15

CLEO

HET WOESTLAND

Ze werd nu al zeven dagen lang omringd door een zwerm rebellen. Met de mooie jurk die ze droeg toen ze hier aankwam, viel ze op als een vlag op een modderschip. Na een dag had ze om andere kleren gevraagd, en ze had een haveloos gewaad gekregen om aan te trekken. Jonas gaf haar een extra tuniek en een veel te wijde broek, die alleen omhoog werd gehouden door een koord dat ze strak om haar middel had gebonden.

      Onder de rebellen was Cleo naar diegenen toe getrokken die niet naar haar keken alsof ze haar verachtten, alleen maar omdat ze van koninklijken bloede was. Twee van die bedroevend weinigen waren Brion, Jonas’ onderbevelhebber, en Tarus, een jong, mager joch met een wilde rode haardos die haar onmiddellijk aan Nic deed denken.

      Nic.

      Bezorgdheid vrat aan haar, ieder uur van iedere dag die voorbijging sinds ze uit de winkel van de kleermaker was ontvoerd. Maakte hij het goed? Wat zou de koning met hem doen? En Mira... ze zou onderhand wel denken dat Cleo dood was. Kon ze haar maar een boodschap sturen.

      Ze had Jonas gevraagd of ze een bericht mocht sturen. Hij had simpelweg ‘nee’ geantwoord. En toen was hij bij haar weggelopen, haar woede negerend.

      Op dit moment zat ze met Brion, Tarus en Onoria, een van de weinige vrouwelijke rebellen, om het kampvuur. De dagen in Auranos waren warm, mild en licht, maar ’s avonds leek de bries in het Woestland net zo koud als ze zich Limeros voorstelde.

      ‘Iedere havik die je ziet is een Hoeder die naar ons kijkt,’ zei Tarus. ‘Dat heeft mijn pa me verteld.’

      ‘Iedere havik?’ zei Brion spottend. ‘Niet allemaal. De meeste zijn gewoon vogels waar niets magisch aan is.’

      ‘Geloof je in magie?’ vroeg Cleo nieuwsgierig.

      Brion stak een lange tak in het knetterende vuur. ‘De ene dag wel, de andere dag niet. Vandaag niet zo. Morgen... misschien.’

      Cleo keek omhoog. ‘En die havik? Is dat een Hoeder?’

      Een gouden havik was neergestreken in een van de bomen waarin geen slaapplaats tussen de takken was gebouwd. De vogel leek volkomen op zijn gemak en keek rustig op hen neer.

      Onoria streek de lange donkere haarlokken uit haar ogen en keek omhoog. ‘Ze is me al eerder opgevallen. Ze jaagt nooit, ze houdt ons alleen maar in de gaten. Of beter gezegd, ik denk dat ze Jonas in de gaten houdt.’

      ‘Echt waar?’ zei Cleo, opeens geïntrigeerd.

      ‘Zie je wel? Als ze zo in onze leider geïnteresseerd is, is het zeker een Hoeder.’ Tarus staarde bewonderend naar de vogel op. ‘Hun vleugels zijn van puur goud gemaakt, wist je dat? Dat heeft mijn ma me verteld.’

      Cleo herinnerde zich haar onderzoek, de boeken die ze had gelezen en de legenden die ze haar hele leven had gehoord. ‘Ik heb gehoord dat ze ook de gedaante van een sterveling kunnen aannemen als ze dat willen – met een gouden huid en van ongeëvenaarde schoonheid.’

      ‘Dat weet ik zonet nog niet. Ik heb in mijn leven al een paar ongeëvenaarde schoonheden gezien.’ Brion grijnsde. ‘Je mag er zelf ook zijn, prinses. En jij natuurlijk ook, Onoria.’

      Onoria rolde met haar ogen. ‘Bewaar je charmes liever voor iemand die er wel op zit te wachten.’

      Cleo kon een glimlach niet bedwingen. ‘Ik kan je verzekeren dat ik geen Hoeder ben. Als ik dat wel was, zou ik zo snel mogelijk de veiligheid van het Heiligdom weer opzoeken.’

      ‘Dan zul je eerst een wiel moeten vinden,’ zei Tarus.

      Cleo keek hem aan. ‘Wat zeg je?’

      ‘Een stenen wiel.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet of het waar is, maar dat heb ik van mijn grootmoeder gehoord.’

      Er zaten blijkbaar heel wat verhalenvertellers in de familie van de jongen.

      ‘Wat bedoel je, een stenen wiel?’ vroeg Onoria. ‘Daar heb ik nog nooit van gehoord.’

      ‘Zo kunnen ze in de gedaante van een havik heen en weer reizen tussen de wereld van de stervelingen en het Heiligdom. Ze hebben op verschillende plekken magische, met tekens gegraveerde stenen wielen. Voor ons zien ze er waarschijnlijk uit als een oud stuk steen, maar zonder die wielen zitten ze gevangen in deze wereld.’

      ‘Laat Jonas maar niet horen dat je zo praat,’ zei Brion. ‘Hij weigert te luisteren naar onzin over magie of Hoeders. Hij denkt dat het de Paelsianen zwak maakt als ze zich aan legenden vastklampen in plaats van naar de koude, harde feiten te kijken.’

      Magische stenen wielen. Het was in elk geval een leuk verhaal. Stom, maar leuk.

      Maar hoeveel van dat soort legenden die van generatie op generatie werden doorgegeven, zouden de waarheid kunnen bevatten? Het was naïef van Jonas om die verhalen zonder meer te verwerpen. Cleo had zonder het zelf te weten een verbannen Hoeder ontmoet. Ze had magie in haar handpalm gehouden. Soms was die veel dichterbij dan iemand ooit zou geloven.

      Had ze haar ring maar. Het was ontzettend stom geweest om hem te verstoppen. Hij was veel te kostbaar om uit het oog te verliezen.

      Cleo stond op het punt Tarus te vragen of hij iets over een dergelijk voorwerp wist, en of zijn familie hem ook verhalen over het Verwantschap had verteld, toen ze een bijna lichamelijke brandende pijn op de zijkant van haar gezicht voelde. Ze keek op en zag dat Lysandra haar vanaf de andere kant van het vuur dreigend aankeek.

      ‘Ze haat me nog steeds, nietwaar?’ Het was een ontmoedigende gedachte. Na hun eerste confrontatie had ze gehoopt dat ze het meisje voor zich had gewonnen – al was het maar een beetje. Ze hadden allebei verliezen geleden en leed gekend. Dat schepte een band tussen hen, al wilde Lysandra dat niet erkennen.

      Als Cleo heel eerlijk was, benijdde ze het meisje om haar vrijheid. Om je tussen al deze rebellen te bevinden en zo vrij en onbevreesd te zijn... dat was behoorlijk verbazingwekkend.

      ‘Volgens mij haat Lys iedereen,’ zei Brion, die op een al afgekloven bot kauwde, het laatste wat er van zijn maaltijd over was. Onoria lachte ingehouden om zijn opmerking. ‘Zelfs mij, geloof het of niet. Hoewel ik denk dat ik haar langzaam voor me aan het winnen ben. Let maar op, weldra is ze smoorverliefd op me. Maar... vat het niet persoonlijk op, prinses.’

      Ze zou haar best doen. Ze haalde diep adem en zei wat haar werkelijk dwarszat. ‘Is er al nieuws over de weg? Heeft de koning de werkzaamheden gestaakt? Wat weten we over de slaven?’

      Brion wendde zijn blik af en keek naar het vuur. ‘Het is een mooie avond, nietwaar?’

      ‘Gaat Jonas nog een brief sturen?’

      ‘De sterren, de maan. Prachtig mooi zelfs.’

      ‘Heel mooi,’ beaamde Tarus. ‘Jammer dat we belaagd worden door insecten die ons proberen op te eten.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten, sloeg hij op zijn arm om een bloeddorstige muskiet plat te slaan.

      Cleo voelde zich koud worden. ‘Er is nog niets gebeurd, hè?’

      Onoria zweeg en ontweek haar blik.

      Brion stak de tak weer in het vuur en porde ermee tussen het brandende hout. ‘Nee. En eerlijk gezegd denk ik ook niet dat er iets gaat gebeuren.’

      Ze staarde hem even sprakeloos aan. ‘Ik heb tegen Jonas gezegd dat het zinloos was. De koning wil me niet levend terug – in ieder geval niet graag genoeg om de eisen van een rebel in te willigen. De bruiloft is onbelangrijk voor hem – en ik ook.’

      ‘O, maak je geen zorgen, dat ben je niet,’ zei Tarus, wat hem een scherpe blik van zowel Brion als Onoria opleverde. ‘Wat? Heeft ze het recht niet om het te weten?’

      Cleo’s borst kneep samen. ‘Om wat te weten?’

      Brion haalde met een grimmig gezicht zijn schouders op. ‘Jonas wil niet dat ik het je vertel.’

      Ze greep de mouw van zijn tuniek vast tot hij haar eindelijk aankeek. ‘Des te meer reden om het wel te doen.’

      Hij aarzelde nog even. ‘Koning Gaius heeft er mannen op uitgestuurd om je te vinden. Ze kammen heel Auranos en Paelsia van kust tot kust uit.’

      ‘En?’

      ‘En hij laat een spoor van dode lichamen achter; iedereen die hem in de weg staat of weigert vragen te beantwoorden, wordt afgeslacht. Allemaal vermoord als les voor anderen dat het hem menens is – dat hij wil dat je zo snel mogelijk wordt gevonden. Dus lijkt het erop of hij je terug wil zodat je volgens plan over tien dagen met zijn zoon kunt trouwen? Ja. Is hij bereid de slaven van zijn Bloedweg vrij te laten om dat te bereiken? Nee, ik ben bang van niet.’ Brion stond op om aarde op het vuur te schoppen om het te doven. Zijn stem werd zachter. ‘Het ziet ernaar uit dat je voorgoed bij ons blijft, prinses. Welkom in je nieuwe woonplaats.’

      Bij ieder woord dat hij sprak, voelde ze zich meer verkillen. ‘Nee, dat heb je mis. Jonas heeft het mis. Ik kan hier niet blijven.’

      ‘Hoe meer schade de koning daarbuiten aanricht, hoe meer Auraniërs zullen beseffen dat hij niet zo goedwillig en vrijgevig is als hij in zijn toespraken beweert te zijn. Ze zullen uiteindelijk inzien dat hij hun vijand is, en geen oprechte koning die gehoorzaamd en gerespecteerd dient te worden.’

      De gedachten tolden door haar hoofd. ‘Misschien. Maar de koning zal dit hele koninkrijk aan stukken scheuren en iedereen doden die hem in de weg staat om mij te vinden. Hij wil iedereen wijsmaken dat ik waardevol voor hem ben – dat hij de prinses van Auranos een warm hart toedraagt, maar in werkelijkheid kan het hem geen zier schelen of ik in leven blijf of niet; hij doet alleen alsof om de mensen zover te krijgen dat ze zich gedragen en hem geen problemen bezorgen. Heb ik het mis?’

      De vermaakte blik was volledig van Brions gezicht verdwenen. Onoria en Tarus keken grimmig toe. ‘Nee, ik ben bang van niet.’

      Nu het kampvuur gedoofd was en het kamp in duisternis was gehuld, zag Cleo toen ze omhoogkeek een heldere volle maan en glinsterende sterren boven het bladerdak. Aan de andere kant van het kamp, door de schaduwen heen, zag ze Jonas, die met Lysandra stond te praten. Zijn houding was gespannen.

      ‘Jonas!’ riep ze naar hem.

      Hij draaide zich naar haar toe, zodat zijn knappe gezicht oplichtte in het maanlicht. Op hetzelfde moment suisde er een pijl door de lucht die zich in zijn schouder boorde.

      Hij greep de pijl vast en rukte hem eruit. Zijn gezicht was vertrokken van pijn toen hij weer naar haar keek. ‘Rennen, Cleo. Nu!’

      Tientallen soldaten in een rood uniform overspoelden het kamp. Cleo speurde haar nabije omgeving af op zoek naar een wapen – een mes, een bijl, iets wat haar enige bescherming zou kunnen bieden en haar een kans zou geven om zich tegen de aanvallers te verweren. Maar er was niets.

      Een soldaat in een rood uniform kwam recht op haar af, met getrokken zwaard.

      In paniek keek ze over haar schouder. Toen ze zag dat haar nieuwe rebellenvrienden in alle richtingen wegstoven, zette ook zij het op een lopen, onder bomen en struiken door duikend in een poging de soldaat te ontlopen. Haar ongeschikte paleisschoentjes, een sterk contrast met de rest van haar eenvoudige kleren, zonken bij elke stap in de zachte aarde weg.

      Maar de soldaat was te snel en haalde haar met gemak in. Hij greep haar vast en smeet haar zo hard tegen een boomstam dat ze even geen adem kon halen en haar blik wazig werd. ‘Vertel op, meisje, waar is prinses Cleiona?’

      Toen ze niet genoeg lucht kreeg om antwoord te geven, keek hij haar wat aandachtiger aan terwijl de punt van zijn zwaard in haar hals prikte. Even was ze doodsbang dat hij haar de keel zou afsnijden en haar hier dood zou laten bloeden voordat ze haar identiteit bekend kon maken.

      Maar toen verscheen er een blik van herkenning in zijn wrede, samengeknepen ogen. Herkende hij haar zelfs met haar haar in een strakke knot, een vuil gezicht en gekleed als een Paelsiaanse rebel als de prinses naar wie hij op zoek was?

      Een pijl suisde zo dicht langs haar gezicht dat ze de wind ervan voelde en raakte toen de soldaat in de zijkant van zijn nek. Hij schoot naar achteren, naar zijn keel klauwend, terwijl het bloed met elke hartslag uit hem gulpte. Hij viel op de grond, waar hij nog even hevig stuiptrekkend in het mos en de bladeren lag te spartelen en toen doodstil bleef liggen. Voordat Cleo kon nadenken, voordat ze kon ademhalen, was Jonas bij haar. Haar hart maakte een sprongetje toen ze hem zag.

      Hij greep haar bij de arm. ‘We moeten hier weg.’

      ‘Het kamp...’

      De uitdrukking op zijn gezicht ging verloren in de schaduwen, maar zijn stem klonk gespannen. ‘Dat zijn we kwijt. We hebben een tweede locatie voor het geval we in een hinderlaag worden gelokt. Daar treffen we de anderen morgen.’ Hij greep haar steviger vast en ze begonnen te rennen.

      ‘Waarom heb je me niet verteld dat er soldaten naar me op zoek zijn die iedereen vermoorden die ze tegenkomen?’

      ‘Waarom wel?’ Zijn hemd was met bloed doordrenkt, maar de wond aan zijn schouder leek hem niet te vertragen.

      ‘Omdat ik het recht heb dat te weten!’

      ‘Het recht dat te weten,’ mompelde hij met een spottende toon in zijn stem. ‘Waarom? Had je iets kunnen doen om er een eind aan te maken?’

      ‘Ik had terug kunnen gaan naar het paleis.’

      ‘Dat maakt geen deel uit van mijn plan.’

      ‘Dat kan me niets schelen! Ik kan niet nog meer onschuldige mensen laten sterven.’

      Jonas bleef stilstaan en klemde zijn hand zo stevig om haar arm dat het pijn deed. Hij zag er zo gefrustreerd uit dat ze even dacht dat hij haar hardhandig door elkaar zou schudden, maar toen ontspande zijn gezicht zich.

      ‘Er zullen veel mensen sterven, wat er hierna ook mag gebeuren – onschuldig of niet. Ook al heeft Koning Gaius je koninkrijk al in bezit, maar de oorlog gaat nog steeds door. En die zal doorgaan zolang hij met zijn koninklijke reet op de troon zit. Begrijp je dat dan niet?’

      Cleo klemde haar kaken op elkaar en keek hem kwaad aan. ‘Ik ben niet stom. Natuurlijk begrijp ik dat.’

      Zijn blik brandde. ‘Mooi zo. En hou nu je mond, dan kan ik je in veiligheid brengen.’

      Jonas’ ijzeren greep verslapte nauwelijks terwijl ze door het bos snelden.

      ‘Hier kunnen we ons verschuilen. Ik heb deze grot gisteren ontdekt.’

      Cleo schrok toen Jonas haar plotseling met een ruk naar rechts trok, door een gordijn van mos en klimranken, en door de holte van een dikke eikenboom die, heel onverwachts, regelrecht naar een grot van zes passen doorsnee leidde. De ruimte werd gevormd door een koepel van dikke takken en bladeren en onttrok hen aan het oog van zowel de soldaten als het maanlicht, dat door de weelderige groene baldakijn boven hen schemerde.

      Cleo deed haar mond open om iets te zeggen, maar Jonas duwde haar tegen de wand van de natuurlijke afscheiding.

      ‘Sst,’ maande hij haar.

      Cleo moest haar uiterste best doen om niet te beven van de kou en de toenemende angst die haar bekroop.

      Vanuit hun schuilplaats kon ze de soldaten zien, en ze hield haar adem in – zelfs het geluid van hun ademhaling zou hen kunnen verraden. De opening naar de grot was duidelijk zichtbaar door de holte van de grote boom heen, verlicht door de toortsen die de soldaten droegen. Rode uniformen passeerden de ingang, en soldaten porden met hun zwaard in bosjes en struiken. Hun paarden snoven en schraapten met hun hoeven over de grond.

      Ze konden elk moment ontdekt worden. Jonas’ greep om haar arm verstevigde zich weer en verried zijn eigen ongerustheid.

      De scherpe punt van een zwaard duwde de klimranken vlak bij Cleo’s gezicht weg, en ze sloeg haar hand voor haar mond om een kreet te onderdrukken.

      ‘Deze kant op,’ riep een van de soldaten tegen de anderen, en het zwaard trok zich terug. ‘Schiet op, ze ontkomen!’

      Ze slaakte een beverige zucht van opluchting toen ze hun achtervolgers in de verte hoorde verdwijnen.

      Enkele tellen later schrok ze weer op toen een vlam haar aandacht trok. Jonas had een vuursteen uit zijn zak gebruikt om een kaars aan te steken die hij uit een stoffen tas had gehaald die in de grot verborgen lag.

      ‘Laat me je hals zien.’ Hij hield de kaars dicht bij haar en wreef met zijn duim over de plek waar het zwaard van de soldaat haar had geraakt. ‘Gelukkig, het is maar een schram.’

      ‘Doe die kaars uit,’ waarschuwde ze hem. ‘Ze zullen het licht zien.’

      ‘Ze zien niets. Ze zijn weg.’

      ‘Oké, geef hem dan maar aan mij.’ Ze stak haar hand uit. ‘Ik wil naar je schouder kijken.’

      Jonas kromp ineen alsof hij was vergeten dat hij door een pijl was geraakt.

      ‘Ik moet het bloeden stelpen.’ Hij overhandigde haar de kaars en liet zijn hemd over zijn schouder naar beneden zakken om de helft van zijn borst en zijn bovenarm te ontbloten. Cleo hield de vlam dichterbij om de wond te kunnen zien. Haar gezicht vertrok bij het zien van al het bloed.

      ‘Zo ernstig?’ vroeg hij toen hij haar reactie zag.

      ‘Maar niet ernstig genoeg om aan dood te gaan.’

      Snel trok Jonas het hemd helemaal uit. Zijn ene schouder zag rood door het bloed. Verder zag ze in het flakkerende licht alleen een gebruinde en smetteloze huid, net zo gespierd als ze had verwacht, moest ze toegeven.

      Cleo’s blik schoot onmiddellijk terug naar zijn gezicht.

      ‘Hou die kaars stil, hoogheid,’ zei Jonas. ‘Ik heb een gat in mijn schouder dat dicht moet, anders blijft het bloeden.’

      Haar ogen gingen wijd open toen hij de dolk uit de schede aan zijn riem trok – glanzend, met goud ingelegd zilver, een spits toelopend golvend lemmet en een met juwelen bezet heft. Ze herkende het wapen onmiddellijk. Het was Arons dolk, die waarmee hij Jonas’ broer had vermoord. ‘Wat ga je daarmee doen?’

      ‘Alleen maar wat gedaan moet worden.’

      ‘Waarom heb je dat vreselijke ding al die tijd gehouden?’

      ‘Ik heb er plannen mee.’ Hij hield de dolk boven de vlam om hem te verhitten.

      ‘Je bent nog steeds van plan om Aron te vermoorden.’

      Jonas gaf geen antwoord, maar de harde blik op zijn gezicht verzachtte. ‘Mijn broer heeft me dit geleerd. Tomas heeft me zoveel geleerd – hoe ik moet jagen, hoe ik moet vechten, hoe ik een gebroken bot moet zetten of een wond moet verbinden. Je hebt geen idee hoezeer ik hem mis.’

      De pijn in zijn donkere ogen bracht haar eigen pijn weer naar boven. Het maakte eigenlijk weinig uit wie je was; prinses, rebel of zomaar een meisje of een jongen. Ieder mens rouwde wanneer zijn dierbaren stierven.

      Het verleden was te pijnlijk en wekte herinneringen op aan diegenen die ook zij had verloren. Cleo veranderde van onderwerp. ‘Waarom verhit je dat lemmet?’

      ‘Ik moet de wond dichtbranden. Pijnlijk, maar effectief. Ik heb mijn rebellen geleerd hetzelfde te doen wanneer het nodig is.’

      Jonas haalde de sierlijke dolk uit de vlam. Na een korte aarzeling drukte hij het roodgloeiende metaal tegen zijn schouder.

      Het afschuwelijke gesis en de scherpe geur van brandend vlees deden haar maag omdraaien, en bijna liet ze de kaars vallen. Snel klemde ze hem weer stevig vast.

      Er parelde zweet op Jonas’ voorhoofd, maar hij had geen kik gegeven. Hij trok de dolk weg. ‘Klaar.’

      ‘Dat is barbaars!’

      Hij keek haar bedachtzaam aan. ‘Jij hebt niet veel tegenslag in je leven gehad, hè?’

      Ze deed onmiddellijk haar mond open om te protesteren, maar bedacht dat ze dat als ze eerlijk was niet kon. ‘Eigenlijk niet, nee. Tot voor kort was mijn leven een droom. De zorgen die ik ooit dacht te hebben, lijken nu ongelofelijk onbeduidend. Ik heb nooit nagedacht over mensen die het misschien slechter hadden dan ik. Ik wist wel dat ze bestonden, maar het raakte me niet.’

      ‘En nu?’

      Nu zag ze het helderder dan ooit tevoren. Ze kon niet langer lijdzaam toezien hoe mensen leden. ‘Voordat hij stierf, zei mijn vader tegen me dat ik het, als ik eenmaal koningin ben, beter moet doen dan hij.’ Het beeld van haar vader, stervend in haar armen, dook gruwelijk helder op in haar hoofd. ‘Al die jaren, terwijl Paelsia zo dichtbij lag... we hadden jullie lijden kunnen verlichten. Maar dat hebben we niet gedaan.’

      Jonas keek haar zwijgend aan. Zijn gezicht ving het licht van de flakkerende kaars op. ‘Hoofdman Basilius zou nooit hulp van koning Corvin geaccepteerd hebben. Ik heb met eigen ogen gezien dat de hoofdman als een koning in weelde leefde, terwijl hij zijn volk liet lijden.’

      Cleo wendde haar blik af. ‘Dat is niet goed.’

      ‘Nee, dat is zeker niet goed.’ Hij trok een wenkbrauw op. ‘Maar jij denkt dat jij dingen zult veranderen, nietwaar?’

      Ze aarzelde geen moment met antwoorden. ‘Ik wéét dat ik dat ga doen.’

      ‘Je bent zo jong en behoorlijk naïef. Misschien wel te naïef om koningin te zijn.’

      Ze kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Worden we beledigend, rebel?’

      Daar moest hij om lachen. ‘Toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, noemde je me een wilde. Nu heb ik de enigszins respectvollere titel van rebel verdiend.’

      Het ene moment leek hij haar te bespotten, het volgende leek hij eerlijk en oprecht. ‘Toen ik je voor het eerst ontmoette, wás je ook een wilde.’

      ‘Daar valt over te twisten.’

      ‘Je hebt dit wapen zo lang in je bezit gehouden dat ik me afvraag hoeveel er werkelijk is veranderd.’

      ‘Blijkbaar kunnen we het maar over één ding eens worden: dat we het niet eens zijn met elkaar.’ Hij trok zijn overhemd weer aan, maar maakte de koordjes niet vast, zodat zijn naakte borst zichtbaar bleef.

      ‘Blijkbaar.’

      ‘We zullen hier de nacht moeten doorbrengen.’ Jonas wierp een snelle blik tussen de bladeren door die de ingang van de grot aan het oog onttrokken. Zijn kaak was gespannen. ‘Ik hoop dat iedereen ongedeerd is weggekomen.’

      ‘Dat hoop ik ook.’ Cleo zou het afschuwelijk vinden als een van hen was gestorven – zelfs de onvriendelijke Lysandra. Het meisje had zich alleen maar zo gedragen uit pijn. Ze had zoveel verloren. Dat gold voor hen allemaal.

      Jonas wendde zich van haar af. ‘Je hebt je schoonheidsslaapje nodig, prinses. Ik hou de wacht wel.’

      ‘Jonas, wacht.’

      Toen hij naar haar omkeek, trok ze het lint uit haar lange haar en liet het over haar schouders golven. Zijn ogen volgden als betoverd de gouden lokken die tot aan haar middel vielen. ‘Ik moet terug.’

      Jonas’ blik schoot weer naar haar ogen. ‘Terug waarheen? Naar het kamp? Onmogelijk, hoogheid. Het zal nog dagenlang door soldaten in de gaten worden gehouden. Zodra de zon opkomt, gaan we naar de andere locatie.’

      ‘Nee... dat bedoelde ik niet. Ik moet terug naar het paleis.’

      Hij wierp haar een ongelovige blik toe. ‘Dat kun je niet menen.’

      ‘Dat meen ik wel.’

      ‘Laat ik je dan één ding heel duidelijk maken, prinses. Je gaat níét terug naar het paleis. Geen sprake van. Begrepen?’

      Cleo begon door de kleine ruimte te ijsberen. Haar hart bonsde. ‘De koning zal geen van de eisen van de rebellen inwilligen om me te bevrijden – maar hij wil me wel terug voor het huwelijk met zijn zoon. De werkzaamheden aan de weg zullen doorgaan; mij hier vasthouden heeft geen enkel nut. Hoe langer je me gegijzeld houdt, hoe meer mensen er zullen sterven!’

      ‘Ik dacht dat ik je al had uitgelegd dat er in een oorlog nu eenmaal mensen sterven, prinses.’

      ‘Maar je plan werkt niet. Snap je dat dan niet? Het heeft geen enkele zin om me in je kamp vast te houden, behalve dat het koning Gaius de vrije hand geeft om te doden. Mijn afwezigheid heeft noch voor jou, noch voor mij enig probleem opgelost, alleen nieuwe problemen veroorzaakt. Ik moet die soldaten vinden en...’ ze bedacht wat ze in vredesnaam zou kunnen zeggen om hier een eind aan te maken zonder dat er nog meer bloed werd vergoten. ‘En ik zal vertellen dat ik tijdens hun aanval ben ontsnapt. Daarom heb ik mijn haar losgemaakt; zo zullen ze me onmiddellijk herkennen, zelfs in deze kleding. Zij zullen me terugbrengen.’

      ‘En dan wat?’ Zijn toon werd scherper. ‘Er is niets veranderd.’

      ‘En er zal ook niets veranderen als we zo verdergaan.’

      Jonas staarde haar aan alsof hij met de beste wil van de wereld niet kon begrijpen waarom ze bleef proberen haar standpunt te verdedigen. ‘Is het leven in de bossen te zwaar voor je? Ben je te bang om met ons diep in het Woestland te wonen? Wil je terug naar je leven in weelde? Naar je geliefde verloofde, prins Magnus?’

      Er verscheen een hoogrode kleur op haar wangen. ‘Ik voel net zo’n diepe verachting voor hem als voor zijn vader.’

      ‘Woorden, prinses. Moet ik die zomaar geloven? Misschien ben je de prins en je aanstaande koninklijke huwelijk wel zo toegewijd dat je twijfelt of koning Gaius wel moet worden verslagen als dat betekent dat je je bij mij moet aansluiten en je luxe leventje moet opgeven. Je weg naar de troon bestaat tenslotte uit twee paden, nietwaar? Het ene leidt naar een leven als alleenheersende koningin, het andere naar een leven aan de arm van de Bloedprins wanneer hij de plaats van zijn vader inneemt.’

      Die jongen leek te leven om tegen haar in te gaan. ‘Weet je het niet meer, Jonas? Je hebt me zelf verteld dat dat nooit zal gebeuren. Dat ze me hoe dan ook zullen doden voordat ik koningin kan worden. Denk je dat daar plotseling verandering in is gekomen?’

      Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Dat weet ik niet.’

      ‘Precies. Dat weet je niet. Behalve diegenen die door de mannen van de koning worden afgeslacht, heb ik ook nog vrienden in het kasteel die door mijn afwezigheid in gevaar zijn. En... en er is nog iets van grote waarde wat ik niet kan achterlaten.’

      ‘Wat dan?’

      ‘Dat kan ik niet zeggen.’ De ring was een geheim dat ze met niemand wilde delen. Had ze het sieraad nu maar bij zich, dacht ze wanhopig.

      Jonas keek haar geërgerd aan. ‘Prinses, wat ben je toch een...’

      Maar toen verstijfde hij. Hij greep de kaars om de vlam te doven en drukte haar tegen de wand.

      Toen hoorde zij het ook – stemmen buiten de grot. De soldaten waren teruggekeerd om het gebied nog een keer uit te kammen. Haar hart bonsde zo luid dat ze ervan overtuigd was dat het hen zou verraden. Ze had het gevoel dat ze uren zo stonden, stil en onbeweeglijk als marmeren standbeelden. Tegen hem aan gedrukt rook Cleo zijn geur weer, dennennaalden en buitenlucht.

      ‘Ik denk dat ze weg zijn,’ zei hij uiteindelijk.

      ‘Misschien had ik ze moeten roepen. Dan hadden ze me van jou kunnen redden.’

      Jonas snoof zacht. ‘Ik ben goed, maar ik weet niet zeker of ik tien soldaten aan zou kunnen om niet alleen mijn eigen hachje, maar ook het jouwe te redden.’

      Hij was zo ongelofelijk frustrerend! ‘Soms haat ik je echt.’

      Eindelijk bewoog Jonas zich iets bij haar vandaan. ‘Dat gevoel is geheel wederzijds, hoogheid.’

      Hij stond nog steeds te dichtbij. Ze voelde zijn hete adem op haar wang en kon haar gedachten niet meer op een rijtje krijgen. ‘Jonas, wil je alsjeblieft overwegen om...’

      Maar voordat ze nog een woord kon uitbrengen, drukte hij zijn mond hard op de hare.

      Het was zo onverwachts dat ze niet eens de kans kreeg om te bedenken dat ze hem moest wegduwen. Zijn lichaam drukte haar stevig tegen de ruwe rotswand. Zijn handen gleden naar haar middel om haar dichter tegen zich aan te trekken.

      En zomaar opeens, door zijn nabijheid, door zijn kus, wist hij al haar zintuigen te bedwelmen. Hij was rook van het kampvuur, hij was bladeren en mos, hij was de nacht zelf.

      Er was niets teders aan de kus van de rebel, niets liefs of vriendelijks. Het was een kus die anders was dan elke kus die ze ooit had gehad, en levensgevaarlijk – net zo dodelijk als de kus van een pijl.

      Eindelijk nam hij zijn lippen van de hare. Zijn ogen waren omfloerst, alsof hij aangeschoten was.

      Hij omvatte haar gezicht met zijn handen. ‘Prinses...’ zei hij schor.

      Haar lippen voelden beurs aan. ‘Dit is zeker de manier waarop Paelsianen hun woede en frustratie tonen?’

      Hij lachte, wat vreemd klonk. ‘Meestal niet. En het is ook niet het gebruikelijke antwoord wanneer iemand zegt dat ze je haat.’

      ‘Ik... Ik haat je niet.’

      Zijn donkere ogen hielden de hare vast. ‘Ik haat jou ook niet.’

      Ze kon zich met gemak verliezen in die ogen, maar dat mocht ze niet laten gebeuren. Niet nu. Niet nu er zoveel op het spel stond. ‘Ik móét terug, Jonas. En jij moet naar je vrienden toe om te kijken of ze ongedeerd zijn.’

      ‘Dus hij wint?’ gromde hij. ‘De koning vergiet nog meer bloed en krijgt precies wat hij wil?’

      ‘Ja, deze keer wel.’ Ze wreef afwezig over haar hand en wenste dat ze haar ring daar voelde. Hij zou haar de kracht geven die ze nodig had om datgene aan te kunnen wat in het verschiet lag.

      ‘En jij gaat met de prins trouwen, zodat de Bloedkoning het volk kan afleiden met een uitbundige ceremonie vol pracht en praal. Dat staat me helemaal niet aan.’

      Afleiding. Uitbundige ceremonie.

      Cleo greep zijn arm vast en keek naar hem op. Zijn woorden hadden een nieuw plan in haar hoofd ontstoken, als een vuursteen op een rots. ‘De bruiloft.’

      ‘Wat is daarmee?’

      ‘De Tempel van Cleiona... daar wordt de ceremonie gehouden. Vader heeft me daar ooit mee naartoe genomen, toen ik nog klein was, en me er naar hartenlust laten spelen. Ik keek dan op naar het beeld van de godin, verbijsterd dat ik genoemd was naar zo’n ongelofelijk, magisch wezen. Mijn zus en ik – we speelden daar verstoppertje, net zoals we in het paleis deden. Maar in de tempel zijn er zelfs nog meer plekken om je te verstoppen. Het zou de perfecte gelegenheid voor de rebellenbeweging zijn – een kans om dicht bij de koning te komen. Dichterbij dan op een gewone dag mogelijk zou zijn. Hij wil mijn huwelijk als afleiding gebruiken... maar ook hij zal die dag worden afgeleid!’

      Jonas zweeg geruime tijd. ‘Wat je voorstelt, prinses... het zou kunnen werken.’

      ‘Het zal gevaarlijk zijn.’

      Er verscheen een vage glimlach om zijn lippen. ‘Ik zou het niet anders willen.’

      ‘Wacht... nee.’ Wat een vreselijk voorstel had ze zojuist gedaan! Wat haalde ze zich in haar hoofd? ‘Er zal te veel bewaking zijn. Het is veel te riskant. Het is het niet waard.’

      ‘Zo makkelijk kun je je woorden niet terugnemen. Het is een fantastisch idee. Ik had het zelf moeten bedenken. Natuurlijk, de bruiloft! De Tempel van Cleiona. De soldaten zullen buiten zijn om de menigte in het gareel te houden. Binnen... Het is de perfecte gelegenheid om de koning en de prins te vermoorden. We elimineren de koning en zijn erfgenaam en nemen de macht over. Paelsia is bevrijd van de onderdrukking. En jij kunt tegen de avond weer op je eigen troon zitten.’

      Ze kon nauwelijks ademhalen.

      De koning en de prins vermoorden.

      Ja, Magnus moest natuurlijk ook sterven. Hij was de erfgenaam van zijn vaders troon. ‘Denk je echt dat dit kan lukken?’

      Zijn grijns verbreedde zich. ‘Ja, dat denk ik.’

      ‘Je bent gestoord.’

      ‘Hé, jij bent degene die het voorstelde, hoogheid. Misschien zijn we allebei gestoord.’ Hij liet zijn blik over haar heen glijden. ‘Zoveel meedogenloosheid in zo’n mooie verpakking. Wie had dat kunnen denken?’

      Dit was pure waanzin. Maar welke andere keuze hadden ze? Soms moest je de waanzin erkennen en omarmen om je gezonde verstand terug te krijgen.

      ‘Ik zal alles doen wat nodig is om mijn troon terug te krijgen,’ zei ze.

      Op dat moment meende ze elk woord.

      ‘Dan zijn we het eens. Het wordt tijd dat mijn rebellen duidelijk stelling nemen, hoe riskant ook. Ik zal bij je bruiloft zijn, uitnodiging of niet. En ik zal de koning en de prins beiden aan mijn lemmet rijgen.’ Hij trok een wenkbrauw op. ‘De enige vraag is of ik erop kan vertrouwen dat je dit plan geheimhoudt.’

      Haar hart ging als een razende tekeer. ‘Ik zweer op de ziel van mijn vader en mijn zus dat ik niets zal vertellen.’

      Hij knikte. ‘Dan is het nu denk ik tijd dat je terugkeert naar het paleis.’

      Zwijgend verlieten ze de grot en baanden zich een weg door het donkere bos totdat ze het soldatenkamp bereikten. Ze hadden een groot kampvuur aangestoken, dat al van verre te zien en te ruiken was. De mannen hadden geen reden om zich voor roofdieren te verschuilen; ze waren zelf het gevaarlijkste wat het bos op dat moment te bieden had.

      Vanuit haar ooghoeken zag ze een havik – was het dezelfde die ze eerder had gezien? – die vlakbij in een boom was neergestreken.

      Jonas pakte haar hand en liet haar stilstaan. ‘Dit staat me nog steeds niet aan.’

      ‘Mij ook niet, maar ik moet gaan.’

      Toen zijn blik de hare zocht, dook de herinnering aan hun kus glashelder in haar hoofd op. Haar lippen tintelden er nog van. Ze bleven even zwijgend tegenover elkaar staan.

      ‘Zorg ervoor dat je er klaar voor bent op je huwelijksdag,’ zei hij. ‘Over tien dagen verandert alles voorgoed. Begrijp je dat?’

      Ze knikte. ‘Ik begrijp het.’

      Jonas kneep in haar hand en liet haar toen los. Na een laatste blik wendde ze zich van hem af en liep zelfverzekerd het soldatenkamp binnen.