3. Bloed onder de manenkam
Toen ik de volgende dag op de manege terugkwam voor de les, was ik iets wijzer geworden over de vampiervleermuis. Ik had alle kopietjes van de bieb die ik voor mijn spreekbeurt had gebruikt, nog eens doorgenomen. Ook mijn aantekeningen van een tv-programma over de vampiervleermuis had ik teruggevonden. Maar helaas was het programma zelf al op de videoband overgespoeld.
Er bleken drie soorten echte vampiervleermuizen te bestaan en een paar nepvampiers. Ze kwamen allemaal alleen voor in Zuid-Amerika. De echte vampiervleermuizen zogen vaak bloed van grote dieren, zoals koeien en ezels. Van het tv-programma had ik verschillende dingen opgeschreven. ‘Als je zo’n vampiervleermuis in een mensenhand ziet, lijkt hij iets groter dan een muis. Met vleugels en al dan. ‘
‘Hij heeft een lelijk kopje. Een stompe neus, iets tussen een pekinees en een varken in. ‘ ‘Vampiervleermuizen gaan steeds weer naar hetzelfde slachtoffer toe, totdat het dood is. Waarom is niet bekend. ‘
Ik schreef op mijn speciale spreekbeurtblocnote hoe Vampie in Nederland kon zijn gekomen. Al snel had ik drie theorieën bedacht.
De eerste was de dierentuintheorie. In elke dierentuin waren natuurlijk vampiervleermuizen te vinden en tijdens het schoonmaken van de grot was er eentje ontsnapt.
Theorie twee: iemand had illegaal vampiervleermuizen geïmporteerd. Hij had er geen kopers voor kunnen vinden en ze vervolgens gewoon gedumpt. En de laatste: een kolonie vampiervleermuizen was voor de vivisectie gebruikt en ze waren kortgeleden door een actiegroep bevrijd. Misschien waren ze wel met iets besmettelijks ingespoten! Jeroen kon best eens gelijk hebben. Het was mogelijk dat Vampie een vampiervleermuis was. Ik hoopte dat ik hem vandaag te zien kreeg.
Meneer Stork, Jeroens vader, die we oom Bram noemden, wees mij Gato aan als paard voor de les. Ik had liever op Tsar gereden, maar ik vond het ook wel een eer dat ik als eerste van de groep op de ‘nieuwe’ mocht. En nu was ik vlak bij Vampie. Ik had dus ruim gelegenheid om het plafond aandachtig te bestuderen. Ik liep naar de zadelkamer om de poetsdoos te pakken. Op de terugweg zei ik eerst Tsar gedag. Hij hoefde niet in de les mee te rijden en daar was ik blij om. Daarna ging ik naar Gato.
‘Opzij, ga om, ‘ zei ik tegen hem en ik tikte met mijn hand tegen zijn achterhand.
Maar Gato ging niet opzij. Hij stond suffig voor zich uit te kijken.
‘Ga om, ga nou opzij, ‘ zei ik weer en ik duwde uit alle macht tegen zijn kont aan.
Gato bewoog geen spier. Dit had ik nog nooit meegemaakt. De meeste paarden weten precies wanneer ze opzij moeten stappen, zodat je de andere kant kunt borstelen. In een stand heb je maar weinig ruimte. Dus elke keer als je iets aan één kant wil doen, moet het paard opzij stappen. Sommige paarden gaan uit verzet niet opzij. Bij Gato was er iets anders aan de hand. Het leek wel of hij stond te slapen. Ik had er net zo goed niet kunnen staan.
Nou, dan maar met de rechterkant beginnen. Het ergerde me wel. Ik verzorg paarden altijd op dezelfde manier. Eerst de linkerkant roskammen en borstelen, dan de rechterkant. Het laatst het hoofd met de zachte borstel. Dan hoeven uitkrabben. Eerst het linkervoorbeen, dan achter. Daarna hetzelfde rechts. Maar goed, Gato was pas net op de manege. Misschien was hij nog moe van de reis.
Ineens dacht ik aan Vampie en ik keek naar boven. Ik meende nu iets aan de balk te zien hangen. Het kon een vleermuis zijn, maar ook een spinnenweb, of een plukje hooi. Ik kneep m’n ogen tot spleetjes om scherper te kunnen zien. Nee, het was onmogelijk om iets aan de balk te zien hangen. De balk was wel vier meter boven me en Vampie was zo klein als een muis. Als Jeroen hem had gezien, dan moest hij wel bijzonder goede ogen hebben. Ik zou later wel net als mijn moeder een bril nodig hebben.
Ik pakte de roskam en de borstel, maar schrok toen op.
Zonder dat ik hem had gehoord, was Jeroen achter me in de stand komen staan.
‘Kijk eens onder zijn manenkam, ‘ zei hij ernstig en hij wees naar Gato’s hoofd.
Ik streelde Gato over zijn voorhoofd en zijn hals. Net achter zijn oren leek het of zijn manen dikker waren dan elders.
Jeroen kwam de stand inlopen. Toen hij de manen omhooghield, deed ik van schrik een stap terug. De huid van Gato zag er gehavend uit, vol rode puntjes en kale plekken. Uit verschillende gaatjes sijpelden dunne straaltjes helder bloed.
‘Ik weet al hoe die vampier hier is gekomen, ‘ zei Jeroen. ‘Gato is een Criollo, een ras dat uit Argentinië komt. Vorige week is hij met een scheepslading Zuid-Amerikaanse paarden meegekomen. Vampie is natuurlijk onder zijn manen meegereisd. De handelaar wilde Gato kwijt, omdat hij zo weinig temperament toonde. Maar volgens mij heeft hij zo weinig fut omdat die vleermuis hem leegzuigt. ‘ Er liep een rilling over mijn rug en ik keek naar boven, waar ik niets meer zag dan even ervoor. Ik keek nog eens naar de plek onder Gato’s manen en wist dat Jeroen gelijk had.
Vampiers scheiden stoffen in hun speeksel af die de bloedstolling vertragen. Daarom zie je die druppeltjes bloed uit de gaatjes komen. Normaal zou er al lang een korst zijn gevormd.
Ik kon me dat stukje uit de encyclopedie nog goed herinneren. Toen ik het aan het lezen was, had ik er lang over nagedacht. Als ze wisten welke stof er in het speeksel van de vampiervleermuis zat die de bloedstolling vertraagde, dan konden hemofiliepatiënten misschien worden geholpen. Hemofiliepatiënten hebben geen goede bloedstolling. Bloeden ze, dan komt er geen korst op de wond, maar blijven ze doorbloeden.
Via onderzoek op de vampiervleermuis konden ze misschien een medicijn ontwikkelen. Ik had dat willen schrijven aan een specialist uit het ziekenhuis, maar ik wist niet aan welke specialist en ook niet in welk ziekenhuis.
Ik baalde wel een beetje van wat Jeroen liet zien. Ik had al mijn theorieën voor niets opgeschreven. Waarom had ik dit niet bedacht? Aan de andere kant, het was nu wel duidelijk dat Jeroen het vleermuisprobleem als een smoes gebruikte om contact met mij te leggen. Ik kikkerde helemaal op. ‘Heb je die plek aan je vader laten zien?’ vroeg ik opgewonden.
‘Mijn vader denkt dat die bobbels op zijn hals insecteneitjes zijn, die onder de huid zijn gelegd en nu een voor een uitkomen. Toen ik hem vertelde wat ik dacht, lachte hij me uit. ‘ ‘Maar waarom dan?’ Jeroen haalde zijn schouders op. ‘Ja, weet ik veel. Hij neemt me nooit serieus. En vorige week heb ik twee vampierfilms van de videotheek meegenomen. Nu denkt m’n vader dat ik overal vampiers zie vliegen. ‘
Ik knikte, zo zou mijn vader ook denken. ‘Hoe kan ik nou bewijzen dat er echt een vampiervleermuis zit?’ zei Jeroen. ‘Met zijn slechte ogen kan mijn vader hem niet eens zien. ‘ ‘Wat denkt Myrna ervan?’ vroeg ik. ‘Myrna heeft toch een cursus dieren-EHBO gevolgd? Die weet vast wel het verschil tussen gaatjes van eitjes en gaatjes van tanden. ‘
‘Myrna is al een paar dagen ziek. Misselijk en zo. Heel vervelend, want zondag moet mijn vader een paard uit Duitsland halen voor een nieuwe pensionklant. We krijgen er een drachtige merrie bij. ‘ ‘Leuk, ‘ zei ik enthousiast en ik wilde al verder vragen over de nieuwe merrie.
Maar Jeroen draaide zijn ogen weg en ik begreep dat hij alleen maar aan de vleermuis kon denken. Ineens dacht ik aan de enge ziektes.
‘Vampiers drinken niet alleen bloed van grote zoogdieren, maar ook van mensen! Hij kan toch niet bij jullie in het woonhuis komen?’ ‘Eh, nee, ik denk het niet. Nee, vast niet, ‘ zei Jeroen. ‘Je moet het wel zeker weten, hoor, ‘ zei ik. ‘Zo’n vleermuis is maar iets groter dan een gewone muis. Hij heeft maar een heel klein gaatje nodig om in jullie afdeling te komen. Er hoeft maar een raampje op een kier te staan of… ‘ Jeroen knikte.
‘Ik zal alles nakijken, ‘ zei hij. Jeroen keek zo ernstig, dat ik er bang van werd. Het leek wel of er meer was gebeurd dan hij had verteld.
Jeroen moest paarden gaan zadelen en ik moest ook opschieten, want het was bijna tijd voor de les. Zadel op, bit in en hoofdstel om. Het was een toer om dat paard op te tuigen, want Gato wilde nog steeds niet opzijgaan.
‘Wat zit je nou te utteren?’ vroeg oom Bram, die kwam kijken of ik al klaar was. ‘Hij wil niet opzij, ‘ zei ik.
‘Wat, wil hij niet opzij? Hij zal opzij!’ zei oom Bram. Hij pakte een zweep en tikte tegen Gato’s achterhand. Het paard reageerde niet. Toen kreeg hij een wat hardere tik. Weer zonder effect. Toen gaf oom Bram hem een knal die je door de hele manege kon horen. En jawel hoor, Gato stapte opzij.
‘Zie je wel?’ zei hij tevreden. ‘Als ik zeg opzij, dan is het opzij. ‘ Oom Bram liep naar de bak. Ik snapte niet dat hij het niet vreemd vond dat Gato alleen met zo’n knal opzij wilde gaan. Paarden zijn gevoelige dieren. Ze kunnen heel goed horen en ze voelen zelfs een strootje op hun rug zitten. Dan trillen ze even met hun vel om het kwijt te raken. Maar Gato leek weinig gevoel te hebben en ook slecht te horen. Ik vond het abnormaal.
Toch leek het of het bruine paard even wakker geschud was. Hij liep braaf achter me aan de binnenbak in. Ik zette hem stil in het midden van de bak. De meeste paarden vinden het heel vervelend als ze aangesingeld worden. Dan leggen ze hun oren in de nek en proberen je te bijten. Of ze slaan met hun voorbeen. Maar Gato bleef rustig staan toen ik hem aansingelde. Daarna pakte ik de teugels in een hand en ik zette mijn linkervoet in de stijgbeugel, trok me op en ging zachtjes in het zadel zitten. De meeste paarden worden onrustig als je opstijgt, maar Gato had geen voet verzet.