‘Nou?’ Finnie sloeg zijn armen over elkaar en staarde de kamer rond.
Logan scheurde nog een stukje Sellotape van de rol en plakte het laatste A3-vel op. ‘Aan die muur daar’ – hij zwaaide met zijn hand naar de stoffige plastic bekleding die de blootliggende betonblokken en kabels bedekte – ‘hangen alle notities en transcripties van de video’s. Aan die muur’ – hij wees naar de prikborden die hij uit de afvalcontainers achter het gebouw had weten te redden – ‘hangt het hele buurtonderzoek. Daarnaast heb je de verhoren van Alisons vrienden, collega’s en de mensen van haar universiteitsopleiding. Verder zijn er de tv-mensen…’
Hij deed twee stappen naar achteren, met zijn armen wijd uitgestoken. ‘En dít is de tijdlijn. Nou ja, zoveel daarvan als we aaneen kunnen voegen. Begint daar – onder het raam – drie weken voor de ontvoering en eindigt gisteren met de bezorging van de tenen bij de BBC.’
Commissaris-hoofdinspecteur Green wees naar het whiteboard naast de deur. ‘En dit?’
‘Ontvoerders. We weten dat er minstens drie zijn vanwege de eerste video – een houdt de camera vast, een sjouwt Alison McGregor de trap af, een slaat haar op het achterhoofd. Ik neem aan dat er nog een is om de vluchtauto te besturen. We zullen elk rapport van een gestolen voertuig in de afgelopen week moeten doornemen: ik zie ze niet zo stom zijn dat ze hun eigen auto of busje gebruiken. Misschien hebben we mazzel.’
Logan knikte naar het whiteboard, verdeeld in vier kolommen met de koppen ‘DAVID’, ‘TOM’, ‘#3’, ‘#4’ en een rijtje bullets onder elk daarvan. ‘Een van hen heeft een medische opleiding en toegang tot een ziekenhuis of veterinaire apotheek. Een is waarschijnlijk een hacker, of een IT-beveiligingsspecialist – daarom kunnen ze de e-mails versturen en beeldmateriaal op YouTube zetten zonder een spoor achter te laten. Een is zeer welingelicht op forensisch gebied, wat de reden is waarom we geen DNA, vingerafdrukken of sporenbewijs hebben.’
Green vouwde zijn armen over zijn brede borst; de vingertoppen van zijn rechterhand streelden het kuiltje in zijn kin. Hij staarde naar de bullets onder het kopje #4. ‘Wie is Ralph?’
Logan tikte op het whiteboard. ‘Niet wie, wat. “Ralph” is een van de tekst-naar-spraak-stemmen die bij het besturingssysteem van Macintosh horen. Het is de stem die ze op de video’s gebruiken.’
‘Ik begrijp het…’ Green snoof. ‘En is dit alles wat je hebt gedaan?’
Logan knarsetandde. ‘Hierna ga ik de individuele vaardigheden kortsluiten met iedere geregistreerde zedendelinquent in…’
‘Zie je, dat is het probleem als je nooit eerder een ontvoering hebt onderzocht. Al die ongeconcentreerde energie, die alle kanten op vliegt.’
Hij staarde naar Finnie, maar het hoofd van de recherche rolde alleen met zijn ogen. Mooi weer spelen. Geen stampij maken. Niet tegen commissaris-hoofdinspecteur Green zeggen dat hij een dossierkast in zijn reet moet gaan rammen.
Logan schraapte zijn keel. ‘En wat zou ú doen, meneer? Met uw óvervloed aan ervaring?’
Of Green was niet erg goed in sarcasme, of het kon hem gewoon niet schelen. ‘Ik zou teruggaan naar het begin.’
Wat?
‘Met alle respect’ – jij aanstellerige rukker – ‘dat heb ik ook gedaan.’
Een glimlach. ‘Nee, brigadier, niet het begin van het onderzoek, het begin van het mísdrijf. Spit soortgelijke gevallen door: niet alleen in Aberdeen, maar ook Glasgow, Edinburgh, Newcastle. Plaats het in context – waar haalden de ontvoerders van Alison en Jenny hun inspiratie vandaan? Hebben ze al een keer geoefend? Kwam de eerste teen daar soms vandaan?’
Stilte.
‘Doorzoek de archieven.’ Hij klopte Logan op de schouder. ‘Dat moet in tien jaar of zo wel lukken.’
Klootzak. Dit was gewoon Greens wraak voor het feit dat hij hem gisteravond voor lul had gezet.
Logan draaide zich weer naar Finnie toe. ‘Dat kunt u niet serieus menen, dit is een complete…’
‘Ondertussen hoor ik dat je drie zedendelinquenten met toegang tot dierenartspraktijken hebt. Ik neem aan dat je van plan bent gepaste ijver aan de dag te leggen om ervoor te zorgen dat ze grondig zijn nagetrokken?’
‘Maar inspecteur Steel is al bezig…’
‘Kom, kom.’ Finnie stak een vinger omhoog. ‘Commissaris-hoofdinspecteur, wilt u ons even excuseren? Er is iets wat ik met brigadier McRae moet bespréken.’
‘… omdat hij een lul is, dáárom. Wacht even.’ Logan klemde zijn portofoon in de opening tussen het stuur en het instrumentenpaneel, schakelde terug en draaide de poolauto over de rotonde naar Mugiemoss Road. Ruitenwissers op volle snelheid. ‘Hoor je me nog?’
De stem van brigadier Doreen Taylor kraakte uit de luidspreker van de portofoon; door het voluit gezette volume werden de woorden vervormd. ‘Ik weet niet of ik dat wel wil.’
‘Hoe kan het opnieuw verhoren van iedereen iets anders zijn dan een compléte tijdverspilling? Nog even afgezien van hoe pissig Steel zal zijn als ze erachter komt dat wij haar perverse figuren dubbel doorzagen. Alsof ik haar flikkerse huiswerk nakijk.’
Regen hamerde tegen de motorkap van de auto, trommelde op het dak, benevelde de ruimte tussen Logan en de smerige grote vrachtwagen die hij volgde. De rivier de Don kronkelde grijs en donker in de nabije verte, als een slak. De straatlantaarns gloeiden. De ochtend was nog niet eens halverwege.
En zijn linkerhandpalm deed pijn, alsof iemand een hete naald in het vlees drukte. Het weer zou dus beslist slechter worden. Littekenweefsel: het eindeloze geschenk.
‘Nou ja, je kunt alleen jezelf de schuld geven. Je hoefde gisteren geen gaten te prikken in zijn zonnige theorie. Hoe dan ook, als je op zoek bent naar medeleven heb je het verkeerde nummer gedraaid. Terwijl jij aan het boemelen bent, moet ik hier naar zijn aanstellerige egotistische monologen luisteren.’
Nog een rotonde. De Grove-begraafplaats aan de ene kant, het kleine caravanpark waar Samantha haar enorme stacaravan aanhield aan de andere kant. Niet dat het enige zin had om het ding aan te houden: ze was er al maanden niet meer geweest.
Zware grijze wolken dekten de lucht af, lieten steeds meer water op de stad neerbonzen.
‘En weet je wat Finnie zei?’
‘Logan, heb je mij alleen gebeld om te klagen? Want…’
‘Hij zei dat we Green zoet moeten houden, zodat hij niet al zijn SOCA-rukvriendjes meebrengt en het onderzoek overneemt.’ Logan nam zijn beste hoofdinspecteur Finnie-imitatie aan – hij rekte zijn mond naar beneden uit, als een teleurgestelde kikker. ‘“Kun jij je vóórstellen wat er zou gebeuren als de zaak werd áfgepakt van de politie van Grampian? Zouden de média bezielende artikelen schrijven over hoe slím en bijzónder we allemaal zijn? Hmmm?”’ Hij schakelde terug en volgde de enorme smerige vrachtwagen over de brug en langs het rioolwaterzuiveringsbedrijf. ‘En nog iets…’
‘Ik ga nu ophangen, Logan.’
‘… me uitleggen waarom ik uiteindelijk altijd …’
‘De mazzel.’
Hij keek fronsend naar de portofoon. ‘Doreen? Doreen, kun je me horen?’
De ruitenwissers kreunden en bonkten.
‘Hallo?’
Ze had opgehangen. Niet te geloven.
Hij nam de Parkway, om Danestone heen en Bridge of Don in. Volgens de notities van inspecteur Ingram werkte Frank Baker – de slapharige netheidsmaniak die ze vrijdagochtend hadden verhoord, degene die op een bibliothecaris leek – bij een fabricagebedrijf in het industriegebied van Bridge of Don. Hij was de eerste zedendelinquent op Greens lijst.
Logan drukte zijn voet neer, in een poging de vrachtwagen op de heuvel in te halen, maar glibberde er weer achter toen een Range Rover die van de andere kant kwam met zijn lichten naar hem flitste.
En toen piepte zijn telefoon – de korte toon betekende een smsbericht. Hij zette de ruitenwissers in de hoogste stand, haalde het mobieltje uit zijn zak en tikte op het envelopicoontje. Hij hield de telefoon tegen het stuur, zodat hij tegelijkertijd kon lezen en rijden.
IK WET WAAR HUN ZIJN – JENNY EN
HAAR MA. ALS J Z LEVEND WIL ZIEN,
MOTTEN WEI AFPRATEN.
Niet bepaald het meest aanlokkelijke bericht.
Logan friemelde met het telefoonscherm, in een poging het nummer van de afzender tevoorschijn te halen.
Er schalde een claxon.
Shit!
Hij zwenkte de poolauto op de juiste baan terug. De buschauffeur die van de andere kant kwam stak in het voorbijgaan zijn middelvinger naar hem op.
Logan stopte op de oprit van een grijs huisje; zijn hart hamerde in zijn borst. Jezus, dat scheelde maar een haartje.
Hij friemelde nog wat met de telefoon, vond het nummer van de beller. Hij herkende het niet. Hij drukte op ANTWOORDEN en toetste WAAR? op het scherm.
WAR B& J?
Prima, als ze het zo wilden spelen. Waarom zou hij half Aberdeen door sjouwen om een of andere tijdverspillende lijpo te ontmoeten? Hij formuleerde het antwoord: DANESTONE, DIE TOBY-PUB OP DE PARKWAY. HALFUUR.
De pot op met commissaris-hoofdinspecteur Green en zijn ‘gepaste ijver’.
Een halfuur later zat hij aan zijn tweede koffie en eerste koffiebroodje. De Buckie Farm was zo’n pubfiliaal waar je voor een paar pond een lunchbuffet kon krijgen. Best wel aardig, ook al was het een beetje zielloos.
Logan keek nogmaals op zijn horloge en tuurde vervolgens door het raam naar het parkeerterrein. Geen teken van de mysterieuze sms’er. Hij pakte zijn portofoon en belde Rennie.
‘Hé, baas. Je raadt nooit wat die lul van een Green zei…’
‘Je moet iets voor me opzoeken. Mobiele telefoon…’ Hij pakte het bericht op zijn telefoon erbij en las het nummer voor. Wachtte toen Rennie het in zijn computer tikte.
‘Hoe dan ook, hij was een grote toespraak aan het houden dat ontvoerders op angst teren, net als terroristen, toen…’
‘Heb je al een naam?’
‘… ja. Het is een telefoon van T-Mobile op naam van meneer Liam Weller, Gordon Terrace, Dyce.’
‘Nooit van gehoord. Staat hij in het zedendelinquentenregister?’
‘Eh…’ Een korte stilte. ‘Nee. Maar hier staat dat hij zijn telefoon vorige week als gestolen heeft opgegeven. Hoe dan ook, dus Green is zijn grote relaas aan het afsteken, als Steel binnendendert en…’
Logans telefoon trilde in zijn hand en gaf weer dat pieptoontje.
WEIZIGING VAN PLAN. KOM N@R FAIRVIEW
STREET WAAR DE UNI SPORTFELDEN.
IK WAGT.
‘… zegt Green. “We kunnen nooit onderschatten hoeveel moeite wanhopige mensen zich zullen getroosten.” En Steel zegt…’
‘Ik moet ophangen.’ Logan verbrak de verbinding, betaalde zijn koffie, stak zijn koffiebroodje in zijn mond en haastte zich naar buiten, de regen in.
Fairview Street was nog geen tweehonderd meter verderop. Nauwelijks de moeite waard om de auto te nemen… ware het niet dat het stortregende. De sportvelden van de universiteit lagen aan de ene kant van de weg – een lap donkergroen gras, deels verborgen door een scherm van bomen. Fluorescerend groene bladeren en roze en witte bloesems sidderden in de plensbui.
De andere kant werd in beslag genomen door een woningbouwproject van beige dozen met bruine dakpannen. Door het midden liep een rij enorme metalen pylonen naar de andere kant van de rivier; hun toppen streken langs de lage grijze wolken.
Logan tuurde door de voorruit, op zoek naar een rondhangende figuur.
Niemand.
De weg maakte een bocht van negentig graden naar rechts, het nieuwbouwproject in.
Logan zette de poolauto tegen de stoeprand en zijn telefoon bliepte nog een sms-bericht op.
Ik zie J.
Er liep een kleine graswal langs de kant van de weg, daarna een hobbelig weggetje, daarna een gaashek, daarna de sportvelden. Een vorm, aan de andere kant van het hek, tuurde tussen de bomen door, zwaaide naar hem.
Logan zette de motor af en stapte uit. De regen hamerde tegen zijn gezicht en oren, doordrenkte zijn haar. Hij bliepte de poolauto op slot, stak de sleutels in zijn zak en boog zijn pijnlijke linkerhand. Vuist. Open. Vuist. Open. Het ging slechter met die rotpoot.
Hij klauterde over de grasbult heen, knerpte het weggetje over en waadde vervolgens door drassig kniehoog gras naar…
KUT.
Een enorme zwarte hond vloog op hem af; de gapende bek hapte en gromde. Hij knalde tegen het gaas; het hek boog naar buiten…
Logan deed een paar stappen naar achteren.
Jézus, wat was dat een grote hond.
‘Uzi, rustig verdomme.’ De vent die zijn riem vasthield gaf een ruk; de kolossale rottweiler stond Logan even dreigend aan te kijken en ging toen op zijn hurken zitten. ‘Sorry. Hij is nog maar een puppy. Raakt opgewonden.’ De man snoof, veegde met een verbonden hand over zijn scheve neus; er staken twee vingers en een duim uit de smerige stof. Zijn ogen waren in de schaduw van een NYY-honkbalpet verborgen, die hij onder een grijze sweater met capuchon droeg. Daaroverheen een leren jasje, dat in de regen glinsterde.
‘Shuggie?’ Logan deed een stap naar voren, en Uzi gromde. Misschien was het een beter idee om precíés te blijven waar hij was. Hij stak zijn pijnlijke hand in zijn zak. ‘Shuggie Webster?’
‘Ga je ons die drugs teruggeven, of hoe zit het?’
‘Spits je oren en luister: ik – geef – jullie – geen – drugs. Oké? Geen drugs.’
De forse man liet zijn hoofd hangen, kauwde op de ruwe top van een vinger. Aan zijn pols bungelde een stel handboeien, waarvan het metaal glanzend tegen het groezelige verband afstak. ‘Kut.’
‘Wat verwacht je dan? Ik ben van de politie.’
‘Je móét het doen. Ze gaan Trisha weer wat aandoen. Ze hebben haar ma verrot geslagen, het huis gemold… En wat als ze achter haar jochie aan gaan?’
‘Kom op, Shuggie. Het is voorbij. Je staat nog steeds onder arrest. Ga naar het bureau, leg een verklaring af, en wij zullen degene die jou bedreigt van de straat halen.’
Hij stak zijn kin omhoog, en Logan kon eindelijk zijn gezicht zien: een blauw oog, een bloedkorst rondom beide neusgaten, een beige pleister over de brug van zijn scheve neus. ‘Ik ben verdomme geen halvegare, oké? Wat gaat er gebeuren als je mij achter de tralies zet, hè? Een klotemes van twintig centimeter in de bast. Nee bedankt.’ Shuggie Webster richtte zich op. ‘Hoe zou je dat vinden: een of andere klootzak komt bij je honk langs en bedreigt je grietje? Zou jij jezelf aangeven?’
‘Nou, ik zou…’
‘Rot toch op.’ Hij wendde zich van het hek af. ‘Kom op, Uzi.’
‘Je staat nog steeds onder arrest, Shuggie!’
Hij stak een paar vingers omhoog. Er sijpelde bloed door het verband.
‘Shuggie!’ Logan haalde zijn pepperspray tevoorschijn en rukte de dop eraf. Er zat een gat in het hek, slechts zo’n drie meter bij hem vandaan. Hij hoefde er alleen maar doorheen te glippen en de arrestatie te verrichten.
Pepperspray werkte bij honden… toch?
Hij zag de spieren samenballen en rollen onder de glanzende zwarte huid van de rottweiler.
Slikte.
Oké, zelfverzekerd overkomen en de situatie meester lijken, daar draaide alles om.
Logan beende door het drassige gras naar het gat in het hek, dook erdoorheen en haastte zich achter Shuggie aan. ‘Ik zeg het je niet weer: je staat onder arrest.’
Zelfverzekerd en de situatie meester.
Shuggie bleef staan. Draaide zich om. ‘Rot op. Ik heb het je al gezegd: ik ga nergens heen.’
‘Ik meen het, Shuggie. Je gaat met mij mee.’
‘O ja?’ Hij glimlachte, toonde een gat op de plek waar een tand had gezeten. Toen liet hij de riem los. ‘Uzi – SPEK!’
De hond keek naar hem op en volgde de lijn van de vinger die naar Logan wees. Ontblootte zijn tanden.
‘O… kolere…’ Pepperspray. Hij had de pepperspray! Volkomen veilig. Zelfverzekerd en de situatie meester. Zelfverzekerd en…
De hond slingerde naar voren.
Verrek maar met ‘zelfverzekerd en de situatie meester’; Logan draaide zich om en rende.
Geblaf achter hem, gegrom, het geluid van enorme klauwen die door plassen plonsden.
Dichterbij.
Naar het hek rennen, door het gat teruggaan en… Hij kon godsonmogelijk harder rennen dan een rottweiler. Hij wierp een blik over zijn schouder.
Vlak achter hem, bek open, rood en kwijlend, als de kaken van de hel…
KUT!
Logan zwenkte naar rechts, en Uzi flitste voorbij, probeerde zich om te draaien – krachtige achterpoten die over het met water doortrokken gras slipten en een muur van druppels deden opstuiven.
Jezus, dat verdomde beest was zo groot als een beer.
Boom! Logan sprong naar de dichtstbijzijnde, wikkelde zijn armen om een tak, trok zich op. Of probeerde dat. Een plotselinge ruk naar achteren, messen die over zijn enkel sneden, en vervolgens een scheurend geluid toen zijn broekspijp bezweek. ‘AAAAAghhh…’
De grond sloeg tegen zijn rug, rukte de adem uit zijn longen; en toen was de enorme hond boven op hem, de flitsende tanden een paar centimeter bij zijn gezicht vandaan.
Kut – hij had de pepperspray laten vallen.
Shuggies stem sneed door de grommen heen. ‘UZI – hou vast!’
Een laag gegrom.
Het gewicht van de hond drukte Logan in het kletsnatte gras, dat zijn jasje en overhemd doordrenkte, koud en nat en o god, hij zou doodgaan…
Er dreunde een donderslag door de leigrijze lucht, maar de rottweiler gaf geen krimp, stond daar alleen maar met zijn voorpoten op Logans borst, grommend, tanden ontbloot. Zijn adem stonk naar rottend vlees en bittere uien; er spatte kwijl tegen Logans wangen en voorhoofd, slijmerig en warm vergeleken met de regen.
Aan de rand van zijn gezichtsveld doemde een vorm op. Shuggie, die boven de grommende hond stond en de verbonden hand tegen zijn borst wiegde. ‘Blijf verdomme doodstil liggen, anders bijt hij je strot door.’
Logan draaide zijn ogen opzij en weer terug. De hond blafte; zijn tanden glinsterden, bespikkelden zijn gezicht met kwijl. ‘Bah… Roep hem terug!’
‘Ga je me nu mijn drugs teruggeven? Voordat die Jamaicaanse klootzakken mijn handen afhakken met een machete?’
‘Ik ben… Dat kán ik niet. Ik ben van de politie… Ik kan het niet. Roep nu de hond terug!’
Snuif. ‘Nee, hij mag je hebben.’
Uzi blafte opnieuw.
Er kwam een drup spuug in Logans oog terecht. Hij kromp ineen, knipperde. ‘Godsamme, Shuggie – ik kán het niet!’ Zijn stem klonk hoog en trillend.
Het enige geluid was de regen, die overal om hen heen neerroffelde.
‘Geef me je autosleutels.’
‘Ik ga niet…’
‘Uzi…’
Nog een brullende donderslag, dichterbij, bijna boven hen. De kolossale rottweiler brulde terug. Zijn tanden flitsten in de dichter wordende regen.
O godskolere…
Logan piepte.
‘Geef me nu je sleutels.’
Hij stak zijn vingers in zijn zak en trok de sleutels van de Vauxhall eruit. ‘Pak ze!’
Shuggie griste ze uit zijn hand.
‘Roep die verdomde hond nu terug!’
Shuggie draaide zich om en hinkte naar het hek.
Logan wendde zijn ogen van de hondentanden af en keek hoe hij zich door het gat in het gaas wurmde. Hij stak het gegroefde weggetje over, klom over de grasberm heen en liep Fairview Street op.
De hond boog zijn kop opzij, neus helemaal geplooid en gerimpeld, zwarte rubberachtige lippen weggetrokken van die slagersmestanden.
Logan knipperde de regen uit zijn ogen. ‘Alsjeblieft…’
De koplampen van de Vauxhall schoten door het halfduister; het gebrul van de motor was even hoorbaar, voordat een nieuwe donderslag het overstemde.
Nog een blaf, voorpoten boorden in Logans borst.
Er beukten hagelstenen neer, die in zijn handen en gezicht prikten, bloesems uit de boom boven hem sloegen, ze met slowmotionroze overgoten.
Toen het geluid van een openkrakend autoportier. ‘UZI! UZI!’
De enorme hond verstarde; zijn kop draaide zich naar de auto om, beide oren gespitst.
‘UZI! KOM HIER, STOM KLOTEBEEST!’
Hij gromde nog een laatste keer tegen Logan en schraapte zijn achterpoten door het modderige gras, alvorens weg te lopen.
O goddank…
Logan lag plat op zijn rug, met zijn armen op zijn hoofd, toen hij het portier van de Vauxhall weer dicht hoorde klappen; de motor stierf weg in de stortregen toen Shuggie in Logans poolauto wegreed.
Hoe moest hij dit in godsnaam uitleggen?