ZEVENENTWINTIG

Begeleid door de klaaglijke klanken van Arabische muziek rijden ze Luxor uit. Het is duidelijk dat Medhat in een drukke stad als Caïro als taxichauffeur heeft gewerkt. Terwijl hij met achteloze stuurbewegingen en in vliegende haast doorrijdt, heeft hij ook nog tijd om een gesprek op gang te houden en om de tien seconden over zijn schouder naar zijn passagiers te kijken.

De verdwijning van zijn grote voorbeeld en leermeester Nicolaas Bogaards vervult hem met grote onrust en hij valt van de ene speculatie in de andere. Zonder enige aankondiging verandert hij van rijbaan en stort zich in een kriskras bewegende verkeersstroom.

Birgit onderdrukt een kreet en Jef sluit zijn ogen. Maar het loopt goed af en algauw bewegen ze net zo onrustig met het overige verkeer mee. Zodra ze Luxor verlaten, verandert de omgeving radicaal. De drukte van de stad maakt plaats voor hobbelige, slecht onderhouden wegen waarlangs suikerplantages, bonenvelden en palmbossen zich uitstrekken. De blauwglanzende Nijl maakt plaats voor een modderige stroom waarin opeens een witte, dode koe voorbijdrijft en waar grote delen van de oever bezaaid zijn met afval.

“De romantiek van het platteland…” Birgit pakt haar reisgids, zoekt de naam Dendara op in de alfabetische namenlijst en bladert naar de aangegeven bladzijde.

“De tempel van Hathor bij Dendara lag tot in de negentiende eeuw onder het zand en is opmerkelijk gaaf gebleven,” leest ze hardop voor. “Hij is typisch faraonisch van ontwerp, met een donker allerheiligste, omringd door voorraadkamers, kapellen en crypten. Op een groot reliëf op de zuidelijke buitenmuur brengt Cleopatra een offer aan de god Hathor. Caesarion, haar kind van Julius Caesar, brandt intussen wierook.”

Ze laat het boekje zakken en kijkt Jef aan. “Zeg, had Frances het ook niet over de tempel bij Dendara? Ze vertelde iets over wonderlijke reliëfs in een crypte.”

“Nu je het zegt…Die kunnen we meteen even bekijken.”

Medhat slaat rechts af, een hobbelig zandpad op, waar hij onverminderd hard doorrijdt. Birgit kijkt uit het raam, naar een landschap dat snel droger en woestijnachtig wordt.

Nadat ze nog eens tien minuten door de woestijn hebben gehobbeld, komt het ommuurde terrein in zicht. Er is niet veel overgebleven van de omwalling, die zich als een rij natuurlijke rotsen over het bruingele zand uitstrekt. Medhat parkeert de auto en stapt uit. Jef en Birgit volgen zijn voorbeeld.

“De tempel van Hathor.” Medhat wijst naar de grote zandstenen tempel, die achter de omwalling oprijst tegen de helderblauwe hemel.

Jef, Birgit en Medhat lopen in de volle zon het geplaveide pad op dat naar de omwalling leidt.

Het is ochtend, en er lopen heel wat toeristen op het tempelterrein rond. Ze slenteren langs de voorgevel van het heiligdom, dat van onder tot boven bedekt is met inscripties.

De zon schroeit op Birgits blote armen en ze bedenkt dat het toch niet zo’n slecht idee is om je lichaam met lange gewaden te bedekken. Een handelaar ziet haar kijken naar een van zijn bontgekleurde sjaaltjes en komt enthousiast op haar af.

Birgit haalt een briefje van vijf pond uit haar broekzak en koopt een witte katoenen sjaal, en dan zit ze aan de venter vast. Ze probeert hem duidelijk te maken dat ze aan één exemplaar genoeg heeft, maar hij blijft haar de ene sjaal na de andere tonen. Er komen nog meer handelaren aan en binnen de kortste keren wordt haar van alles aangeboden: kleine piramiden, houten kattenbeelden, kamelen van geelglanzend albast, gipsen scarabeeën en nog veel meer. Ze houden het voor haar neus, duwen het bijna in haar gezicht en proppen het in haar handen.

Jef en Medhat schieten haar te hulp.

“Gewoon laten vallen en wegwezen.” Jef steekt gebiedend zijn hand op tegen de handelaren. Zelfs als hij in het Arabisch duidelijk maakt dat ze niets willen kopen, lopen ze hen nog lange tijd achterna, tot Medhat daar met een boze uitroep een einde aan maakt.

Haastig lopen ze de open galerij van de tempel in. Boven hun hoofd dragen machtige vierkante zuilen een prachtig blauw plafond dat bezaaid is met sterren en de tekens van de dierenriem. Ze kijken bewonderend omhoog en stappen vol eerbied de tempel in, waar het koel en vrij donker is. Birgit loopt langzaam rond en voelt de voorbije eeuwen om zich heen. Ze kijkt op naar de geschilderde voorstellingen op de muren, naar de afbeeldingen van farao’s die de goden aanbidden en in ruil daarvoor zegeningen ontvangen. Ze luistert naar Medhat, die vertelt dat deze zalen ooit schitterden van het goud en de versieringen. Nu zijn de kostbaarheden geroofd en de gekleurde hiërogliefen verbleekt. Wat gebleven is, is de gewijde, mysterieuze sfeer waarin iedere fluistering een inbreuk is.

Ze dwalen langzaam en aandachtig van zaal naar zaal, doorkruisen heiligdommen en hoge vertrekken gesteund door dikke pilaren, die volgekerfd zijn met hiëroglifische inscripties. In de donkerste zalen, waar het zonlicht geen kans heeft gezien de verf aan te tasten, is het blauw, groen, rood en geel van de inscripties nog zo levendig alsof het werk net voltooid is.

Hoe dieper ze het heiligdom binnendringen, hoe donkerder het wordt. Jef en Birgit pakken hun zaklamp en laten het schijnsel glijden over de gestalten van farao’s en scarabeeën en de gevleugelde zonneschijven. Vleermuizen, opgeschrikt door de plotselinge lichtbundels, vliegen op en fladderen onrustig om hun hoofd. Nog dieper dringen ze de tempel in, tot in de ondergrondse crypte, waar een onheilspellende sfeer hangt.

Bij de ingang blijven ze even staan en na een korte aarzeling betreden ze het donkere gewelf. De sterke lichtbundels van hun zaklampen lijken de crypte te ontwijden. Zonder een woord te zeggen kijkt het drietal in het rond. Hier zijn geen toeristen, al is er genoeg te zien. Vooral de enorme petrogliefen, die bijna de hele muur bedekken, trekken onmiddellijk de aandacht.

Jef en Birgit lopen er langzaam naartoe en ook Medhat komt geïnteresseerd dichterbij. Zwijgend bestuderen ze de afbeeldingen.

“Wat moet dat voorstellen?” zegt Birgit na een hele tijd, maar niemand antwoordt.

Op de afbeeldingen zijn Egyptische figuren te zien die een langwerpig apparaat bedienen dat met een kabel aan een klein kastje verbonden is. Het midden van het apparaat is versierd met een slangmotief.

“Nu heb ik toch heel wat tempels bezocht, maar zoiets heb ik nog nooit gezien,” zegt Jef verbluft. “Het lijkt wel een elektrisch apparaat. Moet je zien hoe modern het eruitziet.”

“Heel vreemd. Je zou er een groot vat in kunnen zien als die kabel er niet aan zat. Het heeft tenminste veel van een kabel weg.” Birgit wendt zich tot Medhat. “Weet jij wat dit voorstelt?”

Medhat schudt ontkennend zijn hoofd. “Niemand weet het. Egyptologen uit de hele wereld hebben geprobeerd deze tekening uit te leggen, maar niemand is erin geslaagd. Nicolaas wond zich daar erg over op. “De enige mogelijke betekenis is duidelijk genoeg,” zei hij, “maar die willen ze niet accepteren.””

Jef knikt. “Deze afbeeldingen sluiten perfect aan bij mijn vaders theorie dat de antieke mens al elektriciteit kende.”

Birgit staat nog steeds aandachtig naar de petroglief met het apparaat te staren. “Ik zou je vader bijna gaan geloven. Het probleem is dat ik te weinig weet van de Egyptische cultuur en haar symbolen om hier iets zinnigs over te zeggen. Medhat, waar vind jij dit op lijken?”

Medhat staart peinzend naar het reliëf. “Een enorme lamp, of het een of andere apparaat. Kijk, het is versierd met de afbeelding van een slang. De hiëroglief voor slangen staat gelijk aan het woord seref. En dat betekent vlam of gloed. Is dat niet opvallend?”

“Vlam of gloed,” herhaalt Jef. “Dat is inderdaad heel opvallend.”

“Het is bizar,” zegt Birgit zacht. “Ik weet niet goed wat ik ervan moet denken.”

Ze blijven nog een paar minuten discussiëren over de afbeelding en dan verlaten ze de crypte en gaan terug naar boven. Ze lopen de tempel uit en volgen Medhat naar de zuidelijke buitenmuur, waar een levensgroot reliëf van een Egyptische vrouw en man te zien is.

Medhat blijft er met zijn handen in de zij voor staan en kijkt omhoog.

“De laatste farao van Egypte: Cleopatra,” zegt hij. “Ze staat hier afgebeeld met haar zoon Caesarion, die toen nog maar een klein kind was, maar toch even groot werd neergezet als zijn moeder.”

Medhat vertelt dat Cleopatra de sterk vervallen tempel, die gewijd was aan de god Hathor, uit eigen middelen had laten restaureren. Daarbij had ze bepaald niet moeilijk gedaan over de kosten en haar beloning was dit muurreliëf, waarin ze met haar zoon Caesarion vereeuwigd werd. Cleopatra is de laatste van een lange reeks koninginnen die op de Egyptische troon heeft gezeten. Door intriges verloor ze haar macht, tot Julius Caesar in 49 voor Christus Egypte veroverde en haar weer op de troon hielp. Vrijwel meteen kregen die twee een relatie, waaruit Caesarion werd geboren.

Op het reliëf, dat de hele muur beslaat, is te zien hoe ze Hathor een offer brengt, terwijl Caesarion wierook brandt.

“Dus dat is Cleopatra.” Birgit kijkt met haar hoofd in haar nek omhoog. “Een mysterieuze vrouw. Een tragische vrouw ook. Ze zal het in eerste instantie wel uit berekening hebben aangelegd met Julius Caesar, maar het schijnt dat hij van haar gehouden heeft. Na zijn dood kreeg ze iets met Antonius, de nieuwe machthebber van het Romeinse Rijk. Helaas voor Antonius en Cleopatra versloeg Octavius, de grote rivaal van Antonius, hun legers. Cleopatra begreep dat alles verloren was en pleegde zelfmoord.”

“Heel goed!” Medhat glimlacht. Ze hebben even oogcontact, dat net iets te lang duurt, en op dat moment voelt Birgit Jefs arm quasi-nonchalant om haar schouders schuiven.

“Interessant! Zeg, zullen we iets gaan drinken daar? Ik sterf van de dorst.” Jef knikt naar een toeristische uitspanning, waar onder een beschermend afdak een aantal tafels en stoelen is neergezet. Er zijn allerhande souvenirs te koop, maar de gekoelde blikjes cola en literflessen water trekken de meeste belangstelling van de toeristen.

Ze slenteren naar het terras en sluiten aan in de rij bij de koeling. Als ze eindelijk aan de beurt zijn, steekt Medhat groetend zijn hand op naar de man achter de vitrine. Die pakt Medhats hand, schudt die hartelijk en begint een gesprek. Jef en Birgit blijven geduldig wachten tot de twee uitgepraat zijn. Op een gegeven moment horen ze allebei de naam Nicolaas vallen en ze kijken met een ruk op.

“Wat is er? Wat zegt hij?” vraagt Jef gespannen, maar Medhat heft zijn hand en luistert rustig naar zijn vriend. Na een tijdje neemt hij zelfhef woord en wijst daarbij op Jef en noemt zijn naam.

De man schudt ook Jef de hand en knikt Birgit toe. Hij overhandigt Medhat de bestelling en schudt met een glimlach zijn hoofd als hij wil afrekenen.

Jef pakt Medhat bij de arm. “Kent hij mijn vader? Weet hij meer?”

“Kom mee, dan gaan we eerst even zitten.” Medhat loopt met de blikjes cola en een fles water naar een vrij tafeltje. “Ali heeft je vader de laatste keer dat hij hier was uitgebreid gesproken,” vertelt hij zodra ze zitten. “Dat was toen ik hem hiernaartoe had gebracht. We hebben samen de crypte bezocht, nog even wat gegeten en gedronken met Ali en toen ben ik weggegaan. Je vader wilde hier de rest van de dag blijven om de petrogliefen in de tempel goed te bestuderen. Hij hoopte nog meer van die wonderlijke afbeeldingen te ontdekken. Sinds die dag, nu vier weken geleden, heb ik hem niet meer gezien, maar omdat de volgende dag het expeditieteam toch uit elkaar ging, heb ik er nooit veel achter gezocht. Maar toen ik Ali zag, herinnerde ik me dat Mr Bogaards in zijn gezelschap is achtergebleven, dus ik heb hem gevraagd of hij wist wat je vader verder van plan was.” Medhat pakt een blikje cola en trekt het lipje omhoog. Hij zet het blikje aan zijn mond en drinkt lang en dorstig.

Jef en Birgit zitten met hun blikje cola in de hand zonder er iets mee te doen.

“Ja, en?” zegt Jef ongeduldig.

Medhat zet het blikje met een klap op tafel. “Ali wist het. Je vader had hem verteld over zijn ontdekking en hoe die hem afgenomen was. Hij had naar aanleiding van zijn ontdekkingen een theorie ontwikkeld en was vast van plan die te bewijzen. Hij heeft de hele middag in Dendara rondgelopen en zitten schrijven. Aan het einde van de dag kreeg hij van Ali een lift naar Hurghada.”

“Hurghada!” roept Jef verbaasd uit. “Wat had hij daar nou te zoeken? Daar komen alleen maar toeristen om te snorkelen en te duiken. Verder is er niets!”

“Er is een veerboot,” zegt Medhat. “Hij wilde naar de overkant, naar de Sinaïwoestijn om de Djebel Moesa te beklimmen.”