Theodora

Mijn allerlaatste vrouw. Theo, Theodora, de door God geschonkene. Ze was drieëndertig jaar jonger dan ik en hield van verbaal deraillement tijdens het vrijen. Een jongensdroom ging in vervulling toen zij als een wervelwind in mijn leven kwam. Alles aan dat goddelijke wezen was hartverwarmend: haar lijf, intelligentie, flitsende geest, slonzige onverschilligheid, wietverslaving. Door de openheid waarmee ze over seks, verkrachtingsfantasieën en vroegere minnaars sprak, werd ze een open boek, waarin het ook mij vergund was iets te schrijven.

Mijn Theootje heeft een ‘vluggertje’ gemaakt met de klusjesman die haar voorband plakte. Ze schreef het, eerlijk, zoals afgesproken. Het was een blonde reus met interessante tatoeages, die zich dit extra klusje niet liet ontgaan. Bronsttijd. Maar nu heeft mijn mokkeltje, hormonaal gedreven, zich in de armen van een ander sujet gestort. Een bioloog. Een hygiënische daad. Hygiënisch en afgesproken of niet, als je zoiets leest, zit het je toch niet lekker: wat doet ze nu, met wie, hoe vaak?

Ze dacht daarbij aan mij. Een schrale troost voor de getraliede die zijn ogen sluit en voor zich ziet hoe Broer Konijn, de rammelaar, die godverdommese lulhannes, die een aandachtvolle minnaar zou moeten zijn, zich ervan afmaakt met een hazenummertje. Ik jaloers? Welnee!! Waarom maakt dat konijnenkeutelproducerende stuk onbenul daar nou niet een spetterend feestje van? Voor mij hoeft die bioloog niet aan myxomatose te creperen: een gruwelijke, al uit de verte zichtbare huidaandoening volstaat. Hoe dikwijls ik niet ben ontsnapt, in gedachten haar telepathische lokroep volgend. Ik was fruitvlieg, mug of dagpauwoog. Gevleugeld wurmde ik mij naar buiten, meegevoerd door een zachte bries over de muur—richting Zuiderzee over Pampus, de Schellingwouderbrug, Zeeburgerdijk in zicht: Palembang, Padang, ik kom d’r an—storm naar binnen—Broer Konijn ligt net uit te hijgen—ik ruk hem van haar kut…Nee, ik ben nog net op tijd—hij lag, stond op het punt hem d’r in te schuiven…Nee, hij had zijn broek nog aan, zat met haar op de bank…Hee man, wat mot dat hier?! Of beter nog: ik kwam hem tegen in de gang—hij probeert langs mij heen te glippen…Nee, niet wie hier de snelste is, man—ik heb de oudste rechten…Welnee, zo ging dat niet: we kwamen elkaar al bij de voordeur tegen, hij drukt op de bel en krijgt een geweldige klap voor zijn harses…Ach, waarom zie ik hem niet al op het Javaplein? Een vrachtwagen scheurt de hoek om—tram mag ook—die lul krijgt een zetje—exit Bio-Man…Zover laat ik het niet eens komen: Broer Konijn heeft het ontgroeningsritueel niet overleefd—roetkap over de kop. Wat! niet eens de pubertijd heeft die Kaninefaat bereikt—als kleuter overleden—met de driewieler van de stoep gereden—de gracht in…Wat zeg ik? De wiegendood is ‘ie gestorven…Beter nog: in de afvalemmer van de abortuskliniek terechtgekomen…Radicaler nog: het misbaksel gaat retour naar de baarmoer van zijn moer, heeft nooit bestaan…

Sommige dingen zijn nooit gebeurd, want ook in den beginne was er niets—en daarom snap ik het, want Theootje volgde haar natuur, ze had behoefte aan warmte en begrip. Veel begrip—en een fijne beurt.

Theo was een erotische octopus, een en al zuignap, ze bracht een steen tot leven. We kwamen in contact door een interview in het Nieuwsblad van het Noorden, waarin ze las dat mijn deur op een kier stond voor een literair geïnteresseerde jonge meid met vadercomplex. Twee maanden schreven wij elkaar zonder enige terughoudendheid en op een avond belde ze, vertelde dat ze langs kwam om mij dé wip van mijn leven te bezorgen. Ze kwam, en is drie jaar gebleven, tot februari 2000, toen hield het leven op.

Theodora-lief—ik heb over onze toekomst nagedacht: als ik hier levend uitkom gaan we dealen. Het zal wel moeten; hoe kan ik anders die drie ton weduwnaarspensioen terugbetalen? Een krantenwijk schiet niet op. Dealen dus. Daar hoeven we niet veel voor te kunnen: je koopt, versnijdt, weegt, verpakt en verkoopt. Het is gewoon handel, zoals het kopen en uitsnijden van een geslachte koe. “Mag het een half onsje meer zijn mevrouw?” Om in ons straatje te blijven, m’n heerlijke goddelijke theologe: het is net zo’n soort handel als de jouwe—met dezelfde afhankelijkheid van riten, dezelfde angst voor de hel, eenzelfde belofte van zielsverlossing.

Een gegarandeerde stroom belastingvrije eurootjes, we worden stinkend rijk. Als we zelf maar met onze poten van die rotzooi afblijven. Het is niet eenvoudig om in deze business winst te maken; op de juiste mentaliteit kom het aan, en op een goede compagnon.

En dat ben jij: als theologe heb je een boodschap—dus verpakken we onze shit in een religieus jasje: gesanctioneerde handel in illusies. Anderen gingen ons voor: popen, rabbijnen, moellahs, dominees, pastoors—die eerst de boel verziekten om later als heelmeester te kunnen optreden. En nu maar hopen dat drugs niet gelegaliseerd zijn tegen de tijd dat ik weer op vrije voeten kom…