2
CLEO
AURANOS
‘Daarom is het mij een genoegen om de verloving en het aanstaande huwelijk over veertig dagen aan te kondigen tussen mijn zoon, prins Magnus Lukas Damora, en Auranos’ geliefde prinses Cleiona Aurora Bellos.’
Cleo voelde al het bloed uit haar gezicht wegtrekken.
De wereld werd wazig voor haar ogen en haar oren begonnen te suizen. Ze voelde hoe de koning haar dichter naar zich toe trok, en daarna hoe iets warms en droogs haar hand vastpakte. Ze keek op en zag Magnus naast zich staan, ogenschijnlijk net zo onaangedaan en beheerst als altijd. Zijn zwarte haar hing laag over zijn voorhoofd en omlijstte zijn donkerbruine ogen, die op de menigte waren gericht – een menigte die juichte en klapte alsof deze misselijkmakende gruwel heuglijk nieuws was.
Uiteindelijk, na wat een eeuwigheid leek, liet Magnus haar hand los en wendde zich tot zijn moeder, die zijn arm had vastgepakt.
Aron greep haar bij de pols en trok haar langs de anderen het kasteel binnen. Zijn adem rook zoals altijd naar wijn en scherpe sigarenrook.
‘Wat is er zojuist gebeurd daarbuiten?’ siste hij.
‘Ik... Ik weet het niet.’
Arons gezicht was vuurrood aangelopen. ‘Wist jij dat dit zou gebeuren? Dat hij van plan was onze verloving te verbreken?’
‘Nee, natuurlijk niet! Ik had er geen idee van, totdat...’ Godin, wat was er zojuist gebeurd? Het kon niet waar zijn!
‘Hij kan niet veranderen wat voorbestemd is.’ Aron was zo woest dat hij de woorden uitspuwde. ‘Wij zijn voorbestemd om samen te zijn, en niemand anders! Zo is het besloten!’
‘Natuurlijk,’ wist ze uit te brengen, veel ingetogener dan hij. Ze voelde geen diepe genegenheid voor de knappe, maar arrogante heer Aron, maar ze bracht liever duizend jaar in zijn gezelschap door dan een uur alleen met Magnus.
De donkere prins had de eerste jongen van wie ze ooit had gehouden vermoord – hem in de rug gestoken met een zwaard terwijl Theon haar probeerde te beschermen. De herinnering aan zijn dood deed het verdriet weer in alle hevigheid in haar opwellen, zo heet en dik dat ze er bijna in stikte.
In de weken sinds ze in het paleis gevangen werd gehouden, had Cleo het toppunt van wanhoop en verdriet ervaren – om Theon, om haar vader, om haar zus Emilia, die allemaal uit haar leven gerukt waren. De pijn had een koud, bodemloos gat in haar hart geboord dat nooit gevuld zou kunnen worden. Als ze niet oppaste, zou ze zichzelf in die duisternis verliezen.
‘Ik regel dit wel.’ De geur van wijn in Arons adem was vandaag nog sterker dan anders. Zijn blik ging naar de koning, die net het balkon verliet. ‘Majesteit, ik moet u dringend spreken!’
Om de mond van de koning lag een stralende glimlach, net zo stralend als de gouden, met robijnen bezette kroon die Cleo met alle plezier van zijn hoofd wilde rukken. Die kroon en alles wat hij vertegenwoordigde, behoorde haar vader toe.
Hij behoorde háár toe.
‘Natuurlijk, heer Aron. Zeg het maar.’
‘Onder vier ogen, majesteit.’
Koning Gaius trok een wenkbrauw op en hij keek met een geamuseerde blik naar de sputterende jonge heer die voor hem stond. ‘Als je erop staat.’
Het tweetal vertrok onmiddellijk, zodat Cleo alleen achterbleef en steun zocht bij de koele gladde muur. Ze probeerde haar gedachten en hartslag onder controle te krijgen – die beide als een razende tekeergingen.
Magnus was de volgende die het balkon verliet. Hij keek haar met een stalen gezicht aan. ‘Blijkbaar had mijn vader vandaag een kleine verrassing voor ons in petto.’
De prins was op een kille manier knap, net zoals zijn verraderlijke vader, en indrukwekkend lang. Cleo had de afgelopen weken vaak gezien dat meisjes hem geïnteresseerd en met glanzende ogen opnamen. Het enige wat zijn knappe uiterlijk ontsierde, was het gemene litteken op zijn rechterwang, dat van de bovenkant van zijn oor naar zijn mondhoek liep.
Gal kwam omhoog in haar keel toen ze naar hem keek. ‘Doe niet alsof je hier niets vanaf wist.’
‘Geloof wat je wilt, prinses. Eerlijk gezegd kan het me weinig schelen wat jij of iemand anders van me denkt.’
‘Het gaat niet gebeuren.’ Haar stem klonk zacht, maar vast. ‘Ik zal nooit met je trouwen.’
Hij haalde loom zijn schouders op. ‘Leg dat mijn vader maar uit.’
‘Ik leg het jóú uit.’
‘Mijn vader neemt de beslissingen en wil dat ze zonder tegensputteren worden opgevolgd. Maar ga gerust tegen hem in, ik zal je niet tegenhouden.’
Haar woede was snel weggeëbd en had plaatsgemaakt voor ongeloof. ‘Dit moet een droom zijn. Nee, geen droom. Een nachtmerrie – een afgrijselijke nachtmerrie.’
Magnus kneep zijn lippen op elkaar. ‘Voor ons allebei, prinses. Vergis je daar niet in.’
Koningin Althea kwam aanlopen en greep Cleo’s handen vast. De hare waren droog en warm, net als die van haar zoon. Het leek of ze probeerde te glimlachen, maar het zag er op haar licht gerimpelde gezicht net zo onecht uit als veren op een geit.
‘Liefje, wat een eer om je in onze familie te mogen begroeten. Ik weet zeker dat je ooit een buitengewone koningin zult worden.’
Cleo beet zo hard op haar tong dat hij bijna begon te bloeden, in een uiterste poging om er niet uit te flappen dat ze al koningin wás. Alleen de Bloedkoning stond tussen haar en haar rechtmatige titel.
‘Er moet nog heel veel gedaan worden om een bruiloft te organiseren die mijn zoon waardig is,’ vervolgde de koningin alsof ze niet had gemerkt dat Cleo geen antwoord had gegeven. ‘En het moet met spoed gebeuren, want de huwelijksdatum is al snel. Het zal goed voor het volk zijn om te zien dat hun geliefde gouden prinses zich weer onder hen begeeft. Het zal iedereen in het koninkrijk nieuwe hoop geven.’
Cleo wist niet wat ze terug moest zeggen, deed niet eens een poging. Ze knikte en sloeg haar ogen neer om haar woede te verhullen. Door haar wimpers heen zag ze dat koningin Althea Magnus een blik toewierp, alsof ze met haar bleekblauwe ogen een boodschap overbracht, alvorens naar hen beiden te knikken en de kamer in te lopen.
‘Mijn moeder weet heel veel over mode en schoonheidsgeheimen,’ zei Magnus spottend. ‘Het is haar passie, die mijn zus tot haar verdriet niet met haar deelt.’
Zijn zus, prinses Lucia. De Limerische prinses lag nu al drie weken in coma, nadat ze gewond was geraakt bij de explosie die de poort naar het paleis had versplinterd, zodat koning Gaius en zijn leger hun gewelddadige overwinning konden behalen.
Het was Cleo opgevallen dat alleen het noemen van zijn zieke zus een flakkering van emotie in Magnus’ stalen blik teweegbracht. De beste en deskundigste genezers hadden Lucia onderzocht, maar niemand kon erachter komen wat haar mankeerde of enige verwonding vinden die haar toestand kon verklaren.
Cleo had voorgesteld om haar dierbare vriendin Mira Cassian, de voormalige hofdame van haar zus, aan te stellen als Lucia’s verzorgster, in de hoop dat de koning Mira te nuttig zou vinden om haar als dienstmeid in de bijkeuken te laten werken. Gelukkig was dat gelukt. Mira had Cleo verteld dat de prinses soms als in een trance uit haar coma ontwaakte, genoeg om gepureerd voedsel te eten zodat ze niet verhongerde, maar ze was nooit echt bij bewustzijn. Het was een groot mysterie wat er met de prinses van Limeros aan de hand was.
‘Laat ik heel duidelijk zijn, prins Magnus,’ zei Cleo effen terwijl ze grote moeite moest doen om te voorkomen dat haar stem trilde. ‘Ik zal me nooit laten dwingen om te trouwen met iemand die ik haat. En jou haat ik.’
Hij keek haar aan alsof ze iets was wat hij achteloos onder zijn voet zou kunnen vermorzelen als hij daar zin in had. ‘Pas op je woorden, prinses Cleiona.’
Ze hief haar kin. ‘Want anders? Doorboor je me dan met je zwaard wanneer ik met mijn rug naar je toe sta, zoals je bij Theon hebt gedaan, ruggengraatloze lafaard?’
Hij greep haar zo snel en hard bij de arm dat ze een kreet slaakte, en duwde haar tegen de stenen muur. Woede fonkelde in zijn ogen, en nog iets anders – iets wat op pijn leek.
‘Als je leven je iets waard is, noem je me nooit meer een lafaard, prinses. Laatste waarschuwing.’
Zijn vurige uitdrukking was zo anders dan zijn gebruikelijke ijzige blik dat het haar verwarde. Was hij woedend of gekwetst door haar woorden? Of beide?
‘Laat me los,’ siste ze.
Zijn ogen – koud als zwarte diamanten, zielloos, duivels – boorden zich nog even in de hare voordat hij haar zo plotseling losliet dat ze bijna viel.
Een wachtpost in het overbekende rode Limerische uniform naderde. ‘Prins Magnus, uw vader ontbiedt u en de prinses onmiddellijk in zijn troonzaal.’
Magnus rukte eindelijk zijn blik van haar los om de wachtpost geërgerd aan te kijken. ‘Goed.’
Cleo’s maag kneep samen. Zou het Aron zijn gelukt om de koning deze nieuwe verloving uit het hoofd te praten?
In de troonzaal zat koning Gaius op haar vaders gouden stoel. Op de grond aan zijn voeten lagen twee van zijn vreselijke honden – grote kwijlende wolfshonden die altijd gromden als ze ook maar een stap te dichtbij kwam. Cleo vond ze altijd meer op demonen uit de onderwereld lijken dan op honden.
Een plotselinge herinnering aan haar jeugd flitste voor haar geestesoog langs – haar vader die op diezelfde troon zat, met zijn armen naar haar uitgestrekt wanneer het haar weer eens was gelukt om aan haar strenge kindermeisje te ontsnappen en ze regelrecht naar hem toe rende om op zijn schoot te klimmen.
Ze bad dat haar ogen niet verrieden hoe vurig ze haar vaders dood wilde wreken. Uiterlijk leek ze een tenger, verwend meisje dat haar tienerjaren nog maar net was ontgroeid, geboren en getogen in een omgeving van overdaad en weelde. Op het eerste gezicht zou niemand haar als een bedreiging zien.
Maar dat was ze wel. Haar hart klopte nog maar om één reden, het enige wat haar overeind hield in deze stroom van verlammend verdriet.
Wraak.
Cleo wist dat ze alleen nog in leven was omdat koning Gaius de Auranische prinses in goede gezondheid wilde houden als vertegenwoordigster van wat er van de koninklijke familie Bellos over was, om haar te gebruiken wanneer het hem uitkwam en om zijn macht over het Auranische volk te versterken. Ze was een vogeltje dat wanneer dat nodig was uit haar vergulde kooitje werd gehaald om anderen te laten zien hoe mooi en tam ze was.
Dus zou ze mooi en tam zijn. Voorlopig.
Maar niet voor altijd.
‘Lieve kind,’ zei de koning toen Magnus en zij de troon naderden. ‘Je wordt met de dag lieflijker. Opmerkelijk.’
En u wordt steeds walgelijker en verachtelijker.
‘Dank u, majesteit,’ zei ze zo liefjes mogelijk. De koning was een slang in de huid van een mens, en ze zou de kracht van zijn beet nooit onderschatten.
‘Was je verheugd over mijn onverwachte aankondiging vandaag?’ vroeg hij.
Ze moest moeite doen om haar gezicht in de plooi te houden. ‘Ik ben heel dankbaar dat u me zo’n eervolle plaats in uw koninkrijk aanbiedt.’
Zijn glimlach verbreedde zich, maar het was een glimlach die zijn donkerbruine ogen – die precies dezelfde kleur hadden als die van Magnus – nooit bereikte. ‘En jij, mijn zoon, jij was ongetwijfeld ook verrast. Eerlijk gezegd was het een opwelling. Ik dacht dat het het volk plezier zou doen, en ik had gelijk.’
‘Zoals altijd,’ antwoordde Magnus. ‘Ik vertrouw erop dat u doet wat juist is.’
De klank van de stem van de prins, laag en rustig, net als die van zijn vader, stelde Cleo’s getergde zenuwen nog meer op de proef dan nu al het geval was.
‘Heer Aron wilde me onder vier ogen spreken,’ zei de koning.
Onder vier ogen? Er stonden wel zes wachtposten in de zaal, en nog twee bij de ingang. Vlak bij de koning zat koningin Althea op een kleinere troon, met haar blik recht vooruit gericht en een afgemeten uitdrukking op haar gezicht die geen enkele emotie verried. Ze had net zo goed met open ogen kunnen slapen.
Aron stond rechts van hen, met zijn armen over elkaar geslagen.
‘Ja,’ zei hij op arrogante toon. ‘Ik heb aan de koning uitgelegd dat dit een onaanvaardbare wending is. Dat het volk uitkeek naar onze bruiloft. Mijn moeder heeft al veel moeite gedaan om de ceremonie te regelen. Ik wilde de koning spreken en hem vragen op zijn besluit van vandaag terug te komen. Er zijn genoeg mooie edelvrouwen in Auranos die een veel betere partij voor prins Magnus zouden zijn.’
Koning Gaius hield zijn hoofd schuin en keek Aron met nauwelijks verholen geamuseerdheid aan, alsof hij een getrainde aap was. ‘Juist. En wat vind jij van de plotselinge wending, prinses Cleiona?’
Haar mond was droog geworden tijdens Arons verhitte betoog, dat klonk alsof hij een klein kind was dat met zijn voet stampte omdat zijn speelgoed was afgepakt. Aron was er zo aan gewend zijn zin te krijgen dat het zijn gezonde verstand volledig had afgestompt. Ze kon hem echter niet kwalijk nemen dat hij het kleine beetje macht dat hij nog in het paleis had probeerde te redden. Als hij maar een beetje verstand had – maar ze wist al dat Arons hersenen weinig voorstelden – had hij allang ingezien dat Cleo hier geen enkele macht en invloed meer had, en alleen nog maar een boegbeeld was om de Auraniërs in toom te houden en hun vertrouwen te winnen.
Ze dwong zichzelf tot een glimlach. ‘Ik leg me uiteraard neer bij elke beslissing die de koning met betrekking tot mij wenst te nemen.’ De onwaarheid van haar woorden kneep haar keel samen. ‘Maar... misschien zit er wel enige waarheid in Arons betoog. Het koninkrijk was inderdaad nogal in zijn nopjes met onze verbintenis nadat Aron me die dag op de Paelsiaanse markt zo... moedig heeft verdedigd.’
Inwendig huiverde ze bij de herinnering aan de moord op Tomas Agallon, geen daad om haar te verdedigen, maar Arons overtrokken reactie op een persoonlijke belediging.
‘Ik verzeker je dat ik dat in overweging heb genomen.’ De gestolen kroon van de koning glinsterde in het toortslicht. ‘Heer Aron is zonder enige twijfel geliefd bij het Auranische volk. Dat is een van de redenen waarom ik hem zojuist deelgenoot heb gemaakt van mijn besluit om hem de titel van koningsvazal te verlenen.’
Aron maakte een diepe buiging. ‘En daar ben ik zeer door vereerd, majesteit.’
‘Koningsvazal,’ mompelde Magnus peinzend naast haar, hard genoeg zodat Cleo het kon horen. ‘Wat een voorname titel voor iemand die nog nooit ten strijde is getrokken. Wat een schijnvertoning.’
Koning Gaius nam Cleo scherp op. ‘Wens je verloofd te blijven met heer Aron?’
Ze wilde onmiddellijk bevestigend antwoorden – ondanks zijn tekortkomingen was Aron ver te verkiezen boven Magnus – maar merkte dat ze aarzelde om te kunnen nadenken. Ze was niet zo stom te geloven dat dergelijke ‘wensen’ zouden worden ingewilligd. Nu de koning de huwelijksdatum al aan het volk bekend had gemaakt, was er geen enkele kans dat de koning op zijn aankondiging zou terugkomen. Ze zou een dwaas zijn als ze zei dat ze het met Aron eens was – een ondankbare en respectloze dwaas.
Cleo boog haar hoofd en keek naar de honden aan de voeten van de koning, alsof ze te verlegen was om zijn blik rechtstreeks te beantwoorden. ‘Majesteit, het enige wat ik wil, is u behagen.’
Hij knikte kort, alsof dat het juiste antwoord was. ‘Dan zou ik het op prijs stellen als je me toestaat deze beslissing voor je te nemen.’
Er kwam een grommend geluid van afschuw uit Arons keel. ‘Cleo, dat meen je niet.’
Ze wierp hem een waarschuwende blik toe die hem duidelijk moest maken dat hij voorzichtig moest zijn met wat hij zei. ‘Aron, je zult moeten inzien dat de koning weet wat het beste is.’
‘Maar wij waren voorbestemd om samen te zijn,’ jengelde hij.
‘Je vindt wel een andere bruid, Aron. Maar ik ben bang dat ik het niet kan zijn.’
Woede flitste in Arons ogen toen hij zich op zijn hakken naar prins Magnus omdraaide. ‘Het is heel belangrijk dat een bruid tijdens haar huwelijksnacht puur en onbevlekt is, nietwaar?’
Cleo’s wangen begonnen te gloeien. ‘Aron!’
Hij maakte een woest gebaar in haar richting. ‘Cleo heeft mij haar maagdelijkheid al geschonken. We hebben gemeenschap gehad. Ze is niet onbevlekt!’
Er viel een doodse stilte.
Cleo probeerde haar zelfbeheersing te bewaren, maar voelde hoe die haar ontglipte. Daar was haar gruwelijke geheim dat ze voor de wereld verborgen had gehouden – naar buiten geworpen als een vis op het droge, slijmerig en spartelend voor het oog van iedereen.
Wazige herinneringen aan een feestje, te veel wijn, een verwende prinses die het leuk vond om de bloemetjes buiten te zetten en plezier te hebben – en Aron, een knappe heer op wie al haar vriendinnen een oogje hadden, maar die haar boven ieder ander begeerde. Toen ze eenmaal nuchter was, had ze beseft dat ze een afschuwelijke fout had gemaakt door haar maagdelijkheid op te offeren aan zo’n oppervlakkige jongen.
Om nu beschouwd te worden als een gevallen prinses, in een land dat onbevlektheid als de grootste deugd van een bruid beschouwde, kon haar noodlottig worden. Ze zou elk beetje macht dat ze in het paleis had kwijtraken.
Ze kon maar één ding doen om de situatie te redden.
‘O, Aron,’ zei ze zo minzaam als ze kon opbrengen. ‘Ik heb bijna medelijden met je dat je zo’n leugen moet vertellen. Kun je je nederlaag niet gewoon waardig aanvaarden?’
Zijn ogen werden zo groot dat ze het wit rond zijn irissen kon zien. ‘Leugen? Het is geen leugen! Je wilde het net zo graag als ik! Geef toe dat het waar is en wees dankbaar dat ik je nog wil!’
Koning Gaius leunde achterover op de troon en bekeek hen aandachtig, met zijn vingertoppen voor zich tegen elkaar gedrukt. ‘Blijkbaar is er onenigheid. De waarheid is heel belangrijk voor me, belangrijker dan wat dan ook. Leugens zijn onaanvaardbaar. Prinses, wilt u zeggen dat deze jongen over zoiets belangrijks zou liegen?’
‘Ja,’ zei ze zonder aarzelen. Ze keek de koning met heldere ogen aan. ‘Hij liegt.’
‘Cleo!’ riep Aron woedend uit.
‘Dan heb ik geen andere keuze dan je te geloven,’ zei de koning. Hij wierp een blik op Magnus. ‘Vertel eens, mijn zoon, wat doen we gewoonlijk in Limeros met mensen die tegen de koning durven te liegen?’
Magnus’ gezicht stond ondoorgrondelijk als altijd. Hij had zijn armen over elkaar geslagen. ‘De straf voor liegen is het afsnijden van de tong van de leugenaar.’
De koning knikte en gebaarde toen naar de wachtposten.
Twee mannen stapten naar voren en grepen Aron stevig bij de armen. Hij hapte naar adem en zijn gezicht vertrok van angst.
‘Majesteit, dit kunt u niet doen! Ik lieg niet! Ik zou nooit tegen u liegen – ik gehoorzaam u in alles. U bent nu mijn koning! Alstublieft, u moet me geloven!’
De koning zei niets, maar gebaarde naar een andere wachtpost, die dichterbij kwam terwijl hij een dolk uit de schede aan zijn heup trok.
Aron werd op zijn knieën gedwongen. Een vierde man pakte hem bij zijn kaak, greep een handvol van zijn haar vast en wrikte Arons mond open. Met een metalen klem trok hij zijn tong uit zijn mond. Aron liet een verstikte kreet van doodsangst horen.
Cleo keek verstijfd en geschokt toe.
Ze haatte Aron. Ze haatte het dat ze intiem met hem was geweest – haar enige troost was dat ze te dronken was geweest om zich de daad zelf te herinneren. Ze haatte het dat hij Tomas Agallon had vermoord zonder ooit maar enige wroeging te voelen. Ze haatte het dat haar vader haar aan hem had beloofd. Ze haatte het dat Aron zo stom was dat hij niet begreep waarom dit zo vreselijk voor haar was.
Er waren zoveel dingen waarvoor hij het verdiende om gestraft te worden. Echt waar.
Maar niet hiervoor.
Hij had de koning de waarheid verteld.
Maar om te moeten bekennen dat zij degene was die had gelogen...
O, godin Cleiona... Cleo bad zelden tot de Auranische godin die haar naamgenoot was, maar vandaag maakte ze een uitzondering. Help me alstublieft.
Ze zou dit zonder een woord van protest kunnen laten gebeuren. Het zou haar geheim zijn dat ze mee zou nemen in haar graf. Na deze straf zou niemand Aron meer geloven.
Ze had haar handen zo stijf tot vuisten gebald dat haar nagels zich pijnlijk in haar handpalmen boorden, en keek toe terwijl de dolk steeds dichter bij Arons mond kwam. Hij gilde het uit van angst.
‘Stop!’ riep Cleo uit. Het woord ontsnapte haar voordat ze het zelf besefte. Ze trilde van top tot teen, haar hart klopte zo snel dat het uit haar borst dreigde te barsten. ‘Niet doen! Alstublieft! Hij heeft niet gelogen. Hij... hij vertelde de waarheid. We zijn één keer samen geweest. Ik heb hem mijn maagdelijkheid uit vrije wil en zonder bedenkingen geschonken!’
De wachtpost met de dolk verstijfde, met de punt van het lemmet tegen Arons roze, trillende tong gedrukt.
‘Kijk aan,’ zei koning Gaius zacht, maar Cleo had nog nooit zoveel dreiging in iemands stem gehoord. ‘Dat verandert de zaak beduidend, nietwaar?’