De beurs

Ze betrapte mij, toen ik op teletekst naar de koers van mijn Unilever-puts keek. Ik dacht dat ze sliep. Voor haar was het bewijs geleverd dat ik weer aan het speculeren was. Ze dramde door, bleef verwijten maken. Met het gelijk aan je kant kun je je zo heerlijk laten gaan. Mijn hand schoot uit, één keer…

In andere huwelijken is zoiets misschien een incident, maar na die klap was voor haar de wereld veranderd. Vanaf toen had ze het gevoel dat ze niet meer mijn gelijke was. Die ene klap maakte van haar een bange onderdaan die altijd rekening hield met nieuw geweld. Haar vertrouwen was weg.

Waarom hebben we de energie, aan onze onmin besteed, niet gebruikt om elkaar gelukkig te maken? Achteraf lijken die ruzies belachelijk. Het had zo anders kunnen zijn, maar de hypotheek van ons huwelijk was blijkbaar afgelost, geen goodwill, niks, geen nervus rerum over—al dat vermaledijde geld, vergokt, verloren…Een schrale troost dat een ander het heeft verdiend.

Ze kwam van haar werk en was ontstemd. Als je thuiskomt en die lamlul van een kerel heeft verzuimd om de stofdoek te hanteren, dan knapt er iets, slaan er stoppen door…Zonder prelude ging ze tot de aanval over. Ik liet haar razen, déja vu. Ze was die middag formidabel. “Jij met je eeuwige gegok! Alles heb je kapotgemaakt!” Gelijk had ze.

“Maar ik deed het voor jou…Jij hebt een auto, je hebt een huis…Alles staat op jouw naam, als ik niet…”

“Als jij niet alles had vergokt, hadden we stil kunnen leven…” Het enige wat ik wilde, was met rust gelaten worden, een pilsje op zijn tijd. “Ik wil alleen…”

“Welk recht,” krijste ze, “heb jij om hier eisen te stellen?” Even hield ze in, alsof ze antwoord verwachtte. “Jij moest zo nodig bewijzen dat je de beurs kende…”

“Ja, dat weten we nu wel.”

Ze negeerde de opmerking en begon over de koffer, de kleren en de boeken die ik mee mocht nemen. Een toekomstig zwervend bestaan doemde voor mij op.

Ze dramde door, zweepte zich op tot een woede, zo laaiend dat de katten naar de zolder vluchtten. Was zij toen ook maar gevlucht! Of ik…Maar nee, ik lachte. In haar onmacht gaf ze een klap in mijn gezicht, zoals op televisie wanneer vrouwen in hun drift geen uitweg weten. Ik bleef lachen. Daar werd ze nog woester van. Het regende klapjes, klappen…Een ervan trof mijn neus, ik greep haar arm en beroerde met een licht tikje van mijn vlakke hand haar wang.

Onheilspellende voortekenen zoals dalende koersen, tussen ons heersende zwijgzaamheid, verwijten, Hannie’s fatale uitspraak, mijn woede en het breekijzer op de koelkast…Geen van deze zaken kostte haar het leven, en toch is het onuitsprekelijke gebeurd. “Je bent een waardeloos figuur.” Zo begon het. Ze had gelijk, maar soms is het beter om niets terug te zeggen. “Alles heb je kapot gemaakt, met die stomme rotbeurs!”

“Ik hou van je,” had ik moeten zeggen, maar dat werkte niet meer. “We hadden alles om gelukkig te zijn, acht ton vergokt, achthonderdduizend gulden weg…Acht ton!” Dat was haar manier om de emotionele spanning op te voeren. En waar bleef ik nou met mijn mooie spreuken over rotsen in de branding, steun en toeverlaat, schouder aan schouder in een wereld vol vijandigheid…Zo af en toe knapt er binnen de gemeenschap een van de banden. Ik had verraad gepleegd en geen recht van spreken. Hoe zou ze het ooit kunnen begrijpen? Het is een verslaving, het is de spanning die verslavend werkt. Of je nu roulette speelt, pokert, met opties gokt of een fruitautomaat bespeelt, het is hypnotiserend en opwindend, zelfs als je verliest. Nee, voorél als je verliest: je wordt uitgedaagd, jouw visie was niet juist en nu zul jij wel even laten zien dat je het wel degelijk bij het rechte eind had! Je verhoogt de inzet, verdubbelt…En dan klopt het noodlot aan de deur.

“Sodemieter maar op!” Was ik toen maar een straatje om gegaan. Ik pakte nog een pilsje, om de verbittering weg te spoelen. Mijn zesde.

We stonden in de keuken. “Voor mijn part ga je maar naar het Leger des Heus…” Die uitspraak trof mij als een mokerslag. Ik haalde uit, raakte haar arm met het breekijzer dat op de vrieskist lag, de zijkant van haar hoofd…

Als er een Opperwezen bestond zou ik op mijn knieën vallen, Hem smeken: geef mij alles terug wat ik als verstikkend heb ervaren. Geef me mijn goddelijk wijf terug, haar verwijtende blik, haar intense boosheid, de ruzies, onze doorwaakte nachten. Toen ik weer bij zinnen was, leunde ik met mijn rug tegen de diepvrieskist, een 450-liter Husqvarna, voor de helft gevuld met chemievrije lamsbouten, biologisch geteelde groenten en zoutarm zesgranen volkorenbrood, verantwoord en gezond. Ik propte de etenswaren in plastic zakken. Haar wang rustte op mijn schouder, bloed langs mijn hals, een oprisping ontsnapte, postuum verwijt…De motor van de vrieskist gromde. Het liefst was ik er zelf ingekropen. Het was tien voor half elf, tijd om naar mijn werk te gaan.

Nee, zo is het niet gegaan

Terugdenkend aan die vreselijke dagen, de eindeloze nachten, herken ik mezelf amper. Als ik lees wat ik toen schreef, is het alsof het een ander is die dit gruwelscenario heeft bedacht. Mijn blik dwaalt over de rug van de boeken, in de loop der jaren vergaard. Neusjes van de literaire zalm. Oorlog en vrede, Vom Kriege, Meningen van een clown, Kom mij niet te na, De gebroken vrouw, Schuld en boete, Ik neem het niet! M’n liefje…Naarmate ik minder nuchter word komen er meer geluiden uit de boekenkast vandaan. Spinoza fluistert ‘Amor Dei’…en ik hou van jou…Dostojewsky’s ‘Speler’ zet nog een keer in op rood, impair of manque…Op de Amsterdamse Beurs daalde de AEX-index met zes procent, “Te laat, te laat,” sprak Winnetou en Raskolnikovs bijl slaat weer toe en al het Grolsch ter wereld kan mijn bloody hands niet rein wassen…M’n liefje, mijn duifje, als je het vuur kon zien dat ik zou willen maken van die kratten vol fouten die ik heb gemaakt, je zou mij vergeven, weer vergeven, en weer…Weet je nog hoe we door de Indische Buurt liepen, in de Javastraat, verstrengeld, horendol verliefd—nergens een plekje om te vrijen. En in de portiek aan de Kramatweg, je borstje in mijn hand en verder naar beneden in de Gordel van Smaragd. Mijn doorzopen geheugen somt de eilanden in alfabetische volgorde op: Ambon, Bali, Celebes, Flores en Kramat—weg ben je uit mijn léven…Weet je nog, voor de kachel op de schapenvacht. En later, toen we getrouwd waren, de hele tuin doorgeneukt, in het gras, bij de vijver, tussen brandnetel en berenklauw…

De motor van de vrieskist bromt, buiten raast de wind: Aeolus herinnert aan een gruwelijke winternacht.

Uiteindelijk verdween ze uit mijn leven, de vrieskou in, loste op in het nevelige grijs van land, lucht, water, versmolt ermee als een van de vele zinsbegoochelingen die het leven voor de mens in petto heeft.

Ik zit achter het beeldscherm en de cursor knippert in een onafgemaakte zin. Die kleine rotzak drijft mij aan tot spoed, maar er zijn van die dagen dat niets lukken mag. Ideeën genoeg, de teller van mijn gedachtentijdmachine draait continu op volle toeren: één druk op de knop en er ontstaat een nieuw verhaal. De Brother EM-1050 is ziek, lijdt aan een virus, ontpopt zich steeds meer als een verraderlijk monster, dat genante confidenties aan mijn vingertoppen ontrukt. Mijn Broeder is een deel van zijn geheugen kwijt, slaat op hol, saboteert. Uit mijn laatste manuscript zijn alle woorden met een T verdwenen. Eerst zocht ik het defect nog bij mezelf: gebrek aan slaap, teveel drank, joints, verdriet…Dat apparaat maakt mij stapelgek! Er is aan hem geknoeid, de tekstverwerker is gemanipuleerd. Waarschijnlijk is tijdens de huiszoeking door de klabakken iets ingebouwd. Ook is hij zijn geheugen kwijt, als ik iets oproep, braakt hij de grootste onzin uit; hele zinnen zijn verdwenen, op elke pagina verschijnt iets dat niet door mij geschreven is; iemand geeft de geest, anderen komen weer tot leven…Bij ‘Operate’ produceert hij een verhaal over het baltsgedrag van de egel, bij ‘Delete’ reutelt hij er de spina bifida van de honingbij uit. Die rotzak is ziek, wil ook mij besmetten; drijft mij langzaam naar de waanzin, produceert arrestatieteams, laat de dorpsveldwachters verschijnen om me ‘in naam der wet’ van bed te lichten…Ik ram op ‘Escape’, om weg te komen—maar er is geen ontsnappen aan, alles begint van voren af aan: “Klinkhamer, wat heb je met het lijk gedaan?”