Overval

Opnieuw volle bak in het hotel. Een touringcar vol Oost–Duitsers. ‘Ossies’. Ze zijn naar de tulpenvelden geweest. Niet alleen aan hun kleding is te merken dat ze van een andere planeet komen. Een kwartier nadat de nieuwe Bundesbürger telefonisch zijn gewekt, storten zij zich als een zwerm sprinkhanen op de westerse Hoorn des Overvloeds: het ontbijtbuffet. De warme broodjes zijn altijd sofort verdwenen, gevolgd door de croissants en de süsse Kuchen. Veertig jaar socialistische heilstaat is die Oost–Duitsers niet in de kouwe kleren gaan zitten. Er wordt gegraaid, gerausd, gestapeld en gehamsterd: Hollandse boter, Franse kaas, worst en ham uit de Ardennen, een ouderwets offensief. Er wordt gescholden, gebunkerd bij het leven en geconfisqueerd. Fourageren is overleven.

“Hee, die ontbijtkoek was van mij!”

Jedem das Seine, Eichmann!

De Mutti’s vullen onder tafel thermoskannen met jus d’orange. Na afloop is het restaurant een gigantische puinhoop, een hagelslag-veld met korrels overal. Alle pindakaas, frisdrank, melk en tomatensap is op. Brood- en fruitmanden zijn geplunderd. Zelfs de diabetenjam is onderweg naar Mecklenburg, Schwerin en Pommern. Evenals lepeltjes, messen, vorken, zoutvaatjes en asbakken.

Ook bonsaiboompjes worden vermist. Verschollen, zogezegd. Onder tafel, tussen verkruimelde beschuiten en vertrapte eierschalen ligt hier en daar een hardgekookt ei, de Ossidans ontsprongen. “Verdammt nochmal, wie heeft mijn Ei gestolen!?!” Dat wordt knokken in die bus! Nahkampf!

Hoe hou ik het hier uit tussen okshoofden die rekeneenheden nog met voetstappen meten en dagloon berekenen in de hoeveelheid land die op een morgen met pesticiden kan worden verziekt! In een schotschrift uit de zestiende eeuw is te lezen dat het volk uit deze omgeving van de zomerse zuidenwind depressief wordt en zich met dozijnen tegelijk verhangt. Nooit iets van gemerkt. Voor mijn tijd, ben in de verkeerde eeuw geboren. En toch, ondanks de milieuvervuilende aanwezigheid van de Dollardbewoners is het hier, vergeleken met Amsterdam, een ecologisch paradijs. Ideaal zou het zijn als het land tussen Eems en de Wildervanker Venen verplaatst zou kunnen worden naar het Middellandse Zeegebied—nadat de inboorlingen zijn verzopen.

De Alteaherberg is veranderd in een bazaar, een soek: ghandourah’s, chandais, nails en omslagdoeken a la Arafat. Alleen kromzwaard en kameel ontbreken.

In het hotel hangt de uitwaseming van het decadente Midden-Oosten: een walm Dior-Cacharel vermengd met het pisserige geurtje van de kashba. Uit transistorradio’s galmt de muezzin en Oem Kaltoem kermt als een krolse kat. De lounge is omgetoverd in een racebaan voor elektrisch aangedreven rolstoelbrommers. Gekortwiekte volleybalspelers scheuren met hun karren onder de kunst—stof palmen, op jacht naar Gideon, die zich met een noodsprong in de gordijnen redt.

Voor de zwarte brigade is het een cultuurschok van jewelste. Struikelend slalomt het bedienende personeel tussen de tafels door, langs gebedsmatten en geparkeerde beenprothesen. Nog vijftien dagen en nachten. Allah zij met ons.

Het is middernacht. Er zit ruim zevenduizend gulden in de kassa. In de lift is gekotst en in een van de damestoiletten lag een slipje. Een consciëntieuze nachtwaker is van onschatbare waarde voor de overnachtende mensheid. Kotsruimend en wakend over de hem toevertrouwde schatten is hij zijn gewicht in goud waard. Zelfs een standbeeld op het marktplein is niet toereikend om uiting te geven aan de waardering die een nachtportier verdient die, zoals ik, zijn professionele houding heeft vervolmaakt. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de kerstgratificatie zo teleurstellend is geweest. Daarom verschans ik mij achter de krant en tap nog maar een pilsje op kosten van de zaak.

Het gaat niet goed met Fokker, dienstplicht afgeschaft, een vliegtuig neergestort…Overlijdensberichten…Contactadvertenties…

Welke ongeb. heer…

Van goeden huize…

Academicus of…

Nee dame, wij verschillen in gewicht, een nachtportier is niks voor jou.

Het heeft lang geduurd voor ik erachter was hoe men zich dient te presenteren om bij het trouwlustige vrouwvolk in de smaak te vallen. Vooral de sociale status legt gewicht in de huwelijksschaal: al ben je nog zo representatief en behept met een vlotte babbel, zelfs gezegend met een gouden lul, onderworpen aan de marktwetten val je als nachtportier buiten de huwelijksboot. Dus werd de nachtreceptionist een horecamedewerker met een administratieve functie.

Nu rep ik helemaal niet meer van werk. Optimistisch ga ik ervan uit dat niet alle welgestelde vrouwen hun bezit willen vermeerderen. Dames genoeg die iemand zoeken waarmee ze hun bezittingen kunnen delen.

“Weduwe, 51 jaar, blond, slim, lief, slank, zoekt maatje.”

Nee, maatje is niet mijn maat, ga jij maar paarden stelen!

“Attractieve, slanke weduwe van fabrikant, 53 jaar…”

Alweer een weduwe! Ze hebben allemaal hun kerels overleefd, en nu ben jij aan de beurt. Weduwe van fabrikant! Wat zegt dat nou? Ik ben de buurman van een rijke herenboer en heb geen nagel om mijn reet te krabben.

“Slanke Joodse vrouw, 50, acad. niveau, werkt, publiceert, is stijlvol en sportief, mist duurzame relatie met linkse integere aantrekkelijke man om…”

Om gezellig moeilijks joods te doen zeker! Vijftig jaar ouwe koeien uit de sloot. Ze krijgen er maar geen genoeg van!

Er is geen interessante vrouw bij. Komt eigenlijk goed uit. Je pent je rot! Brieven waarin losgeld wordt geëist brengen meer op. Respons genoeg, maar net niet wat ik zoek: een welgesteld Rubenslijf tussen veertig en vijftig. Een vlezige brunette, blondine of zwartharige, een nog net niet verwelkte schoonheid, hartelijk, een tikkeltje fors, stevige kont, solide, lief, geestrijk en belezen. Is dat nou zoveel gevraagd?

Voor de derde keer tel ik het geld in de kassa. Ruim zevenduizend piek is een berg geld voor een gesjochten dorpelwachter. Naarmate ik langer met het geld speel, wordt de poen steeds meer van mij. Ik wik en weeg, laat al die mislukte tv-criminelen de revue passeren. Van hun fouten kun je leren…

Er zijn nu nog ongeveer dertig brieven onderweg. Het aantal overgangsdames dat bereid is om mij een weekend in huis te nemen, te bevredigen en te voeden, stijgt. Strategisch en tactvol opererend, heb ik voor drie maanden onderdak. De aanschaf van een pc zou wenselijk zijn, om hun gegevens uit elkaar te houden. Het meeste schrijfwerk is met kleinburgerlijke benepenheid moeizaam in elkaar gedraaid. Een enkele keer zit er een juweel van een brief tussen de epistels.

“Beste Charli,” zo begon een van deze pareltjes. “Heel hartelijk bedankt voor je geestige brief en foto’s als reactie op mijn advertentie. Toen ik je foto’s bekeek, dacht ik ‘Wat een stuk! Helemaal mijn type!’ Toen las ik je briefen nog eens en nog eens…En echt, ik was op slag verliefd!”

Ingesloten was een fraai gekalligrafeerd fragment van een van Schuberts liederen. “Komm, lasse dir die Brust bewegen…Bebend harr ich dir entgegen…Komm, beglücke midi..” Ik kreeg een brok in mijn keel. Dit soort brieven zijn zeldzaam. Dit was een vrouw van grote klasse, een parel op de huwelijksmesthoop. Ze woonde in Vlissingen. Van haar financiële welstand maakte ze geen geheim, van haar leeftijd geen gewag. “Hoewel ik de indruk heb dat ik reeds sinds geruime tijd gestorven ben,” schreef ze, “gun ik deze wetenschap mijn erfgenamen niet, vandaar dat ik van plan ben het bedrog nog enige tijd vol te houden.”

Erfgenamen! Dat klonk veelbelovend. Interessant waren ook de vier hectare grond, plus bouwval, die zij ergens tussen Marseille en Nice bezat. Ze speelde met de gedachte er een chalet te laten bouwen. Haar overleden vader bezat een steenfabriek tussen Maas en Waal. Vierendertig hectare erfenis, gedeeld met twee broers. Wat is daar, na aftrek van successierechten, van over? Ze dronk graag pils en genoot regelmatig van een stickie. In zestien kantjes verhaalde ze het toneelstuk dat haar leven was geweest. Als een roman uit het interbellum. Bloemrijk omschreef ze de Victoriaanse draden van het web waarin ze ruim een halve eeuw verstrikt zat. Ze schilderde haar mannen: zachte halve garen, universitaire lichtgewichten en onbeduidende vakidioten zonder ruggengraat of geestelijke bagage.

Deze vrouw was aan een echte kerel toe, een vent als ik! Een vrouw die van een joint weet te genieten en een pilsje niet versmaadt en nog welgesteld is ook—zelfs rijk, steen-schatrijk is…Welk een roerend wonder van de Schepping! Aantrekkelijk hoeft ze niet te zijn, voor mijn part is ze kaal—want wat is haar? Voor een zorgeloze oude dag doet men concessies. Als er maar voldoende op haar conto staat.

Het vooruitzicht van een levensavond aan de Cöte d’Azur bracht mij in een verliefde stemming: “Mijn heerlijke Circe, mijn hele leven ben ik al op zoek naar jou…” Als Amor ergens een hekel aan heeft, is het de waarheid! Dit exemplaar was al bij voorbaat verliefd. Een godsgeschenk, een gezondene, zomaar uit de krant. Een welgesteld wijf, dat er niet om maalde dat ik geen auto had: “Jouw belastingtrucs of sterrenbeeld vind ik niet interessant!”

Niet op mijn uiterlijk, maar op mijn inborst kwam het aan. Ze stuurde een foto, met op de achtergrond een lommerrijk prieel. Ze mocht er wezen: een bolwangige gezette poes, breed van heup en een bos brandhout voor de deur die er niet om loog. Twee zuivelste verwenners—mijn smaak.

Het kwam tot een afspraak in het midden des lands: Utrecht. In gedachten liep ik vooruit op de gebeurtenissen: ik kwam, zag, overwon en was gered. Eindelijk mijn schaapjes op het droge. We verhuisden naar Zuid–Frankrijk, ik kwam in haar testament—universeel erfgenaam—en neven en nichten hadden het nakijken: deze jongen ging er met de hele poet vandoor. En als het te lang zou duren, kon ik altijd nog een handje helpen. En zo droomde ik voort.

“…des Verraters feindlich Lauschen…Fürchte, Holde, fürchte nicht…” Het werd een zeperd. Het was ook te mooi om waar te zijn. Hoewel ik donders goed weet hoe het onder andermans staart ruikt, kon ik het ook nu ook weer niet laten om te snuffelen. Ook aan deze vrouw zat een steekje los. Een steek!

Ze had een gezondheidsmanische reformtic. Haar leven werd beheerst door zeewier, algen, sojabonen en aanverwant. Ik heb ervaring met die soort. Eerder logeerde ik bij zo’n gezond—heidsmaniakale wortelknaagster. Ze was de godganse dag in de weer met yin en yang, I-Tjing, gezondheidsthee en onbespoten Multatuli-koffie. Vijf kilo ben ik afgevallen in die paar weken vetloos, vleesloos en heel gezond. Vroeg uit de veren, voor dag en dauw in touw, waren we in haar tuin op zoek naar eetbare knollen, wilde kastanjes uit het bos en jonge scheuten van de latierboom. Spinazie van brandnetels heb ik geplukt, bij volle maan, want dan zat de kosmos vol positieve krachten. De rest van de dag zat ik op de plee.

Mijn Vlissingse hoop, intelligent en belezen, kraamde onzin uit. Een halfuur heb ik het aangehoord, hoffelijk als een goedmoedige idioot die een beetje traag is van begrip. Eerst denk je nog dat het zo’n vaart niet zal lopen, maar ze hield niet op, ratelde aan één stuk door en bestookte mij met een kogelregen onverzadigd-verzadigd vet en zuur, biodynamisch verantwoord, plantaardig linksgedraaide alternatieve frasen. Niets bleef mij bespaard: zoutloos-onbespoten maiskip-scharrelei en onschuldig lam, diervriendelijk gestalde koe en intens gelukkig ecovarken…Ik zag mezelf al oud worden onder dat regime—met een dieet van brandnetelsap en sojabonen—vreugdeloos en gezond. De relatie verdorde onmiddellijk.

Ik ben te allen tijde compromisbereid. Niks tegen gezond voedsel, maar ik heb mijn bekomst van de Spartaanse keuken, dan in Lucullus’ naam maar een beetje gif en conserveringsmiddel, maar wel lekker!

Voor de vierde keer tel ik het geld in de kassa. Genietend laat ik de mij toevertrouwde bankbiljetten door mijn vingers glijden. Deze nacht is bij uitstek geschikt voor een overval op een wat ou—dere nachtportier die ruim zeven rooie in kas heeft…Het beroep nachtportier is niet van gevaar ontbloot: hij kan in een handgemeen geraken, of betrokken raken bij een overval. En, hoewel wereldlijke goederen van weinig betekenis dienen te zijn voor een aan het nachtportierschap gewijd hart, zijn er altijd minder gewetensvolle collega’s die er met de kas vandoor kunnen gaan. Dat zijn de zwakke broeders; ze hebben een dure hobby, schulden, een veeleisende vriendin, zijn aan de optiebeurs verslaafd, of net als ik zomaar ontevreden over het overjarige kerstpakket met de zure wijn en muffe borrelnootjes.

Wat hoor ik daar? Ah, aan de voordeur wordt gebeld. Twee gemaskerde mannen wensen toegang. Nog snel mijzelf een kleine verwonding toegebracht aan het hoofd—komt u binnen, mijne heren…

Ja, Meneer de Commissaris, zo zou het kunnen zijn gegaan.