BOEK TWEE

April - juni 1722

-

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG

Dood van een staatsman

Burggraaf Townshend haastte zich op een winderige lentemorgen over St. James's Square. Zijn bestemming was het Londense woonhuis van de graaf van Sunderland en de omstandigheden waren voldoende buitengewoon om zich ontstellend verscheurd te voelen tussen uitbundigheid en zorgelijkheid. De verkiezingsuitslagen kwamen nog steeds binnen, zoals gewoonlijk bij stukjes en beetjes, maar de voorlopige resultaten wezen uit dat de strijd tussen Sunderland en Walpole zenuwslopend onbeslist bleef. Maar die resultaten waren plotseling irrelevant geworden. De strijd was beslist. Sunderland was dood.

Het nieuws van Sunderlands plotselinge en vooralsnog onverklaarde overlijden had Townshend de avond tevoren bereikt. Het was hem gebracht door de Lord Zegelbewaarder, de hertog van Kingston, die behoorlijk van zijn stuk was omdat Walpole hem instructie had gegeven terstond beslag te leggen op alle documenten van de dode graaf, zelfs als dat inhield dat hij daarvoor in diens werkkamer moest inbreken. Kingston koesterde grote twijfels over de gepastheid van zo'n maatregel en Townshend eveneens, maar die had Kingston niettemin opdracht gegeven te gehoorzamen. De intuïtie van zijn zwager was zo nu en dan weliswaar onzachtzinnig, maar altijd betrouwbaar. Het viel niet te ontkennen dat de lange worsteling met Sunderland Walpole het een en ander aan onverkwikkelijkheid had bijgebracht. Hij was stiekemer, arglistiger en domweg egocentrischer geworden. Hij verborg die trekjes gewiekst onder jovialiteit en veel poeha, maar degenen die hem het beste kenden, konden ze waarnemen. Deze laatste wending was een voorbeeld.

Sunderland had amper de laatste adem uitgeblazen, laat staan dat hij was begraven, of Walpole legde al beslag op documenten die in feite bezit van zijn familie waren; hij trapte op de ziel van de zwangere weduwe en haalde zich monter de gram op de hals van zijn schoonmoeder, de formidabele hertogin van Marlborough. Bovendien had hij dat allemaal gedaan zonder de moeite te nemen om Townshend te raadplegen. Waarschijnlijk wachtte Townshend in huize Spencer een vorm van overleg. Maar die zou van het soort zijn dat hij inmiddels maar al te goed kende: achteraf. Misschien moest hij protesteren. 'Vergeet niet dat Robin je heel veel verschuldigd is, schat,' had zijn lieveling Dolly meer dan eens gezegd. Townshend was dat bepaald niet vergeten. Maar of zijn zwager het nog wist, durfde hij niet met zekerheid te zeggen. Huize Spencer zou vervuld moeten zijn van gedempte rouw. Maar in werkelijkheid was het een tumult van heen en weer hollende bedienden en bedrijvige ambtenaren van Financiën. Een groepje van de laatsten was druk bezig theekisten vol documenten in een afgesloten wagen te laden onder het toezicht van een schaapachtige hertog van Kingston, die Townshend een sombere blik toewierp en zijn brede schouders ophaalde.

'Hij is al sinds het eerste licht in Sunderlands werkkamer bezig,' zei Kingston, zonder de moeite te doen om te specificeren over wie hij het had en dat was ook niet nodig. 'Ik trof hem op slot, weet u. Ik moest de deur met geweld openbreken. Alle laden eveneens.' Het was niet waarschijnlijk dat Kingston dat eigenhandig had gedaan, maar de boodschap was duidelijk. 'Verrekt ongepast, vind ik.'

'Maar ongetwijfeld noodzakelijk,' zei Townshend.

'Wie zal het zeggen?' Hij wees op de theekisten. 'Dit gaat allemaal naar Chelsea.' Dus naar Walpoles Londense woning en niet het ministerie. Het was een veelzeggend onderscheid.

'Hoe is het met de gravin?'

'Die kan niet ophouden met huilen, zoals je wel zou verwachten. En van afgrijzen vervuld door die roedel pennenlikkers die door het huis stampen, zoals je ook wel kunt verwachten. Ik zou er niet van opkijken als ze inmiddels een miskraam heeft gehad.'

'Waar is het, eh...'

'Het lijk? Weggehaald, godzijdank.' Kingston liet zijn stem dalen. 'Er wordt over autopsie gepraat.'

'Waarom?'

'Wat denk je? De man was schandelijk gezond toen ik hem voor het laatst zag.'

'U wilt toch niet suggereren...'

'Ik suggereer niets. Maar anderen zullen niet zo kies zijn, denkt u wel?'

'Nee, ik denk het niet.'

'Nou, laat me u niet ophouden. Hij is niet in de stemming voor laatkomers.'

'Ik ben niet te laat.'

'Nee?' Kingstons stem daalde tot gefluister. 'Als u het mij vraagt, zijn we allemaal te laat als het erop aankomt om hem bij te benen.'

In Sunderlands geplunderde werkkamer hing onmiskenbaar een sfeer van preventieve nijverheid. Walpole zat aan het bureau van zijn dode vijand met een beker cider van een verlaat ontbijt naast zich en een stapel paperassen voor zich. Zijn gezicht was rood aangelopen en straalde, als dat van een boer in zijn geboortestreek Norfolk aan het slot van een vermoeiende maar rijke oogst.

'Ha, daar ben je, Charles. Welkom, welkom. Is het een mooie dag?'

'Redelijk,' zei Townshend, hoewel hij in werkelijkheid maar een vage notie van het weer had.

'Beter dan redelijk, denk ik. Dit is een dag die ik nooit had verwacht.'

'Wat hebben Sunderlands papieren aan het licht gebracht?'

'Veel. Je zou bijna kunnen zeggen alles. Maar...' Hij stopte en wierp een tweetal ambtenaren die aan de andere kant van het vertrek kisten vulden een nijdige blik toe. 'Hé daar! Eruit jullie!'

'Jawel, meneer,' zeiden ze in koor. 'Onmiddellijk, meneer.' En ze verlieten de kamer.

'Doe de deur achter je dicht!' De deur werd met respect dichtgetrokken. 'Ze lopen me verdorie al de hele ochtend voor de voeten.'

'Het lijkt erop dat je ze nodig hebt gehad.'

'Om te sjouwen, ja. Dat is zo'n beetje het enige waar ze goed voor zijn. Maar neem plaats, Charles. Maak het je gemakkelijk, zou ik zeggen.'

'Gemakkelijk? In de werkkamer van een overledene? Dat weet ik niet, hoor.' Niettemin trok Townshend een stoel bij. Toen hij dat deed, viel zijn oog op een portret boven de open haard van een knappe jongeman in het militaire tenue uit de tijd van de Burgeroorlog. 'Een voorouder?'

'De eerste graaf. Gesneuveld in de slag bij Newbury, een paar maanden nadat hij de titel had gekregen.'

'Sunderlands grootvader?'

'Ja. Let wel: grootvader, niet zijn vader. De tweede graaf was net zo'n opportunistische intrigant als zijn zoon. Misschien wilde Sunderland iets inspirerenders boven zijn schouw.'

'Heb jij iets inspirerends gevonden?' vroeg Townshend met een knikje naar de berg paperassen op het bureau.

'Dat mag je wel zeggen. Sunderland schijnt buitengewoon selectief te zijn omgesprongen met het doorgeven van de informatie van de geheime dienst.'

'Heeft hij iets belangrijks achtergehouden?'

'Hij heeft alléén maar belangrijke dingen achtergehouden. Jij en Carteret mogen de kluiven eruit halen als het allemaal geordend is. Tussen haakjes, ik hoor van Carteret dat hij misschien iemand heeft die ons betrouwbaarder informatie kan verschaffen over het doen en laten van de pretendent dan de beschonken kiltdragers die we doorgaans gebruiken.'

'Baron von Stosch.'

'Die, ja. Denk je dat het een echte is?'

'Ongeveer even echt als een diamanten halsketting van een hoer op de Haymarket. Maar hij kan wel nuttig zijn.'

'Hij moet wel, als ik deze runen juist heb ontcijferd.'

'Wat is er, Robin?' Townshend schoof naar het puntje van zijn stoel.

'Jakobitisch gerommel?'

'Gerommeld wordt er altijd. Dit is wel meer dan dat. Wat dacht je hiervan?' Walpole pakte een bundeltje papieren van de stapel voor zich en gooide het over het bureau.

Het was een lijst met namen van enkele pagina's, gerangschikt op graafschappen. De namen waren Townshend bekend. Velen van hen waren bekende jakobieten. Maar veel meer waren dat niet. 'Deze horen toch niet allemaal in dezelfde categorie?' zei hij. 'Ie wilt toch niet zeggen...'

'Kijk eens onder Norfolk.'

Townshend bladerde door naar zijn eigen graafschap en las de namen met stijgend ongeloof voor. 'Bacon, l'Estrange, Heron, North, Wodehouse.' Hij stopte. 'Een aantal van hen zijn lieden die wij betalen.'

'Maar sommige lieden eten van twee walletjes. Ooit van een advocaat gehoord die Christopher Layer heet?'

'Ik denk het niet. Wacht even: toch niet die Layer uit Aylsham?'

'Precies, die. Geen sieraad voor zijn beroepsgroep, zoals je weet. Die lijst schijnt van zijn hand te zijn. En volgens rapporten van de geheime dienst heeft Layer afgelopen zomer een bezoek aan Rome gebracht.'

'Is hij naar de pretendent overgelopen?'

'Blijkbaar schept hij zelfs op dat hij onder koning Jacobus Lord Kanselier wordt.'

'Hoe... is Sunderland dan... aan die lijst gekomen?'

'Goeie vraag, Charles. Hoe? Misschien heeft iemand hem gewoon aan hem opgestuurd. Misschien heeft hij verzocht om hem op te stellen. Plotseling overlijden laat geen tijd om belastende documenten op te ruimen. Meer kan ik er niet van maken. Aan de ene kant doet de geheime dienst zijn best om Sunderland te vertellen dat Layer een actieve jakobitische intrigant is die regelmatig contact onderhoudt met ene James Johnson, wat volgens hen een pseudoniem is van niemand anders dan George Kelly.'

'Secretaris van de bisschop van Rochester.'

'Juist. Onze minst loyale prelaat. Zoals ik al zei, is dat enerzijds. Anderzijds beschikte Sunderland over Layers lijst die er alle schijn van heeft een monsterrol van verraders en hun lakeien te zijn, inclusief drieëntwintig edelen en drieëntachtig parlementsleden.' Walpole grijnsde. 'Ik heb ze geteld.'

'Hoe lang heeft hij die lijst al?'

'Wie zal het zeggen? Lang genoeg om de ministers van de Kroon op de inhoud ervan te attenderen, zou ik zeggen. Maar dat heeft hij nagelaten, hè? En dit kan de reden zijn.' Walpole schoof een vel papier over het bureau bij de bladzijden van Layers lijst. Townshend pakte het op. Het was een brief, gericht aan Sunderland. Toen hij hem las, viel zijn mond open van verbazing. Daarna las hij hem nog een keer en nu hardop. 'Ik ben uedele grotelijks verplicht voor de dienst die u aan mijn zaak heeft bewezen en wil u ervan verzekeren dat die dienst ruimschoots zal worden beloond. Het voorrecht van uw voorkennis van de reisroute van de keurvorst zal een betrouwbare gids zijn bij het vaststellen van het gunstigste moment voor het startsein van onze onderneming. Het zal een eervolle en rechtvaardige onderneming zijn, en het doet me buitengewoon veel deugd om te merken dat u net zo'n scherpomlijnd gevoel van eer en rechtvaardigheid bezit als uw grootvader.'

'Je wist zeker niet dat de pretendent zo'n bloemrijke taalvaardigheid heeft hè, Charles?'

'Jacobus Rex,' mompelde Townshend. Daarna keek hij naar de datum.

'Hij is nog geen maand oud.'

'Blijkbaar. In alle vertrouwelijkheid, dat blijkt ook. Maar ik kan Galfridus moeilijk vragen om door Sunderlands postzak te scharrelen, hè? Er zijn grenzen.' Walpole zuchtte. 'En dit krijg je ervan als je die in acht neemt.'

'Ik kan het amper geloven, Robin. Sunderland... en de pretendent.'

'Hij zou bij de duivel zelf te rade zijn gegaan om mij klein te krijgen.'

Ergens in zijn verwarde gedachten registreerde Townshend het gebruik van het enkelvoudige persoonlijk voornaamwoord. Mij, niet ons. In zekere zin was het veelbetekenend. Maar niet zo veelbetekenend als de brief die hij in zijn hand had. 'Wat denk je dat er met de reisroute van de keurvorst wordt bedoeld?'

'Ik zou zeggen de datum van het vertrek van de koning naar Hannover. Hij wil er dit jaar met alle geweld heen. Wie kent de exacte datum nu beter dan de opperkamerheer?'

'Willen ze toeslaan als de koning buitenslands is?'

'Of erger nog: hem onderweg naar Hannover vermoorden.'

'Daar zou Sunderland toch niets mee te maken willen hebben?'

'Hij heeft ergens mee te maken. Als het hem was gelukt de kamer vol te zetten met zijn handlangers en ons uit onze functie te wippen, kon hij de intrige nog altijd ontmaskeren en de eer van het redden van het koninkrijk opstrijken. Ongetwijfeld zou hij dit alleen hebben doorgezet als de verkiezingen zich tegen hem keerden. En onze hoofden van dienst menen dat dit in het algemeen het geval is. Een wanhopig mens, onze Sunderland. En nu een dood mens.'

'Wat staat ons te doen?'

'Voorlopig niets. Ik wil de leiders te grazen nemen, Charles. En dat zal me lukken ook.' Walpole leunde achterover. 'Dus laat ze nog maar even denken dat er geen vuiltje aan de lucht is. Laat ze maar lekker intrigeren en ondertussen verzamelen wij de bewijzen om ze te laten hangen.'

'Hoe vinden we die?' Deze brief veroordeelt Sunderland, niet zijn medesamenzweerders.'

'We moeten ze uit hun tent lokken,' glimlachte Walpole. 'En volgens mij heb ik een manier gevonden om dat te doen. Een paar dagen geleden heb ik bezoek van Sir Theodore Janssen gehad.'

'Klaagt hij nog steeds over zijn behandeling?'

'Steeds minder. Nee, nee. Hij is me komen opzoeken in verband met een belofte die hij me heeft gedaan toen hij in de Tower zat, een belofte om me op de hoogte te houden als er ontwikkelingen in de kwestie van het Groene Boek waren.'

'Hoe kunnen daar nu nog ontwikkelingen in zijn?'

'Precies, die verwachtte ik ook niet. Maar wat Janssen zei, geeft me...'

Opeens klonk er commotie buiten. Ze hoorden Kingstons stem boven die van iemand anders uit. 'Aha! Daar zullen we lord Godolphin hebben.'

'Godolphin? Wat zal hij zeggen als hij merkt dat wij op ons gemak in de werkkamer van zijn zwager zitten?'

'Heel weinig, als we hem die brief laten zien. Ik heb trouwens zelf gesuggereerd dat hij langs zou komen.'

'Waarom?'

'Opdat een van Sunderlands familieleden getuige van de vernietiging van de brief kan zijn.'

'Wil je hem vernietigen?'

'Ja zeker. Als uiting van mededogen om de reputatie van de nobele graaf en de gevoelens van zijn familie te sparen. Dat zal madame Marlborough de wind uit de zeilen nemen, denk je niet?' Walpole knipoogde.

'We moeten niet de doden in de val laten lopen Charles, maar de levenden.'