7. Op zoek naar Myrna
De volgende dag, maandag, bleef ik in bed. Ik voelde me zwak, ziek en misselijk. Mijn moeder vond het direct goed dat ik thuisbleef. Ze dacht nog steeds dat mijn menstruatie zou gaan komen. ‘Je hoeft je niet ongerust te maken, hoor, ‘ zei ze. ‘Ik had vroeger ook veel last als ik ongesteld moest worden, vooral het eerste jaar. Maar als de bloeding eenmaal doorzet, dan voel je je beter. ‘ Bij het woord bloeding moest ik natuurlijk weer aan Gato en Castor denken en ik voelde me nog beroerder. Al bleef ik de hele dag in bed liggen, slapen kon ik niet. Ik piekerde over Jeroen, over Gato en Castor. Ik probeerde logisch na te denken. Was het aannemelijk dat Castor door Gato was besmet en nu ook insecteneitjes onder zijn hals had? Nee, natuurlijk niet. Ten eerste stond Castor een paar stands van Gato vandaan en ten tweede was het onwaarschijnlijk dat die eitjes in een paar dagen zouden uitkomen.
Hoe aannemelijk was Jeroens verhaal? Heel aannemelijk. Maar Jeroen was een fantast en niemand behalve hij had de vleermuis gezien. Waarom zou ik hem geloven als Marco en zijn eigen vader dat niet eens deden? Ik kwam er niet uit. ‘s Avonds bedacht ik dat oom Bram al terug moest zijn uit Duitsland en dat de zaak op de manege inmiddels zou zijn opgelost.
‘Morgen ga ik weer naar school, ‘ zei ik tegen m’n moeder. Eindelijk kon ik slapen.
Tijdens de pauze kwam Jeroen dicht bij me staan. Hij praatte tegen Marco, maar zo langzaam en nadrukkelijk, dat ik het wel moest horen. ‘De handelaar stuurde een slager, maar die wilde die nieuwe, die Gato, niet hebben. Hij zei dat er geen bloed inzat. Vanmorgen lag hij dood in de stal. Nu moet hij maar verbrand worden, zegt de handelaar. ‘ In gedachten zag ik Gato weer in zijn stand liggen en ik begon te kokhalzen. Marco had zijn grap al klaar.
‘Dan maakt de slager er toch rookvlees van in plaats van bloedworst?’
Jeroen lachte niet en keek langs Marco naar mij. Hij zag er slecht uit. Hij leek magerder te zijn geworden. Misschien was hij verkouden of had hij last van een griepje.
Ik had wel naar hem toe willen gaan om te vragen wat er precies was gebeurd. Wat had zijn vader over Gato gezegd? Geloofde hij nu dat het een vampiervleermuis was geweest? Hoe verklaarde hij anders dat er geen bloed meer in het paard zat? Had Jeroen de vampiervleermuis nog gezien? Durfde hij ‘s avonds in de manege te kijken?
Maar de bel ging en meester De Vroed vroeg of ik een kopje koffie voor hem wilde halen.
‘s Middags hadden we lezen. Ik las niet, maar dacht na. Jeroen zat schuin achter me en hij zag er uit als een zombie. Bleek, holle ogen en hij was zo slap als een vaatdoek.
We hadden net gym gehad en ik zat met Jeroen samen in een team. We speelden korfbal. Als Jeroen de bal kreeg toegespeeld, dan ving hij hem niet. Hij bewoog zich zo traag dat het wel slowmotion leek. De gymleraar zei tegen hem dat hij beter even op de bank kon rusten. Dat hij waarschijnlijk griep onder de leden had. Dat hij ook wel naar huis kon gaan. Dat zijn vader hem misschien kon komen ophalen. ‘Mijn vader is in Duitsland. Hij heeft een ongeluk met de trailer gehad, ‘ zei Jeroen. Hij bleef de rest van de les aan de kant zitten.
Ik kon ineens ook geen bal meer vangen. Had oom Bram een ongeluk met de trailer gehad? Wat voor ongeluk? Was hij gewond? Had er een paard in de trailer gestaan? Maar dat was toch een drachtige merrie. Was zij ook gewond? Wie runde de manege? Was Jeroen er alleen met zijn moeder? Was Myrna al terug? Ik had een heleboel vragen in mijn hoofd, maar geen ervan stelde ik aan Jeroen. Waarom niet? Ik was bang, hartstikke bang. Als oom Bram ernstig gewond was, had Jeroen het wel gezegd, probeerde ik mezelf gerust te stellen. Hij komt natuurlijk vanavond thuis.
‘Pss. ‘ Het was woensdagochtend. We zaten al in de klas, maar de les was nog niet begonnen. Meneer De Vroed was nog op de gang. Hij praatte met iemand maar ik kon niet zien met wie.
Jeroen begon heel zacht te praten. Ik leunde naar achteren, anders kon ik hem niet verstaan. Jeroen zei iets over Castor, die steeds ongelukkiger uit zijn ogen keek. En dat Vampie elke ochtend groter leek. Hij praatte door, maar af en toe zo onsamenhangend, dat ik er niets van begreep. Iets van ‘elke nacht komt-ie… nek… kan niets doen… eerst Castor… leeg. ‘ En daarna piepte Jeroen en hij liet zijn tanden zien als een roofdier.
Die is gek aan het worden, niet mee bemoeien, dacht ik. Marco had ook geprobeerd mee te luisteren, maar hij begreep er niets van en haalde zijn schouders op. Hij keek naar mij en wees eerst naar Jeroen en toen naar zijn voorhoofd. Hij dacht hetzelfde als ik. Meneer De Vroed kwam binnen en stak zijn armen omhoog om onze aandacht te vragen. ‘Stt, ‘ zei ik tegen Jeroen en hij hield zijn mond. De rest van de ochtend voelde ik me heel gemeen. Jeroen hing in zijn stoel alsof hij een lappenpop was. Lag hij te pitten? Ik besloot iets te doen.
‘s Middags ging ik naar Myrna’s huis. Zij moest weten wat er op de manege aan de hand was. Als ze zich ook maar iets beter voelde, dan zou ze de zaken wel komen regelen.
Ik wist waar Myrna woonde, want ik was al een paar keer bij haar langsgefietst om onze schoolkrant in haar brievenbus te stoppen. Myrna wilde alle kranten hebben waarin iets over de manege werd geschreven en dat was bijna elke maand het geval. Ze woonde een paar straten van ons vandaan, op de onderste etage van een flatgebouwtje met drie verdiepingen. Ze woonde alleen.
Vanaf beneden zag ik dat haar gordijnen dicht waren. Ik belde aan, maar er werd niet opengedaan. Was ze zo ziek dat ze niet eens uit haar bed kon komen? Ik kon de galerij niet op, omdat de buitendeur dicht was, dus ik wachtte buiten op iemand die van binnenuit de deur opendeed. Dan kon ik even door haar keukenraam naar binnen kijken, als het gordijn daar tenminste open was.
Ik stond wel een half uur voor het flatgebouw te wachten; toen pas kwam er iemand de deur uit. Het was Myrna’s buurvrouw, die ik herkende, omdat ze ook op de manege reed.
Ziek? Nee, volgens haar was Myrna niet ziek. Of toch? Ja, het zou best kunnen. Sinds zaterdag had ze haar niet meer gezien.
Ik vertelde haar dat Myrna al zeker sinds vrijdag ziek moest zijn. Dat ze misselijk was volgens Jeroen. De buurvrouw zei dat dat wel zou meevallen. Op zaterdagmorgen had ze nog samen met Myrna koffie gedronken en ze hadden er een flinke slagroompunt bij genomen!
Ik snapte er niets van.
‘Er moet iets gebeurd zijn, dat kan niet anders, ‘ zei ik. ‘Volgens de manege is ze al langer ziek. Het is zo vreemd. Oom Bram van de manege, eh, meneer Stork heeft een ongeluk in Duitsland gehad en Myrna is er niet en er gaan steeds paarden dood en Jeroen ziet er uit als een zom… ‘
De buurvrouw pakte me beet en dirigeerde me mee, haar flat in. Ze zette een kop thee voor me en luisterde naar mijn verhaal. Toen ik klaar was, zei ze: ‘Het heeft allemaal vast met de problemen op de manege te maken. Ik weet er wel iets van, hoor, van Myrna. Soms ziet ze het niet meer zitten. De vrouw van meneer Stork is psychisch erg in de war en Jeroen is ook wat vreemd. Maar Bram Stork wil niet dat erover gepraat wordt, dus hij moddert maar wat met ze aan. Soms wordt het Myrna gewoon te veel en dan gaat ze een paar dagen naar haar moeder. ‘ ‘Maar stel dat ze nu niet naar haar moeder is, maar dat ze heel ziek in haar flat ligt, ‘ zei ik. ‘Kunnen we niet beter de politie bellen?’
De buurvrouw bleek de sleutel van Myrna’s flat te hebben. Myrna’s bed was netjes opgemaakt, maar haar kast stond halfopen. Er hingen maar weinig kleren op de knaapjes.
‘O, dan is ze zeker naar haar moeder, ‘ zei de buurvrouw. ‘Ze heeft bijna al haar kleren meegenomen. Haar moeder wast en strijkt die voor haar. ‘ ‘Wel raar dat Myrna niet is komen zeggen dat ze wegging, ‘ zei de buurvrouw, toen ze de flat afsloot. We namen afscheid voor de deur.
Op donderdag tijdens de pauze stond Jeroen achter me. Hij leunde tegen een muur en zag er uit als een vogelverschrikker. Waarom ging hij niet naar meneer De Vroed met zijn verhaal? Waarom moest hij mij hebben? Ik wilde niet in het donker naar de manege. Ik wilde geen vleermuis zoeken en hem zeker niet vinden. Ik had er allang spijt van dat ik die stomme spreekbeurt had gehouden. Ik hield met m’n handen m’n oren dicht, want ik wilde niets horen. Maar Jeroens zachte stem kwam toch door de barricade heen.
‘Ik heb de slager gebeld voor Castor. Hij moet hem maar snel komen halen, voordat hij al zijn bloed kwijt is. Nu is Czarny aan de beurt. ‘