Op bezoek bij Alva

NU WAS HET iedere dag zomers warm. Na de overstroming droogde de tuin zo vlug op, dat de aardappels niet rotten. Overal kwam onkruid op. En het leek wel of de alfalfa en de haver die papa in de grond tussen de jonge appelboompjes had gezaaid iedere nacht centimeters groeiden. Zelfs de eiken, die het traagst van alle bomen zijn, begonnen hun bladeren te ontvouwen. Het hele bos baadde in een zacht, groen licht.

Papa herbouwde het kippenhok. Daarna ploegde hij een stuk grond om voor de maïs. Nadat de grond glad geëgd was, ploegde hij met de muilezels lange voren. Daarna, toen de eikebladeren zo groot als eekhoorntjesoren waren, hielp Rose om maïskorrels in de voren te leggen. Ze legde steeds vier maïskorrels bij elkaar.

Iedere keer dat ze dat deed, zong ze een wijsje dat mama haar had geleerd:

Een voor de merel, Een voor de kraai, Zo blijven er twee over Van de vier die ik zaai.

En ja hoor, zodra ze de maïskorrels in de voren hadden laren vallen, kwamen de kraaien en andere vogels om ze te stelen. Papa schoot twee kraaien en hing ze aan boomtakken om de andere kraaien bang te maken.

Toen al de maïs was gezaaid, bond papa een boomstam dwars achter de muilezels. De boomstam duwde de aarde voor zich uit, zodat de korrels bedekt raakten. Maar nog steeds kwamen de kraaien ze opgraven. Papa moest een hele tijd op het maïsveld blijven staan. Hij schreeuwde en schoot op de rovende kraaien, 's Nachts kwamen de bosdieren ook maïs pikken. Maar Fido blafte en joeg ze weg.

Abe en Swiney kwamen nu niet vaak helpen. Ze hadden het te druk, want ze hielpen meneer Kinnebrew bij het zaaien en schoffelen van zijn gewassen.

Toen de maïs in de grond zat, had Rose meer tijd om te spelen. Ze maakte vaak wandelingen met Alva in de bossen. Langs de hekken zochten ze naar de nesten van boomkwartels. Die waren moeilijk te vinden, omdat het hennetje de eieren altijd met bladeren bedekte voor ze wegging. Ze telden dertien kleine, puntige eieren in één nest.

Ze waadden door de Frybeek, vingen rivierkreeftjes en zochten langs de oevers naar Indiaanse pijlpunten. Een grimmige ijsvogel dook het water in om vis te vangen. Rose stond in een kleine poel en keek naar de witvisjes, die als zwermen kleine pijltjes over haar wreven schoten. Als hun glibberige lijfjes langs haar huid gleden, kriebelde het. Nu en dan flitste er een zilveren buikje.

Ze probeerden de kalkoengieren zo ver te krijgen dat ze neerstreken. Rose en Alva ploften op het gras neer en bleven zo stil als ze maar konden liggen.

„Je mag nog geen pink verroeren," zei Alva. „Ze komen niet neer als ze zien dat we niet dood zijn. Kalkoengieren eten alleen dode dingen."

Ze bleven heel lang in het gras liggen. Rose deed haar ogen een kiertje open om zo nu en dan even te kijken. De grote vogels zweefden en cirkelden hoog boven hen in de lucht. Iedere keer dat ze keek, waren ze een klein eindje dichterbij gekomen. Maar Rose kon niet zo lang stil zijn. Er kropen mieren over haar huid, zodat ze jeuk kreeg en begon te wiebelen. En de kalkoengieren scheerden meteen zo ver weg dat ze hen niet meer konden zien.

Rose hield van de bossen. Al de bosdieren hadden het druk met eten, nestelen en het grootbrengen van hun jongen. Overal waar ze keek, bloeiden mooie bloemen. En nu kwamen er ook bramen, die je kon eten.

Op een morgen hielp Rose mama met het boenen van de was. Toen kwam Alva de heuvel oplopen. Ze nodigde Rose uit om bij haar thuis te komen eten. Rose was nog nooit bij Alva thuis geweest. Ze was erg opgewonden en bedelde bij mama of ze gaan mocht.

„Goed," zei mama. „Maar wees beleefd en bedank mevrouw Stubbins. Ik verwacht wel dat je op tijd thuis bent om je werk van vanavond te doen."

Het huis van de familie Stubbins was ook een blokhut. Maar het was heel groot en had twee verdiepingen. De benedenverdieping bestond uit twee kamers met daartussenin een open hal. Alva zei dat de honden daar huisden. Er kwamen twee dunne, magere jachthonden naar buiten om hen te begroeten. Ze hijgden en smeekten met hun ogen om op hun kop gekrabd te worden.

Op de veranda stonden een spinnewiel en een weefgetouw. Onder een eikeboom stond een rek met een lappendeken, die nog niet af was. Het wasgoed van die week hing in de ochtendzon, lijn na lijn vol lakens, overalls, overhemden, ondergoed en jurken.

Tientallen kippen scharrelden op het erf rond. Ganzen wandelden statig langs de oevers van een klein waterloopje dat uit een bron stroomde. Eenden zwommen in een vijver onder het stenen melkhuis. Rose zag varkens wroeten in het bos boven de bron. Er stonden een zomerkeuken, een klein rookhuis, opslag-bakken met maïs, veeschuren en een groot asreservoir en er was een wei met mooie Jersey koeien en ook paarden en muilezels.

Rose wist niet dat Alvas familie zo rijk was.

„Hallo, Rose," zei mevrouw Stubbins hartelijk, toen ze het huis uitkwam. „We zijn blij dat je er bent. Het werd tijd dat je eens langskwam. Alva loopt al maar over je op te scheppen."

Een lok grijs haar viel over mevrouw Stubbins lachende gezicht. Rose vond haar erg aardig. Ze herinnerde zich nog dat ze haar de vorige herfst had gezien, toen alle buren waren gekomen om papa te helpen bij de bouw van de stal.

Het werd een vrolijk feestmaal. Ze zat naast Alva aan de lange tafel tussen alle zes broers en zussen van Alva, haar vader en moeder en een knecht. Mevrouw Stubbins kwam met een grote schaal gebraden kip en een andere schaal met gebakken ham. Er waren gekookte aardappels en maïs en kleine broodjes en boter om erop te smeren. Rose sneed een broodje open en legde het met de kruimige kant in de jus van de gebakken ham. Daarna at ze de helften voorzichtig in vier happen op. Ze kon zich niet herinneren dat ze ooit zo lekker had gegeten.

Mevrouw Stubbins gaf Rose ook een groot glas heerlijke, koude melk.

Aan de andere kant van Alva zat haar oudste zus Effie. Twee van Alva's zusjes waren ouder dan Alva en een van haar broers was een volwassen man. Alva had ook een klein zusje en een babybroertje. Tijdens het eten zat iedereen te praten en te lachen.

„Hoe vind je het hier in de Ozarks?" vroeg Effie.

„Ik vind het hier heel leuk," zei Rose beleefd „Behalve de slangen en de mijten."

Iedereen lachte goedmoedig.

„Ja, we hebben een heleboel slangen en ander ongedierte hier in de heuvels," zei meneer Stubbins en hij prikte nog een stuk ham aan zijn vork. „Jullie kinderen moeten wel uitkijken, want jullie lopen de hele zomer op blote voeten. De meeste slangen doen geen kwaad. Maar we hebben er ook een paar die heel giftig zijn. Zeg, hebben jullie hier eigenlijk wel eens hoepelslangen gezien?"

„Nee, meneer," zei Rose. „Wat zijn dat voor slangen?"

Meneer Stubbins keek met twinkelende ogen de tafel langs. Effie giechelde.

„Tja," zei hij. „De hoepelslang is een van de vreemdste dieren die God geschapen heeft. Hij leeft alleen hier in de Ozarks en er zijn niet veel mensen die er wel eens een hebben gezien.

Als hij de heuvel opklimt, kronkelt en glijdt hij net als alle andere slangen stilletjes door de bladeren en de struiken over de grond." Meneer Stubbins liet zijn arm kronkelen als een slang.

„Maar als hij de heuvel weer af wil, bijt hij met zijn bek in zijn staart, maakt een wiel van zichzelf en rolt als een hoepeltje naar beneden. En bliksemsnel ook."

„O, Emmett!" zei mevrouw Stubbins. „Praat ze niet van die onzin aan."

„O, maar het is echt waar," ging meneer Stubbins verder. „Nou is zo'n hoepelslang een chagrijnig beest. Hij zit graag mensen achterna. En wat vervelend is, hij heeft op zijn staart een hoorn, die heel scherp en geweldig giftig is. Erger dan een ratelslang, erger dan een koperkop zelfs.

Maar hij kan niet al te goed mikken. Meestal rolt een hoepelslang tegen een boom aan voor hij je iets kan doen. Dan komt hij met z'n hoorn in die boom vast te zitten. En weet je wat er dan gebeurt?"

„Wat dan?" vroeg Rose met haar vork in de lucht.

„De bladeren van zo'n boom krullen om en in een paar dagen is-ie dood."

Rose giechelde onzeker. Mevrouw Stubbins sloeg haar ogen ten hemel en stond op om de borden weg te ruimen. Rose keek naar Alva, maar Alva keek met bewonderende ogen naar haar vader.

Toen was het tijd dat de grote mensen weer aan het werk gingen.

„Dank u, mevrouw Stubbins," zei Rose. „Het was erg lekker."

„Niets te danken," zei mevrouw Stubbins. „Je komt maar wanneer je wilt. En vraag je vader en moeder of ze ook eens langs willen komen. Er is altijd plaats aan onze tafel voor zulke goede buren als jullie."

Rose pakte de schalen en wilde helpen met afwassen.

„Dat hoeft niet," zei Alva. „Mijn zussen wassen wel af. Kom mee. Dan zal ik je onze boerderij laten zien."

Rose vond dat Alva bofte dat ze zussen had die meehielpen. Rose hielp thuis bij al het werk. Ze was de hele dag bijna even druk bezig als mama.

Alva en Rose gingen naar de grote stal van meneer Stubbins en speelden met de jonge kalfjes. Ze lieten de kalfjes aan hun vingers zuigen. Alva liet Rose zien hoe ze een koe moest melken, maar Rose handen waren niet sterk genoeg om de melk uit de uier krijgen.

Ze vonden een van de stalkatten die haar jongen zoogde in een holletje in het hooi. De moederkat was roestkleurig en had een witte vlek rond een van haar ogen. Ze tilde haar kop op en keek Rose dromerig aan. De jonge poesjes waren zo klein als muizen. Ze duwden met hun kleine pootjes en zogen aan hun moeders buik.

Rose pakte er een op en hield hem in haar handpalm. Het poesje snuffelde aan haar vingers en miauwde zacht.

„Als ze ouder zijn, mag je er wel een hebben, als je wilt, Rose," zei Alva.

„Mag dat?" riep Rose.

„Mijn vader zegt dat we te veel katten hebben," zei Alva. „Welke wil je?"

Ze zagen er allemaal hetzelfde uit, met een vaag gestreepte, rode vacht op hun rug en een fluwelig witte vacht op hun buikje. Hun oogjes zaten stijf dicht en hun oortjes lagen vlak tegen hun kopje. Hun korte, puntige staartjes stonden recht overeind en trilden als ze bij hun moeder dronken. Er was er één bij met een zwart pootje en die was een beetje kleiner dan de anderen.

„Die wil ik," zei Rose. „Die vind ik leuk, want die is anders dan de rest."

„Ik zal het mijn vader vertellen en als hij zegt dat hij groot genoeg is, mag je hem komen halen," zei Alva.

Rose klapte in haar handen van blijdschap. „Bedankt, Alva. Heel erg bedankt."

Ze bleven de rest van de middag buiten spelen. Ze keken hoe meneer Stubbins en de knecht het gras maaiden en het op een hoop gooiden. Ze maakten een dammetje in het waterloopje van de bron en keken naar de waterspinnen, die over het wateroppervlak schoten. Ze maakten moddertaarten en lieten ze bakken in de warme zon.

Alva zag een paar bijen die op een steen water zaten te drinken. Toen de bijen wegvlogen, probeerden ze hen te volgen.

„Als we ze achterna lopen, kunnen we zien waar de bijenboom staat," zei Alva. „Dan kan mijn vader hem omhakken voor de honing."

De bijen stegen een voor een vol water op en vlogen in een spiraal omhoog. Maar hoe ze het ook probeerden, Rose en Alva konden niet ontdekken waar ze heen vlogen.

Toen werd het tijd dat Rose naar huis ging. Ze ging weer terug naar de stal om nog één keer naar haar poesje te kijken. Ze besloot dat ze het Zwartpootje zou noemen.

Rose rende opgewonden naar huis. Ze rende door de wei van meneer Stubbins, zodat de koeien, die in de schaduw lagen te herkauwen, ervan schrokken. Ze ontweek struiken en sprong over boomstronken. Ze moest hard lachen toen een kikker, die ze had opgeschrikt, in de Frybeek plonsde.

Maar toen ze dicht bij huis kwam, ging ze langzamer lopen. En ze dacht na. Het was een heerlijke dag geweest. Ze was erg blij met haar poesje. Maar ergens had Rose een hol gevoel. Ze vond Alva's familie aardig. Ze had het fijn gevonden om naar al die mensen te luisteren en ermee te praten.

Rose dacht dat ze ook wel broertjes en zusjes zou willen hebben om mee te spelen. Ze wou dat ze vaker bij Alva op bezoek kon. Ze stelde zich voor hoe heerlijk het moest zijn om in Alva's huis te wonen, om Alva te zijn en iedere dag zoveel leuke dingen te doen. Rose bedacht dat ze wel zou willen dat papa en mama een koe hadden, zodat ze melk kreeg en boter op haar brood.

Toen kreeg ze een kleur van schaamte om haar gedachten. Maar ze kon er niets aan doen dat ze zo dacht. Een hele tijd geleden, toen papa en mama hadden besloten om van South Dakota naar Missouri te verhuizen, had mama tegen Rose gezegd dat ze weer schapen en koeien zouden krijgen. Het was nu al gauw een jaar geleden dat ze uit Dakota weg waren gegaan.

Rose begreep wel dat het nog lang zou duren voor Boerderij De Heuvelrug ook maar een beetje op die prachtige boerderij van meneer Stubbins zou lijken. Wanneer de appelbomen vrucht zouden dragen, zouden ze alles hebben wat ze wilden. Maar dat zou nog jaren en jaren duren. Rose wist niet hoe ze het zou kunnen opbrengen om zo lang te wachten.