Zeven jaar
Verstand op nul—nergens aan denken—een kwestie van zelfbehoud. Het leven is dragelijk, als je de tralies kunt negeren. Mijn onderkomen stemt tevreden: een smalle kamer met wc, kast, tafel en een koffiezetapparaat. Menig student op een Amsterdamse zolderkamer zou tekenen voor zo’n behuizing. Mijn suite biedt uitzicht op een grasveld, een paar bomen en een gebouw met getraliede ramen.
Mijn medegevangenen: een bont gezelschap van divers pluimage. Dolgedraaide junks, autodieven, achterstallige betalers, tasjesdieven, potenrammers, echte en verbale geweldenaren. Veel jeugdig wrakhout. Hoe jonger, des te woester hun verhalen. De ware crimineel zwijgt, heeft zich al bewezen. Zwijgzaam is ook een dertigtal ‘Oostbloklanders’. Veertig jaar socialisme heeft hen wantrouwend gemaakt. Als ze in de buurt van een bewaker komen beginnen ze te fluisteren.
De gemeenschappelijke afkeer van cipiers zou een band moeten scheppen, maar ook hier is het ieder voor zich en God voor ons allen. Net als in de ‘vrije wildbaan’. Amusant zijn de langgestrafte bodybuilders: luidruchtige, macho holle vaten, getatoeëerde spierballen, verlangend naar de zomer om eindelijk weer mouwloos te kunnen paraderen. Alsof hun leven geen waarde meer heeft, doden ze de hun toebedeelde tijd. Het zou een zegen voor hen zijn als het mogelijk was hen voor de duur van hun straf een aantal jaren in te vriezen. “Met het oog op het door u gepleegde strafbare feit, veroordeel ik u tot een frigidaire straf van zes jaren, meneer Klinkhamer…”
“Dank u, edelachtbare.” Zes jaar een stijve!
Over zes jaar vrij—daar kwam nog een jaartje bij, toen de weledele en strenge Heer van Justitie in hoger beroep ging. Hij moest wel, want zes jaartjes ‘brommen’ voor een moord of doodslag was echt niet veel. Vond ik ook. Bovendien moest rekening worden gehouden met dasgesunde Volksempfinden, waarvan iets te zien en te horen was op het SBS-journaal: een bedaagde vrouw van ‘t volk kwam aan het woord…“Zes jaar is veel te weinig, ze moesten allemaal protesteren.”
Radicaler verwoordde de ambulante visboer zijn onvrede over de uitspraak: “Iemand die iemand heeft doodgemaakt mag niet langer leven…” De man kende mij. Hij stond met zijn kar op de parkeerplaats, ik fietste een keer langs. Op de terugweg kreeg ik trek. In de koelvitrine lagen drie makrelen: twee kleine met een strak en glimmend vel en bovenop een grote, dof en gerimpeld. Prijs: ƒ 3,50 per stuk.
Ik groette en vroeg: “Mag ik van u een van die kleine makrelen?” De man greep de bovenste en zei: “Nee, jongen, zo gaat dat hier niet. De bovenste is aan de beurt…” Een staaltje Groninger koopmanschap.
“Nou, steek die bovenste dan maar in je reet…” Ik kon nog net op tijd wegkomen op me fietsie. De doodstraf dus. Rancuneus volkje, die Ommelanders Een milde voorjaarszon schijnt weldadig op mijn snuit. Dat is lang geleden…
In een licht zomerkostuum van Armani, witte instapschoentjes, dito sokken en een panamahoed schuin op het koppie, slenter ik ontspannen over de luchtplaats en stel mij de Ramblas voor. Het is mei in Barcelona—“Ein wunderschöner Monat Mei, wenn alle Knospen blühen…”
“Hee Klinkheamer, hoe was het in het Pieter Baan Centrum?” Henk, Groninger, groot, dik en dom. Weer terug in de werkelijkheid probeer ik uit te leggen hoe blij ik ben de gelukzalige routine van de Marwei weer te mogen ondergaan. Halverwege mijn relaas weet Henk het beter, want een broer van hem was kind aan huis in dat gekkenhuis. “Mien breur het twaai keer dear ook gezet’n…” Henk is mij nog steeds een paar postzegels schuldig. Hij voelt zich verwant met mij, omdat een zuster van zijn neef bij mij in de buurt heeft gewoond. Dat schept een band.
“Mien breur vertelde mie dat deaar ook wiev’n wearen—ze neukten de roet’n uut de sponning’n.” Ja ja…
Ik draai de knop om en wandel verder, op zoek naar een strategisch plekje op het terras. Pilstijd.
“Mien breur was blij dat ‘ie na zes week’n weer terug mocht neaar een gewone gevangenis—die wiev’n hadd’n hem de lul van zijn lijf geneukt…”
Henk heeft niet door dat ik ondertussen in de Thalys naar Parijs zit, overstap over op het Gare du Nord in de gereedstaande Intercity eerste klas naar Barcelona. Dit is een fijn terras—“Una cerveza por favorl” Mijn voorkeur gaat uit naar Grolsch, maar Tuborg of Heineken mag ook…
En die boerenrotlul keutelt maar door. Groningers maken deel uit van mijn straf.
Aan het tafeltje naast het mijne zit een Aziatische schoonheid, die qua leeftijd mijn kleindochter zou kunnen zijn. Haar glas is leeg, ze klungelt met een aansteker die het niet doet. Ze kijkt, ik sta in vuur en vlam—“Thank you,” zegt ze lief en kijkt daarbij zó verdrietig.
Och m’n kind…Ze heeft de boot gemist, is haar vliegticket kwijtgeraakt, ze is blut, platzak, berooid, heeft kind noch kraai, is door haar minnaar aan de kant gezet en weet zich geen raad. Ze is zo eenzaam, en valt toevallig op ouwe kerels zoals ik. We lachen naar elkaar en even later vraagt ze…
“Hestjoe nogeenpear tikk’n op een telefoonkeaart over, mienjong?” “Nee Henk, ik zit net…”
Maar Henk is al weg, op zoek naar een ander piemeltje dat bereid is hem een eeuwigdurend leninkje te verstrekken.
Na tien maanden werkzaal had ik het wel bekeken: ik was ze zat, “Weet je,” ik was Achmed zat, “Echt waar man,”
“Ik zweer het je,” de Friezen, de Groningers, de Antillianen en de Enschedeërs, de Tukkers, Tubanten en Kaninefaten, de stuff-aarssmokkelaars, bietsers, methadonslobberaars en wietfanaten—weet je, echt waar, ik zweer het je! Ik hunkerde naar iemand die verstaanbaar Nederlands sprak. Strontziek werd ik van die bajeskreten, placebofrasen en oer—woudkreten; het ‘weet je’ lag hen in de mond bestorven, zonder dat ze echt iets wisten. Als ik niet uitkeek, begon ik ook al, weet je…Als die oude Griek, met een brandende lantaarn op zoek naar een mens, weet je…
Het kostte me steeds meer moeite vol te houden dat ieder mens dezelfde intrinsieke waarde heeft. Iedere dag nam het aantal schepsels toe dat ik weigerde het predikaat mens toe te kennen. Zat was ik ook een paar echte criminelen met een strafblad van hier tot ginder, hun gevangenissen opsommend als waren het gerenommeerde vakantieoorden. Echte kerels, zo te horen, hard boiled prison eggs, uitgekookte routiniers, van alle bajesmarkten thuis. Iedere rechercheur te slim af, voor niemand bang, gaven hun rechters een grote bek en als ze zich al verwaardigden tot die teringlijders van officieren van justitie te richten, leverde dat ijzingwekkende dialogen op. Ze hadden maling aan de directeur, schopten bewakers voor hun kloten, hun pro deo-advocaten scholden ze uit ze voor rotte vis en de vrouwelijke cipiers, die vuile teringpotten, zouden ze voor niks nog niet willen neuken.
En dan komt de dag waarop je een van hen—zich onbespied wanend—onderdanig om een bewakersgunst hoort vragen. Dan besef je dat zo’n ondermaats sujet niet alleen maar in de bajes zat omdat hij een voor zijn intelligentieniveau aanvaardbare fout heeft gemaakt, maar dat hij thuishoort in dat slop, in die uithoek aan het einde van het darmenstelsel van het bestaan—die vergaarbak vol stront en opborrelende gassen.
Voor de zaterdagse kerkdiensten bestaat altijd levendige belangstelling. Sommigen bezoeken de mis omdat ze geloof missen, anderen omdat ze toch niks beters te doen hebben, of hopen te ‘sco—ren’. De meeste havenots komen voor de koekjes die bij de koffie worden geserveerd; de suiker en de theezakjes, die ze hopen te jatten. Geleuter over de Heer nemen ze op de koop toe. Een enkeling komt omdat hij gelooft, of om die indruk te wekken, of om zaken te doen. Zoals Dario Keukenmeester.
Dario, 120 kilo kampioen zwaargewicht, Karabarimo 1985, zit onschuldig wegens twee overvallen, poging tot doodslag, verkrachting en pinpasfraude. Gedurende zijn boksersloopbaan had Dario menig dreun geïncasseerd, waardoor een paar schroefjes waren losgeraakt. Na zijn carrière als profbokser had hij een paar zware klappen van de Jehova-molen opgelopen. Dit had van hem een ander mens gemaakt: profeet, ziener, bevlogen prediker. Apostel van God, werktuig van de Heer.
In deze poel des verderfs verkondigt hij Het Woord met een welsprekendheid die Graham Greene hem niet zou kunnen verbeteren. Bij Keukenmeester komt de Bijbel tot leven. De rechtschapenheid druipt van zijn zwarte tronie, als hij over hoeren en tollenaars de banvloek uitspreekt. Meegesleept door zijn diabolische retoriek, lukte het hem de kudde te laten vergeten dat ze op de luchtplaats van een bajes staan. Dan vergeet het schuim der aarde dat voor hen een dealer staat die, terwijl hij doende is zijn hersenschimmige koopwaar aan de man te brengen, de kansel als dekmantel gebruikt om zijn eigen shit aan de man te brengen. Dario neemt aan alle activiteiten deel. Bij alle evenementen waar meer dan twee junks bij betrokken zijn is hij te vinden. Business as usual
Op vijf december speelde die vuige zwendelaar voor Sinterklaas. Een bewaker kondigde het bezoek aan. “Klinkhamer, de Sint, speciaal voor jou…” De Goedheiligman was geblanket en had bloemkooloren. Zijn witte handschoenen waren te kort, waardoor zijn vlezige zwarte polsen onder de tabberd tevoorschijn staken. Hij sprak geen woord, om herkenning te voorkomen. Pieterman de knecht was zwart gemaakt. Hij leek verdomd veel op Achmed Pakdihantas, een vingervlugge gladjakker uit Irak, die van de daken schreeuwt dat wij, ongelovige honden, van zijn volk het schrift hebben geleerd. Toen die moslimekster mij een handvol pepernoten gaf, wierp hij een belangstellende blik op mijn voorraadkast. Lagazza ladra…