1. Daar hangt-ie!

Eigenlijk hadden we rekenen. Breuken. Omgekeerd vermenigvuldigen of iets dergelijks. In elk geval was het moeilijk en niet leuk. Ik was met mijn gedachten bij Tsar, nee sorry, bij Czarny. Hij was mijn lievelingspony op de manege. Czarny was koolzwart en kwam uit Polen. Dat zei mijn oma tenminste. Mijn oma is Poolse en zij vertelde me dat Czarny ‘Zwarte’ betekent in het Pools. En dat je zijn naam uitspreekt als ‘Tsjarne’.

Op de manege noemde iedereen hem ‘Ksarnie’ en in mijn fantasie noemde ik hem Tsar, wat ik chiquer vond klinken. In mijn fantasie was Czarny van mij en niet van de manege.

 

Vooral tijdens rekenen fantaseerde ik graag. Of als we in de auto ergens naartoe reden. Bijvoorbeeld op zondag, als we naar de hei gingen. Elke zondag maakten we een zogeheten gezinswandeling op de hei. Een uur flink doorstappen, hallo zeggen tegen de koeien of schapen als we die tegenkwamen. Dan een halfuur een picknick aan de picknicktafel op de heuvel. Een broodje met pindakaas, een liga en een krentenbol. Chocolademelk erbij. Warme in de winter en koude in de zomer. Daarna weer een uur terug.

Ik had veel liever paardgereden. Je zag voortdurend ruiters over de hei rijden. Alleen, maar ook in groepjes. Rustig in stap, of in volle galop. Ze waren gezellig aan het praten of ze riepen tegen elkaar dat het rustiger moest, of juist harder. Het was een gezellig en vrolijk gezicht. Ik was dan zo jaloers, dat ik geen zin meer had om tijdens zo’n wandeling met mijn tweelingbroertjes te spelen.

Ze waren pas drie, nakomertjes. Je kunt eigenlijk beter zeggen dat ik een voorkomertje was. Ik was acht toen zij werden geboren.

Ik wens het niemand toe, een tweeling van drie. Ze zaten aan mijn speelgoedpaarden, aan mijn paardentijdschriften, aan mijn paardenboeken en aan mijn paardenposters. En alles wat hun vlugge vingertjes aanraakten, ging stuk.

Als de tweeling er niet was geweest - ze waren een ‘ongelukje’, dat had mijn moeder zelf gezegd - dan had ik een eigen pony gehad. Dan was ik enig kind geweest en dat zou ik enig hebben gevonden. Tsar zou dan van mij zijn geweest. Nu moest ik me met mijn fantasie tevredenstellen.

 

In mijn fantasie reed ik wedstrijden. Dressuur vond ik het mooist. Een eigen kür op muziek, dat was mijn droom. Prachtige balletmuziek. Tsar met mij op zijn rug in de ring. Ik in zo’n mooi lang dressuurjasje en met een hoge hoed. Tsar in galop. Bij X een pirouette. Dan galoppeert het paard om zijn achterbenen heen en maakt dus een soort cirkel op de plaats. Applaus van de volle tribune. Foei, jullie horen niet te klappen. De muziek wordt zachter. Van hand veranderen in uitgestrekte draf. Zweven over de aarde. Bij C afwenden. Bij X halthouden en in de piaffe. De piaffe is de draf op de plaats, de allermoeilijkste gang in de dressuur. Ik wist precies hoe het moest voelen. Als je de piaffe rijdt, voel je je koning te paard.

 

De muziek voor mijn kür had ik al uitgezocht. Ik was nog aan het dubben over de passen, de choreografie. Terwijl ik eigenlijk moest rekenen, had ik een wedstrijdring getekend met alle letters en was ik de choreografie aan het uitschrijven. Ik was zo ingespannen bezig dat ik het gesis dat van achter mij kwam, niet hoorde. Ik schrok pas op toen iemand aan mijn trui begon te sjorren. Het was Jeroen. ‘Pss, jij weet toch veel van vleermuizen?’ Al zat Jeroen schuin achter me, toch was het de eerste keer dat hij iets tegen me zei.

Ik was verbaasd en veerde op. Meester De Vroed keek in onze richting. Ik draaide me om en probeerde achter de brede rug van Ronnie te blijven. ‘Vleermuizen. Hoezo?’ fluisterde ik. Jeroen boog naar me toe.

‘Er hangt een vleermuis aan een balk boven de paarden en er is iets vreemds mee. Kom je vanmiddag kijken?’

Ik knikte, misschien wel iets te gretig. De meisjes uit groep acht sloofden zich uit voor Jeroen. Dat had niet altijd iets met Jeroen te maken, dat zeg ik heel eerlijk. Maar zijn vader was eigenaar van de manege waar ook ik reed.

Toen de bel was gegaan, fietste ik snel naar huis om mijn moeder te zeggen dat ik naar de manege ging. Ze snapte er niets van omdat het vrijdag was. Ze dacht eerst dat ik een extra paardrijles wilde nemen en werd al ongerust bij het idee. Toen ik haar duidelijk had gemaakt dat ik alleen maar een vleermuis ging bekijken, vond ze het oké. Mam vond alles goed zolang het geen geld kostte.

 

Jeroen zat buiten op het bankje naast de ingang van de manege op me te wachten. Hij maakte een eenzame indruk. Hij had geen broertjes of zusjes en woonde samen met zijn vader en moeder in het appartement boven de manege.

Zag ik daar niet iets achter een raam bewegen? O, de gordijnen gingen weer eens dicht. Dat deed Jeroens moeder natuurlijk. Je zag haar bijna nooit en als ze wel te voorschijn kwam, dan zei ze niets. Meestal was ze alleen in het appartement, met de gordijnen potdicht. Volgens mijn moeder had ze een fobie. Dat is een grote angst of zoiets. Mijn moeder dacht dat ze aan pleinvrees leed, maar dat leek me onzin. In ons dorp was namelijk geen plein te vinden. De meisjes uit mijn klas zeiden dat ze een heks was. Jeroens moeder hielp nooit in de manege, dat kon ze niet. Myrna wel. Zij mestte de stallen uit, gaf beginners les, maakte zadels schoon en hielp waar ze kon helpen. Ik weet niet eens of ze ervoor werd betaald. Als je Myrna van achteren zag, dacht je dat ze een man was.

Ik lachte naar Jeroen, zette m’n fiets op slot en volgde hem naar binnen. Naast de deur stond een lange zweep, die iemand blijkbaar vergeten was mee naar binnen te nemen. Ik pakte de zweep en sloeg naar een langpootmug. Raak natuurlijk. Ik had niet voor niets urenlang geoefend. De hele zomer lang had er in de buitenbak een lange zweep gelegen. Officieel heet zo’n ding een chambrière. Elke dag was ik wel even op de manege. Als de buitenbak vrij was, oefende ik met de lange zweep. Ik fantaseerde dat ik een paardennummer in het circus had. Ik liet de paarden keihard om me heen galopperen. Ineens moesten ze stilstaan en allemaal tegelijk steigeren. Met de zweep gaf ik aan hoe lang ze in de lucht moesten blijven. Het was een hete zomer. Bijna de hele vakantie was het stralend warm weer geweest, wel dertig graden. Zodra de paarden gingen zweten, werden ze aangevallen door horden horzels en andere steekbeesten. Mijn circuspaarden werden, net als de manegepaarden tijdens een buitenrit, helemaal gek van de horzels. Ze schudden wanhopig met hun hoofd en zwiepten met hun staart, maar dat hielp niet. Ik wilde de paarden graag beschermen. Je had natuurlijk allerlei middeltjes in de handel tegen horzels. Je kon de hals van het paard met water en azijn insmeren. Er waren ook spuitbussen te koop. Maar omdat ik in het circus werkte, bedacht ik een andere manier. Ik sloeg de horzels met de zweep van hun hals weg. Ik moest natuurlijk goed uitkijken dat ik alleen de horzels raakte en niet de paarden.

Daarom oefende ik elke dag, urenlang. Ik legde stenen neer in de bak, waarop ik kon leren mikken. Ik hing strotouwtjes aan de hekken, die ik er probeerde af te slaan. Ik gooide pingpongballetjes omhoog, die ik in de lucht probeerde te raken. Nee, het was niet vreemd dat ik die langpootmug uit de lucht sloeg.

 

Als je de manege binnenliep, had je rechts een zadelkamer, dan drie grote boxen voor pensionpaarden en daarachter nog vijftien stands voor pony’s en paarden. De paarden werden van elkaar gescheiden door balken die aan een touw hingen. Soms trapte een paard een balk los, zodat die met veel kabaal op de grond stortte. Dan was er paniek in de tent. Meestal stonden de paarden rustig aan hun hooi te knabbelen of te dutten.

Tegenover de stands, aan je linkerhand, had je de binnenbak. Als ik me uitrekte, kon ik net boven het houten beschot de manege inkijken. Monique reed in de bak op haar pony Plataan. Misschien is ‘reed’ een verkeerde uitdrukking. Plataan had maar één versnelling en dat was de uitgestrekte galop. Ze scheurden samen door de bak. ‘Hoi, ‘ gilde ik en Monique zwaaide naar me. Net als de andere meisjes uit mijn klas was ik stikjaloers op Monique. We wilden allemaal wel een eigen pony.

 

Jeroen trok me snel mee. Hij had nog steeds niets gezegd, maar ik vond het al leuk genoeg om achter hem aan te lopen. Als de zoon van de eigenaar je op de manege uitnodigt, dan heb je het ver geschopt, dacht ik. Dat verhaal van die vleermuis was vast een smoes. Jeroen vond me natuurlijk leuk, of in elk geval vreselijk aardig. Bij de laatste stand stond hij stil en wees naar boven.

‘Kijk daar, ‘ fluisterde hij. Zijn stem klonk bijna plechtig. ‘Daar hangt-ie!’