VIJFTIEN
In een flits herkent Birgit de man die hen in Alkmaar al achtervolgde. Hij trapt de deur van de woonkamer open, beschrijft met zijn wapen een bocht door de lege ruimte en rent verder om de achterliggende vertrekken te controleren.
Jef duwt voorzichtig de deur van het toilet open en ze sluipen de gang in. Nooit is Birgit zich zo bewust geweest van haar hartslag en van de kracht waarmee het bloed door haar aderen kan razen. De adrenaline die door haar lichaam raast, verlamt de angst, en ze vliegt naar de ingetrapte voordeur met een snelheid en souplesse waar een Apache-indiaan jaloers op zou zijn.
Ze rent achter Jef aan de straat op, en terwijl ze rekening houdt met een schot kijkt ze razendsnel van links naar rechts. Geen taxichauffeur. De lafbek heeft drie keer getoeterd en is er toen vandoor gegaan. Maar goed, met dat signaal heeft hij hun wel het leven gered.
Jef grijpt haar arm en sleurt haar mee de straat in. Ze rennen zo hard dat Birgit binnen de kortste keren door haar reserves heen is, maar dan zijn ze al bij de hoek. Achter hen klinkt een schot, geschreeuw en rennende voetstappen die de achtervolging inzetten.
Ze slaan de hoek om en schieten de straat in die zich schijnbaar eindeloos voor hen uitstrekt. Een onverwacht steegje doemt op en zonder een woord of gebaar hollen ze tegelijk het donker in. Het steegje is heel nauw en bedekt met hopen afval. De lucht alleen al is genoeg om Birgit naar adem te doen snakken en het zuurstofgebrek door de onverwachte sprint verdubbelt dat probleem. Ze heeft geen beste conditie. Als ze moet hollen om de trein te halen, komt ze doorgaans de coupé in met een hoofd alsof ze aan de beademing moet.
Het steegje komt uit op een markt. Houten karren en kramen beladen met ronde broden, meloenen, sla en appels staan onder witte parasols opgesteld om de handelswaar te beschermen tegen de zon. In de schaduw van de huizen groepen ezels en dromedarissen bij elkaar, suf van de warmte. En daartussenin is het markt, met veel geroep en opgewonden gebaren tijdens het onderhandelen, in een werveling van stof dat opdwarrelt van het ongeplaveide plein.
Jef en Birgit houden hun pas in, nemen de nieuwe situatie vliegensvlug in zich op en lopen de markt op. In een ommezien zijn ze opgenomen in een wirwar van duwende lichamen die met iedere stap stof doen opdwarrelen. Het is bloedheet. Dit is geen temperatuur om te rennen, en hun lichaam maakt dat duidelijk door aan alle kanten zweet te produceren. Het sijpelt over hun rug, langs hun benen en kuiten. Birgits paardenstaart plakt in haar nek en ze voelt zich ontzettend vies.
Jef is er niet veel beter aan toe; zijn hoofd ziet rood en het transpiratievocht loopt langs zijn slapen.
Ze haasten zich naar het drukste punt van de markt, waar de kramen en parasols hen aan het zicht onttrekken. Met snelle blikken over hun schouder houden ze de steeg in de gaten en het duurt niet lang of ze zien hun achtervolger verschijnen. Verrast door de onverwachte drukte houdt de man zijn pas in en verbergt snel het lange gebogen mes in de plooien van zijn djellaba.
Jef trekt Birgit naar zich toe en ze schuifelen achter een groepje luidruchtige Egyptenaren aan.
Achter hen komt de man met de machete snel dichterbij. Jef en Birgit werken zich met hun ellebogen door de drukte heen.
“ He has a knife! That man has a knife! ” roept Birgit verschillende malen terwijl ze achter zich wijst.
Er wordt wel omgekeken, maar niemand begrijpt welke man ze bedoelt, en waarschijnlijk verstaan de meeste Egyptenaren haar niet eens.
“ Terrorist! Terrorist! ” probeert Birgit.
Een paar mannen en vrouwen kijken Jef en haar verschrikt aan en proberen met een blik achterom te ontdekken wie ze bedoelt, maar niemand grijpt in.
Jef en Birgit laten zich opnemen in een groep vrouwen die rondlopen in lange zwarte gewaden, met zwarte doeken om hun hoofd. Zo rustig mogelijk schuifelen ze tussen hen door.
Birgit merkt dat ze wordt bekeken, met haar blote armen en capri-broek. Een groepje mannen dat voor hen loopt, kijkt voortdurend over de schouder en maakt lacherige opmerkingen tegen elkaar. Vrouwen die bij de kraampjes staan volgen haar met hun ogen, waar een afkeurende blik in ligt.
En opeens voelt ze een hand tegen haar billen. Verbouwereerd kijkt ze over haar schouder, recht in het glimlachende gezicht van een Egyptische man.
“ You are so beautiful,” lispelt hij en hij laat zijn hand tussen haar benen glijden.
Alsof ze een stroomstoot krijgt, zo snel draait Birgit zich om. De man komt met zijn gezicht op haar af, in een poging haar te zoenen, en in een reflex duwt Birgit zijn geile tronie van zich af en geeft hem een stomp op zijn neus. Hij begint onmiddellijk te bloeden. De man barst los in een serie Arabische krachttermen die ze niet verstaat, maar die Allah vast niet op prijs stelt.
Jef heeft niet gemerkt wat er gebeurd is, maar hij heeft niet veel uitleg nodig.
“Hij zat aan me!” zegt Birgit verontwaardigd en dat is genoeg om de man ook nog een keer met Jefs vuist te laten kennismaken.
Er ontstaat een opstootje. Birgit voelt zich bedreigd, maar de omstanders bemoeien zich er alleen verbaal mee. Een paar mannen lachen de man met de bloedneus uit, andere kijken Jef dreigend aan en beginnen te schelden.
In het gedrang worden Jef en Birgit uit elkaar gedreven. Twee gesluierde vrouwen duwen Birgit steeds verder van Jef weg terwijl ze haar van alles toeschreeuwen.
“Birgit!” Jef duwt een paar mensen opzij, maar de weg wordt versperd door een man die met een dromedaris voorbijsukkelt.
Vanuit haar ooghoeken ziet Birgit dat het opstootje ook de aandacht heeft getrokken van hun achtervolger. Onderzoekend kijkt hij in hun richting. Jef gaat schuil achter de dromedaris, maar Birgit staat in het volle zicht. Op het moment dat ze weg wil duiken, kijken de man en zij elkaar recht in de ogen. Zonder zijn blik van Birgit los te maken, dringt hij door de menigte in haar richting.
Ze draait zich met een ruk om en zet het op een lopen. De man werkt zich met zijn ellebogen tussen de mensen door, maar hij komt niet snel vooruit. Birgit schiet een smal, kronkelig straatje vol uithangborden en uitstallingen in. Hier is het minder druk, maar het straatje biedt toch meer perspectief dan het marktplein. Links en rechts van haar doemen trapjes en poortjes op, en open winkeltjes waar de zware geur van specerijen en patchoeli uit wolkt.
Ze rent langs een hoedenmaker die haar verbaasd nakijkt, mindert vaart om niet in botsing te komen met een limonadeverkoper die met een grote fles in een blinkend metalen houder op haar afkomt, en vliegt langs hem. Het straatje beschrijft een bocht, waardoor ze niet kan zien hoe ver haar belager op haar is ingelopen, maar het voordeel is dat hij haar evenmin kan zien. Ze maakt van de gelegenheid gebruik om een kledingwinkeltje in te schieten.
In een beschut hoekje, tussen bontgekleurde lappen, wacht Birgit tot ze op adem is gekomen.
Intussen wennen haar ogen aan de onverwachte schemering in het winkeltje.
Uit een achtervertrek komt een man van middelbare leeftijd aanstommelen. Zijn gebruinde hoofd wordt omkranst door een ring grijzend haar en hij kijkt de westerse klant verrast aan.
Birgit knikt hem vriendelijk toe, nog enigszins buiten adem van haar sprint door het straatje, en houdt intussen in de gaten wie er buiten, onder aan het trapje, voorbijkomt. Opeens duikt de man in het zwart op. Hij kijkt zoekend om zich heen, maar voor Birgit in paniek kan raken is hij al voorbij. Als hij haar nergens meer ziet, zal hij ongetwijfeld de vele winkeltjes een voor een afgaan.
Zal ze terugrennen naar de markt? Verscholen in de hoek van de winkel pakt Birgit haar mobieltje en zoekt het nummer van Jef op, dankbaar dat ze nummers hebben uitgewisseld in het vliegtuig.
Jef neemt meteen op.
“Birgit?” zegt hij opgelucht.
“Ja, waar zit je?”
“Ik heb me verstopt tussen een groep dromedarissen op de markt. Ik zit onder het kwijl. Gadverdamme, daar komt er weer een met z’n tong.”
Birgit bijt op haar lip om een nerveus lachje te onderdrukken. “Waar is die vent gebleven?” vraagt Jef.
“Die zit mij achterna. Ik heb me verstopt in een kledingzaakje.”
“Goed zo. Maar misschien staat hij je ergens op te wachten.”
“Ja…” Birgit zucht en staart met nietsziende ogen naar de gewaden om haar heen.
Plotseling krijgt ze een ingeving.
“Jef, blijf waar je bent. Ik kom naar je toe.” Ze negeert Jefs protesten en hangt op.
Jachtig gaan haar handen langs de paarse en roze jurken in de rekken. Jurken met glinsterende steentjes en druk borduurwerk.
De verkoper ziet haar tot zijn vreugde van een verdwaalde toerist in een potentiële klant veranderen, en laat gedienstig van alles zien. Birgit schudt haar hoofd, wijst op het zwart van zijn broek en hij kijkt haar verwonderd aan. Birgit wijst weer op zijn broek en kijkt om zich heen. In een hoek van het winkeltje hangt een rij vormloze zwarte lappen.
De verkoper volgt haar blik en haalt met een vragend gezicht een boerka in Birgits maat tevoorschijn. Birgit knikt enthousiast.
De man laat het gewaad over haar hoofd glijden, schikt de plooien van de hoofddoek en trekt hem iets omhoog, zodat ze goed door de smalle opening kan kijken. Haar gezichtsveld is meteen een stuk beperkter.
Uit haar ooghoek ziet ze een rek met djellaba’s. Ze loopt ernaartoe en pakt een flink lange. Birgit legt hem op de toonbank en zoekt in een mand een geruite doek uit, die met een rood koord om je hoofd bevestigd moet worden. Niet dat die hier echt gedragen worden door de mannen—eigenlijk liggen ze vooral op de soeks uitgestald voor de toeristen—maar ze heeft iets nodig om Jefs donkerblonde haar te bedekken.
De verkoper pakt haar aankopen voor Jef in en Birgit betaalt zonder te onderhandelen de twintig Egyptische ponden die hij ervoor wil hebben. Op het laatste moment koopt ze nog een mand waarmee ze veel Egyptische vrouwen op de markt heeft zien rondlopen. Ze stopt de buidel kleding erin en verlaat zo rustig mogelijk het winkeltje. De boerka valt tot over haar voeten en heel voorzichtig gaat ze het trapje naar de straat af.
Haar achtervolger is nergens te bekennen.