Als de rode slachter…
Ik zal niet proberen om de pijn te beschrijven. Ik zeg alleen maar dat het ondanks de verdoving ondraaglijk was en dat ik het verdroeg omdat ik geen andere keus had. Toen ebde de pijn weg en ik deed mijn ogen open en keek in de gezichten van de brahmanen die zich over me heen bogen. Er waren er drie, gekleed in de normale witte operatiejassen en met witte gazen maskers. Ze zeggen dat ze die maskers dragen om te zorgen dat wij geen bacteriën naar binnen krijgen. Maar iedere soldaat weet dat ze ze dragen omdat we ze dan niet kunnen herkennen.
Ik zat nog tot over mijn oren onder de verdovende middelen en er werkten maar een paar stukjes van mijn herinnering. Ik vroeg: ‘Hoe lang ben ik dood geweest?’
‘Ongeveer tien uur,’ zei een van de brahmanen.
‘Hoe ben ik doodgegaan?’
‘Weet je dat niet meer?’ vroeg de langste van de drie. ‘Nog niet.’
‘Nou,’ zei de langste weer, ‘je zat met je peloton in loopgraaf 2645B-4. Toen de ochtend aanbrak deed je hele compagnie een frontale aanval om de volgende loopgraaf, nummer 2645B-5, te veroveren.’
‘En wat gebeurde er toen?’ vroeg ik.
‘Je hield een paar kogels van een machinegeweer tegen. Dat nieuwe type met de schokkoppen. Weet je het nu weer? Je kreeg er éen in je borst en drie in je benen. Toen de artsen je vonden was je dood.’
‘Hebben we de loopgraaf veroverd?’ vroeg ik.
‘Nee, deze keer niet.’
‘O.’ Nu de verdoving begon uit te werken kwam mijn herinnering snel terug. Ik herinnerde me de jongens in mijn peloton. Ik herinnerde me onze loopgraaf. De ouwe 2645B-4, daar had ik meer dan een jaar in gewoond, en voor een loopgraaf was het nog niet eens zo beroerd geweest. De vijand had geprobeerd hem te veroveren en onze aanval in de vroege ochtend was in werkelijkheid een tegenaanval geweest. Ik wist weer hoe de kogels van het machinegeweer me aan flarden gescheurd hadden en de heerlijke opluchting die ik toen had gevoeld. En ik herinnerde me nog iets anders ...
Ik ging rechtop zitten. ‘Hé, wacht eens even!’ zei ik.
‘Wat is er?’
‘Ik dacht dat acht uur de uiterste grens was om een mens weer tot leven te brengen.’
‘Sinds die tijd is de techniek erg verbeterd,’ zei een van de brahmanen. ‘We gaan steeds verder vooruit. Zolang er nog geen ernstig hersenletsel is, is twaalf uur nu de uiterste grens.’
‘Dat is fijn voor jullie,’ zei ik. Ik had mijn geheugen nu weer helemaal terug en besefte wat er gebeurd was. ‘Maar toch hebben jullie een grote fout gemaakt door mij terug te brengen.’
‘Wat heb je te kankeren, soldaat?’ vroeg een van hen op zo’n toon die alleen officieren zich kunnen veroorloven. ‘Kijk maar op mijn plaatje,’ zei ik.
Hij las wat erop stond. Zijn voorhoofd, het enige wat ik van zijn gezicht kon zien, rimpelde zich. Hij zei: ‘Dit is inderdaad erg vreemd!’
‘Wat je maar vreemd noemt!’ zei ik.
‘Je moet weten,’ zei hij tegen me, ‘dat je in een loopgraaf vol doden lag. Ons is gezegd dat het allemaal eerstelingen waren. Onze orders waren om de hele troep weer tot leven te brengen.’
‘En jullie hebben niet eerst op de plaatjes gekeken?’
‘We hadden het te druk. We hadden niet genoeg tijd. Het spijt me echt, soldaat. Als ik had geweten —’
‘Jullie hebben mooi kletsen,’ zei ik. ‘Ik wil de inspecteur-generaal spreken.’
‘Geloof je echt dat -’
‘Ja,’ zei ik. ‘Ik ben geen loopgraaf-advocaat, maar ik heb echt reden om te kankeren. Ik heb het recht om de inspecteur-generaal te spreken.’
Ze begonnen fluisterend te overleggen en in die tussentijd onderzocht ik mezelf. De brahmanen hadden een goed stukje werk verricht. Niet zo goed natuurlijk als in de eerste jaren van de oorlog. De huidtransplantaties waren nu slordiger gedaan en ik voelde me vanbinnen een beetje geklutst. Mijn rechterarm was ongeveer vijf centimeter langer dan de linker; slecht voegwerk. Tóch een knap stukje werk.
De brahmanen waren klaar met hun bespreking en gaven me mijn kleren. Ik kleedde mij aan. ‘Zo, wat betreft de inspecteur-generaal,’ zei een van hen. ‘Dat is op het ogen- blik een beetje moeilijk. Het is zo –’
Het is onnodig om te zeggen dat ik de inspecteur-generaal niet te spreken kreeg. Ze brachten me naar een grote, vette, vriendelijke ouwe sergeant eersteklas. Zo’n begrijpend type die met je praat en alles weer in orde maakt. Alleen, ik nam het nu niet.
‘Kom kom, soldaat,’ zei de vriendelijke ouwe sergeant. ‘Wat hoor ik toch allemaal over herrie die jij trapt omdat je weer tot leven gebracht bent?’
‘Dat heeft u goed gehoord,’ zei ik. ‘Zelfs een soldaat heeft zijn rechten onder de oorlogsconventies. Dat hebben ze me tenminste verteld.’
‘Natuurlijk,’ zei de vriendelijke ouwe sergeant.
‘Ik heb mijn plicht gedaan,’ zei ik. ‘Zeventien jaar in het leger, acht jaar in de strijd. Drie keer gedood, drie keer teruggebracht. In de orders staat dat je na de derde keer de dood mag eisen. Dat heb ik gedaan en dat staat op mijn plaatje. Maar ze hebben me niet dood gelaten. Die vervloekte artsen hebben me weer tot leven gebracht, en dat is niet eerlijk. Ik wil dood blijven.’
‘Je kunt veel beter blijven leven,’ zei de sergeant. ‘Levend heb je altijd nog een kans dat je doorstroomt en een job achter het front krijgt. Die doorstroming gaat niet zo snel omdat we te weinig mensen hebben. Maar er is altijd een mogelijkheid.’
‘Ik weet het,’ zei ik. ‘Maar toch blijf ik liever dood.’
‘Ik denk wel dat ik je kan beloven dat over een half jaar...’
‘Ik wil dood blijven,’ zei ik, mijn poot stijf houdend. ‘Na de derde keer is dat mijn voorrecht volgens de oorlogsconventie.’
‘Natuurlijk is dat zo,’ zei de vriendelijke ouwe sergeant, terwijl hij naar me glimlachte als soldaten onder elkaar. ‘Maar in oorlogstijd worden er fouten gemaakt. Vooral in een oorlog als deze.’ Hij leunde achterover en vouwde zijn handen achter zijn hoofd. ‘Ik weet nog hoe het begon. Het leek wel of er op een knop gedrukt werd. Maar zowel wij als de rooien hadden een compleet arsenaal van antiraketraketten en dat bracht het atoomspul op een dood punt. De uitvinding van de atoomdemper heeft er voorgoed een eind aan gemaakt. Daardoor werd het een echte aangelegenheid voor de infanterie.’
‘Ik weet het, ik weet het.’
‘Maar de vijand was veel groter in getal,’ zei de vriendelijke ouwe sergeant. ‘En nog steeds. Al die miljoenen en miljoenen Russen en Chinezen! We moesten meer mannen om te vechten hebben. We moesten in ieder geval onze eigen mensen behouden. Daarom zijn de artsen de doden weer gaan opwekken.’
‘Dat weet ik allemaal. Kijk, sergeant, ik wil dat we winnen. Erg graag zelfs. Ik ben een goed soldaat geweest. Maar ik ben drie keer gesneuveld en —’
‘De moeilijkheid is dat de rooien ook hun doden opwekken,’ zei de sergeant. ‘Het knokken voor mankracht aan de fronten is nu zo kritiek. Over een paar maanden weten we waar we aan toe zijn, zij of wij. Dus waarom vergeet je de hele zaak niet? Als je weer sneuvelt beloof ik je dat ze je met rust zullen laten. Laten we deze keer dan over het hoofd zien.’
‘Ik wil de inspecteur-generaal spreken,’ zei ik.
‘Oké, soldaat,’ zei de vriendelijke ouwe sergeant, veel minder vriendelijk. ‘Ga maar naar Kamer 303.’
Ik ging naar Kamer 303 die in een ander gebouw was en ik wachtte af. Ik voelde me een beetje schuldig over de stennis die ik maakte. Per slot van rekening was het oorlog. Maar ik was ook kwaad. Een soldaat heeft rechten, zelfs in de oorlog. Die rottige brahmanen...
Raar hoe ze aan die naam gekomen zijn. Het zijn gewone artsen, geen Hindoes of Brahmanen of iets dergelijks. Ze kregen die naam door een krantenartikel toen dit allemaal nog nieuw was. De knaap van dat artikel vertelde hoe de artsen nu de doden konden laten herleven en ze weer gevechtsklaar konden maken. Het was toen nogal opzienbarend. De schrijver haalde een gedicht van Emerson aan. Het begint zo:
If the red slayer thinks he slays,
Or if the slain thinks he is slain,
They know not well the subtle ways,
I keep, and pass, and turn again.
Zo was het. Als je iemand gedood had wist je nooit of hij dood zou blijven of dat hij de volgende dag weer vanuit de loopgraaf op jou zou schieten. En je wist ook nooit of je dood zou blijven als je gesneuveld was. Het gedicht van Emerson heette Brahma, en daarom werden onze artsen voortaan brahmanen genoemd.
In het begin was het niet erg om weer tot leven gebracht te worden. Zelfs met pijn was het fijn om weer te leven. Maar dan komt er een tijd dat je het zat bent om te sneuvelen, teruggebracht te worden, te sneuvelen en weer teruggebracht te worden. Je begint je af te vragen hoeveel keer je voor je vaderland hoorde te sneuvelen en of het niet veel rustiger zou zijn om een tijdje dood te blijven. Je begon naar het grote slapen te verlangen.
De autoriteiten begrepen dit wel. Als je te veel werd teruggebracht leed het moreel eronder. Ze bepaalden toen dat drie keer het maximum was. Na de derde keer kon je kiezen tussen doorstromen of doodblijven. De autoriteiten hadden liever dat je doodbleef; iemand die drie keer dood is geweest heeft een slechte invloed op het moreel van burgers. En de meeste frontsoldaten bleven liever dood na de derde keer.
Maar mij hadden ze belazerd. Ik was voor de vierde keer teruggebracht. Ik ben net zo vaderlandslievend als ieder ander, maar dit ging me te ver.
Eindelijk mocht ik de adjudant van de inspecteur-generaal spreken. Hij was kolonel. Een mager, grijs en geen-geouwe-hoer-type. Hij was al over mijn geval ingelicht en hij verdeed verder geen tijd met me. Het was maar een kort onderhoud.
‘Soldaat,’ zei hij, ‘het spijt me, maar er zijn nieuwe orders gegeven. De rooien hebben het aantal wedergeboorten doen toenemen, en we moeten gelijke tred met ze houden. De nieuwe order is zes keer teruggebracht worden voordat men zich definitief kan terugtrekken.’
‘Maar die order was nog niet uitgevaardigd toen ik sneuvelde.’
‘Hij is van terugwerkende kracht,’ zei hij. ‘Je moet nog twee keer sneuvelen. Tot ziens en veel succes, soldaat.’ En dat was dat. Ik had kunnen weten dat je geen haar verder komt bij hoge pieten. Ze weten niet wat er gebeurt. Het gebeurt maar zelden dat ze meer dan een keer gedood worden en ze begrijpen gewoon niet hoe iemand zich voelt na vier keer. Ik ging dus weer terug naar mijn loopgraaf.
Ik liep langzaam terug langs het vergiftigde prikkeldraad en dacht diep na. Ik kwam voorbij iets onder een dekzeil waarop Geheim Wapen gestempeld was. In onze sector wemelt het van de geheime wapens. Elke week komt er een nieuw bij, en misschien zal een ervan de oorlog winnen. Maar op dit ogenblik kon dat me niets schelen. Ik dacht aan de volgende strofe van Emerson’s gedicht:
Far or forgot to me is near;
Shadow and sunlight are the same;
The vanished gods to me appear;
And one to me are shame and fame.
Die ouwe Emerson had het goed gezien, want zo is het precies als je vier keer dood geweest bent. Het maakt allemaal niets meer uit en alles is éen pot nat. Begrijp me niet verkeerd, ik ben geen cynicus. Ik beweer alleen maar dat iemands visie verandert als hij vier keer gestorven is.
Eindelijk was ik weer in de goeie ouwe loopgraaf 2645B-4, en ik begroette alle jongens. Ik ontdekte dat we de volgende ochtend weer zouden aanvallen. Ik dacht nog steeds na.
Ik ben niet iemand die gauw iets in de steek laat, maar ik vond dat vier keer dood wel genoeg was. Bij deze aanval besloot ik te zorgen dat ik voorgoed dood was. Deze keer zou er geen vergissing gemaakt kunnen worden.
We rukten uit bij het eerste lichtstraaltje, langs het prikkeldraad en de rollende mijnen naar het niemandsland tussen onze loopgraaf en 2645B-5. Deze aanval werd met een heel bataljon uitgevoerd en we waren allemaal uitgerust met de nieuwe kogels die zelf hun doel zochten. Een tijdlang rukten we flink op. Toen liet de vijand van zich horen.
We bleven terrein winnen. Overal om me heen spoot de rotzooi hoog op, maar ik had nog geen schrammetje. Ik begon te geloven dat we het deze keer zouden halen. Misschien werd ik niet gedood.
Toen kreeg ik hem. Een explosieve kogel dwars door mijn borst. Beslist een dodelijke wond. Meestal blijf je liggen als je geraakt bent. Ik niet. Ik wilde er zeker van zijn dat ik dood zou blijven. Ik sleepte me dus verder en strompelde vooruit, waarbij ik mijn geweer als kruk gebruikte. Ik kwam nog vijftien meter verder door het meest rottige kruisvuur dat je ooit gezien hebt. Toen kreeg ik hem goed te pakken. Je kon je deze keer onmogelijk vergissen.
Ik voelde hoe een explosieve kogel in mijn voorhoofd sloeg. In een fractie van een seconde voelde ik mijn hersens naar buiten spatten en ik wist dat ik deze keer veilig was. De brahmanen konden niets doen aan ernstige hoofdwonden, en de mijne was echt ernstig.
Toen stierf ik.
Ik kwam weer bij en keek omhoog naar de brahmanen in hun witte jassen en met hun gazen maskers.
‘Hoe lang ben ik dood geweest?’ vroeg ik.
‘Twee uur.’
Toen wist ik het weer. ‘Maar ik ben in mijn hoofd geraakt!’ De maskers rimpelden zich en ik wist dat ze stonden te grijnzen. ‘Geheim wapen,’ zei een van hen. ‘Er is bijna drie jaar aan gewerkt. Eindelijk hebben de ingenieurs en wij een ontklutser geperfectioneerd. Geweldige uitvinding!’ ‘Ja?’ zei ik.
‘Eindelijk kan de medische wetenschap ernstige hoofdwonden behandelen,’ zei de brahmaan. ‘En elke andere verwonding. We kunnen nu iedereen terugbrengen zolang we nog maar zeventig procent van hem kunnen vinden om in de ontklutser te stoppen. Dit zal onze verliezen zeker kleiner maken. Het kan de hele oorlog veranderen!’
‘Dat is mooi,’ zei ik.
‘Tussen twee haakjes,’ zei de brahmaan, ‘je hebt een medaille gekregen voor je heldhaftige oprukken onder vuur nadat je al dodelijk gewond was geraakt.’
‘Dat is mooi,’ zei ik. ‘Hebben we 2645B-5 genomen?’
‘Deze keer wel. We zijn aan het verzamelen voor een aanval tegen loopgraaf 2645B-6.’
Ik knikte en een tijdje later kreeg ik mijn kleren terug en werd ik weer naar het front gestuurd. Alles is nu wat rustiger geworden en ik moet toegeven dat het wel prettig is om te leven. Maar toch geloof ik dat ik er genoeg van heb. Nu moet ik nog een keer gedood worden voordat ik de zes keer heb volgemaakt.
Als ze de orders niet nog eens veranderen …