‘Jij bent verdomme niet goed bij je hoofd. Dit is heel dom!’
Twintig over zes en de zon was al flink opgeklommen in een bleekblauwe lucht. De bomen waren gevuld met zingende en tjilpende en koerende vogels, alsof alles pico-pokke-bello was. Alsof dit gewoon een dag zoals alle andere was.
‘Kom op, het is nog niet te laat om van gedachten te veranderen. Naar mijn huis, een paar neutjes en…’
‘Het gaat prima met me.’ Het voelde niet prima. Het voelde alsof iemand zijn lichaam had uitgehold en een broos geraamte had achtergelaten. Logan klauterde uit Steels kleine sportwagen. ‘Bel me als je iets hoort.’ Hij deed het portier dicht en stond vervolgens te kijken hoe ze haar hoofd schudde, de MX-5 in de versnelling zette en wegreed in de vroege ochtend.
Zodra ze verdwenen was, vertrok zijn gezicht. Samantha’s stacaravan maakte deel uit van een klein park op de oever van de rivier de Don, tegenover het rioolwaterzuiveringsbedrijf. Daar kwam echter niet de geur vandaan die alles doordrong; het was de vettige, enigszins misselijkmakende geur die bij de kippenfabriek van Grampian vandaan kwam.
Hij strompelde naar de deur. Twee kabouters, aan beide kanten één – de een met horens en een gevorkte staart, de ander met aureool en vleugels. Logan pakte de duivel op, draaide hem om en schudde. Een metalig rammelend geluid. Hij kiepte de sleutel in zijn handpalm.
Soms waren mensen voorspelbaarder dan ze dachten.
Hij maakte de voordeur open en stapte naar binnen. Sloot zichzelf in. Het dakraam in de hal was een massa groene algen en klonten mos, die het grootste deel van het onbewuste zonlicht filterden en de stacaravan in duisternis hulden. De deur naar de woonkamer was open; door de gesloten gordijnen sijpelde licht naar binnen. Hij kon haar ruiken. Het tapijt en het meubilair waren doortrokken van haar geur, die hij zelfs door de scherpe rookstank die aan zijn kleren, haar en huid kleefde heen kon ruiken.
Wanneer hadden ze hier voor het laatst een nacht doorgebracht? Of zelfs maar een paar uur? Minstens vijf maanden geleden. Waarschijnlijk meer.
Hij stak zijn hand uit en knipte het hallicht aan. Het knipperde en zoemde, en kwam vervolgens tot kil tl-leven. Er was dus tenminste nog stroom.
Logan schuifelde naar de kleine keuken, trok zijn stinkende kleren uit, leegde de zakken van zijn spijkerbroek en propte alles in de wasmachine met droger. Vond wat waspoeder onder de gootsteen. Zette het ding aan het wassen en drogen, zakte achterover tegen de koelkast en huilde.
Waar was hij in godsnaam… Logan keek fronsend in de duisternis. De slaapkamer was gekrompen, en het dekbed rook naar schimmel. Hij knipperde met zijn ogen. Niet thuis. Samantha’s caravan. Zijn mobiele telefoon rinkelde.
Het kostte twee pogingen om hem van de stapel boeken die als nachtkastje fungeerde te graaien. ‘McRae.’
‘Hallo, spreek ik met…’ Wat geritsel. ‘Eh, rechercheur-brigadier Logan McRae? U spreekt met dokter Lewis, ik bel over…’
Logan ging recht overeind zitten. ‘Is het oké met haar?’
Laat het alsjeblieft oké met haar zijn, laat het alsjeblieft oké met haar zijn.
‘Nou ja, ze heeft een heel lelijke val gemaakt. Samantha’s toestand is zogezegd ernstig, maar stabiel. Het is een poosje kielekiele geweest, maar ze lijkt op de behandeling te reageren.’
Hij gooide het dekbed van zich af en stond met een ruk op. ‘Ik kom er meteen aan.’
Er viel een korte stilte. ‘Eigenlijk is dat misschien niet zo’n goed idee. We hebben haar in een medisch opgewekt coma moeten brengen…’
‘Tot de zwelling in haar hersenen afzakt.’
Logan liet zijn hoofd tegen de koele wand van de caravan rusten. ‘Ik begrijp het.’
Er was nog meer – de lijst van gebroken botten, de inwendige verwondingen, de operatie.
‘In wezen worden de komende vierentwintig uur kritiek, maar ze krijgt de best mogelijke zorg.’
Logan deed zijn ogen dicht. ‘Dank u, dokter.’ Hij hing op en zonk weer op het bed neer. Lag daar naar het plafond te staren.
Shuggie Webster en zijn verdomde ‘gevolgen’. Samantha die drie verdiepingen lager door het platte dak heen smakte. Vlammen die door de rook boven zijn hoofd raasden. Dat moment waarop ze opkeek en zei: ‘Logan…?’ De geur van al hun brandende bezittingen. Samantha die in de ambulance lag, bleek en gebroken. Die verdomde Shuggie Webster…
Met dichtgeknepen ogen bonsde Logan achterover in het muffe kussen. Beukte toen met zijn vuisten tegen zijn voorhoofd. Stomme. Verdomde. Wáárdeloze. Imbeciel.
Vervolgens bleef hij daar zwaar ademend liggen.
Hij keek nogmaals op zijn telefoon. Elf uur. Onmogelijk dat hij nu weer kon gaan slapen. Zijn hoofd was volgestopt met brandende watten. Alles stonk naar schimmel en rook.
Een enorme spin trippelde tegen de zijkant van het bad op, gleed naar de bodem en probeerde opnieuw te ontsnappen. Logan zette de douche aan. Keek hoe hij bij het water vandaan krabbelde. Waarom zou dat sodemietertje niet verzuipen? Alles ging dood. Misschien was meneer Spin aan de beurt.
Zucht.
Hij trok een paar vellen toiletpapier van de rol, schepte het beest uit het bad en smeet het de hal in.
Tegen de tijd dat hij in de slaapkamer terugkwam, wachtten er drie telefoonberichten op hem. Een van zijn moeder, een van zijn broer, en een van Rennie. Hij luisterde ze allemaal af en wiste vervolgens het hele zaakje.
Logan haalde zijn kleren uit de wasmachine en trok ze aan. Nog een beetje klam. Alles wat hij nu bezat lag op het stoffige aanrecht: een handvol kleingeld, een pakje kauwgum dat naar rook stonk, zijn portemonnee en zijn telefoon.
Shuggie Webster wilde ‘gevolgen’, toch? Nou, die zou hij verdomme krijgen ook.
Hij staarde even naar zijn mobieltje. Pakte het toen op en pleegde een telefoontje.
‘Zeker weten dat het oké met je is?’ Rennies stem klonk alsof hij de stervenden probeerde te troosten. ‘Ik bedoel, weet je, is er iets wat ik kan doen?’
Logan tuurde de heldere ochtend in. ‘Ja, je kunt nog een gsm-opsporing laten machtigen.’ Hij las het nummer op waarmee Shuggie Webster gisteren had gebeld. ‘Laat het me weten zodra je iets hebt.’ Hij hield zijn stem vlak, kalm en doods.
‘Eh… eigenlijk, brigadier, schrijft Finnie min of meer de wet daarover voor.’
Hij deed het portier van de huurauto op slot en liep naar de grote smeedijzeren poort. Bladeren en zonlicht vormden een kronkelend sproeterig patroon op de grindoprit.
‘Iedereen heeft opdracht gekregen om jou niet met politiezaken lastig te vallen. Het is de bedoeling dat jij verlof wegens familieomstandigheden hebt.’
Dat hoorde hij voor het eerst. ‘Doe dan alsof Steel jou heeft opgedragen om het te doen.’
‘Ja, dat is best. Het is allemaal haar schuld.’
Er zat zo’n toegangsbeveiligingszoemer op de hoge stenen muur. Logan drukte op de knop.
‘Hoor eens, ik heb vanmorgen de brandweer gesproken – ze zeggen dat het nog niet veilig voor de TR is om de flat binnen te gaan. Maar er zijn beslist tekens van een accelerator.’
‘Je meent het.’
‘… ja. Oké, dus we houden een collecte, voor Sam. Weet jij iets wat we kunnen kopen? Je weet wel, iets wat ze leuk zal vinden wanneer ze wakker wordt?’
Als ze wakker wordt.
‘Wacht even.’ Hij zette Rennie in de wacht. Het beveiligingsding zoemde tegen hem.
Toen kraakte er een sterk Aberdeens accent uit de luidspreker. ‘Wat isser?’
‘Logan McRae, ik wil meneer Mowat spreken.’
‘Wacht effe.’ Stilte.
Weer naar Rennie. ‘Ik moet ophangen.’
‘Eh, ik zat te denken – heb jij je verzekering al geregeld? Je weet wel, huis en inboedel?’
Logan draaide met de muis van zijn ene hand in zijn oog. Nog iets om aan de lijst toe te voegen. ‘Al het papierwerk lag in de flat…’
‘Wil je dat ik het voor je doe? Ik kan rondbellen, dingen regelen? Weet je wel, als het helpt?’
De poort gaf een klik en zwaaide vervolgens open. Treed mijn woonkamer binnen, zei de spin tegen de vlieg.
‘Brigadier? Ben je er nog? Ik bedoel, het is niet veel, maar…’
‘Nee, het is geweldig… Bedankt.’ Het grind knerpte onder zijn zwartberookte schoenen. ‘Echt, ik waardeer het.’
‘Hé, geen probleem – daar zijn makkers voor, toch?’ Een kuch. ‘En… het spijt me echt van Sam.’
‘Ja. Het spijt mij ook.’
De poort zwaaide achter hem dicht. Logan hing op.
‘Wil je een neutje, Logan?’ Hamish Mowat, alias Wee Hamish, zwaaide met een klauw vol levervlekken naar een uitstalkast. Achter het glas stond een set kristallen karaffen en tuimelglazen op een rij. Het was middag en Wee Hamish had nachtkleding aan – Schots geruite pyjama, grijze pantoffels, een wollige kamerjas.
‘Niet voor mij, bedankt.’
‘Ah, je moet het hoofd helder houden. Ik begrijp het. Jij bent een man met een missie: je moet je verstand scherp houden.’ Zijn stem was een raspende mengeling van Aberdeens en kostschool, niet veel luider dan een fluistertoon. ‘Ik neem er eentje, als jij er geen bezwaar tegen hebt?’ Hij slofte naar het raam, een infuusstandaard op wieltjes met zich mee rollend. Bovenaan schommelde een doorzichtig zakje aan een haak; de infuusslang verdween in het plastic verbindingsstuk dat aan de rug van zijn linkerhand was getapet.
Logan opende de kast. ‘Glenmorangie, Dalwhinnie, Macallan, of Royal Lochnagar?’
Logan koos willekeurig een karaf uit, schonk een fatsoenlijke bel in en deed er een scheutje water bij. Bracht het glas naar de plek waar Wee Hamish zijn domein stond te overzien.
‘Dank je.’ De oude man pakte het met een bevende hand aan. ‘Slainte mhath.’
De woning was enorm, een grillig uitgestrekt herenhuis op de zuidelijke oever van de Dee, hoog genoeg op een heuvel gelegen om een panoramisch uitzicht over Aberdeen te bieden. Wie zei dat misdaad niet loonde? De grote tuin strekte zich naar een bomenrand uit, en zo’n zwartgele maaimachine zoemde over het gazon, als een laagvliegende bij – op het zitje zat een enorme, nors kijkende man. Hij was kolossaal: niet alleen dik, maar ook lang en breed, zijn gezicht een web van littekenweefsel en plukkerige baard.
Wee Hamish zuchtte. ‘Ik vind het vreselijk dat jullie tweeën elkaar naar het leven staan. Ik wou dat jullie beiden de strijdbijl zouden begraven.’
Ja, nou, er zouden geen prijzen zijn als je raadde waar Reuben die zou willen begraven.
‘Ik denk niet dat hij het type is om te vergeven en vergeten.’
Toen de oude man knikte, wiebelde de hangende huidzak onder zijn kin. ‘Je zult wel gelijk hebben. Maar ik zal er niet voor eeuwig bij zijn, Logan, en als jullie tweeën je geschillen niet kunnen oplossen, kan het maar op één manier eindigen…’ Hij liet zijn vingertoppen tegen het raam rusten. ‘Ik heb de laatste tijd veel over dat soort dingen nagedacht. Waar mijn erfenis heen zal gaan.’
Wee Hamish likte zijn bleekpaarse lippen. ‘Dus financier ik gemeenschapsprojecten, stel ik beurzen in zodat kansarme kinderen naar de universiteit kunnen gaan, sponsor ik families in Afrika…’ Hij nam nog een slokje whisky, zonder zijn ogen af te wenden van de tuin en de boze mechanische bij. ‘Weet je, hoeveel ik ook van hem hou, Reuben heeft de neiging om een beetje… impulsief te zijn. Begrijp me niet verkeerd, hij is beestachtig trouw, een geweldige man om aan je zij te hebben, iemand die alles zal doen wat nodig is om de klus te klaren, maar een goede leider moet zijn opties afwegen. Onaangename beslissingen nemen. Soms een compromis sluiten. Niet zomaar binnenstormen met een afgezaagd geweer.’
Wee Hamish draaide zich om en tikte Logan met een kromme vinger, waarvan de huid zo droog als perkament was, op het voorhoofd. ‘Eerst het hoofd.’ De vinger prikte Logan in de borst. ‘Dán het hart.’ De oude man krulde zijn vingers tot een losse klomp. ‘En als allerlaatste de vuisten.’ Hij schudde zijn hoofd, zodat die huidzak weer ging wiebelen. ‘Reuben, die arme stakker, is een en al vuisten.’
‘Meneer Mowat, ik…’
‘Natuurlijk is dat het probleem, hè? Aan wie draag ik alles over, als ik heenga?’ Hij raakte het glas weer aan. ‘Ik heb ooit een zoon gehad. Fijne jongen, maar niet… qua temperament geschikt voor dit soort werk. Hij is bij een motorongeluk omgekomen, hij was achttien. En toen was het voor Juliette en mij te laat om het nog eens te proberen. Allebei te oud. Geen puf meer voor.’
‘Eigenlijk wil ik…’
‘Het speet me te horen wat je jongedame is overkomen. Ik heb een bosje bloemen gestuurd, ik hoop dat je dat niet erg vindt. Een ziekenhuis is zo’n lelijk oord, vind je ook niet? Het is een wonder dat iemand überhaupt beter wordt.’
Hoe wist Wee Hamish in godsnaam van Samantha? Het stond nog niet eens in de kranten.
‘Dank u.’
‘En als je iets nodig hebt…’ Wee Hamish grinnikte, een nat, ratelend geluid. ‘Natuurlijk heb je iets nodig. Anders zou je hier niet zijn. Je wilt degene die je huis in brand heeft gestoken. Je wilt wraak.’
Logan keek weg, schraapte zijn keel.
Wee Hamish legde een hand op zijn arm. ‘O, maak je maar geen zorgen, ik ben niet beledigd. Waarom zou je anders bij een zieke oude man op bezoek komen, hè?’
‘Shuggie Webster. Ik wil weten waar hij is.’
‘Ik begrijp het. Ja, nou, ik neem aan dat we in die richting wel iets voor je kunnen organiseren.’
‘Ik… ik wil dat u iets begrijpt – als u dit doet, betekent dat niet dat u mij bezit.’
Nog een grinnik. ‘Logan, geloof me als ik zeg dat ik geen verlangen heb om iemand te “bezitten”. O, ik heb een paar van je collega’s op de loonlijst, maar ik “bezit” hen niet; zij zijn gewaardeerde leden van het team. Beschouw dit simpelweg als een gunst, en als je ooit besluit dat politiewerk niet langer de carrière voor je is… Nou ja, zoals ik al zei, het zou fijn zijn om te weten dat mijn erfenis in goede handen was.’ Hij kneep even in Logans arm. ‘Nou, als wij meneer Webster leveren, zou je dan ook een vuurwapen willen hebben?’
Logan slikte. ‘Een vuurwapen?’
‘Iets Russisch: koosjer, niet te traceren, nooit gebruikt.’
‘Ik…’
‘Nou, je hoeft niet nu meteen te beslissen.’ Hij dronk het laatste restje whisky op. ‘Zeg eens, hebben jullie de beesten die Alison en Jenny McGregor hebben ontvoerd al bijna te pakken?’
‘Niet echt. Nou ja, we hebben een paar aanwijzingen.’ Schouderophalen. ‘Ik weet niet of ze iets zullen opleveren.’
‘De hele situatie… verontrust me, Logan. De media krioelen door de hele stad als vliegen op een mesthoop en geven iedereen de indruk dat we in een vreselijk, gevaarlijk oord leven. Het is niet goed voor de plaatselijke bedrijven als mensen denken dat onze stad niet veilig is.’ Hij hield zijn tuimelglas scheef en liet het laatste olieachtige laagje whisky rond de zijkanten rollen. ‘Ik heb zelf wat navraag gedaan, maar niemand schijnt iets over die lui te weten. Dat verontrust me ook.’
‘Wat dat met Shuggie Webster betreft…’
‘O, maak je maar geen zorgen, wij zullen heel discreet zijn. Niemand zal zelfs te weten komen dat jij hem hebt. En als je hulp nodig hebt om hem nadien te lozen, hoef je mij maar te bellen.’