Vissen

DE VOLGENDE OCHTEND werd Rose wakker van kletterende fornuisringen en een koor van vogelzang. Ze rook brandend hout, petroleum en koffie. Ze hoorde het knetterende geluid van vuur. Haar ogen vlogen open.

Rose sprong uit bed en gooide haar nachtpon uit. Ze wurmde zich in haar jurk en keek om een hoekje van de deur. Er stond een mooi boeket bloemen in een glazen pot op tafel.

Mama stond over het nieuwe fornuis gebogen en pookte met een stok in het vuur. Zure-melkkoeken laren in een warme, ingevette pan te sissen. Rose' hart sloeg over van blijdschap.

„Goeiemorgen, Rose," zei mama opgewekt. „Kijk eens naar de bloemen die papa vanmorgen heeft geplukt."

Het was een prachtig boeket. Er zat een dunne, kronkelige tak bij met witte, kruisvormige bloemen. De buitenrand van elk bloemblaadje was roodbruin getint en in het midden zat een trosje zaadjes. „Wat is dat?" vroeg Rose.

Mama zei dat het een soort boom was. „Ik heb dit nooit eerder gezien," zei ze. „Papa zei dat het in de bossen groeit, aan de andere kant van de houtkap."

Er zaten kleine paarse viooltjes in het boeket, rozegerande madeliefjes, tere, gele boterbloemen, een soort blozende, paarse bloesems en wilde anjers. De bloemen, het vogelgezang en de gezellige warmte van het nieuwe fornuis in de hoek maakten het tot een vrolijk ontbijt. Papa en mama zeiden niets over het fornuis, maar toen papa binnenkwam om te eten, keek hij Rose aan en knipoogde.

Na het ontbijt zette mama een taart van gedroogde appels in de oven. Die zouden ze de volgende dag meenemen naar de kerk. Mama zou de volgende morgen ook een kippepastei bakken.

Zondag was het gedenkdag voor de gevallenen en zou er bij de kerk een picknick worden gehouden. Rose stond te springen van plezier. Een picknick, met Paul en George!

„Het is niet alleen om plezier te maken," zei mama. „Op die gedenkdag moeten de leden van de kerk ook het kerkhof wieden en opknappen. Maar we zullen ook wel plezier hebben," voegde ze eraan toe.

Papa hielp mama en Rose om het hek om de tuin af te maken. Ze brachten een vlechtwerk van takken tussen de onderste planken aan om konijnen en aardvarkens buiten te houden. De zon scheen helder en al gauw was het warm en drukkend alsof het zomer was.

Papa maakte een deurtje van balken voor het tuinhek, dat je met een lus van touw bovenaan vast kon zetten. Toen ze klaar waren, zag de tuin er heel veilig uit. Er konden geen wilde varkens in komen om de tere, jonge plantjes om te wroeten.

Tussen de palen van het hek spande mama eindjes garen dwars over de tuin. Daarna bond ze stukjes stof aan het garen. Die fladderende lapjes zouden kraaien en andere vogels verjagen.

Om twaalf uur, toen het tijd was om te eten, hadden ze alle drie honger en dorst. Toen ze aan tafel zaten, kwam papa met een verrassing.

„Hoe zouden jullie het vinden om vanmiddag te gaan vissen, meisjes?"

„Vissen?" Rose had nog nooit gevist.

„Abe zegt dat hij bij de Wolfsbeek een goed stekje weet," zei papa. „Ik zou best eens wat verse vis lusten voor de verandering."

Dus spande papa de merries voor de wagen en reden ze langs de boerderij van de familie Kinnebrew. Abe en Swiney zaten aan het eind van het weggetje, bij het wagenspoor, op hen te wachten. Abe had zijn viool bij zich. Zodra ze op de wagen zaten, tokkelde hij op de snaren om ze te stemmen. Swiney haalde zijn mes te voorschijn en sleep het. Fido zat op mama's schoot waar hij alles beter kon zien.

„Ik dacht dat jullie het misschien wel aardig zouden vinden om onderweg wat muziek te horen," zei Abe.

„Ja, leuk," zei mama. Abe pakte de strijkstok en begon een levendig liedje te spelen met eenvoudige woorden, die ze meteen konden meezingen.

Leeuw'rik in de morgen, die uit haar nestje komt, Leeuw'rik in de morgen, die uit haar nestje komt, Leeuw'rik in de morgen, die uit haar nestje komt, En van haar witte borst valt de dauw al op de grond.

Hoe hoger ze vliegt, hoe zoeter haar gezang,

Hoe hoger ze vliegt, hoe zoeter haar gezang,

Hoe hoger ze vliegt, hoe zoeter haar gezang,

En wij gaan weer naar het groene veld, dat duurt niet lang.

Hun stemmen schalden door de kale bomen. Het felle licht dat door de lenteblaadjes scheen, legde een kantpatroon op de grond. Als Rose haar ogen half dichtkneep, leek het op een herfstbos. Maar het warme, zachte briesje en de slaperige geur van de bloeiende aarde spraken alleen van de komende zomer.

Met wuivende staarten renden de slimme eekhoorns met hun brutale oogjes roekeloos over de takken van de nog kale eiken. Fido spitste zijn oren en de eekhoorns kwetterden: „Tsjiet! Tsjiet! Tsjiet!"

Toen reed de wagen langs bomen die in een paars waas van bloemen waren gehuld. Het waren dezelfde bloemen als in mama's boeket. Abe zei dat het judasbomen waren. De kleine bloesems zaten in trossen overal langs de takken. Van dichtbij leken ze op zwermen kleine, paarse bijen met tere, roze vleugeltjes.

Hier en daar stonden in de dalen een paar lage bloesembomen met warrige takken als lichtende, sneeuwwitte vlekken in het bos. Dat waren de witte bloemen in mama's boeket.

„Dat daar is kornoelje," zei Abe.

Ten slotte kwam de weg langs een brede, diepe stroom en de wagen hield stil. Dat was de Wolfsbeek. Langs de oever stonden grote, hoge bomen. Hun kronkelige wortels staken als knoestige tenen uit de modder langs de waterkant. Een zwerm bruine vogels, die in de modder aan het pikken waren, vlogen de bomen in. Ze hadden een flitsend witte buik. Hun gespreide vleugels waren goudgeel.

Op een moerassig plekje bij de beek liet Abe hen een bamboebosje zien. Swiney gebruikte zijn scherpe mes om voor ieder een van die slanke bomen af te snijden. De bamboestengels waren hol van binnen en er zaten kleine knobbels op.

Ze stroopten al de tere takken en veerachtige bladeren van het bamboe. Aan het uiteinde bonden papa en Abe lange stukken stevig naaigaren. Vlak bij het eind van de draad bonden ze kleine stukjes hout. Daarna bonden ze haken aan de draden.

Swiney liet Rose zien hoe ze aas kon vinden. Dat was een spelletje. Ze gluurden onder oude, rottende stammen en vonden bleke larven, kronkelende wormen en kleine, glibberige salamanders. Fido speelde ook mee. Hij krabde met zijn poot door de rottende grond, snuffelde en nieste.

Swiney nam een worm en stak zijn haak erin. De worm wriemelde en vocht om weg te komen, maar hij zat vast.

„Hier," zei Swiney en hij gaf Rose een worm. „Steek hem goed aan je haak."

De worm zwaaide en kronkelde in Rose' vingers. Eerst maakte hij zich kort en dik en daarna lang en dun. Het was een verschrikkelijk gevoel. Ze vond het akelig om de haak door de worm te steken en hem pijn te doen. Ze probeerde het, maar de worm glibberde steeds weer weg. Hij bleef zich uitrekken tot hij onmogelijk dun was geworden. Ze prikte er met de haak naar, maar kreeg hem in haar vinger.

„Laat mij je daar maar eens mee helpen," zei papa. Hij nam de worm in zijn hand en na een vlugge beweging van zijn vingers hing de worm kronkelend aan de haak.

Nu verspreidden ze zich langs de oever om te vissen. Mama ging op een oude boomstam zitten, duwde haar muts naar achteren en keek rond. „Het is hier zo rustig," zei ze. „Ik ben al helemaal tevreden als ik hier kan zitten genieten."

Rose ging op de oever staan, langs de rand van het water en liet haar lijn erin vallen.

„Zo moet je het niet doen," zei Swiney. „De vissen kunnen je zien. Je moet het stiekem doen, anders bijten ze niet. Kom mee.

Ze liepen een eindje stroomopwaarts langs de brede, diepe beek en hielden zich als Indianen achter de bosjes en boomstammen langs de oever schuil. Toen zei Swiney tegen Rose dat ze moest bukken. Toen ze bijna plat op de grond lagen, zei Swiney: „Nu kruip je dichterbij, maar houd je hoofd naar beneden. Dan zwaai je met je hengel en laat de haak erin vallen."

Rose zwaaide haar hengel naar achteren en toen naar voren. Ze voelde al meteen iets trekken. Ze keek of de haak in de beek was gevallen. Maar de draad wees naar achteren. Toen voelde ze de haak aan haar jurk trekken. Swiney maakte haar los en liet haar zien hoe ze haar aas moest uitwerpen.

Eindelijk waren ze echt aan het vissen.

„Hoe weet je of je er een gevangen hebt?" vroeg Rose.

Swiney lachte. „Dat merk je vanzelf," zei hij. „Het houtje begint te dobberen. Dan rukt de vis aan je lijn alsof hij je zo in het water zal trekken." Rose greep haar hengel stevig met twee handen vast.

Ze lagen daar in de bladeren. Rose was ongeduldig. Ze gluurde over de rand van de oever. Haar lijn verdween in het water. Het stukje hout lag rustig te drijven. Ze haalde haar hengel op om te kijken of er al een vis aan de haak zat. Maar ze zag alleen de worm, die nog steeds wriemelde. Rose zuchtte en liet de hengel weer zakken. Toen haalde ze hem opnieuw op. Nog steeds geen vis. Stroomafwaarts hoorde ze de zachte stemmen van papa, mama en Abe. Weer controleerde ze haar hengel. Alleen de worm. Nu hing hij slap.

Rose zag een bloedblaar op haar pols, die er even geleden nog niet had gezeten. De bloedblaar wriemelde een beetje. Hij had poten! Rose moest krabben en krabben om dat platte, bruine beestje weg te krijgen. Swiney zei dat het een teek was.

Rose krabde aan een muggebeet op haar been. Ze keek naar de vlekken zonlicht, die op het water dansten. Dorre bladeren dreven traag voorbij. Er waaide een briesje en het wateroppervlak rimpelde.

Rose haalde haar hengel weer op. Dit keer trok er iets. Ze gaf een stevige ruk. Er was iets wat de hengel tegenhield.

„Ik heb er een! Ik heb er een!" riep Rose. Ze kon bijna niet 84 ademhalen, zo opgewonden was ze. Ze stond op en trok zo hard als ze kon. Swiney kwam helpen. Hij nam de hengel en trok.

„Wacht even," zei hij. Hij waadde de beek in en roerde met zijn hand door het water. Toen trok hij Rose' haak naar boven. Er zat een stok aan, bedekt met dode bladeren. De worm was weg.

„Laten we verderop gaan, waar die oude, dode boom boven het water hangt," zei Swiney. „Daar kunnen de vissen ons niet zien en daar zitten ook geen takken."

Nu zaten ze hoog boven het water en lieten hun lijn in de Wolfsbeek zakken. Rose vond vissen leuker als ze de hele beek kon overzien. Stroomafwaarts zag ze Abe en papa vissen. Op een ondiepe plek was Fido bezig een vis te vangen, die op een grindrichel was gestrand. Hij pakte hem in zijn bek en draafde het bos in om hem op te eten.

Abe had ook een vis gevangen en haalde hem van de haak. Toen hield hij hem aan zijn staart omhoog. De druipende, zilveren vis schitterde als het lemmet van een mes in het licht van een vuur.

Rose zag de donkere schaduwen van vissen, die in de beek zwommen. Ze zag zelfs vissen, die naar haar haak kwamen kijken. Maar er was er niet een, die er iets van wilde weten.

Ze keek uit over de beek. Op een omgevallen boomstam op de andere oever zaten bobbels. Die bobbels waren schildpadden, die op een rij zaten te zonnen en vliegen vingen.

Plotseling hoorde Rose vlak achter hen op de oever een luid geklater. Een lang, slank, bruin dier klauterde uit de modder. Op zijn gewelfde rug zat een mooie, glanzende natte vacht en hij had een spitse snuit met snorharen. Hij schudde zich als een hond. Toen keek hij om zich heen en scharrelde het bos in.

„Wat was dat?" vroeg Rose.

„Een nerts," zei Swiney. „Die heeft de vissen weggejaagd. Misschien moeten we het met noedelen proberen." „Wat is noedelen?" vroeg Rose.

„Dat zal ik je laten zien," zei Swiney.

Hij klom uit de dode boom en liep langs de oever van de beek naar een boomstam, die in het water was gevallen. Rose keek vanaf haar hoge zitplaats toe.

„Soms zitten daar vissen in verstopt," zei hij. Swiney rolde zijn broek op en waadde naast de boomstam het water in. Toen hij bij het holle uiteinde kwam, klom hij erop en ging zitten. Hij boog zich voorover en stak zijn hand onder water in de holle boom.

Hij tastte een poosje rond.

„Ik voel niks," zei hij. „Wacht even! Ik denk dat hier wat zit!"

Hij leunde voorover om zijn hand er verder in te steken. „Er zit wat in!" riep hij. Zijn hoofd raakte bijna het water, zo ver moest hij naar binnen reiken.

Toen riep hij: „Ik heb hem!" Hij trok zijn hand uit het water. Er kronkelde iets in het spetterende water. Het was lang en...

„Kijk uit!" riep Rose. „Het is een slang!" Swiney had hem bij zijn staart.

„Allemachtig," schreeuwde Swiney. Hij smeet de slang van zich af. Hij kwam met een plons in het water terecht. Toen zwom hij kronkelend door de beek weg. Zijn kop stak net boven het water uit.

Swiney kwam struikelend en spetterend de beek uit. Hij klauterde op de kant, zijn ogen groot en rond. Hij bibberde. Hij keek naar zijn handen en zijn armen. Maar de slang had hem niet gebeten.

„Allemachtig!" zei hij nog eens. „Ik heb nog nooit een slang genoedeld. Allemachtig!"

Rose zat zo gespannen naar Swiney te kijken dat ze niet merkte dat er iets aan haar hengel trok. Plotseling gleed hij bijna uit haar handen. Ze pakte hem stevig beet.

Haar lijn sneed naar alle kanten door het water. Ze zag de   schaduw van de vis. Zijn lichte buik fonkelde toen hij zich omdraaide en vocht met de haak.

Ze rukte aan haar hengel, maar de vis vocht hard. De hengel boog zover door dat ze dacht dat hij zou breken. Rose omklemde de boomstam met haar benen, zodat ze er niet uit zou vallen.

„Niet zo hard trekken!" riep Swiney. „Anders vliegt de haak eruit."

De vis vocht en vocht, maar werd al gauw moe en kwam aan de oppervlakte drijven. Toen zwaaide Rose haar hengel de oever op, waar Swiney de lijn greep en het haakje losmaakte. Het was een grote vis met mooie goudkleurige en blauwe schubben en grote, verbaasd kijkende ogen. Swiney haalde een rank van een klimplant door de kieuwen.

Rose rende stroomafwaarts en hield de nog spartelende vis aan de rank vast. „Papa, mama, kijk eens!" riep ze.

„Daar heb je een mooi voorntje te pakken," zei Abe.

Rose liet de vis aan papa en mama zien.

„Die zal goed smaken vanavond," zei papa. Rose straalde. Hij nam de vis en bond hem bij de vissen die hij al had gevangen. Rose telde. Zij en papa hadden zeven vissen gevangen! En Abe had voor hemzelf en Swiney vijf vissen gevangen. Swiney had niets te pakken gekregen.

Rose was apetrots. Ze vond het een fijn gevoel dat ze meegeholpen had om eten op tafel te brengen.

Ze visten allemaal nog een tijdje door, maar de vissen beten niet meer. Ten slotte zei papa dat het tijd werd om weer aan het werk te gaan.

Hij stopte alle vissen in het vaatje dat hij had meegenomen, met water erin om ze vers te houden. Toen klommen ze allemaal weer in de wagen en reden naar huis. Grote witte wolken stapelden zich aan de wazig blauwe hemel op. Het leek wel of de warme, plakkerige lucht op hen drukte.

„Het ziet ernaar uit dat we wat regen krijgen," zei mama. „Dat kunnen we ook best gebruiken. De tuin wordt wel erg droog."

„En het kon wel eens een stortbui worden ook," zei Abe. „Vanmorgen zag ik een paar slangen, die op weg waren naar hogere grond. En de keien in mijn maïsveldje zweetten dauw. Dan kun je er vast op rekenen dat het flink gaat regenen."

„We kunnen beter opschieten en zorgen dat we het werk zo gauw mogelijk gedaan krijgen als we thuiskomen," zei mama.

Rose trok de bijeengebonden vissen uit de ton met water om nog eens naar haar vis te kijken. Ze wist precies welke de vis was, die zij had gevangen.

„Allemensen. Dat is de vierde keer dat je kijkt, Rose," zei mama. „Zo zijn die arme vissen al versleten voor ik de kans krijg om ze schoon te maken."

Abe stemde zijn viool weer en begon te spelen en te zingen. Zijn lied was een verhaal.

Ergens in de bergen van Missouri, Ver van alle aardse zorgen, Stond de zoon van Dan Kelly. Met z'n geweer,

Denkend aan het meisje van Turney. Dan was echt een jonge heethoofd. Zijn pa had hem streng opgevoed. Al vanaf zijn geboorte, droeg hij een geweer,

Om op iedere Turney te schieten.

De lucht werd steeds donkerder en de wind wakkerde aan, toen ze Abe en Swiney bij de boerderij van Kinnebrew afzetten. Papa spoorde de paarden aan om de komende storm voor te zijn.