Belle

Van mijn ontmoeting met Belle zou een hartverscheurende novelle te maken zijn. Negen weken correspondentievlijt en talloze telefoontjes resulteerden in een bezichtiging. ‘Belle van Zuylen’, zoals ze zich in haar annonce noemde, had een mooi, duidelijk leesbaar handschrift met keurig afgemaakte letters in een krul en mooie ronde o’tjes die getuigden van een stabiel karakter. Over zichzelf liet ze weinig los. Ze woonde in de buurt van Naarden, nooit getrouwd. Veertien jaar gewerkt in Brussel, vertaalster Frans bij de EEG. Landbouwschap. Subtiele signalen waaruit mijn nieuwsgierigheid naar haar jaargang bleek omzeilde ze tactvol.

Belle was een niet-rokende academica uit het midden des lands, die een erudiete Abraham zocht, natuurminnend, warm van hart en genegen zich met haar in ‘geestelijke zaken’ te vermeien. Ze was belezen, welbespraakt en had een zwoele, mysterieuze stem. Hoewel ze de meeste tijd zelf aan het woord was, liet ze over haar achtergrond niet veel los. Ze zong in het Muiderbergse koor. We telefoneerden uren op haar kosten. Ze was gecharmeerd door het timbre in mijn stem, daar gingen trillingen van uit. Als ze haar ogen sloot, zag ze mij duidelijk voor zich. “Nee, nee, uw ui—terlijk speelt daarbij een rol van ondergeschikt belang. De materie waaruit het menselijke lichaam bestaat is zo ijl dat het geestelijke oog daaraan geen houvast vindt, daarin ligt de voorsprong van de esoterische mens: hij hoeft niet meer zo op het uiterlijk af te gaan, het fluïdum, de magnetische straling is de intentie van…” Ze was teleurgesteld in mannen, sprak sarcastisch over hen, bijtend zuur. Nogal wiedes, als je op telefonische vibraties reageert. Volgens haar behoorde ik niet tot de categorie kerels die haar hoon verdiende. Ze nodigde mij uit op haar ‘kasteel’. Het geluk lachte me toe: ze woonde in een riante bungalow met uitzicht op het Naardermeer, met een prachtige tuin, vijver en rotspartij. Belle viel tegen. Je verwacht geen mollige coloratuursopraan of weldoorvoede schoonheid, maar toch…

Belle van Zuylen, klein van stuk en graatmager, had een onontwikkeld linkerhandje en een haakneusprofiel dat aan Mayasculpturen deed denken. Haar rechterschoen was van een verhoogde hak voorzien. Door haar kwieke beweginkjes leek ze een hulpbehoevend vogeltje. Men hoede zich voor de getekenden, Joseph Goebbels had ook een horrelvoet, net zo’n babbel en eenzelfde Quetzal-roofvogelkoppie.

We dronken thee. Daar valt niet aan te ontkomen als je op vrijersvoeten bent. De conversatie verliep stroef. Na een paar koetjes en kalfjes bracht ze het gesprek op weduwnaars die op huwelijksadvertenties schreven. Als een ongenode gast nestelde zich mijn verdwenen schat tussen ons in. Ik probeerde iets complimenteus te verzinnen, maar de woorden bleven steken in mijn strot: steeds werd mijn blik getroffen door dat half verlamde handje. “Tussen ons bevindt zich een obstakel,” zei ze. “Een veld vol spanning, dat er tijdens onze telefonades niet was.”

Ze had gelijk.

“U zou aan een relaxcursus kunnen beginnen…” Altijd wil het vrouwvolk dat je ergens aan begint. Na het tweede kopje thee reden we op haar stokpaardje—de transcendente meditatie—de bezinningsruimte in waar ze oefende in ademhalen. Smeulende wierook, brandende kaarsen, vanachter een wandkleed klonk een swingend mantraatje. Er lagen persjes op de vloer en aan de wanden van velours hingen rijen foto’s van Belle’s voorgeslacht. Op een plank met boeken domineerde Rudolf Steiner. In een hoek op een verhoging zat een bronzen Boeddha met een vettige grijns te mediteren. Welkom terug in de middeleeuwen.

In de kamer, waar de theepot wachtte, begon Belle te vertellen. Haar leven werd in grote mate beïnvloed door de stand van maan en sterren. De stand der hemellichamen was nu eenmaal lotbestemmend.

Als je rijk genoeg bent, duurt het lang voordat je omgeving jou voor gek verklaart. Het wachten was op kobolden, feniksen, feeën, elfen en eenhoorns.

“Toch heb ik de indruk dat je nog op een ander bewustzijnsniveau verkeert…vrije wil, reïncarnatie, predestinatie…” Een goede luisteraar oefent grote aantrekkingskracht uit op kreukels en neuroten.

“Zenboeddhisme als vorm van escapisme, Ritschert…” Ze noemde mij nu bij mijn voornaam. Ik wilde wel ontsnappen, maar kon me niet losrukken van dat vleugellamme wijfie met haar behuizing van naar schatting anderhalf miljoen. Familie had ze niet. “…en zodoende ben ik dikwijls in mythologische navorsingen verstrikt…”

Een les in Grieks-Romeinse religieuze verwikkelingen volgde. Ouwe koek uit het antieke godenwereldje. Leda, door Zeus in de gedaante van een zwaan bemind, Sisyfus de Sappelaar met zijn gevoelige achillespees, En Tantalos, wiens kwellingen mij ook bekend zijn: op het procrustusbed in zweet gebaad ontwaakt, pijnscheuten in de lever.

Over Griekse mythen wilde ik iets zeggen, maar Belle zat reeds ter hoogte van de zevende Cataract, waar de Oude Egyptenaren ook het een en ander hadden uitgevogeld dat in haar kraam paste. Bij iemand anders zou ik mij vrolijk hebben gemaakt over die humbug, maar ze geloofde er zo hartverwarmend in dat ze mijn spottende gedachten niet verdiende.

Ik had medelijden met ons, we hadden elkaar wel kunnen troosten. De dag waarop ze mijn stem de eerste keer hoorde was de eenentwintigste maart toen de zonnebaan de evenaar in de hemel raakte, de dag was gelijk aan de nacht, nachtevening in de lente. Iets in die geest.

Volgens haar was de wereld op dat moment in evenwicht. Toen ze die ochtend opstond had ze het voorvoeld: die dag zou haar leven in één klap veranderen.

In één klap! Die formulering leidde mijn gedachten naar een andere klap, die veel had veranderd. “Alles leek samen te komen,” zei Belle.

Herinneringen welden in mij op. Hannie betrapte mij toen ik op teletekst naar de koers van mijn Unileverputs keek. Ik dacht dat ze sliep. Voor haar was het bewijs geleverd dat ik weer aan het speculeren was. Ze dramde door, bleef verwijten maken. Met het gelijk aan je kant kun je je zo heerlijk laten gaan. Mijn hand schoot uit, één keer…

Het verlies werd ingeleid door president Reagans bombardement op Tripoli. Op dat moment had ik voor tachtigduizend gulden KLM-callopties met een looptijd van een maand. Ten tijde van de ramp waren we in Madeira. Zelfs als we thuis waren geweest, was het onheil onafwendbaar geweest. Als iedereen verkoopt stort de markt in. Aan paniekverkoop deed ik niet mee. Als je geschoren wordt, moet je stil blijven zitten. En zo geschiedde. Had ik maar verkocht, een week later brak de brand uit in de reactorcentrale van Tsjernobyl. Dat gaf de KLM de genadeklap: er vloog geen hond meer van The States naar stralingverziekt Europa. Na dit debacle nam ik een hypotheek op alles wat ik nog bezat en kocht van de opbrengst blue chips, aandelen die tot de meest stabiele waardepapieren worden gerekend. Drie maanden later brak de beurskrach van ‘87 uit. Binnen een paar dagen waren mijn chipjes geen aardappel meer waard. Niks aan ‘t handje. Zolang je niet verkoopt, lijd je alleen op papier verlies. Volgens de wet van Meden en Perzen gaat alles wat omlaag komt ook weer naar boven. Van begin november tot midden december bleven de koersen dalen, tot het punt was bereikt waarop alle op de Bahama’s wonende experts begonnen te brullen dat het absoluut niet lager kon. Nog meer daling was uitgesloten. Het was nu of nooit! Met als onderpand mijn aandelen, kocht ik kortlopende callopties op fondsen die het meest hadden geleden. De rest is snel verteld. De aandelen daalden nog veertien dagen achtereen en de bank ging tot haar grote spijt tot liquidatie over. Tien dagen later stegen de aandelen weer, en bleven stijgen. Hannie wist van niets. Ik wilde haar verrassen. En dat heb ik gedaan.

“Welk moment zou gunstiger zijn geweest,” zei Belle.

We hadden gelukkig kunnen zijn, maar om geluk te beseffen ‘Muss man lange Wolke sein…’, moet je tot gepromoveerde klootzak rijpen.

“Voor een uiteindelijke ontmoeting tussen twee zulke gelijkgestemde geesten als wij…”

In mijn herinnering blijft ze voor altijd in die houding afgebeeld: staand op de drempel van de buitendeur, als een engel der wrake: “Je gaat maar naar het Leger des Heus!” Niet bij machte te geloven wat mij daar werd aangezegd, haalde ik uit. “Want alles in het leven is voorbestemd, Richaar…” Zo bekeken treft mij geen schuld, want de mens doet niet zijn eigen wil, maar laat zich—naar Couperus—gaan naar de drang der stille kracht…

“Er rest ons dus niets anders dan met vrolijkheid wanhopig te zijn, Ritcherd, aan de afgrond te houden van het leven, van elkaar…” Haar droeve blik deed mij het ergste vrezen. Ze legde haar hand op mijn arm. Een leven doorgebracht met wachten kan haastig maken. Onvermijdelijk moest nu de preambule tot een rendez-vous Jamour volgen.

Dat het ook anders kan, had ik aan den lijve ervaren met haar, mijn Florence Nightingale. Een blonde schoonheid, lijf om in te bijten, wenkbrauwen en wimpers van goud, ogen hemels blauw en dat mondje zonder lippenstift, zachtroze als een ontluikende bloem. Bij ons paste alles als een legpuzzel in elkaar. Ze was negentien, mijn leerling-verpleegstertje. Met dezelfde kordaatheid waarmee ze de strontluiers van mijn zoon verschoonde, veroverde ze mij. Tijdens het kerstdiner ten huize van schoonpapa zag zij haar kans, onze kans. De timing was goed: mijn huwelijksboot vertoonde scheuren.

Het begon toen de koffie werd opgediend. We zaten naast elkaar. Ze nam een sigaret, kreeg vuur, haar hand bleef even rusten op de mijne. Er ging zoveel warmte van haar uit, ik smolt, was op slag verliefd, en ben het 22 jaar gebleven.

Na het diner stonden we aan de afwas. Zij waste, ik droogde af. Steeds vaker kwamen onze armen elkaar tegen. Na de borden drukte ze haar hoofd tegen mijn bovenarm: “Volgende week maandag ben ik vrij, dan kan ik bij je langskomen…Of jij bij mij.” Ze legde haar zeepsoppootje op mijn hand, haar kersenmond dichtbij, onze tanden collideerden…

Die maandagochtend deed ze open in haar nachtjapon. Ze was uit de nachtdienst gekomen. Het werd geen liefdesspel vol subtiel genot en overgave, maar een worstelpartij vol maagdelijk verzet. Twee handen kwam ik tekort. Na afloop lag ze tegen mij aan en zei dat ik nooit meer weg mocht gaan. Er lag een glans op haar nachtegalensmoeltje, dat zelfs een gesneuvelde Krimsoldaat weer tot leven zou hebben gewekt.

Het drong tot Belle door dat ik niet bij de les was. Of ze mijn horoscoop mocht trekken. Interessant, gratis richtlijnen voor de levensweg. Het duurde lang. Ze kwam er niet uit. Telkens begon ze opnieuw, maar de berekeningen stelden teleur. “Mercurius als Heer…” Ze knikte. Dat zat dus gebamzaaid. Het tiende huis was blijkbaar ook in orde. Saturnus hield zich daar in de buurt op, en dat had weer te maken met mijn toekomstige carrière. Dat zou dan wel eens nachtportier in de Hades kunnen worden.

Haar gezicht betrok: de zon en Pluto in tien! Oei! Dat beviel haar niet. Waarschijnlijk was dat mijn financiële satelliet. Die zag er in—derdaad niet zonnig uit, de verwachtingen nog somberder. Ze bleef met Pluto in de weer. Dat werd hondenvoer vreten! Of ik wel zeker wist dat ik vijf minuten voor elf geboren was en niet een paar minuten later. Dat wist ik heel zeker. Mijn moesje had in 1937 alle klokken horen luiden.

Belle gaf het op. “We zullen de kaarten raadplegen.” Haar hand begon aan een ingewikkeld ritueel van stapelen en spreiden. “Kaarten zijn directer, ze veronachtzamen details, maar over het algemeen geven ze exact de werkelijkheid weer.” Haar lamme poot hield ze op haar schoot. Er zat wel leven in. De vingers konden bewegen.

Mijn leven breidde zich op tafel uit: twee klavers, een schoppenboer, een aas en nog een aas. Full house, vier vrouwen, pracht van een pokerhand…Zij zag dat anders: “Vier vrouwen,” zei ze ontdaan. “Ik zie niets dan vrouwen en dood…Dood, en alles zwart, nergens hoop…Wat ben je voor een ongeluksmens, Ritschert?!” Ze greep mijn hand, en in haar vogelklauwtje lag mijn leven als een open boek. Nog meer misère! Ontzet constateerde ze dat de goedgezinde driehoek in de palm van mijn hand geheel ontbrak. Dat schijnt een rampzalig, kort en ongelukkig leven te betekenen. “De goedgezinde driehoek, daar komen begaafdheid, succes en liefde samen, je bent duidelijk in een neerwaartse spiraal beland. Je wordt verscheurd door tegenstrijdige gevoelens…” Belle had gelijk: ik wilde pleite en bleef toch zitten. Ze zag er zo eenzaam uit.

“…maar blijkbaar is jouw gestel zo sterk dat het die spanning kan verdragen. Uit wat ik tot nu toe van je heb gezien, spreekt duidelijk dat zich diep in je binnenste tragedies afspelen…” In een poging om toch nog iets positiefs voor mij te rechercheren, wroette Belle nog een poos in mijn beerput door. Haar knie raakte mijn dijbeen, wreef heen en weer. En de manier waarop ze naar me keek! Als een vrouw zo naar je kijkt, betekent dat de prelude van een meeslepend seksfestijn—of het begin van een drama. Belle’s hand drukte zachtjes, haar eenzaamheid was voelbaar. Nu zou ze mij uit louter wanhoop een oneerbaar voorstel kunnen doen. Paniek! Ik vluchtte naar het ‘secreet’.

In badkamer nummer twee leegde ik mijn blaas, omgeven door cosmetica: Chanel, Eau Dynamisante, poeders en potten vol crèmes en vochtinbrengende smeersels, genoeg om een uitgedroogde harem mee te verjongen. De kranen waren design, de werking lag niet voor de hand.

Godgloeiende godverdomme, wat doe ik hier, toch niet met die halfverlamde kraai de koffer in…Dat lamme vleugeltje tussen ons in.

Weer terug in de salon had Belle haar gevoelens weer in bedwang. “Misschien heb ik toch nog ergens een fout gemaakt,” zei ze opgewekt, “we kunnen het wel eens met de tarotkaarten proberen, die geven dikwijl een beter beeld…”

Maar ik had genoeg van haar zwartgallige kijk op mijn leven. “Ik ga naar huis,” zei ik. Van deze non sequitur had ze niet terug. Als ik haar bij de kut gegrepen had, zou ze minder geschrokken zijn. Toen de deur achter mij dichtviel, had ik het niet alleen Belle verraden, maar ook mijn principes, mijn bankconto en mezelf. Ik werd die nacht stomdronken en droomde dat ik, net als Prometheus, aan een rots geketend lag. Een haruspex met een haakneus, geholpen door raven, was in mijn ingewanden aan het graven naar de plek waar mijn engel ligt begraven.