HOOFDSTUK ACHTTIEN
Oude rekeningen
'Een hele verrassing hè, Spandrel?' zei Mcllwraith. Hij zat bij het raam van hun kamer in de Drei Tassen en staarde in de nietszeggende Bernse duisternis. Spandrel zag hem bij het licht van een wakkerende kaarsvlam een heupfles whisky naar zijn mond brengen en een slok nemen. 'Net wat we niet konden gebruiken. Net wat ik niet wilde.'
'Gaat u echt met hem duelleren?'
'Ik heb geen keus. Al zou je het misschien niet zeggen, ik beweer toch een heer te zijn. Kolonel Wagemaker eist genoegdoening. Dus die moet ik hem geven. Morgenochtend, bij het eerste licht.'
'Dit is waanzin.'
'Een bepaalde vorm ervan, zeker.'
'Waar gaat het om? Waarom heeft hij zo'n hekel aan u?'
'Hij geeft me de schuld van zijn zusters dood.'
'Is dat terecht?'
'Aye, het is mijn schuld. Maar ook de zijne. We delen de schuld. Ik denk dat hij dat niet kan verteren.'
'Hoe is zij gestorven?'
'Het is geen verhaal dat ik graag vertel. Maar aangezien we de mogelijkheid onder ogen moeten zien dat ik morgen niet meer in leven ben om de versie van die kwaaie kolonel te corrigeren...' Mcllwraith grinnikte. 'Als mijn secondant ben je bijna mijn biechtvader, Spandrel. Besef je dat wel?'
'Ik heb er nog niet in toegestemd om uw secondant te zijn.'
'Maar je doet het wel. Ik ken je inmiddels goed genoeg. We mogen de wereldse vormen dan verachten, we nemen ze wel in acht. Het zou voor jou net zo laf zijn om te weigeren mij ter zijde te staan als voor mij om te weigeren het tegen hem op te nemen.'
'En zo ja, dan heb ik het recht te weten waarom.'
'Aye, dat heb je.' Mcllwraith nam nog een slok whisky. 'Het heeft met de oorlog te maken. Net zoals veel andere dingen in mijn ontspoorde bestaan. Glorieuze en treurige tijden, zo was het toen. Maar dat vonden we niet erg. Niet zolang Marlborough ons aanvoerde. Een moeilijk heerschap. En nog moeilijker te peilen. Maar een leider in hart en nieren. Je zou hem tot in de uithoeken van de hel zijn gevolgd. Blenheim, Ramillies, Oudenaarde, Malplaquet. Ik ben overal geweest. En ik ben er trots op. Vervolgens hebben de politici hem laten vallen, zoals goede soldaten altijd ten val komen door stiekeme intriges en geheime koehandel. De regering veranderde van kleur. De kapitein-generaal werd heengezonden. Ze begonnen met vredesonderhandelingen. We hebben zo goed als gecapituleerd. De meeste Engelse soldaten keerden naar Engeland terug, terwijl de onderhandelingen zich voortsleepten door de lente en zomer van . In die maanden zat ik bij de divisie van Albemarie. Niemand wist wat we moesten doen. De meeste officieren waren Hollanders of Duitsers. Er waren heel weinig Engelsen over. Er was ook heel weinig esprit overgebleven. De Fransen zagen hun kans schoon, staken de Schelde over en vielen ons in Denain aan. Er gingen zeventien bataljons verloren. Ik hoorde bij de vele krijgsgevangenen. We werden naar Valenciennes gestuurd en daar opgesloten tot er een wapenstilstand was gesloten. Ik raakte bevriend met een Engelse officier van het garnizoen in Marchienne, waar de Fransen zich ook meester van hadden gemaakt. Hij was zwaargewond en onze gevangenbewaarders deden weinig moeite om hem te behandelen. Voor de wapenstilstand was hij dood. Hij heette Hatton. Kapitein John Hatton. Goeie kerel. Hij liet me beloven een brief van hem naar een jongedame in Engeland te brengen met wie hij verloofd was. Zijn geliefde Dorothea. Haar achternaam weet je al.'
'Wagemaker.'
'Precies. De Wagemakers hadden een stuk land in Berkshire. Dat hebben ze nog steeds, denk ik. Toen ik werd vrijgelaten om me weer bij het restant van mijn regiment aan te sluiten, kon ik onmiddellijk op wachtgeld afzwaaien. Het land was soldaten als wij beu. Onze tijd zat erop. Ik had geen idee wat ik moest doen of waar ik heen moest. Ik had in elk geval geen zin om naar Schotland terug te gaan. Ik had mijn schepen daar allang achter me verbrand. Ik wilde terugkeren naar wat ik het beste kon: vechten. Er is altijd wel ergens ter wereld een leger dat om soldaten verlegen zit. Maar voordat ik me daarin ging verdiepen, moest ik Hattons brief nog naar zijn verloofde brengen. Ik schreef haar om haar van mijn komst op de hoogte te stellen en ging daarna op weg naar huize Wagemaker, Bordon Grove, aan de rand van Windsor Forest.'
'Was kolonel Wagemaker daar ook?'
'Ja. Hoewel hij toen maar luitenant was. Net als ik was hij op wachtgeld gezet en rustte hij thuis uit. Onze Augustus beschouwde zich toen als hoofd van de familie omdat zijn vader onlangs was gestorven, hoewel zijn broer Tiberius de zaken op het landgoed leidde. Wat Dorothea betrof, zij was in allerlei opzichten het juweel van het stel en dat zou ze onder alle andere omstandigheden ook zijn geweest. Ze was niet alleen een schoonheid, maar ook een schat van een vrouw. In alle opzichten een engel. Het was zo'n hoogstaande jonge vrouw dat je je wel moest afvragen hoe ze aan zo'n stel hufters van broers was gekomen. Een lammetje tussen de wolven. Ze bedankte me voor mijn condoleance en het bezorgen van de brief. Ze drong erop aan dat ik een poosje zou blijven. En dat deed ik. En ik bleef er veel te lang. Broer Tiberius bood me een excentriek gebouw op het landgoed te huur aan. Blind Man's Tower heet het, ironisch zo genoemd vanwege de trap naar de bovenste verdieping die aan de buitenkant zit. Weer en wind hebben er vrij spel en die trap heeft leuning noch balustrade. Maar de benedenverdieping is zo gezellig als een echte cottage. Ik huurde het alleen voor de winter. In de lente wilde ik weer op pad.'
'En lukte dat?'
'Ja. Maar inmiddels was er van alles gebeurd. Datgene waarover Wagemaker en ik gaan duelleren, had zich toen al voltrokken. Ik leerde de familie veel te goed kennen. Dat was mijn vergissing. Een soldaat moet ergens ingekwartierd zijn, maar nooit denken dat hij een thuis heeft gevonden. De Wagemakers zaten op zwart zaad. Hun vader had hun zaken slecht beheerd en Tiberius was niet de juiste man om daar verandering in te brengen. Er woonde een tante bij hen in om hun zieke moeder gezelschap te houden en die mopperde meer dan eens tegen me over de schulden die ze hadden. Dat verklaart ongetwijfeld waarom Tiberius mij Blind Man's Tower wilde verhuren. Alle inkomsten waren welkom. En dat verklaart waarom hij en Augustus het helemaal niet zo erg vonden dat die arme Hatton dood was. Ze deden ook nooit alsof, en een paar keer spraken ze minachtend over hem, totdat ze zagen dat het mij ergerde en ze op hun woorden gingen letten. Ze hadden een andere, rijkere echtgenoot op het oog voor Dorothea: Esmund Longrigg, eigenaar van het naburige en beter geleide landgoed. Longrigg had de functie van hoofdhoutvester of zoiets bij Bosbeheer, met een aangename reeks emolumenten. Hij en Dorothea werden op bals en muzikale evenementen rond Kerstmis dikwijls bij elkaar geplaatst, en Longriggs oog werd gestreeld. Maar Dorothea zag niets in hem. Dat kon ik haar niet kwalijk nemen. Die Longrigg beviel mij ook niet. Een aardappel naast een goudrenet. Maar wel rijk. Voor haar broers was dat het enige wat telde. Ze drongen er bij haar op aan om ja te zeggen als ze een aanzoek kreeg. Of wannéér, zoals zij het zagen. En dat liet niet lang op zich wachten.' Mcllwraith nam zuchtend nog een slok whisky. 'Ze vroeg om bedenktijd. Vervolgens vroeg ze mij om raad. Ze had een hekel aan Longrigg. Maar ze wist hoe belangrijk het huwelijk voor de toekomst van de familie was. Toch bleef ze een hekel aan hem houden. Ze zou een miserabel leven met hem krijgen. Wat moest ze doen?'
'Wat heeft u haar aangeraden?'
'Om het aanzoek af te slaan.' Mcllwraith keek opzij naar Spandrel. Zijn gezicht was in de schaduw. 'Als haar broers zo bezorgd waren voor de toekomst van de familie - waarmee ze hun eigen comfort bedoelden - dan moesten ze maar de handen uit de mouwen steken om daarvoor te zorgen en geen hypotheek op het geluk van hun zus nemen.' Er leek een glimlach om zijn mond te spelen bij de herinnering aan zijn woorden.
'Dat was mijn advies.'
'En volgde ze het op?'
'Ja zeker, ze heeft hem afgewezen. Wat hun grotelijks mishaagde, zoals je je wel voor kunt stellen. Temeer omdat ze wisten dat ze mij was komen bezoeken alvorens op Longriggs aanzoek te reageren. En ze vermoedden dat ik haar ertoe aan had gezet. Ze was zo nobel om het te ontkennen. Maar toen ze me er niettemin van beschuldigden, koos ik ervoor om het niet te ontkennen. Ik had de pest in dat ze me hadden ontboden om me te verhoren als de eerste de beste pachter die op stropen was betrapt. Longrigg was er ook bij. De broers schenen te denken dat ze het recht hadden om me te vertellen wat ik al of niet mocht doen, domweg omdat ik op hun terrein woonde. Er vielen harde woorden. Men werd driftig. Longrigg had het lef om te insinueren dat ik oneerbare bedoelingen had met Dorothea. Vervolgens ging Augustus nog verder door te laten doorschemeren dat het niet alleen bedoelingen waren. Ik eiste dat hij die belediging introk. Hij weigerde. Dus heb ik hem uitgedaagd. Ik had geen keus.'
'U heeft hém uitgedaagd?'
'Aye. Maar het duel is nooit uitgevochten. Dorothea was inmiddels niet meer dan een gevangene in eigen huis. Ik mocht haar niet meer ontmoeten. Ze wist me via haar dienstmeisje een brief toe te smokkelen waarin ze me smeekte om niet met haar broer te duelleren. Ze zei dat ze de gedachte niet kon verdragen dat een van ons om haar zou sterven. Ik antwoordde dat het een erekwestie was en dat ik geen andere keus had, tenzij Augustus zijn opmerking introk. Ik wist dat hij dat niet zou doen. Toen al was hij daar te koppig voor. En te dapper. Hij had de uitdaging opzettelijk uitgelokt. Hij wilde met me duelleren. En ik met hem. God vergeve me. Maar het is er nooit van gekomen. Althans, tot nu toe. Er werd een dag en een tijdstip voor het treffen vastgesteld. De avond tevoren smeekte Dorothea haar broer om mij zijn excuses aan te bieden. Toen hij weigerde, zei ze kalmpjes welterusten, liep naar de bovenste verdieping van het huis en wierp zich over de balustrade in het trappenhuis.'
Spandrels adem stokte. 'Heeft ze zelfmoord gepleegd?'
Mcllwraith knikte grimmig. 'Het was een val van zo'n twintig meter op een vloer van flagstone. Een wisse dood. En de enige gegarandeerde manier die ze kon bedenken om het duel te voorkomen. Ze had mijn brief met mijn gezwollen uitvlucht over eer als reden om te weigeren de uitdaging in te trekken in de mouw van haar jurk gestopt. Die heeft Augustus natuurlijk gevonden. Hij is een ijverige speurneus, dat moet ik hem nageven. En die vondst stelde hem op de een of andere manier in staat om zijn eigen verantwoordelijkheid voor wat ze had gedaan te vergeten. Hij legde het allemaal op mijn bord. Natuurlijk werd het duel uit respect afgelast, zoals Dorothea had voorzien. Maar wat Augustus betrof, werd het alleen maar tot na de begrafenis uitgesteld.'
'Maar niet wat jou betrof.'
'Nee. Ik kon niet iets doorzetten wat Dorothea met haar leven had willen voorkomen. Ik heb de uitdaging ingetrokken.'
'Hoe reageerde Wagemaker?'
'Hij daagde mij toen uit. Wat ik weigerde, op de wankele basis dat een lage officier geen hogere kan uitdagen. De werkelijke reden was heel iets anders natuurlijk, en kennelijk ging die zijn begrip te boven. En dat is blijkbaar niet veranderd. Maar nu is hij geen lagere officier meer. Ik kan het duel niet weigeren.'
'Wat gaat er gebeuren?'
'Een van ons zal sterven. Hij heeft niet acht jaar gewacht om zich met een schot in de lucht tevreden te stellen. Hij is een man van zijn woord. En dat heeft hij gegeven.'
'Maar de nagedachtenis van zijn zus...'
'Zal mij waarschijnlijk meer doen dan hem.'
'Nee toch? Je bedoelt toch niet...'
'Ik weet niet wat ik bedoel, Spandrel. Het is al laat. En whisky maakt me dikwijls overdreven sentimenteel. Maar ik zal je het volgende vertellen, voor wat het waard is. Na de begrafenis ben ik direct uit Blind Man's Tower vertrokken en op reis gegaan. Het Deense leger kon me wel gebruiken in zijn oorlog tegen Zweden. Vandaar dat ik voldoende van die taal heb geleerd om onze overtocht op de Havfrue te regelen. Ik was natuurlijk niet de enige Engelse huurling van de Denen. Er waren er een heleboel. En daaronder was er een die kolonel Augustus Wagemaker had leren kennen toen hij in Ierland diende. Blijkbaar was hij daar een berucht duelleerder geweest. Gauw op zijn tenen getrapt. Vastbesloten zijn gram te halen. En nog nooit mis geschoten.' Mcllwraith dronk de heupfles leeg. 'Volgens mij wist Dorothea maar al te goed dat het veel waarschijnlijker was dat ze eerder mij redde dan haar broer.' Hij zuchtte. 'Hier heb je iets om over na te denken als we morgen op de standplaats zijn. En als ik gelijk heb, weet Wagemaker het net zo goed als ik. Misschien hield ze wel een beetje van me. Misschien wel meer dan een beetje. Zo ja, dan is dat de werkelijke reden dat hij me haat. En waarom hij me wil doodschieten.'
Een paar deuren verder, in de kamer die kolonel Wagemaker met Nicholas Cloisterman deelde, brandde geen kaars. Maar slechts een van de bewoners kon de slaap niet vatten. Cloisterman lag met wijdopen ogen op bed zorgelijk in de duisternis te staren. Van de andere kant van het vertrek klonk de regelmatige ademhaling van de slapende Wagemaker. Cloisterman kon zich niet voorstellen dat iemand op de vooravond van een duel zo goed kon slapen. Zelf had hij dergelijke erezaken altijd ijverig omzeild. Hij gaf de voorkeur aan een x-aantal verontschuldigingen en vernederingen boven het vooruitzicht op een plotselinge, pijnlijke en naar zijn mening zinloze dood. Hij was ook nog nooit als secondant opgetreden en wilde dat nu evenmin, maar Wagemaker had erop gestaan met gebruikmaking van het uitgekookte argument dat dit een door God gezonden kans was om af te rekenen met een gevaarlijke rivaal in de jacht op het Groene Boek, en dat Cloisterman daarom verplicht was hem te assisteren.
De mogelijkheid dat hij in plaats van Mcllwraith het leven zou laten bij het vuurgevecht van de volgende ochtend was niet bij hem opgekomen. Hij leek zelfs opgewekt zeker van de uitkomst. 'Mcllwraith is zo goed als dood,' had hij achteloos gezegd. Ook over de reden van het duel was Wagemaker spaarzaam met woorden geweest. Cloisterman meende dat hij als zijn secondant het recht had om die te weten. 'Hij heeft mijn zusters dood op zijn geweten. Nu moet hij met zijn leven boeten voor het hare.'
Als die twee opvliegende oude ijzervreters vastbesloten waren elkaar onder vuur te nemen, mochten ze hun gang gaan wat Cloisterman betrof. Hij kon het in elk geval niet verhinderen. Het was ook onmiskenbaar eenvoudiger het Groene Boek aan Estelle de Vries - die ze zeker voor de Simplonpas zouden inhalen - te ontfutselen zonder dat Mcllwraith hetzelfde zou proberen. Maar geen van die overwegingen kon hem kalmeren. Hij mocht die Wagemaker niet en vertrouwde hem evenmin. Hij onderschreef het idee van de kolonel niet dat dit een snelle, schone dood zou worden, dat er een oude rekening werd vereffend en een huidig probleem uit de weg geruimd, vrij van consequenties, zonder kans op bestraffing. In Cloistermans ervaring was het leven nooit zo simpel en de dood evenmin.
Wat hem vooral dwarszat was dat hij geen idee had welke houding de Zwitserse overheid tegenover duelleren innam. Wist hij veel, het kon wel verboden zijn door de een of andere antieke kantonnale wet. Zo ja, dan zouden niet alleen de duellerenden, maar ook de secondanten strafbaar zijn. Gedurende zijn bezoek aan het stadhuis om de dood van Zuyler en Jupe te bespreken, had hij zich bij de beambte van de schout als een achtenswaardige en geaccrediteerde vertegenwoordiger van de Britse regering gepresenteerd. Hoe de schout zou reageren als zo iemand bij een duel betrokken raakte, was iets waarbij hij maar liever niet stilstond. Maar Wagemaker stond in dienst van Walpole. En het had er alle schijn van dat Walpole weldra over aller lot zou beschikken. Cloisterman had geen andere keus dan zich in zijn lot te schikken.
Maar hij hoefde het nog niet prettig te vinden. Wat hem vooral dwarszat was het feit dat hij aan niets anders kon denken. Er viel toch van alles te overpeinzen in de uitzonderlijke omstandigheden die tot de fatale worsteling in Pension Siegwart hadden geleid. Zuyler en Jupe hadden elkaar gedood en Estelle de Vries was er met het Groene Boek vandoor. Dat was wel duidelijk. Maar waar was ze heen gevlucht? De Simplonpas lag zo voor de hand dat Cloisterman vreesde dat het te veel voor de hand lag. Mevrouw De Vries was een koelbloedige, vindingrijke vrouw gebleken. Hóe vindingrijk, daar moesten ze volgens hem nog achter komen. Maar hij scheen zich maar niet te kunnen concentreren op aanwijzingen omtrent haar intenties, aanwijzingen die volgens hem zeker te vinden moesten zijn te midden van het spaarzame feitenmateriaal rond haar gedrag tot nu toe. In plaats daarvan zat zijn hoofd verstopt met de wrede absurditeit van een duel bij dageraad tussen twee mannen die hij amper kende over een vrouw die allang dood was en die hij helemaal nooit had gekend. Hij bevond zich in een ellendig parket. En op de een of andere manier leek het allemaal nog erger omdat een van de duelleerders in dezelfde kamer als een roos lag te slapen, terwijl Cloisterman voorbestemd was te woelen en te draaien tot de lange nacht ten einde was. Waarna...
'Je wordt verdomme bedankt, Dalrymple,' mompelde hij binnensmonds. 'Dit heb ik niet verdiend.'
Maar verdienste had er allemaal niets mee te maken. Dat wist hij maar al te goed.