenten kijken elkaar aarzelend aan.

“Het duurt wel lang voordat er wordt opengedaan,” zegt de ene.

De andere agent zegt niets. Hij drukt met zijn elleboog het raampje van de voordeur in en steekt zijn arm voorzichtig tussen het gebroken glas naar binnen.

“Hebbes,” zegt hij triomfantelijk.

Anne wringt zich langs de agenten en rent naar binnen. Welke deur moet ze hebben? Het is overal even stil.

Op goed geluk doet ze er een open en blijft dan doodstil in de deuropening staan. Te midden van een chaos aan kapotgeslagen meubels zit Mieke Bakker op de enige nog ongehavende stoel, terwijl ze de betraande Katja wiegt in haar armen.

“Mevrouw Bakker?”

Geen reactie. De ogen van Mieke Bakker staren langs Anne heen naar iets wat te gruwelijk voor woorden moet zijn.

Anne loopt langzaam naar haar toe. Achter zich hoort ze de agenten binnenkomen en zonder zich om te draaien maakt ze een bezwerend gebaar.

Het gezicht van Mieke Bakker is duidelijk gehavend, maar waar in godsnaam is haar man?

“Mevrouw Bakker?”

De uitdrukkingsloze ogen richten zich op Anne.

“Uw man. Waar is hij?”

Een vage handbeweging naar de keukenhoek.

Annes hart klopt ineens alarmerend traag.

Langzaam loopt ze de kamer door, zich een weg banend tussen gebroken meubilair en scherven.

Het eerste wat ze ziet zijn voeten, die een eindje buiten het aanrechtblok uitsteken. Bewegingloos. Een schoen los naast de in een kapotte sok gestoken voet.

Behoedzaam loopt Anne door, tot ze de rest van meneer Bakker ziet liggen. Zijn ogen zijn gesloten. Bloed heeft zijn witte overhemd uitbundig gekleurd.

Een van de agenten trekt Anne zachtjes weg bij hem. “U kunt hier niets meer doen,” zegt hij, en hij begeleidt haar naar de deur. Zijn collega is zo te horen bezig een ambulance op te roepen.

Anne werpt een blik op Mieke Bakker en Katja.

“Dat regelen wij ook.”

Van verre hoort ze de ambulance aankomen. De eerste nieuwsgierigen staan al op de stoep.

Ze loopt traag de praktijk binnen en mompelt iets tegen Wil, die overlopend van sympathie en nieuwsgierigheid op haar af komt. Nu even geen Wil, in godsnaam niet. Ze zit nog maar net achter haar bureau als Derk binnenkomt.

“Vertel,” zegt hij.

Ze haalt haar schouders op. Het is in feite een klein verhaal, ze is er zo mee klaar.

“Die dingen gebeuren,” zegt Derk. “Of stel jij je voor dat je iets had kunnen doen om dit te voorkomen?”

“Dat weet ik wel zeker. Ik had door moeten vragen, de laatste keer dat hij hier was. Hij zei toch dat hij haar zou vermoorden? Daar ben ik de fout ingegaan, ik had hem nooit moeten laten gaan.” Ze slaat met haar vuist op het bureau. “Verdomme!”

“Maar hij heeft haar toch niet vermoord?” zegt Derk redelijk.

“Wel geprobeerd. Dat zij op het laatste moment dat mes te pakken kreeg, doet daar niets aan af. Ik wist dat er iets zou gaan gebeuren en heb niet…”

“Zou kunnen gebeuren,” corrigeert Derk.

“Jezus Derk, ben ik dan van mijn verantwoordelijkheid af zodra mensen hier de kamer uit zijn?”

“Wil je ze dan allemaal onder je hoede nemen?”

Ze kijken elkaar aan. Anne haalt hulpeloos haar schouders op.

“Ik denk,” zegt Derk langzaam, “dat jij de invloed die wij hebben op mensen overschat. De ene keer pakt het goed uit wat je doet, de andere keer had je net zo goed aan het strand kunnen gaan liggen. En er is één gouden regel, Anne: je rent niet achter je cliënten aan!”

“Er bestaan geen regels die altijd opgaan,” zegt Anne koppig.

“Deze wel, en dat wéét je!” Hij kijkt op zijn horloge.

“Eigenlijk zouden we samen een borrel moeten gaan drinken, maar ik ben deze week nog geen avond op tijd thuis geweest. Je ziet, ik begin aardig gedomesticeerd te raken.”

Een paar uur later loopt Anne een beetje gegeneerd de ziekenkamer binnen waar meneer Bakker is ondergebracht. Ze moet weten hoe het met hem is voor ze naar huis gaat, alhoewel Derk luid en duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij het er niet mee eens is. “Afstand, Anne, je gaat er anders aan onderdoor!”

Bakker ligt doodstil in bed, een infuus in zijn arm en onder de dekens een kooiachtige constructie zodat het beddengoed niet op zijn borst drukt. Ze loopt voorzichtig naar hem toe.

Zijn hoofd draait langzaam in haar richting, zijn lippen bewegen.

“Wat zegt u?” Anne buigt zich over hem heen.

“Ze…meende…het…niet…zo.”

Anne glimlacht en drukt even zijn hand die op het laken ligt.

Als hij zijn ogen sluit, gaat ze zachtjes weg.

Niet ver van haar vandaan, in een bruin café, is Annes dochter inmiddels in gesprek gewikkeld met een man die onverwacht en als een geschenk uit de hemel in haar niet al te opwindende meisjesleven is neergedaald.

Zonder de minste aarzeling heeft Moniek glashard tegen haar moeder gelogen om deze afspraak mogelijk te maken. Een fluitje van een cent. Haar moeders mobiel stond op voicemail zodat er geen lastige vragen gesteld konden worden. Zo gemakkelijk is het dus. En nu zit ze tegenover Marcel Bongers in een café, achter een glas rode wijn, zich afvragend waarom hij van alle meisjes die hij ongetwijfeld kan krijgen juist haar heeft uitgekozen.

Ze hoort niet bij de populaire meisjes, dat weet ze al heel lang. En al zou ze het misschien willen vergeten, er is altijd wel iemand die haar eraan herinnert. Door een opmerking, een grap over haar dikke kont of, erger nog, door haar niet uit te nodigen voor de feestjes waarvoor je uitgenodigd wordt als je erbij hoort. De halve school heeft verkering. Leerlingen staan tegen elkaar aan te schuren en te tongen, gewoon waar iedereen bij is. Het zijn de bevoorrechten, die zich van niemand iets aantrekken, terwijl meisjes zoals zij, die geen vriendje hebben, bij elkaar staan en opgewonden pratend en luid lachend laten merken hoe leuk je het ook zonder jongens kunt hebben.

Ze heeft een moeder die haar geld verdient met het begrijpen van andere mensen, maar dat haar eigen dochter zich in slaap jankt omdat ze zo verschrikkelijk graag ook eens populair zou willen zijn, komt niet in haar op. Het gebeurt steeds vaker dat ze zulke gedachten heeft. Haar moeder is trots op haar, dat laat ze duidelijk merken. Open gesprekken, goede afspraken, elkaar vertrouwen zijn sleutelwoorden in hun relatie. Maar hoe open is een gesprek als het niet gaat over de dingen die echt belangrijk zijn voor je? En wat is de waarde ervan als je leven zo saai is dat er domweg niets te verbergen valt?

Maar nu heeft ze een afspraak met een volwassen man die serieus met haar praat en haar vragen stelt over haar leven op school en de dingen die haar interesseren. Ze zal wel gek zijn om haar moeder in vertrouwen te nemen, er is weinig fantasie voor nodig om haar reactie te voorspellen. En in plaats van zich daar schuldig over voelen, geeft het een kick om zoiets belangrijks te verzwijgen. Alsof het haar ineens een eigen leven geeft en haar daardoor volwassen maakt.

Ze vertelt Marcel wat ze tot nu toe voor zich heeft gehouden, omdat het toch niemand iets kan schelen: dat ze later kinderarts wil worden, omdat kinderen zo leuk en zo belangrijk zijn, en dat ze daarom zo graag naar haar oppasadres gaat, waar zo’n leuke baby is.

Als het niet zo gek zou klinken zou je denken dat hij haar woorden opslurpt. Hij buigt zich naar haar over terwijl hij vragen stelt over het kindje. Hoe het heet. Of ze vrolijk is en gezond en of ze een lieve moeder heeft. Hij ziet er ineens wat minder somber uit. Alhoewel ze niets tegen die sombere uitstraling van hem heeft, mannen die eruitzien alsof ze hulp nodig hebben raken haar wel.

“Hoe laat moet je thuis zijn?” wil hij weten.

“Maakt niet uit,” zegt ze zo nonchalant mogelijk.

“Kom nou, je woont bij je moeder, zei je!”

“Maar ik ben geen kind meer.”

“Dus je vertelt haar gewoon dat je met mij omgaat?”

Ze voelt een bizarre trilling in haar maag bij die woorden, die bijna niet anders kunnen betekenen dan, nou ja…ze betekenen iets.

“Nou…?” dringt hij aan.

“Dat kan ik beter niet doen,” geeft ze verlegen toe.

Derk stapt de kroeg binnen met het vage schuldgevoel dat de kop opsteekt zodra hij iets doet waarvan hij weet dat Nash het vervelend vindt.

Ze kwam moe thuis na een fotosessie voor een vrouwenblad en had plannen voor een relaxed avondje thuis, iets wat neerkomt op languit op de bank gaan liggen met een kompres op je ogen en binnen tien minuten in een bodemloze slaap vallen, zodat hij de rest van de avond tegen een uitgemergelde mummie aan zit te kijken. Geen zin in dus.

Hij heeft verteld waar hij naartoe ging, haar uitgenodigd om alsnog te komen als ze zich wat beter voelde en was vertrokken, haar chagrijn negerend. My god, de pruillip die Nash kan trekken, Angelina Jolie zou er jaloers op zijn.

Hij heeft het even gehad met haar en de miezerige hapjes die ze met tegenzin naar binnen werkt, en de dag die achter hem ligt is hem al evenmin bevallen.

Dat komt voornamelijk door de sfeer in de praktijk, die hij niet kan duiden maar die al een tijdje niet klopt. Ze lopen allemaal te tobben. Hijzelf, langzaam maar zeker aangevreten door een relatie waarvan hij geen afstand kan doen maar waarvan hij het gevoel heeft dat alle tijd en energie die hij erin stopt verspilde moeite is. Anne, die duidelijk zichzelf niet is sinds die baksteen, en Wil met haar kinderwens, waarvoor hij natuurlijk begrip kan opbrengen maar die hem evengoed irriteert, net zoals haar neiging de cliënten te diagnosticeren, komisch soms maar niet de hele tijd. Marleen is eigenlijk de enige die lekker in haar vel zit, jong, vrolijk, en eager om alles te leren wat er over haar vak valt op te steken. De enige die geen problemen mee de praktijk in neemt en, dat weet hij wel zeker, geen cliënten met zich meedraagt als ze de praktijkdeur achter zich heeft dichtgedaan.

Hij gaat op een kruk zitten en pakt het glas bier dat Gijs hem ongevraagd toeschuift. Mijn god, die eerste slok! Hij drinkt zijn glas in één teug bijna leeg en heeft pas daarna oog voor zijn omgeving. Op de kruk naast hem blijkt een tamelijk spectaculaire vrouw te zitten. Alleen en niet mensenschuw, is zijn eerste indruk, terwijl hij haar glimlach negeert.

“Lach jij nooit?”

Hij fronst. “Wat zeg je?”

“Lachen. Of je dat wel eens doet,” herhaalt ze. “Met mensen die weinig lachen kunnen twee dingen aan de hand zijn. Ze hebben te weinig gevoel voor humor of juist te veel. Wat heb jij?”

“Dorst,” zegt Derk en hij wenkt Gijs terwijl hij op zijn glas wijst. “En jij?” Hij kijkt haar onverschillig aan.

“Ik ook,” zegt ze.

Derk steekt twee vingers omhoog.

“Ben je op die kruk gaan zitten om te kijken of er iets te lachen valt?”

“Onder andere,” zegt ze. “Ik heet trouwens Lisette.”

Haar ogen hebben iets magisch, waardoor Derk het moeilijk vindt de zijne af te wenden. Evengoed doet hij het.

Het is aardig volgelopen in de kroeg sinds hij binnen is gekomen. Een stel aan een tafeltje trekt zijn aandacht. Zij is blond, zo’n meisje van wie de leeftijd moeilijk te schatten is, maar in elk geval te jong voor de man tegenover haar. Ze komt hem vaag bekend voor, maar die hele generatie lijkt op elkaar. Terwijl ze nog op school zitten zien ze er soms al uit als volleerde vrouwen, totdat je ze in de ogen kijkt en stuit op de kinderlijke onzekerheid die daar schuilt. De man tegenover haar schat hij begin dertig. Een verschil in jaren dat telt op die leeftijd.

De man kijkt in zijn richting, trefzeker, alsof hij toen hij opkeek van zijn bord feilloos wist op wie hij zijn ogen moest richten. Zijn blik kruist die van Derk op een manier die intens en persoonlijk is.

Dan is het moment voorbij, er schuiven mensen tussen hem en het tafeltje en hij kijkt naast zich, waar Lisette over de rand van haar glas die merkwaardig lichte ogen naar hem opslaat.

Ineens beklemt de situatie hem, het gevoel dat er een net om hem heen wordt gespannen is onbehaaglijk sterk. Hij mompelt iets, staat op en baant zich een weg door de menigte richting toiletten, waarbij hij op een halve meter afstand Natasha passeert zonder haar op te merken.

Lisette draait zich naar haar toe als Natasha op de lege kruk gaat zitten.

“Sorry, maar deze kruk is bezet,” zegt ze.

“Ik zie niemand.” Natasha kijkt onschuldig om zich heen.

“Hij is even weg,” zegt Lisette kortaf.

“Hoe weet je dat hij terugkomt?”

Lisette wordt ineens alert. Het laatste waar ze op dit moment zin in heeft is een rel. Voor het eerst sinds tijden hangt de belofte van een opwindend avontuurtje in de lucht, en ze is niet van plan om dat te laten verknoeien door een, nou ja, iemand die een stuk jonger is dan zijzelf en bovendien niet onaardig om te zien.

“Doe me een lol en ga van die kruk af,” zegt ze.

“Waarom?” Natasha’s ogen zijn kinderlijk groot.

“Omdat mijn vriend eraan komt.”

Natasha heft haar glas. “Op je vriend dan maar.”

Derk ziet de twee vrouwen naast elkaar zitten en blijft als aan de grond genageld staan. Aan deze complicatie heeft hij totaal geen behoefte, maar hoe hij zich eruit moet werken is hem niet duidelijk. Bovendien ziet hij aan de manier waarop Natasha naar hem kijkt dat het verstandiger is om even door te zetten. Hij zucht en loopt naar de vrouwen toe.

“Sorry, maar ze zit als een blok beton op die kruk,” zegt Lisette.

“Als ik op iemands kruk zit, wil ik ook zijn naam weten,” zegt Natasha. Haar ogen boren zich in de zijne. “Ik ben Natasha. Wie ben jij?”

Er borrelt een lach in Derk omhoog die hij nauwelijks kan onderdrukken.

“Derk.” Hij steekt zijn hand uit en voelt hoe haar pink razendsnel zijn handpalm streelt.

“Laten we ergens anders gaan zitten.” Lisette laat zich van haar kruk glijden.

Natasha kijkt blij. “Nu komt er toch nog een kruk vrij!”

Lisette draait zich naar haar om. “Dring jij je altijd zo op?” informeert ze met een duidelijke vijandigheid.

Natasha kijkt Derk aan. “Wil je dat ik wegga?” Haar lip trilt als van een klein meisje dat haar lievelingsteddybeer dreigt te verliezen.

Derk voelt zich opgewonden zoals hij zich in geen tijden heeft gevoeld. Het kleine kreng. Toneelspelen alsof ze nooit anders heeft gedaan. Hij geeft Gijs een teken. Driemaal. Je bent maar eens jong en god mag weten hoe deze avond gaat aflopen. Alhoewel, langzamerhand begint hij daar enig zicht op te krijgen.

Lisette is nu tegen hem aan gaan staan, haar koele vingers strelen zijn oorlelletje. Aan de andere kant liefkoost Natasha’s kleine hand zijn dijbeen.

“Bij mij thuis is het veel rustiger,” zegt Lisette.

“Rij voorzichtig,” raadt Natasha haar aan. En tegen Derk: “Kom je hier vaak?”

“Ze is gek!” zegt Lisette scherp.

“Ja, dat klopt,” geeft Natasha opgewekt toe. Ze leunt naar Derk over. “Vind je dat wel spannend, een beetje gek?”

“Ik vind het voornamelijk strontvervelend,” zegt Lisette, voordat Derk kan reageren. “Laten we nou gaan, het wordt niets hier.”

“Mag ik mee?” Natasha houdt haar hoofd vleiend scheef.

Derk begint te lachen, het is niet meer te stuiten.

Natasha legt haar hoofd tegen zijn schouder en lacht ook.

Lisette bekijkt hen met afkeer en pakt haar tas.

“Je gaat toch niet echt weg?” Natasha slaagt erin teleurstelling in haar stem te leggen. “Vind jij het ook zo jammer dat ze weggaat, Derk?” Ze kijkt Derk treurig aan.

Lisette werpt haar een dodelijke blik toe en loopt zonder nog iets te zeggen weg.

“Jezus Nash, was dit nou echt nodig?” zegt Derk.

Natasha gaat rechtop zitten. Aan de blik in haar ogen ziet Derk dat de situatie minder amusant is dan hij had ingeschat.

“Wees blij dat ik je kloten niet afknijp,” zegt ze grimmig.

Het is niet laat als Anne haar dochter de tuin in hoort komen met haar fiets. Eerlijk gezegd heeft ze ook geen seconde gedacht dat Moniek zich niet aan de tijd zou houden. Ze heeft een dochter met wie afspraken te maken zijn, het resultaat van een opvoeding waarin wederzijdse eerlijkheid en openheid een grote rol spelen.

Een groter verschil met haar eigen jeugd is niet denkbaar. Thuis werd niet gepraat over zaken die verder reikten dan de dagelijkse dingen. In plaats van door woorden werd de communicatie bepaald door de stemmingen die om haar moeder hingen als gewaden in wisselende kleuren. De wanhoop van een kind dat geen gehoor vindt! Zijzelf zou het anders doen, later, als ze zelf kinderen zou hebben. Alles zou bespreekbaar zijn, haar kinderen zouden weten dat ze altijd bij hun moeder terecht konden.

Het bleef tot haar verdriet bij één kind, een dochter. Een baarmoederoperatie maakte een einde aan haar droom van een groot gezin, maar Moniek maakte veel, zo niet alles goed.

“Hoi mam!”

Haar dochter staat in de deuropening met een fris gezicht, blozende wangen en stralende ogen. Even flitst de gedachte aan de familie Van Hemert door Anne heen. Conflicten met je kinderen kunnen zo veel verpesten, je mag je gelukkig prijzen als je eraan ontkomt.

“Fijn dat je er bent, lieverd. Was het gezellig bij Claudia?”

“Tuurlijk!”

Haar dochter glimlacht, geeft haar een zoen en verdwijnt neuriënd naar boven.