4. Wat een rotles!

De les op Gato zal ik mijn leven lang niet vergeten. ‘Drijven, drijven, je drijft niet genoeg, ‘ zei oom Bram zo ongeveer elke minuut. Ik dreef me een versuffing.

‘Bij E in draf overgaan, bij C een slangenvolte met drie bogen. ‘ De paarden voor me draafden al. Ik was bij E, ik zette mijn hakken in Gato’s buik en zei: ‘Draf Gato, drraf!’

Gato was niet vooruit te branden. Hij gedroeg zich niet zoals luie of supereigenwijze paarden. Die snijden de hoeken af in draf. Die gaan in het midden staan op het moment dat er gegaloppeerd moet worden. Bij Gato had ik het gevoel dat hij wel wilde, maar dat hij gewoon niet kon.

‘Kom maar naar het midden, ‘ zei oom Bram. ‘Je moet een paar sporen aan. Dit is niets. ‘

Even later had ik een paar sporen met kleine wieltjes om en een lange zweep in mijn hand.

‘Nou, laten we maar eens zien of hij nog steeds niet wil draven, ‘ zei oom Bram.

Ik zette de sporen in Gato’s buik en gaf hem een flinke pets met de zweep. Gato versnelde iets en in een sukkeldrafje gingen we de manege rond. ‘Goed zo, ‘ zei oom Bram tevreden. Ik moest mijn uiterste best doen om Gato in die langzame draf te houden. Telkens probeerde hij in stap over te gaan. Steeds zette ik de sporen met de wieltjes in zijn buik en dan ging het weer even goed. Af en toe sloeg ik keihard op zijn achterwerk. Dan schrok hij en liep weer door.

 

Wat een rotles! Ik voelde me een dierenbeul. Ik vond het niet normaal om een paard zo af te tuigen. Dus had ik een gesprek met mezelf en daarna stapte ik naar het midden van de manege. Gato hield vanzelf al halt.

‘Ik ga eraf hoor, ‘ zei ik tegen oom Bram. ‘Dit paard is ziek. ‘

‘Dat paard is helemaal niet ziek. ‘ ‘Dit paard is wel ziek, ‘ zei ik. ‘Hij is niet vooruit te branden. Hij is zo futloos als wat. Gato heeft een ziekte onder de leden. U moet er een dierenarts bij halen. ‘ Ik hoopte dat de dierenarts zou constateren dat Jeroens verhaal klopte. Dan moest oom Bram hem ook wel geloven.

‘Met dat paard is niets aan de hand, ‘ zei oom Bram. ‘Hij heeft misschien nog wat last van de reis. Maar hij kan heus wel een uurtje achter elkaar lopen. Je durft hem gewoon niet aan te pakken!’ Ik werd boos.

‘Het is toch niet goed om een paard zo te slaan en te schoppen?’ Ik stak mijn voeten met de sporen wat naar buiten.

‘Moet u nou kijken. Er zitten wieltjes aan deze sporen. Straks begint hij nog te bloeden. ‘ ‘Een paard bloedt niet zo snel, hoor, ‘ zei oom Bram. ‘Hij is lui en moet goed worden aangepakt. Anders gaat hij er hier ook uit. Nou vooruit, als jij het niet doet, doe ik het. Ga naar de hoefslag toe en draaf achter de anderen aan. Je houdt de les op. ‘ Met oom Bram was niet te discussiëren. Ik kon twee dingen doen. Boos weglopen of gewoon doorgaan. Als ik boos wegliep, had Jeroen niets meer aan me. Ik kon het beste doorgaan en hopen dat oom Bram er toch een dierenarts bij zou halen. Ik zette mijn sporen in Gato’s buik en gaf hem weer met de zweep. Ik beet met mijn tanden op mijn lip, om niet te gaan huilen. Oom Bram had de lange zweep erbij gepakt en rende achter me aan om Gato op te jagen. Ik voelde me medeplichtig aan een misdrijf. Het was zo duidelijk dat er iets ernstigs met Gato aan de hand was. Waarom geloofde oom Bram Jeroen niet? Ik nam me voor na de les Vampie te vinden. Dat was de enige manier om oom Bram te overtuigen. Ik zou een ladder pakken en de vleermuis van de balk afplukken. Maar eerst moest ik mij nog door de les heen ploeteren.

 

Met oom Bram achter zich aan met de lange zweep, bleef Gato nog wel even draven. Maar zodra oom Bram de zweep neerlegde, ging hij in stap over. Ik had inmiddels verkrampte knieën en kuiten. Ik durfde de sporen niet meer in zijn buik te zetten, want er moesten zo langzamerhand wel grote gaten van de wieltjes zitten. De zweep gebruikte ik ook niet meer. Gato’s achterhand zat vol striemen. Ik weigerde het paard nog langer te mishandelen.

Oom Bram legde een paar gekleurde balken op de grond. Blijkbaar was de les nog niet afgelopen. Voor mijn gevoel waren we al uren bezig. Maar we gingen cavaletti lopen en dan waarschijnlijk nog springen. Ik zag een kans om af te haken.

‘Eh, oom Bram, ik heb een beetje buikpijn. Dan spring ik liever niet. Mag ik alstublieft van Gato af?’ vroeg ik.

Oom Bram vond het meteen goed. Hij was natuurlijk blij van mijn gezeur af te zijn. Hij dacht zeker dat het aan mij had gelegen dat Gato niet wilde lopen. Ik bracht Gato naar zijn stand en zadelde hem daar af. Met hangend hoofd liet het paard alles over zich heen komen.

Ik had verwacht dat Jeroen er zou zijn, maar dat was niet zo. Ik zocht hem overal in de manege, maar kon hem niet vinden. Dan maar zonder Jeroen, dacht ik. Het duurde nogal lang voordat ik de ladder vond en ik werd steeds zenuwachtiger. De les was bijna afgelopen en ik wilde niet dat oom Bram me op de ladder aantrof.

De ladder bleek vlak achter Gato’s stand te hangen. Vastbesloten pakte ik hem van de muur en schoof hem op zijn langst uit. Voorzichtig klom ik omhoog. Dichter en dichter kwam ik bij de balk waaraan Vampie moest hangen. Even later kon ik de balk zelfs aanraken. Maar Vampie zag ik niet. De balk was zo’n tien centimeter breed en ongeveer net zo dik en gaf grote schaduwen op het plafond. Misschien hing de vleermuis aan de andere kant van de balk. Hij kon daar ook ergens in de schaduw zijn. Ik moest de ladder op verschillende plaatsen neerzetten om het hele balkenplafond te kunnen controleren. Maar dat kostte eindeloos veel tijd.

 

Ik had net de ladder verplaatst en was al weer op weg naar boven, toen ik werd tegengehouden door de boze stem van oom Bram.

‘Zeg, wat doe jij daar? Ben je gek geworden? Kom onmiddellijk naar beneden!’

Ik kwam zo snel mogelijk naar beneden.

‘Wat ben jij aan het doen?’ vroeg oom Bram, toen ik beneden was.

Ik bedacht dat ik maar het beste de waarheid kon vertellen.

‘Jeroen zegt dat er een vampiervleermuis aan de balk hangt, die Gato leegzuigt. Ik wilde kijken waar hij precies hangt, dan kunnen we hem weghalen voordat hij ook aan andere paarden begint. ‘ Oom Bram liep rood aan.

‘Begin jij nu ook al? We hebben echt wel genoeg aan één fantast op de manege. Ben jij ook al zo’n vampierfanaat?’

‘Maar de vampiervleermuis bestaat echt!’ zei ik. ‘En deze is onder de manen van Gato mee uit Zuid-Amerika gekomen. U kunt het zelf zien. Zijn hals zit vol gaatjes. ‘

‘Je moet niet alles geloven wat Jeroen zegt. Hij verzint het waar je bij staat, ‘ zei oom Bram. ‘Jeroen heeft alle vampierboeken gelezen en alle films gezien. Hij is gek van vampiers. Zijn hele kamer is ermee behangen. Posters, tekeningen uit oude boeken, eigen tekeningen. Hij maakt zelf de een of andere vampierstrip. Doordat Gato is gekomen, heeft hij weer stof voor een nieuw verhaal. ‘

‘Maar die gaatjes in Gato’s hals dan?’ ‘Dat paard heeft insecteneitjes onder de huid en die komen nu uit. Dat heb ik wel vaker bij paarden gezien. ‘

‘Maar hoe verklaart u dan dat er bloed uit de gaatjes blijft komen?’ vroeg ik.

‘Omdat er insecten uit de gaatjes blijven kruipen, ‘ zei oom Bram. ‘Dat houdt de wondjes open. Er zijn veel eitjes gelegd, dus er komen veel insecten uit. Over een paar dagen zie je er niets meer van. ‘

‘Maar waarom is Gato dan zo sloom volgens u?’ Ik wist niet van ophouden.

Oom Bram had gelukkig een geduldige bui.

‘Die paarden worden met massa’s tegelijk met de boot overgevaren. Onderweg is er weinig aandacht voor ze.

Vaak krijgen ze iets toegediend om kalm te blijven. Ik denk dat dat bij Gato is gebeurd. Over een paar dagen is hij weer helemaal in orde en dan zou je hopen dat hij nog wat kalmeringsmiddel in zijn lijf had. ‘

Ik schudde mijn hoofd.

‘Maar als het een vampiervleermuis is, dan is Gato er over een paar dagen niet meer. De vampiervleermuis blijft namelijk bij zijn slachtoffer terugkomen. Niemand weet waarom. In Zuid-Amerika gaan er koeien en ezels door hem dood omdat hij ze helemaal leegzuigt. ‘

Ik ging steeds sneller praten, bang als ik was dat oom Bram me in de rede zou vallen. ‘Hij kan ook hondsdolheid overbrengen, ‘ ratelde ik verder. ‘Soms blazen ze een hele grot met vampiervleermuizen op, omdat een van hen hondsdolheid heeft overgebracht op een veestapel. En ze kunnen ook andere enge ziektes overbrengen!’ Oom Bram had mij helemaal uit laten praten. Zijn mond was ervan open gaan staan. Alsof hij steeds op het punt stond iets te zeggen, maar zich elke keer bedacht.

Ineens zei hij: ‘Oké, jullie hebben natuurlijk gelijk, Jeroen en jij. Ga die ladder maar weer op en pak die vleermuis van het plafond. Dan hebben we dat zaakje mooi opgelost. ‘

Ik had nooit verwacht dat oom Bram zou toegeven. Maar ik was ook bang. Misschien sloeg ik wel een enorme flater en was er helemaal geen vleermuis. Misschien had Jeroen hem inderdaad verzonnen om een nieuw stripverhaal te kunnen maken. Met onzekere stappen klom ik weer omhoog.