De oogstmaan

DE EERSTE koele adem van de herfst sloop 's avonds de Ozarks in en trok zware dekens van mist over de heuvels en dalen. Iedere dag kwam er een felle, gouden zon op die de grijze dageraad verjoeg.

Rose sprong elke morgen uit bed, blij dat ze zich niet hoefde aan te kleden voor school. Terwijl ze de kippen voerde en hun opgewarmde water in een pan goot, snoof ze de kruidige herfstlucht met diepe teugen op. Overal waar Rose keek, hingen spinnewebben in het gras, die flonkerden van de dauwdruppels. Bolle witte wolken zweefden aan een diepblauwe hemel.

De bladeren van de bomen verbleekten. Het viel Rose op dat veel bladeren bruine plekken hadden en rafelige gaten en randen waar er insekten aan hadden geknaagd. Dat was een zeker teken dat de zomer oud werd.

Wollige bruine en zwarte rupsen kropen over het erf, op zoek naar een goed, veilig hoekje om een cocon te spinnen en tot de lente uit te rusten. Je kon er een oppakken en de andere kant op zetten, maar zo'n rups draaide zich altijd weer om en kroop golvend terug, precies zoals hij was gegaan.

Rose probeerde er een in haar hand door elkaar te schudden. Hij krulde zich tot een rond speldenkussentje op. Ze droeg hem naar een ander deel van het erf. Toen ze hem neerzette, ontrolde hij zich en liep in dezelfde richting als hij gelopen had. Hoe wist hij dat?

Maar er was geen tijd om te spelen. Dit was de maand van de oogstmaan. Ze moesten opschieten om de gewassen voor de vorst binnen te krijgen.

Mama zei dat ze eerst de aardappels moesten rooien. „Het zou nog even kunnen wachten, maar de markt is nu goed. Vijf cent per kilo. En het weer hier in de Ozarks is te mooi om waar te zijn," zei ze puffend en blazend, terwijl ze voorovergebogen met haar handen stond te graven. Ze veegde het zand van een grote aardappel en woog hem op haar hand. „Twee aardappeloogsten in één zomer! We kunnen haast een wagenlading aardappels verkopen en dan houden we nog genoeg over om deze winter te eten. En bovendien kunnen we voor de tweede keer knollen en wortelen oogsten."

Aardappels rooien was net schatgraverij. Papa liep met de schop langs de rijen en maakte de hard geworden heuveltjes van aarde los. Dan woelde Rose met haar handen in de losse grond tot ze de lichtgele aardappels vond, die aan de wortels vastzaten. Ze moest ervoor zorgen dat ze ze allemaal vond, zelfs de kleinste bolletjes. Ze hielden de kleinsten om op te eten en de grote zouden ze in de winkel van meneer Reynolds verkopen.

Ze legden de aardappels in hopen tussen de rijen. Mama haalde de goede aardappels voor de verkoop ertussenuit. Toen ze klaar waren, deden zij en Rose de gesorteerde aardappels in een zak. Daarna laadde papa de zware zakken op de wagen en reed naar de stad. Rose en mama stonden hem buiten na te kijken toen hij wegreed. Rose zwol van trots toen ze het voedsel dat zij had helpen groeien naar de markt zag gaan.

Die avond liep papa na het eten naar de schoorsteenmantel en pakte een klein boekje, waar hij vaak in schreef. Hij ging bij de haard zitten en krabbelde met een potlood wat cijfers neer. Papa noemde het zijn kasboek. Hij schreef alles op wat ze kochten, ruilden en verkochten.

„Waarom?" vroeg Rose.

„Iedere boer die een knip voor zijn neus waard is, houdt zijn boeken bij," zei papa. „Daarin kun je zien hoe je boert. Kijk hier maar eens," zei hij. Hij liet haar de bladzij zien, waarop hij geschreven had. In de eerste kolom stond: '170 kilo aardappels a 5 ct'. In de tweede kolom had hij een getal geschreven, $8,50. De derde kolom was leeg.

In het boekje waren een heleboel bladzijden volgeschreven met letters en cijfers.

„Iedere keer dat ik bij meneer Reynolds iets haal, schrijf ik het in de derde kolom," legde papa uit. „Dat is min. Iedere keer dat ik een lading brandhout of hekplanken of spoorwegbielzen verkoop, of aardappels, of wanneer mama eieren meegeeft, schrijf ik het in de tweede kolom. Dat is plus."

„Als de oogst helemaal binnen is en het tijd wordt om af te rekenen, tel ik alle minnen en plussen op en dan kan ik zien wat het meeste is."

„En wat staat er nu?" vroeg Rose. „Zijn we plus of min?"

Papa lachte. „Het is nog te vroeg om dat met zekerheid te zeggen, Rose. Maar we redden het wel."

Papa's kasboek was een beetje ingewikkeld, maar Rose begreep dat het heel belangrijk was.

Daarna groef papa een ondiepe kuil in de grond op een kleine open plek tussen twee bomen, dicht bij het huis. Hij begon de kuil met kleine stenen te bekleden.

„Waarom doet u dat, papa," wilde Rose weten. „Waar is dat voor

„Voor jou een vraag en voor mij een weet," zei papa. „Ga eens gauw wat stro uit de stal halen."

Rose liep een paar keer heen en weer en nam iedere keer zoveel stro mee als ze in haar armen kon dragen. Papa spreidde het stro over de stenen tot ze allemaal bedekt waren.

Hij reed met de wagen naar de kuil. In de wagen lagen hopen winteraardappels en de winteruien, die aan de balken van de stal hadden gehangen om te drogen.

„Nu mag je me helpen om al deze schatten in de kuil te stoppen," zei hij.

Papa gebruikte de schop en Rose nam zo veel als ze in haar handen kon dragen.

„Neem er niet te veel," zei papa. „Ze mogen niet vallen of beschadigen. Eén slechte aardappel bederft de rest."

Ze bleven aardappels en uien ophopen tot papa zei dat de berg hoog genoeg was. Toen stuurde hij Rose weg om meer stro te halen. Bovenop spreidde hij een dikke laag stro en daarna schepte hij er een laag grond overheen.

De kuil was een kleine heuvel geworden. Papa groef aan twee kanten een gat, dat net groot genoeg was om er een arm door te steken. Hij stak er zijn hand in om zeker te weten dat hij bij de aardappels en uien kon komen. Toen bedekte hij de gaten met wat stenen en stro. Op de top van de heuvel legde hij een paar planken, zodat het voor wasberen en andere dieren moeilijk zou zijn om er een gat in te graven en het voedsel te stelen.

Ten slotte stond hij op en veegde het zand van zijn handen.

„Helemaal ingepakt voor de winter," zei hij. „De grond en het stro zullen ze bijna tot aan het voorjaar tegen rotten en bevriezen beschermen. Iedere keer als we aardappels of uien nodig hebben, hoeven we er alleen maar een arm in te steken om ze eruit te halen."

De rest van de aardappels en uien ging in zakken, die mama door het luik onder de keukenvloer opsloeg.

Toen rooiden ze de zoete aardappels, die papa in een hoek van het maïsveld had gepoot. Ze veegden het zand eraf en spreidden de knoestige wortels op planken uit om in de zon te drogen. Rose haalde er de lange, vezelige exemplaren tussenuit, want die waren niet lekker. Mama zou ze bewaren om ze het volgende voorjaar te poten.

Toen de zoete aardappels droog waren, wikkelden Rose en mama ze een voor een in een stuk oude krant. Toen stopten ze alle ingepakte aardappels in een houten kist in de keuken.

Ze verzamelden de tamme kastanjes die van de kastanjeboom bij de boomgaard waren gevallen. Mama pakte ze in dikke lagen zout in een grote inmaakpot. Ze zette de pot weg in een van de hutkoffers, zodat ze niet in de verleiding zouden komen om ze op te eten. Ze bewaarde ze voor Kerstmis.

Toen papa een keer naar de stad was geweest om een smeersel voor zijn zere schouder te halen, legde hij tijdens het avondeten Rose' poëziealbum op tafel. Rose sloeg het meteen open en keek op de eerste bladzij. Mama keek over Rose' schouder en las:

Jij was de knapste uit de rij

En jij was ook te knap voor mij.

Je vriendin Blanche Coday, 3 oktober 1895

Rose voelde een tinteling van opwinding toen ze de woorden 'Je vriendin' las.

„Dat is heel lief," zei mama. „Ik denk dat je boek wel gauw vol zal raken als je in december weer naar school gaat."

„Ik wil dat u en papa er ook iets in schrijven," zei Rose.

Toen de borden opgeruimd waren, nam papa mama's pen, zat een paar minuten aan zijn snor te draaien en begon op de bladzij te krabbelen. Rose zat ongeduldig te wiebelen. Toen droog- de papa de bladzij zorgvuldig met mama's vloeiblok en liet hem aan Rose zien.

Aan mijn Prairieroos: Wees trouw in alle dingen, Vermijd oppervlakkigheid, En nooit mag je vergeten Je hebt hier een tehuis. Papa.

Mama zei dat ze erover na moest denken wat ze zou schrijven. De volgende zondag zat ze een hele tijd in het boek van Rose te schrijven. Toen ze klaar was, liet ze het aan Rose zien. Het was een gedicht dat mama had gemaakt.

Er waren eens wat wonderbloemen

Zo zorgeloos in hun spel.

Hun jurkjes raakten gescheurd en vuil,

En het stof zat op hun vel.

En 's middags gingen ze al naar bed,

En deden hun kopjes toe.

Zodat de Dauwfee ze niet wassen kon.

Ze waren veel te moe.

Die arme Dauwfee! Wat moest ze doen? Ze ging naar de Elfentroon. „De kopjes van de wonderbloem Die krijg ik zo niet schoon. "

De machtige Stormelf hoorde haar aan. Hij riep: „ O, wind en regen mijn, Wassen jullie die wonderbloemen eens schoon, Zoals bloemen horen te zijn. "

En voor ze toen naar bed konden gaan, Kwamen daar regen en wind. En plasten en wasten naar hartelust Ieder stout en vies bloemenkind.

Mama's gedicht was prachtig, even mooi als de gedichten in 'MacGuffey's Leesboek'. Ze las het steeds opnieuw en iedere keer vond ze het weer mooier.

De bonen waren het volgende gewas dat geoogst moest worden. Abe en Swiney kwamen helpen. Ze zouden voor hun hulp een deel van de oogst krijgen.

Dagen en dagen achter elkaar plukten ze van 's morgens tot 's avonds de peulen van de bonen van de ranken, die tegen de maïsstengels opgeklommen waren. Rose en Swiney plukten de peulen die het dichtst bij de grond zaten. Mama en papa en Abe plukten hogerop.

Ze droegen allemaal jutezakken om hun middel, die met een touw vastgebonden waren. Die van Rose sleepte over de grond en daardoor struikelde ze er aldoor over. Toen hij vol begon te raken, werd hij erg zwaar om mee te slepen.

Bonen plukken was zwaar werk. Maar het werd leuk doordat Abe hen een liedje leerde. Ze zongen het onder het plukken en hun stemmen klonken op verschillende plaatsen in het veld.

Mijn vader kwam laatst uit de stad. Hij zag er treurig uit. Zijn wagen leeg, katoen verkocht, En in zijn zak geen duit.

Hoera! Hoera! „ 't Is vreemd," zei mama. „ Wij kleden heel de wereld aan, En zijn zelf haast bloot, papa. "

Op een morgen werd Rose vóór de eerste haan had gekraaid met een schok wakker. Een geluid had haar uit haar slaap gehaald, maar ze wist niet wat het was. Uit het grote bed kwam het zachte, trage ademen van papa en mama, die nog sliepen. Helder maanlicht viel door het raam en lag als een vierkante plek aan het voeteneind van het bed. De wind was stil en de bossen stonden roerloos, alsof ze ook luisterden.

Rose hoorde buiten water druppelen. Net regen. Maar als de maan scheen, kon het niet regenen. Het was binnen zo licht dat Rose de wijzerplaat af kon lezen. Het was drie uur.

Toen hoorde Rose het geluid weer. Eerst dacht ze dat het de fluit van een trein was. Het was een woest gehuil, ergens ver weg. Toen volgde er meer gejank en geblaf, van verschillende stemmen. Rose had nog nooit wolven horen huilen, maar ze wist zeker dat het dat was.

Ze sloop haar bed uit en liep op haar tenen over de koude vloer naar de keuken. Fido kwam van zijn slaapplaats bij het fornuis overeind en rekte zich zacht steunend uit. Toen trippelde hij over de vloer en kwam bij Rose' voeten staan.

Ver weg huilden de stemmen weer. Het was een woest gejank, waardoor de rillingen over haar rug liepen. Ze opende de luiken van een van de ramen en keek naar buiten. De koele nachtlucht stroomde als water over haar huid.

De hele wereld baadde in het heldere licht van de oogstmaan. Van alle bomen droop een zware dauw. De druppels spatten zacht op de bladeren neer. De manestralen leken op donker zonlicht en wierpen schaduwplekken op de grond. Beneden bij de Frybeek kropen vingers van ochtendnevel tussen de bomen door omhoog.

Ver weg begon het gejank weer. Een van de paarden brieste in haar box in de stal. De bron murmelde zacht in het ravijn achter het huis.

Rose ging naar de voordeur en deed hem open. De deur protesteerde met een licht gepiep. Ze stapte de veranda op en keek door een opening tussen de bomen omhoog naar de maan. De heldere lichtcirkel was omringd door een donzige kring met een bruinige rand.

Rose keek een hele tijd naar de maan en probeerde of ze het gezicht van het mannetje kon zien. Maar het was een oogstmaan en die schijnt zo helder dat de boeren 's nachts door kunnen werken om hun gewassen binnen te halen. De maan was te helder om de donkere vlekken van ogen en neus te zien. Ze kon er niet langer naar kijken.

Ze ging op de veranda zitten en keek strak naar de bomen. Ze dacht dat ze het groen van de bladeren kon zien, maar het lukte maar net en eigenlijk zag ze alleen het donkerste groen. Maar zelfs daar was ze niet zeker van. Het bruin van de grond en de stenen zag ze maar nauwelijks. De schaduwen leken fel als daglicht, maar hoe beter ze keek hoe zachter en gladder ze werden, zoals mos een steen zachter maakt. Haar ogen speelden een spelletje met haar.

Hier en daar gloeide de lucht van de opkomende nevel. Ze zag de donkere omtrekken van spinnen, slapend in hun webben aan de balken van de veranda, wachtend tot de aarde warmer zou worden en hun een morgenmaal zou sturen.

Ze schrok op van een krakende vloerplank in de keuken. Mama verscheen in de deuropening, spookachtig wit in haar nachtpon.

„Is er iets?" vroeg ze slaperig. „Ik hoorde de deur kraken."

„Er huilde iets in de bossen," zei Rose. „Ik dacht dat het wolven waren."

„Ik heb het ook gehoord," zei mama. Ze kwam naast Rose op het randje van de veranda zitten. Ze geeuwde. „Maar het zijn geen wolven. Ik denk dat het gewoon een boer is die met zijn honden op wasberen jaagt."

Even bleven ze zwijgend zitten. Rose huiverde in de koele och- tendlucht. Mama sloeg haar arm stevig om Rose' schouders. Uit de stal, waar Zwartpootje had liggen slapen, kwam zijn spookachtige silhouet over het erf op hen af trippelen. Hij miauwde zacht, wreef zich langs hun benen en snorde luidruchtig in de stilte.

„Dat maanlicht is prachtig, he?" zei mama. „Het is net alsof je in een droom zit. Je ziet alles, maar toch zie je het niet."

Rose zat een hele tijd dicht tegen mama aan genesteld en keek naar de nevel die stil het maan beschenen erf op zweefde. Ze wenste dat dit ogenblik altijd door zou blijven gaan.

Maar op dat moment kraaide de haan. Er zou een nieuwe dag beginnen.