19

LUCIA

AURANOS

Duisternis werd haar wereld, en Lucia bleef achter met twee vreselijke gedachten die in haar hoofd weerkaatsten en onophoudelijk over elkaar heen buitelden.

      Mijn moeder denkt dat ik slecht ben.

      Mijn moeder wil me vermoorden.

      Eindelijk, na veel te lang in de verstikkende leegte te hebben gewacht, gloorde er licht en merkte ze dat ze zich weer in de bekende groene weide met het glinsterende gras en de kristalachtige bomen bevond.

      Het Heiligdom.

      Of liever gezegd, een droomversie van het Heiligdom. Maar het voelde zo echt aan – van de warme bries tot het smaragdgroene gras onder haar blote voeten en de glinsterende stad in de verte onder de schijnbaar eindeloze felblauwe hemel. Zo echt dat het onmogelijk was om het verschil te zien.

      Ze voelde Alexius’ aanwezigheid achter zich, maar draaide zich niet om.

      ‘Je hebt me veel te lang alleen gelaten,’ zei ze zacht.

      ‘Mijn verontschuldiging, prinses.’

      Ze hadden hiervoor al vier dromen met elkaar gedeeld. Dromen waarin ze door deze weide liepen, helemaal tot aan de met diamanten bezette stenen wielen, pratend over van alles en nog wat. Over Lucia’s jeugd, over haar relatie met Magnus en alle recente complicaties daarvan, over haar moeder, over haar vader, over haar magie. Misschien had ze hem te veel verteld, maar ze voelde zich zo op haar gemak bij Alexius. Wat verbazingwekkend was, als je bedacht wie en wat hij was. Een tweeduizend jaar oude onsterfelijke Hoeder.

      Ze had zich nog nooit zo gevoeld. Bij niemand.

      Hij had haar vragen over haarzelf gesteld, zoveel vragen. En zij had ze beantwoord. Zelf was hij echter zeer bedreven in het ontwijken van de vragen die zij hem stelde. Ze wist nog steeds niet waarom hij haar hiernaartoe had gebracht, en haar geest was altijd beneveld wanneer ze zich in deze weide bevond. Ondanks haar verwoede pogingen leek de ernst van wat er in haar echte leven was gebeurd te vervagen zodra ze hier was.

      Dood. Vernietiging. Profetieën. Magie.

      Ze had antwoorden nodig. Misschien had hij haar sinds de laatste droom met opzet ontweken – haar al die tijd moedwillig laten dwalen in haar slaap.

      Dit was haar kans om meer te weten te komen, en ze zou zich niet weer laten afleiden door dit gouden wezen dat alle andere gedachten uit haar hoofd verdreef. Lucia draaide zich om om hem aan te kijken. ‘Wat wil je van me?’

      De prachtige jongen glimlachte naar haar, alsof hij niet kon voorkomen dat zijn gezicht die uitdrukking aannam. ‘Ik ben blij je te zien, prinses.’

      Die glimlach. Haar blik gleed naar zijn lippen alvorens terug te schieten naar zijn zilverkleurige ogen. ‘Mijn moeder wil me doden om mijn elementia.’

      Zijn glimlach verdween. ‘Ik kan je verzekeren dat ze dat niet zal doen.’

      Lucia keek neer op haar hand en riep vuur op, dat onmiddellijk op haar handpalm tot leven flakkerde. ‘Zullen mijn krachten me veranderen? Zullen ze een slecht mens van me maken?’

      ‘Elementia is goed noch slecht. Het ís gewoon. De wereld is uit de elementen geschapen. Ikzelf ben uit de elementen geschapen.’

      ‘En jij bent niet slecht.’ Ondanks de vlammen huiverde ze toen hij dichterbij kwam.

      Weer een glimlach. ‘Goed of slecht is een keuze die iemand maakt, het ligt niet vast in iemands wezen.’

      ‘Nooit?’

      Er verscheen een frons op zijn voorhoofd. ‘Je maakt je hier zorgen over.’

      ‘Natuurlijk doe ik dat.’ Ze wrong haar handen ineen, zodat het vuur doofde. ‘Hoe raak ik het kwijt?’

      ‘Hoe raak je wat kwijt?’

      ‘Mijn magie. Misschien wil ik haar wel helemaal niet. Misschien wil ik wel normaal zijn.’

      Alexius keek haar onderzoekend aan, alsof hij het niet begreep. ‘Je kunt niet veranderen wat je bent. De elementia maakt deel uit van jou.’

      ‘Hoe kun je dat zeggen terwijl ik het zestien jaar lang niet heb gehad? Mijn leven was... nou ja, het was saai en oninteressant, maar het was niet zoals nu. Ik kon geen mensen doden door ze in brand te steken. Ik werd niet met angst en haat aangekeken. Ik hoefde me geen zorgen te maken over het beheersen van iets duisters en onplezierigs wat als vergif door mijn huid sijpelt.’

      ‘Zo mag je niet over je magie denken, prinses. Het is geen vloek, het is een gave. Een gave waarvoor velen heel wat zouden geven om hem te bezitten – ook velen van mijn soort.’

      Ze schudde haar hoofd. ‘Hoeders komen voort uit magie.’

      ‘Dat is zo. Maar we kunnen haar niet zo makkelijk oproepen als jij.’

      Lucia liep naar de rand van de weide, met haar armen stijf over elkaar geslagen. ‘Waar heb je mijn magie voor nodig, Alexius?’

      Ze moest het weten. Ze kon geen andere reden verzinnen waarom deze jongen haar bleef bezoeken dan dat hij haar op een of andere manier wilde gebruiken.

      Geen jongen, verbeterde ze zichzelf. Niet in de verste verte.

      ‘Er is niet genoeg tijd om het uit te leggen voordat...’ Hij streek met zijn hand over zijn bronskleurige haar en wierp een blik achterom in de richting van de stad.

      ‘Voordat wat?’

      ‘Voel je het niet? Je staat op het punt te ontwaken. En deze keer zul je wakker blijven. Ik voel het omdat het me uitzonderlijk veel energie kost om bij je in deze droom te blijven.’

      Haar hart sloeg een slag over. Werd ze wakker? Eindelijk?

      Dat was alles wat ze wilde. Maar nu... Er viel nog zoveel te zeggen. Ze was er nog niet klaar voor om afscheid van Alexius te nemen. De gedachte daaraan deed haar hart samenknijpen.

      ‘Waar zie ik je dan weer? In mijn gewone dromen?’

      ‘Ja.’ Alexius deed een stap naar haar toe en pakte haar handen in de zijne. Zijn gezicht stond gespannen. ‘Er is zoveel wat ik je wil vertellen. Wat ik je móét vertellen, ook al heb ik geheimhouding gezworen.’

      Zo echt – hij voelde zo echt aan. Warme huid, sterke handen. Hij rook naar specerijen – exotisch en onvergetelijk.

      ‘Zeg het nu dan, snel – vertel me wat je moet vertellen. Laat me niet wachten.’

      ‘Vertrouw je me, prinses?’

      ‘Ik kan geen enkele reden verzinnen waarom ik dat zou moeten doen,’ fluisterde ze terwijl ze hem in de ogen keek.

      Hij trok een wenkbrauw op. ‘Geen enkele reden?’

      Ze moest bijna lachen. ‘Die geheimen. Dat zijn geheimen over mij, nietwaar?’

      Hij knikte kort.

      ‘Ik moet weten wat er precies in de profetie staat over mijn magie. Het enige wat ik weet, is dat ik een tovenares zou moeten worden die alle vier onderdelen van elementia kan verenigen.’

      ‘Ja, dat stond er inderdaad in. En dat kun je ook.’

      Frustratie welde in haar op. ‘Maar voor welk doel? Ik kan wel een beetje magie gebruiken, maar ik wil het niet.’

      Zijn greep om haar handen werd sterker. ‘Eva’s profetie omvat meer – het belangrijkste gedeelte. Het grootste geheim.’

      ‘Vertel het me.’

      ‘Dat jij degene bent die ons uit deze gevangenis zult bevrijden en ons met het Verwantschap zult herenigen.’ Met een behoedzame blik op zijn knappe gezicht keek hij in de richting van de kristallen stad,. ‘Dat je ons allen van de vernietiging zult redden.’

      Ze zocht zijn blik. ‘Wat bedoel je met vernietiging?’

      Hij schudde zijn hoofd. ‘Sinds we het Verwantschap niet meer in bezit hebben, is de magie die hier duizend jaar geleden bestond stukje bij beetje vervaagd. Wanneer ze geheel is verdwenen, is ook alle elementia verdwenen. Niet alleen in het Heiligdom, maar overal ter wereld. Al het leven is geschapen uit de magie van de elementen. En zonder die magie is er niets over. Dus begrijp je, prinses, jij bent de sleutel tot onze toekomst – tot ieders toekomst.’

      Ze schudde haar hoofd. ‘Dat is onmogelijk. Ik weet niet hoe ik dat moet doen. Denk je echt dat ik kan helpen om de wereld te redden?’

      Zijn gezicht betrok. ‘Ik had je dit niet mogen vertellen. Nog niet. Ze zal boos op me zijn, maar... je hebt het recht het te weten.’

      ‘Over wie heb je het? Over je vriendin Phaedra? Degene die ons de vorige keer stoorde?’

      Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee. Iemand anders. Vertel niemand wat ik tegen je heb gezegd, prinses. En vertrouw niemand – níémand – zelfs diegenen niet van wie je denkt dat ze je vertrouwen waard zijn.’

      ‘Alexius...’ Zijn gezicht stond zo gekweld, zo gepassioneerd... en dat alles leek op haar gericht te zijn.

      ‘Het was niet de bedoeling dat ik iets voor je zou gaan voelen,’ fluisterde hij terwijl hij haar naar zich toe trok. Ze kon haar ogen niet van hem afhouden. ‘Toen ik je vanuit de verte in de gaten hield, kon ik die afstand bewaren. Die objectiviteit. Dat kan ik nu niet meer.’

      Lucia kon nauwelijks ademhalen terwijl ze hem aankeek. Haar huid brandde onder zijn handen.

      ‘Je bent heel belangrijk voor me geworden,’ vervolgde hij haperend. ‘Belangrijker dan ik zelfs aan mezelf durf toe te geven. Ik heb nooit begrepen dat een onsterfelijke verliefd kon worden op een sterveling. Het was niet logisch. Ik beschouwde hen als dwazen omdat ze het eeuwige leven opgaven voor een handvol jaren in de wereld van de stervelingen met degene die hun hart gevangenhield. Dat zie ik nu anders. Er zijn stervelingen die het waard zijn om het eeuwige leven voor op te offeren.’

      Haar gloeiende wangen verbleekten. Ze merkte dat ze zich dichter naar hem toe boog, zo dichtbij.

      ‘Ik zou je eigenlijk nooit meer in je dromen moeten bezoeken,’ zei hij met een gepijnigde blik in zijn ogen. ‘Er liggen gevaren op de loer die jij niet kunt bevatten. Maar nee... Er moeten andere manieren zijn om te krijgen wat we nodig hebben. En als die er zijn, dan zal ik ze vinden. Dat zweer ik je.’

      Ze had geen idee waar hij het nu over had, alleen dat hij had toegegeven dat hij verliefd op haar aan het worden was. Ja toch? ‘Je moet mijn dromen blijven bezoeken. Je kunt me nu niet in de steek laten. Jij bent ook belangrijk voor mij, Alexius. Ik... Ik heb je nodig in mijn leven.’

      De pijnlijke blik verdween niet uit zijn zilverkleurige ogen. Zoveel emoties. Zo vol met de antwoorden die ze nodig had op vragen die ze niet eens had gesteld. En toen omvatte hij haar gezicht met zijn handen en boog hij zich voorover om zijn lippen op de hare te drukken.

      Misschien was het bedoeld als een ingetogen kus, maar al snel werd het allesbehalve dat. Zijn handen gleden naar haar middel en hij trok haar tegen zich aan terwijl hij hun kus verdiepte. Ze raakte zijn gezicht aan en liet haar vingers door zijn haar glijden. Hij smaakte naar nectar, kruidige honing... zoet en verslavend. Ze wilde meer. Haar handen gingen naar de koordjes van zijn hemd en trokken ze los om zijn borst te ontbloten. Hij had een merkteken, een gloeiende gouden krul ter hoogte van zijn hart. ‘Wat is dit?’

      ‘Een teken van wat ik ben.’

      Zo prachtig. Hij was zo beeldschoon dat ze nooit meer wakker wilde worden. Ze wilde voor eeuwig bij hem zijn.

      ‘Ik hou van je, Alexius,’ fluisterde ze tegen zijn lippen. Hij verstrakte, en ze betreurde het al bijna dat ze de woorden had laten ontsnappen, maar toen lag zijn mond weer op de hare, hard en dwingend. Hij benam haar de adem en stal haar hart...

      En toen spreidde de duisternis zich uit over de weide, die uit beeld verdween. Alexius werd bij haar vandaan gerukt.

      Een schreeuw verstomde in haar keel.

      Langzaam deed Lucia haar ogen open, en ze ontdekte dat ze in een groot hemelbed lag, onder zachte zijden lakens. Haar blik was gericht op een flakkerende kaars die op haar nachtkastje stond.

      Een vreemde en onbekende pijn klauwde naar haar hart.

      Alexius.

      Een jong meisje in een eenvoudige grijze jurk zat in een stoel vlak bij haar bed te dommelen. Na een paar tellen schoten haar ogen open en verwijdden zich. ‘Hoogheid... U bent wakker!’

      ‘Water,’ wist Lucia uit te brengen.

      Het meisje haastte zich om water te pakken. ‘Ik moet onmiddellijk de koning verwittigen.’

      ‘Nog niet. Alsjeblieft, geef me even de tijd voordat je dat doet.’

      Uiteraard gehoorzaamde het meisje. Ze bracht water, dat Lucia na slechts een korte aarzeling opdronk. Daarna haalde het meisje fruit, kaas en brood.

      ‘Twee maanden,’ fluisterde Lucia ontzet toen ze vroeg hoelang ze had geslapen. ‘Hoe heb ik zo lang kunnen overleven?’

      ‘U was in staat een speciaal bereid drankje door te slikken dat u in leven hield,’ legde het meisje uit. ‘De geneesheren zeiden dat het een klein wonder was.’

      Ja, een wonder. Een wonder dat haar moeder in staat stelde haar het drankje toe te dienen dat haar in slaap hield. Een rilling van woede trok door haar heen, en het drinkglas dat ze vasthield verbrijzelde in haar hand.

      ‘Prinses!’ riep het dienstmeisje uit, duidelijk hevig geschrokken omdat de prinses zich had verwond, en ze begon haastig de scherpe glasscherven op te rapen.

      Lucia keek op haar bloedende hand neer. Met haar hoofd een beetje schuin bestudeerde ze de stekende wond. De Bloedkoning was haar vader. Maakte dat haar de Bloedprinses? Haar bloed was zo felrood dat het bijna schitterde.

      Karmozijnrode druppels vielen op het smetteloos witte laken. Het meisje bond snel een doek om haar hand.

      Lucia duwde haar weg. ‘Het stelt niets voor.’

      ‘Ik ga een schoon laken halen.’

      Lucia keek haar aan. ‘Kijk niet zo angstig. Het stelt niets voor, zei ik toch?’

      Ze maakte de doek los en concentreerde zich op de snijwond in haar vlees. Haar hand begon een prachtig warm gouden licht uit te stralen. Een tel later was haar wond volledig genezen.

      Haar moeder had het mis gehad. Ze was niet slecht. Dit was niet slecht. Haar elementia gebruiken, zeker na zo’n lange afwezigheid, voelde goed. Het voelde heerlijk.

      ‘Ik heb geruchten gehoord,’ fluisterde het meisje, ‘over wat u allemaal kunt doen.’

      Het meisje was een lastpost, meer dan zo’n eenvoudig grijs muisje zou moeten zijn. ‘Ik raad je sterk aan dergelijke geruchten uit je hoofd te zetten, voordat ze scherpe tanden krijgen en je verslinden.’

      Het meisje verbleekte. ‘Ja, hoogheid.’

      ‘Ga mijn broer halen. En alléén mijn broer.’

      Toen het muisje zich de kamer uit haastte, merkte Lucia dat ze geschokt was door haar eigen lompe woorden. Ze was normaal gesproken veel vriendelijker tegen bedienden. Wat gebeurde er met haar?

      Lucia draaide haar hoofd naar het raam van de balkondeur in deze onbekende kamer. Ze zag de blauwe lucht, waarin donzige schapenwolkjes hingen, en het glooiende groene landschap in de verte. Prachtig, dat zeker, maar het was niet haar thuisland. Niet het perfecte witte, met ijs bedekte Limeros.

      Een gouden havik streek neer op de balustrade van het balkon. Toen Lucia hem in het oog kreeg, ging ze rechtop zitten, wat haar duizelig maakte. De havik staarde haar enkele tellen aan, met zijn kop schuin.

      ‘Alexius?’ fluisterde ze. ‘Ben jij dat?’

      De zware houten deuren van de slaapkamer vlogen open en knalden tegen de muur. De vogel vloog op van de balustrade. Lucia draaide zich met een boze blik om en zag Magnus in de deuropening staan.

      ‘Lucia.’ Hij snelde op haar af. ‘Ik zweer bij de godin, als je weer in slaap valt, word ik razend op je!’

      Ondanks haar ergernis omdat hij de havik had weggejaagd, was het zo fijn om hem weer te zien. Zijn donkere haar was nu zo lang dat het bijna over zijn bruine ogen viel. Dat was haar de vorige keer dat ze heel even wakker was geweest niet opgevallen. ‘Ik zal niet meer in slaap vallen, Magnus, omdat ik dat niet meer zal laten gebeuren. Magnus, moeder heeft een drankje in mijn water gedaan. Zij is degene die me al die tijd in slaap heeft gehouden.’

      Hij staarde haar aan. ‘Waarom zou ze zoiets doen?’

      ‘Omdat ze denkt dat ik het kwaad zelve ben. Ze heeft me zelf verteld dat ze me wilde vermoorden.’ Ze stak haar hand uit en greep de zijne vast. ‘Ik wil die vrouw nooit meer zien, anders kan ik niet instaan voor wat ik misschien zal doen om mezelf te beschermen. Ze heeft me altijd gehaat, Magnus. Nu voel ik precies hetzelfde voor haar.’

      Alle kaarsen in de kamer vlamden plotseling hoog op, als reactie op Lucia’s oplaaiende woede. Magnus wierp een behoedzame blik in de richting van de vlammen voordat zijn blik de hare weer zocht.

      ‘Lucia... Moeder is dood. Ze is anderhalve week geleden door rebellen vermoord.’

      ‘Dood?’ Lucia’s mond werd droog. Het volgende moment doofden de vlammen die ze had doen oplaaien als bij toverslag.

      Ze verwachtte iets van emotie te voelen – verdriet, pijn... wat dan ook. Maar er was niets.

      ‘Ik zal de moordenaar vinden, dat zweer ik. En ik zal hem laten boeten voor wat hij heeft gedaan.’ Magnus’ stem stokte en hij rukte zich los uit haar greep. Met afgewend hoofd begon hij door de kamer te ijsberen.

      ‘Ik betreur je verlies,’ fluisterde ze.

      ‘Een verlies voor ons allemaal.’

      Hij rouwde diep om hun moeder. Maar Lucia merkte dat dat niet voor haar gold.

      Magnus liep met grote passen door de kamer, afwezig over het litteken op zijn wang strijkend. Dat deed hij altijd wanneer hij diep nadacht, al besefte hij het zelf misschien niet. ‘Moeders lichaam werd gevonden naast een heks, die eveneens vermoord was. Ik vermoed dat die heks haar de slaapdrank verstrekte. Ik begrijp alleen niet waarom ze zoiets zou doen. Wat wilde ze daarmee bereiken?’

      Dus haar moeder liet zich in met heksen? Om vuur met vuur te bestrijden – magie met magie. ‘Dat zullen we nooit zeker weten,’ zei ze in plaats daarvan. Ze stak haar arm naar Magnus uit en hij liep naar haar toe om haar hand weer vast te grijpen. ‘Help me opstaan. Ik moet dit bed uit.’

      Hij deed wat ze vroeg en ondersteunde haar. Maar zodra haar gewicht op haar beide benen rustte, merkte ze dat ze de kracht niet had om te kunnen blijven staan.

      ‘Nog niet, vrees ik,’ zei hij terwijl hij haar weer in bed hielp. ‘Je moet uitrusten.’

      ‘Ik heb twee maanden lang uitgerust!’

      Een vermoeide glimlach deed zijn mondhoeken opkrullen, hoewel zijn donkere ogen nog met smart waren vervuld. ‘Daar zullen dan nog een paar dagen bij komen. Je gaat vandaag nergens heen. Jammer eigenlijk. Op elke andere dag had ik hier tot middernacht kunnen blijven zitten om je te vertellen wat je allemaal hebt gemist. Bijvoorbeeld wat ik ervan vind om hier in Auranos vast te zitten. Altijd licht, warm en prachtig groen – en ik haat het uit de grond van mijn hart. Het enige wat ik wil, is me aansluiten bij de jacht op de rebel die onze moeder heeft vermoord. Maar dat zal moeten wachten.’

      ‘Waarop?’

      Magnus stond op van het randje van het bed en leunde met zijn arm tegen de stijl aan het voeteneinde. ‘Op mijn terugkeer.’

      ‘Waar ga je dan heen?’

      Er verscheen een frons op zijn voorhoofd. Het was alsof hij zijn gedachten niet hardop wilde uitspreken.

      ‘Magnus, vertel het me. Wat is er aan de hand?’

      ‘Het is vandaag een belangrijke dag, Lucia. Het is eigenlijk ironisch dat je juist op deze dag eindelijk bij ons bent teruggekeerd. Bij míj.’

      ‘Wat is het dan voor dag?’

      ‘Het is mijn trouwdag.’

      Ze staarde hem met open mond aan en probeerde omhoog te krabbelen tussen de vele kussens die haar omringden. ‘Wat? Met wie ga je trouwen?’

      Zijn kaak verstrakte. ‘Met prinses Cleiona Bellos.’

      Lucia kon haar oren niet geloven. ‘Het is een gearrangeerd huwelijk.’

      Magnus keek haar vermoeid aan. ‘Welnee. Na geholpen te hebben het koninkrijk van haar vader in te nemen en haar leven te verwoesten, kon ik niet anders dan smoorverliefd op haar worden. Ja, natuurlijk is het een gearrangeerd huwelijk.’

      Haar broer, verloofd met prinses Cleiona – de gouden prinses van Auranos! ‘En jij bent er niet gelukkig mee.’

      Magnus wreef over zijn voorhoofd alsof alleen de gedachte eraan hem al hoofdpijn bezorgde. ‘Gelukkig dat ik met een meisje ga trouwen dat me haat? En dat ik ook helemaal niets voor haar voel? Alleen maar om vaders politieke plannen te dienen? “Niet gelukkig” is behoorlijk zwak uitgedrukt.’

      Ondanks haar aanvankelijke verbazing begreep ze het nut van zo’n vreemde verbintenis. Maar het voelde heel erg verkeerd aan. ‘Hij mag dan de koning en je vader zijn, maar hij is niet je heer en meester, en jij bent zijn slaaf niet. Weiger gewoon om met haar te trouwen.’

      Hij staarde haar geruime tijd onderzoekend aan. ‘Wil jij dat ik weiger?’

      ‘Het heeft niets met mij te maken, Magnus. Dit is jouw leven, jouw toekomst.’

      Uit zijn plotseling gepijnigde uitdrukking maakte ze op dat dat niet de reactie was waar hij op had gehoopt.

      Inwendig kromp ze ineen bij de herinnering aan Magnus’ bekentenis dat hij naar haar verlangde, en aan de ongewenste, opdringerige kus die hij haar had gegeven en die ze niet had beantwoord.

      ‘Er is niets veranderd tussen ons, Magnus,’ fluisterde ze. ‘Begrijp dat alsjeblieft.’

      ‘Ik begrijp het.’

      ‘Weet je dat zeker?’

      ‘Ja.’ Hij perste het woord tussen zijn lippen door.

      Ze mochten dan geen bloedverwanten zijn, maar voor haar was hij in elk opzicht haar broer. Het was onmogelijk om iets anders voor hem te voelen. Wanneer hij haar kuste, voelde ze slechts walging.

      Maar toen Alexius haar had gekust...

      ‘Niet huilen,’ zei Magnus. Teder veegde hij de tranen van haar wangen die tot haar verbazing opeens begonnen te stromen. ‘Ik moet met de prinses trouwen. Ik heb geen andere keuze.’

      ‘Dan wens ik je het allerbeste, broer.’

      Ze zag dat haar woordkeuze hem ineen deed krimpen. Ze had hem teleurgesteld, maar daar kon ze niets aan doen. Ze hield niet van Magnus op de manier die hij wilde. En dat zou ze ook nooit doen.

      Lucia duwde zijn handen weg en draaide haar hoofd weer in de richting van het balkon, op zoek naar een glimp van de gouden havik die daar eerder had gezeten. Ze wenste wanhopig dat Alexius haar weldra weer zou bezoeken om haar te begeleiden. Zodat hij bij haar kon zijn.

      Er moest een manier zijn, hoe dan ook.