Marktdag
DE VOLGENDE MORGEN werd al het werk snel gedaan. Rose had zo'n haast dat ze morste met het water dat mama voor de kippen had opgewarmd. Ze mochten geen koud water drinken dat zo van de bron kwam, maar mama zei dat er geen tijd meer was om nieuw water op te warmen. De kippen moesten het er maar mee doen.
Rose boende haar gezicht, handen en voeten in de waskom in de aanbouw. Mama waste de plekjes die ze had gemist, in haar nek en achter haar oren.
Daarna borstelde ze Rose' haar en maakte er twee stijve vlechten van. Toen strikte ze er Rose' gele haarlinten omheen. Rose wurmde zich in haar schooljurk van blauwe, bedrukte katoen. Toen ze haar arm in de krappe schouders stak, hoorde ze een scheurend geluid.
Rose keek naar mama en trok een gezicht.
„Het geeft niet," zei mama. „Ik had gehoopt dat je er tot de zomer mee zou doen. We zullen vandaag stof voor een nieuwe jurk moeten kopen. Niemand ziet het als je je jas aan hebt."
Toen wasten mama en papa zich en kleedden zich aan. Mama trok haar op één na beste jurk aan. Het was er een van bont katoen, dat prachtig stond bij haar lange, glanzende, lichtbruine haar. Ze maakte er een dikke vlecht van en wond die tot een damesachtige wrong.
Papa kamde lotion door zijn haar. De doordringende geur maakte het altijd heel bijzonder om ergens heen te gaan. Hij trok een schone overall en zijn jack aan en zette zijn vilthoed op. Mama en Rose strikten hun muts vast. Nu waren ze klaar om te gaan.
Mama en Rose droegen hun schoenen naar de wagen, zodat ze niet vuil werden.
Pet en May stampten ongeduldig met hun voeten. Papa had hen geborsteld, zodat hun vacht glansde in het vroege licht.
Flarden mist hingen boven de Wolfsbeek toen ze op de doorwaadbare plek spetterend naar de overkant reden. Daarna ratelde de wagen langs de beek, het kleine dal door dat tussen Boerderij De Heuvelrug en Mansfield lag. De beek lag in zichzelf te murmelen. De paardehoeven kletterden op de harde keien. Het felle zonlicht lag als een gewicht op Rose' schouders. Ze wilde haar jas al uitdoen, maar dacht toen aan de gescheurde schouder van haar jurk.
Een paar kraaien fladderden langs hen heen. Ze tuimelden speels rond in de verrukkelijke lentelucht. In een struik zong een gekuifd meesje zonder ophouden: „Wiedel! Wiedel! Wiedel!"
„Denk je dat meneer Reynolds ons genoeg krediet zal geven voor alles wat we dit voorjaar nodig hebben?" vroeg mama over Rose' hoofd heen.
„Ik zou niet weten waarom niet," zei papa. „De mensen ken-44 nen me nu van het baantje dat ik deze winter had, toen ik voor meneer Waters petroleum bezorgde. En aan de helft van de huizen in de stad heb ik ons kachelhout geleverd. Iedereen in de stad ziet dat wij eerlijke, hard werkende boeren zijn."
„Het zit me gewoon niet lekker, Manly," zei mama. „Het was al moeilijk genoeg op de prairie, waar we de hele zomer baden of we een goede tarweoogst zouden krijgen om dan te moeten aanzien hoe alles door een cycloon werd weggevaagd of door de droogte verbrand.
Op de prairie kon het vee tenminste voor niets gras eten. Nu hebben we de belasting en de hypotheek en met die grond die zo dun en steenachtig is, is het nog een wonder dat we het net redden om..."
„Nou, Bess, nu overdrijf je toch," onderbrak papa haar. „En je vergeet dat we al dat hout hebben om hekplanken en spoorwegbielzen van te maken. Er is niemand die daar aan komt. Dat betekent contant geld waar we altijd op kunnen rekenen.
„En de kippen zullen wel gauw weer gaan leggen. Op een of andere manier zijn we er altijd uitgekomen. En dat zal zo blijven." Hij glimlachte en kneep in mama's hand.
Mama zuchtte en keek naar de boomgaard met volgroeide appelbomen waar ze langsreden. Rose bad dat hun boomgaard vlug zou groeien.
De hobbelige, modderige wagensporen wendden zich van de beek af en beklommen een steile heuvel. De spoorlijn kwam met een bocht op hen af en liep daarna naast de weg verder. Toen ze boven op de heuvelrug waren gekomen, lag de stad voor hen. De paarden begonnen de lange, zacht glooiende helling af te draven naar het centrum van de stad. Papa moest ze inhouden anders zouden de modderkluiten hen om de oren vliegen.
Het was druk in de stad. Uit alle richtingen kwamen boeren aangestroomd. Op het plein krioelde het van paarden en wagens. Kinderen renden schreeuwend en lachend over de dampende, modderige straten. Papa moest twee keer om het plein heen rijden om een lege plek te vinden waar hij de paarden kon vastzetten.

Een paar mannen zwaaiden en
riepen 'Ha, die Wilder' naar papa.
Terwijl papa de paarden vastzette, veegden mama en Rose hun voeten schoon en trokken hun kousen en schoenen aan. Toen liepen ze met z'n drieën over het grindpad rond het plein. Mama stak haar ene hand door papa's arm en hield met de andere haar rok van de modderige grond. Rose vond dat papa en mama er prachtig uitzagen, zoals ze daar liepen.
Rose' zintuigen waren gespitst in het felle zonlicht. Het was spannend om tussen al die mensen te lopen en al die vreemde stemmen naar elkaar te horen roepen. De eenzaamheid van de koude, grijze winter smolt weg.
In het midden van het plein was een park met bomen en een muziektent. Rond om het plein stonden de winkels waar al die mensen op af waren gekomen. Op de borden stond: newtons kruidenierswaren, drogisterij coday, de bank van mansfield, operatheater en hotel mansfield, Waar Paul en George woonden. Langs één kant van het plein liep de spoorlijn en stond het station voor de treinen naar Kansas City, Fort Scott en Memphis. Een paar mannen laadden met bonkende geluiden kisten op het perron uit.
„Mama, kunnen we niet bij de familie Cooley op bezoek gaan? Alstublieft?" smeekte Rose.
„Nee," zei mama. „In een hotel wordt gewerkt. Daar kun je niet zomaar op visite gaan."
Nu kwamen ze bij de winkel van meneer Reynolds. Een paar mannen zaten op achteroverhellende stoelen op het houten trottoir. Ze spogen tabakssap uit en versneden stukken cederhout tot kleine hoopjes roodbruine krullen. Stapels zakken en kisten lagen op het trottoir te wachten om in wagens geladen te worden. Twee jongens waren er aan het spelen en duwden elkaar om beurten van de stoep. Rose pakte mama's hand.
Toen ze van het heldere zonlicht de duisternis van de winkel inliepen, zagen Rose' ogen alleen maar schimmige vormen. Maar haar neus rook een verrukkelijk feest van luchtjes en geurtjes. Er ging een tinteling door haar hele lijf, die in haar maag bleef hangen.
„Wacht hier, Rose," zei mama. Toen liepen zij en papa door tot helemaal achter in de winkel om daar met meneer Reynolds te praten.
Langzaam begonnen Rose' ogen te zien. Ze keek waar al die geurtjes vandaan kwamen. En ze bleef kijken.
De winkel was een wonderland. Overal zag ze tafels, planken, rollen, bakken, vaten, tonnen en kisten, op allerlei manieren opgestapeld en gevuld met alles wat je je maar kunt voorstellen. Op de grond om haar heen stonden balen bedrukt met bloem en maïsmeel en zakken aardappels waarvan de bovenkant omgeslagen was. Er stonden vaatjes tjokvol augurken en crackers en rozijnen en tonnetjes met hoefijzers en spijkers.
De donkere, houten toonbanken waren versierd met een reliëf, dat haar dreigend aan leek te kijken. Op de toonbanken lagen stapels overalls, sokken, broeken en mannenhoeden. Op weer andere toonbanken stonden koffiepotten, schalen, kannen en waskommen. Er waren dozen vol zakjes zaad bedrukt met mooie plaatjes van glanzende rode tomaten, donkergroene watermeloenen en zachtgroene kolen.
De muren van de winkel bestonden helemaal uit planken. Op sommige planken lagen grote rollen stof gedrapeerd. Bonte katoen, vrolijk geruite gingang, gestippelde mousseline, gladde zijde en glanzende linten. Er waren dozen met naaigaren in alle kleuren van de regenboog en stapels kaarten met potloden, schoolboeken en leien.
Er stonden rijen blikken als soldaten in het gelid en flessen in 48 alle maten en soorten, vol gekleurde vloeistoffen en met bonte etiketten.
Zelfs de zoldering was gebruikt om er emmers, gereedschap en paardegarelen aan op te hangen.
Rose liep verder de winkel in. In golven spoelden de geuren over haar heen. Ze werd er duizelig van. Ze ademde met diepe teugen in en rook nootmuskaat, koffie, tabak, augurkennat, uien, petroleum, verf en leer.
Een jongeman in een gesteven, wit overhemd sneed een punt uit een grote, ronde kaas. Hij trok een stuk papier van een lange rol en scheurde het af om de kaas in te pakken. Daarna knipte hij een eindje touw af en bond het om het pakje.
Een vrouw gaf een andere bediende haar bestelling op, die hij op een stuk papier schreef.
In het voorbijgaan keek Rose naar potten en vaatjes vol bontgekleurd snoepgoed. Ze rook pepermunt en kreeg het water in haar mond. Er waren geurige bananesnoepjes, dropstaven, gestreepte harde balletjes en citroenzuurtjes.
„Zo, jongedame," bulderde een mannenstem vlak bij haar. „Wat zal het vandaag wezen?"
Een man met een dikke buik stond met zijn handen op zijn heupen op haar neer te kijken. Onder een borstelige snor lachten witte tanden haar toe.
„Waar heb je zin in?" vroeg hij.
Rose schrok. Haar oren werden warm. Ze wist niet wat ze zeggen moest. De man lachte.
„Het is wel goed," zei hij. „Ik ben meneer Reynolds. Dit is mijn winkel. Je vader en moeder staan daar hun bestelling op te geven. Wat dacht je van die citroenzuurtjes hier? Vind je die lekker?"
Rose knikte. Ze had nog nooit een citroenzuurtje gegeten, maar ze wist gewoon dat ze die wel lekker zou vinden.
De man trok een klein bruin zakje met rode strepen van een rek. Met een klein schepje pakte hij de zonnige citroenzuurtjes op, liet ze in het zakje glijden, vouwde de bovenkant dicht en gaf het aan Rose.
Haar hart klopte zo snel dat ze bijna vergat om te zeggen: „Dank u wel, meneer Reynolds."
„Niks te danken," zei meneer Reynolds. Hij riep iets naar een klant en liep weg.
Rose woog het zakje in haar hand. Het was zwaar van de citroenzuurtjes. Ze had er meteen wel een willen opeten, maar ze zou wachten om ze op de terugweg met papa en mama te delen.
Mama hield een stuk stof omhoog, bruine katoen met witte balletjes.
„Hoe vind je dit, Rose?" Rose keek naar de stof. Toen keek ze naar de andere rollen stof op de planken. Haar ogen bleven rusten op een rol met zachtblauwe en roze gingang.
„Dat vind ik mooi," zei Rose. De bruine stof herinnerde haar aan modder. De gingang deed haar aan bloemen denken.
„Het is erg mooi," zei mama. „Maar niet zo praktisch als die bruine stof. Hier zie je alles op."
Rose had altijd bonte katoen gedragen. Ze zou voor de verandering wel eens gingang willen, dacht ze. Ze keek naar de blauw met rode stof, naar de blauw met zwarte stof en naar de donkerblauw met lavendelkleurige stof.
„Die," zei ze en ze wees naar de donkerblauw met lavendel-kleurige stof. De bediende haalde de rol stof van de plank, mat viereneenhalve meter af en knipte het met een grote schaar af. Rose keek ernaar en voelde een golf van blijdschap door zich heen gaan. Het was bijna een jaar geleden dat ze een nieuwe jurk had gekregen. Dat was toen mama haar blauwe bloemetjesjurk had genaaid.
Rose had wel blauwe haarlinten willen hebben bij haar nieuwe jurk, maar ze vroeg er niet om. Ze zou toch pas nieuwe haarlinten krijgen als mama het zei.
Eindelijk waren ze klaar en werd het tijd om weer naar huis te gaan. Papa zette de wagen langs het trottoir neer en laadde alles in. Rose kreeg het water in haar mond toen ze een grote zak bloem zag. Ze zouden dus weer witbrood eten, nadat ze een lange winter, dag in, dag uit, maïsbrood gegeten hadden.
Tijdens de korte rit naar huis aten ze een paar van de zuurzoete citroenzuurtjes op. Het was zo'n warme dag geworden dat Rose haar jas uit moest doen. Er was nu toch niemand die de scheur zou zien. De lucht was helder en blauw. Voor hen rees aan de horizon een eenzame witte wolk op.
Achter hen, in de wagen, lagen nieuwe garelen voor de muilezels, pootuien, pakjes zaad en pootaardappelen voor de tuin. En er stond een oliekan gevuld met petroleum, een zak suiker, een zak bloem, een doos zout, een blik thee, een groot stuk gezouten spek en een blik stroop. Verder was er nog de gingang voor Rose' nieuwe jurk, garen, een groot stuk denim en zefier voor overhemden. Mama zei dat ze een nieuw overhemd en een nieuwe overall voor papa zou naaien. Ze zou ook een overhemd en een overall voor Swiney maken.
„Zie je nu wel, Bess," zei papa. „Meneer Reynolds heeft ons schappelijk behandeld. We hebben alles wat we nodig hebben tot we in het najaar kunnen afrekenen en dan houden we nog over ook."