HOOFDSTUK DERTIEN

Het water over

'We lopen hier zo rustig vandaan als twee professoren op een promenade, Spandrel,' zei Mcllwraith. Hij ontspande zijn pistolen en stak ze in de zakken van zijn overjas. 'Maar als je probeert ervandoor te gaan, schiet ik je zonder pardon neer. Daar kun je van opaan. Ik heb je nodig, maar ook weer niet zo hard dat ik verzet voor lief zal nemen. Vergeet ook niet dat je een ontvluchte gevangene bent. Waarschijnlijk zullen ze me belonen voor de moeite. Het is een klein eindje lopen naar een veilig onderkomen. Zodra we er zijn, zal ik uitleggen wat ik van je wil. Tot dat moment hou je je mond dicht en je oren open. En nu rechtdoor lopen.'

De eenvoud van de instructies was Spandrel merkwaardig welkom. Hij had geen notie wie - of wat - Mcllwraith was. Maar feit bleef dat hij niet meer in een bedompte cel onder het stadhuis zat en er schuurden ook geen boeien over zijn polsen. Hij was vrij, althans tot op zekere hoogte. En afgaande op wat Cloisterman had gezegd, geen ogenblik te vroeg. Overal loerde het verraad. Je kon niemand vertrouwen. Maar voorlopig liep hij door de zonnige straten van Amsterdam en ademde hij de heldere lucht diep in. In feite was dat alles waar hij de laatste tijd naar had verlangd.

De route die ze liepen, voerde over een drukke markt en daarna zonder onderbrekingen via een aantal stegen en grachten naar de haven in het noorden. Toen ze de drukke kaden bereikten, opende zich een vergezicht tussen de daken ten oosten van de Montelbaanstoren. Maar ze liepen naar het westen, langs de werven en over grachtbruggen. Langzaam maar zeker verloor Spandrel het gevoel dat iedereen naar hem keek. Niemand wist wie hij was en niemand kon het iets schelen. Eigenlijk had hij een poging moeten doen om de stad te ontvluchten. Maar hij zou pas echt opvallen op de lange rechte wegen door de velden van een vlak land dat hij niet kende. De stad die hem gevangen had gehouden, was tevens zijn enige vluchtplek.

Uiteindelijk kwamen ze bij een rustiger gedeelte in het westelijk havengebied. Hier waren de pakhuizen voor het merendeel met luiken afgesloten en onbewaakt. Voor hen doemde een windmolen op die op een bastion van de stadsmuur stond dat in de richting van de Noordzee wees. Een stukje daarvoor leidde Mcllwraith Spandrel door een steegje tussen een hoge houten schutting aan de ene kant en een rij pakhuizen aan de andere. Aan de andere kant van de schutting hoorden ze zagen en timmeren, maar ze hadden de steeg voor zich alleen. Aan het einde was een werf aan een soort insteekhaven. Ze liepen door en in de verte voer een aak langs.

'Dit is ver genoeg,' zei Mcllwraith plotseling. Ze stopten voor de deuren van een pakhuis dat wat Spandrel betrof precies op zijn buren links en rechts leek. Boven de latei waren nummer en het woord Specerijen geschilderd. Mcllwraith haalde een sleutel te voorschijn, opende de deur en gebaarde Spandrel naar binnen te gaan.

Binnen was het zo koud en donker als in een grafkelder, maar droog was het wel. Het stof rook zoetig. Mcllwraith stak een lantaarn aan die aan een balk hing, maar de lichtkring reikte niet verder dan een chaos van ondersteboven gekeerde kisten en een bank met een rieten mand vlakbij. Spandrel vroeg zich af hoe ver de achterwand zou zijn. In het donker klonk getrippel en gescharrel.

'Hier blijven we tot het donker wordt,' zei Mcllwraith. 'Ergens is kool en een kacheltje zodat we niet dood zullen vriezen. En...' Hij liep naar de bank om de riemen van de mand los te maken. 'De ratten hebben hier nog niet doorheen geknaagd, dus zullen we ook niet verhongeren.' Hij tilde de deksel op. 'Brood, kaas en ham. Een fles bier. En wat tabak. Voldoende van alles. Daar zul je wel trek in hebben na een paar weken gevangeniskost.'

'Waarom doet u dit?'

'Niet omdat ik met je te doen heb, Spandrel, als je daar soms op hoopte. Er hangt een prijskaartje aan mijn hulp.'

'Ik heb geen geld.'

'Maar je kunt me toch terugbetalen.'

'Hoe?'

'Eet eerst maar wat, man. Je moet weer op krachten komen.' Mcllwraith schopte een kist naast de bank en gebaarde dat Spandrel moest gaan zitten. Hij scheurde een homp van een brood en gaf het aan hem met erbij een paar dikke plakken ham. Daarna ontkurkte hij de fles en zette die naast Spandrel op de bank. 'Lekker?'

Het brood was vers en zacht, de ham mager en sappig. De smaak joeg door Spandrels systeem. Hij hoestte, nam een slok bier en keek naar Mcllwraith. 'Ja, lekker,' zei hij.

'Niet schrokken, anders kots je het sneller uit dan je het weg kunt krijgen. We hebben alle tijd.' Mcllwraith stopte zijn pistolen weg, stak een pijp op en ging op de bank zitten, terwijl Spandrel wat kalmer at en dronk. 'Ik ben kapitein James Mcllwraith. Ik treed op uit naam van generaal Ross, die lid is van de geheime enquêtecommissie van het Lagerhuis inzake de South Sea Company. De Commissie Brodrick, zoals hij wordt genoemd. Ooit van gehoord?'

'Ja, ik denk het wel. Maar wat...'

'Alles op zijn tijd, Spandrel. Luister maar gewoon braaf. Ik heb een schriftelijke volmacht van het Lagerhuis om alles te doen wat ik nodig acht om de wensen van de commissie uit te voeren en van elke Britse onderdaan op mijn weg te verlangen dat hij me helpt. Beschouw jouw hulp maar als ingeroepen. Ik heb dit pakhuis voor een kortstondige periode gehuurd. Wat de agent van de eigenaar betreft, heb ik het nodig voor de verplaatsing van een lading kaneel. Maar de lading zijn wij. Jij en ik. En wij vertrekken in plaats van aan te komen. Aertsen zal denken dat we naar Rotterdam gaan. Zijn manschappen zullen een stal vol paarden uitputten om op onze schaduw te jagen. Als we die kant op waren gegaan, zouden ze ons hebben ingehaald, dat staat vast. Je zou te zeer een blok aan mijn been zijn geweest om ze voor te blijven. Maar in werkelijkheid vertrekken we per boot. De Havfrue is een Deens vaartuig. Het vertrekt vanavond naar Christiania. Wij zullen van de partij zijn. De kapitein wil ons naar de oostkust van de Zuiderzee brengen, uiteraard tegen een royale vergoeding. Hij zal ons in Harderwijk afzetten. Dat ligt in de provincie Gelderland. Wees maar dankbaar voor de grondwettelijke fijne nuances van de Nederlanders, Spandrel. Buiten Holland kun je niet gearresteerd worden, hoe ze ook tekeergaan of met affidavits zwaaien, en daarvoor zou niet eens tijd zijn, ook al zou Aertsen onze bestemming raden. En dat is onwaarschijnlijk. In Harderwijk kopen we paarden en daarop rijden we naar de grens.'

'Maar waarom? Waar gaan we heen?'

'God helpe ons, begrijp je dan helemaal niets, man? Ligt dat niet voor de hand?'

'Nee. Niet in het minst.'

Mcllwraith slaakte een zucht. 'Jij hebt het Groene Boek toch bij De Vries afgeleverd?'

'Ik heb iets afgeleverd.'

'Je moet toch hebben gezien wat het was?'

'Nee. Het zat verzegeld in een verzenddoos. Die doos heb ik wel gezien. Verder niets.'

Mcllwraith stiet een buiklach uit die in de nokbalken weergalmde. 'En ik hoopte nog wel dat jij het in één oogopslag zou herkennen. Dat was een van de redenen waarom ik je uit de nor heb gehaald. Je zou Zuyler en de aantrekkelijke weduwe toch wél herkennen als je hen zag?'

'Ja, natuurlijk.'

'Dan moest ik maar dankbaar zijn voor de kleine zegeningen. Dat stel heeft het Groene Boek, Spandrel. Ze hebben geprobeerd het voor honderdduizend pond aan de regering - ónze regering - te verkopen.'

'Hoeveel?'

'Honderdduizend. En ze zouden het waarschijnlijk nog betaald hebben ook, als zich geen stompzinnigheid op hoog niveau had afgespeeld.'

'Honderdduizend pond... voor een boek?'

'Niet zomaar een boek. Het Groene Boek. Met de neerslag van de duisterste geheimen van de South Sea Company. Wie er is omgekocht. Wanneer. Voor hoeveel. Alle namen. Alle getallen. De hele mikmak.'

'Is dat wat ik heb gebracht?'

'Kennelijk. Knight had het niet bij zich toen hij werd gearresteerd. En het is bekend dat Knight een bezoek aan Janssen heeft gebracht voordat hij uit Engeland vertrok. De commissie zoekt er al naar sinds ze vorige maand met haar werk is begonnen: het is het enige waarachtige document dat de handel en wandel van de compagnie weergeeft. De officiële boekstukken waren maar een lading valse cijfers en namen. Maar zelfs van smeergeld moet een administratie worden bijhouden. De commissie moet dat boek hebben om de schuldigen van hoog tot laag uit te roken. En ik ben van plan het voor ze te pakken te krijgen.'

'Hoe?'

'Door Zuyler en zijn amorosa te achterhalen. Het ligt voor de hand dat zij De Vries hebben vermoord en jou de schuld in de schoenen hebben geschoven. Ik weet niet zeker of Zuyler of De Vries achter die aanslag op jouw leven zat, als dat het al is geweest. Maar dat doet er niet meer toe. Volgens Cloisterman gaat het geld van De Vries naar zijn zoon. De weduwe krijgt niet eens de spreekwoordelijke aalmoes. Misschien heeft de oudeheer haar uit zijn testament laten schrijven uit angst dat ze anders een goede reden zou hebben om zijn vertrek uit deze wereld een handje te helpen. Als dat zo is, heeft hij haar dat natuurlijk gezegd en dat kan haar niet van warme, echtelijke gevoelens hebben vervuld. Algauw heeft Zuyler haar ongetwijfeld laten zien wat een jongere man te bieden heeft en hebben ze het erover gehad om er samen vandoor te gaan. Maar ze hadden geld nodig. En het Groene Boek bood hun de mogelijkheid om meer te bemachtigen dan ze ooit konden hopen uit De Vries te persen. Ze moesten hebben geweten dat het onderweg was voordat jij kwam. Gezamenlijk moeten ze zich van alle geheimen van De Vries hebben meester gemaakt. O, wat zijn ze slim geweest. Dat is een ding dat zeker is. Maar slimheid wil wel eens schipbreuk lijden op domme pech. Onze ambassade in Den Haag wordt geleid door een hersenloze kwast. En de staatssecretaris aan wie hij verantwoording schuldig was - wijlen de onbetreurde lord Stanhope - had zichzelf zo opzettelijk onwetend van het South Sea-schandaal gehouden, dat hij niet begreep wat Zuyler hem te koop aanbood. Dus is het aanbod van de hand gewezen. Dat was triest en het kwam ons gevlogen tortelpaartje heel slecht uit.' Mcllwraith klapte in zijn handen. 'Maar hoe fortuinlijk voor ons.'

'Fortuinlijk?'

'Aye, man. Fortuinlijk voor ons allebei. In de eerste plaats voor mij. Want als de verkoop wel was doorgegaan, zou de regering het Groene Boek nu al hebben. En we mogen er gerust van uitgaan dat er te veel ministers in genoemd worden om het ooit in de openbaarheid te zien komen. Sunderland om maar een voorbeeld te noemen. Nou, als de commissie zijn chicanes aan de grote klok kan hangen... Goed, nu heb ik nog de kans om ze daartoe in staat te stellen.'

'En ik?'

'Jij? Voor jou is het nog beter, Spandrel. Jij bent uit de gevangenis. En dat zul je blijven ook, als je mij niet uit het oog verliest. De commissie zal bij je in het krijt staan als wij ze het Groene Boek bezorgen. En dat wil zeggen dat de regering bij jou in het krijt staat, omdat het vaststaat dat we een heel fonkelnieuw stelletje ministers zullen krijgen als de waarheid over het huidige zwikkie eenmaal bekend is. Dan hoef je niet bang te zijn om weer naar Amsterdam gestuurd te worden om terecht te staan. Dan hoef je je niet meer voor je schuldeisers te verbergen. De meest vooraanstaande daarvan zal waarschijnlijk zelf voor de rechter moeten verschijnen.' Mcllwraith' stem werd plotseling ernstig. 'Dat wil zeggen: als je mij wilt helpen, natuurlijk. Als je besluit dat het veiliger voor je is om ervandoor te gaan, dan kan ik je beloven dat je voor eeuwig op de loop zult moeten blijven. En ik kan ervoor zorgen dat je niet naar Engeland terug kunt zonder te worden gearresteerd om aan de Nederlandse autoriteiten te worden uitgeleverd. Dan ben je weer terug bij af, en waar je zonder mij gebleven zou zijn.' Daarna klonk hij weer wat vriendelijker. 'Maar daar is geen sprake van, hè? We zitten in hetzelfde schuitje.'

'U wilt alleen dat ik u help om Zuyler en Estelle de Vries te vinden?'

Het klonk zo eenvoudig, maar Spandrel besefte dat het waarschijnlijk niet zo makkelijk zou zijn. Maar wat was het alternatief? Mcllwraith had gelijk. Ze zaten in hetzelfde schuitje.

'Dat is alles, beste man.'

'Dan zal ik doen wat ik kan. Hoewel ik geen flauw idee heb hóe u ze denkt te vinden.'

'Door me in hen te verplaatsen en te gebruiken wat God me heeft gegeven om mee te denken. Zuyler heeft tegen Dalrymple - die kwast in Den Haag - gezegd dat hij wel wist waar hij een andere koper kon vinden. En dat de koning hem en Stanhope niet dankbaar zou zijn als hij hoorde wie de koper was. Dat was woordelijk wat hij zei. En daar kon hij wel eens spijt van krijgen. Wie zou er het meest voor over hebben om de koning in de ogen van het volk te schande te zetten? Wie anders dan degene die zelf koning wil zijn? Die denkt dat hij dat rechtens reeds is?'

'De pretendent.'

'Juist, Spandrel. Ze willen het bij de jakobieten proberen. Ze zullen in Parijs een broeinest aantreffen. Maar hun onderhandelingen met Dalrymple en Stanhope zal ze afkerig hebben gemaakt van onderhandelen via tussenpersonen. Als je het mij vraagt, gaan ze naar het hof van Jacobus Edward Stuart zelf.'

'In Rome?'

'Aye. Maar wees niet bang.' Mcllwraith grijnsde. 'We halen ze in lang voordat ze de Eeuwige Stad zullen bereiken. Dat beloof ik je.'

Spandrel had nog altijd geen idee hoe Mcllwraith zijn belofte gestand wilde doen, toen ze vroeg in de avond op een nabije kade aan boord gingen van de sloep die de kapitein van de Havfrue had gestuurd om hen op te halen. Ze voeren bij maanlicht door de haven naar de plaats waar het schip buiten de versperring van de havenmond voor anker lag. Spandrel was zowel banger als opgewondener door de gebeurtenissen dan hij Mcllwraith wilde laten merken. Zijn nieuwe metgezel kon zijn verlosser zijn, of een wolfin schaapsvel. Daar was met geen mogelijkheid achter te komen. Spandrel kon ook in de verste verte niet vermoeden hoe, of waar hun reis zou eindigen. Hij had gevreesd nooit uit Amsterdam te zullen wegkomen en had alleen maar gehoopt op een veilige thuisreis. Maar nu scheepte hij zich in voor een reis naar het onbekende. Hij was verder van huis dan ooit. En er was geen weg terug.

HOOFDSTUK VEERTIEN

De achtervolging

De dagen na 'de ontvoering van gevangene Spandrel', zoals het incident in de winkel van Ugels droogjes in Aertsens rapport werd beschreven, waren niet makkelijk voor Cloisterman. Hij moest alle aantijgingen dat hij met Mcllwraith onder een hoedje had gespeeld om Spandrel weg te krijgen weerleggen, maar hij kon dat niet zo krachtdadig doen als hij wel zou willen wanneer Aertsen zijn eigen functie bedreigd zou zien. In dat geval zou hij zichzelf waarschijnlijk verdedigen door schout Lanckaert over te halen tot een aanbeveling om Cloisterman tot persona non grata te laten verklaren, zodat hij bezoedeld naar Engeland terug moest. Cloisterman genoot van het leven in Amsterdam en zijn vrijage met de dochter van een rijke tabakshandelaar verkeerde in een veelbelovend stadium. Verbanning zou de ondergang van al zijn plannen betekenen en moest dus voorkomen worden.

De enige manier waarop hij dat meende te kunnen doen, was behoedzaam te zijn als het ging om Spandrels onschuld of schuld. Het lag nu wel voor de hand dat Zuyler De Vries had vermoord en ervoor had gezorgd dat Spandrel de schuld kreeg. Maar om dat met zoveel woorden te zeggen, zou neerkomen op twijfels uitspreken over de competentie van de schout, en dus van zijn waarnemer. Daarom weerhield hij zich ervan om het thema ter sprake te brengen in de hoop dat Aertsen zijn terughoudendheid zou belonen. In dat opzicht was het eigenlijk vrij prettig dat de autoriteiten er niet in waren geslaagd om Spandrel opnieuw te arresteren en zijn ontvoerder in de kraag te pakken, omdat dit inhield dat het onderwerp niet ter tafel hoefde te komen. Spandrels vlucht uit gevangenschap was gênant, maar minder gênant dan toegeven dat de werkelijke schuldige hun allang was ontglipt. Het was ook tekenend dat Aertsen niets zei over het feit dat Mcllwraith een agent van de Commissie Brodrick was. Had hij dat wel gedaan, dan zou dat tot een officieel protest van de Staten van Holland bij het Lagerhuis geleid kunnen hebben, waarvan de consequenties voor alle betrokkenen niet te overzien waren. Daarom was Mcllwraith officieel een anonieme handlanger van Spandrel en dat zou hij blijven zolang hij niet in zijn kraag was gepakt. Cloisterman was natuurlijk verplicht een redelijk accurate versie van de gebeurtenissen aan Dalrymple te rapporteren. Maar hij ging ervan uit dat Dalrymple evenals Aertsen de weg van de minste weerstand zou kiezen. Aangenomen moest worden dat Mcllwraith zich - met Spandrel als vrijwillige of tegenstribbelende reisgezel - niet meer in de Zeven Provinciën bevond. En het was niet waarschijnlijk dat het tweetal ooit terug zou keren. In die zin behoorden zij niet meer tot de besognes van viceconsuls en zaakgelastigden. Die Mcllwraith mocht uitspoken wat hij wilde en anderen mochten zich druk maken om de consequenties. Cloistermans memorandum over de kwestie aan Dalrymple droeg de stempel van dat aangename aspect tussen elke terughoudende regel. Maar het leverde niet de reactie op die Cloisterman had verwacht: ofwel stilzwijgen, of een bits maar in wezen goedkeurend briefje. In plaats daarvan werd Cloisterman per kerende post naar Den Haag ontboden.

'U zou mij verplichten,' schreef Dalrymple met een abominabel handschrift dat haast, of misschien wel radeloosheid deed vermoeden, 'als u zich hier zo spoedig als het beschikbare transport u mogelijk maakt kunt vervoegen.' Dat voorspelde weinig goeds. Dat voorspelde zelfs onheil. De urgentie waarmee hij was ontboden, bood de schrale troost dat Cloisterman zich gerechtigd achtte om per koets te reizen in plaats van met de trekschuit. De reis kostte niettemin het grootste deel van de dag en even kwam hij in de verleiding om zich pas de volgende morgen bij Dalrymple te vervoegen omdat hij moe was, honger had en een bad wilde nemen. Maar hij ging toch naar de ambassade om zijn komst te melden, omdat hij ervan uitging dat Dalrymple allang naar huis was. Dat was inderdaad het geval, maar de assistent van zijn secretaris, Harris, was er nog en bleek instructies te hebben om te blijven, specifiek met het oog op een late komst van Cloisterman. 'Meneer Dalrymple wil u graag spreken, meneer. Erg graag zelfs, zou ik zeggen. Ik moet u onverwijld naar zijn woning begeleiden.'

Dalrymples woning was in feite maar een klein stukje lopen. De allereenvoudigste instructies zouden voor Cloisterman voldoende zijn geweest om er zonder begeleiding te komen. Cloisterman kon zich niet aan de indruk onttrekken dat het gezelschap van Harris niet bedoeld was om te voorkomen dat hij zou verdwalen, maar dat hij rechtsomkeert zou maken. De voortekenen werden steeds onheilspellender. Toen Cloisterman werd binnengelaten, was er een soort muzikaal divertissement gaande. Een flard slecht vertolkte Handel volgde Dalrymple uit de salon. Er zweefde een onaangenaam en licht onthutsend glimlachje om de lippen van de zaakgelastigde en Cloisterman meende amper dat dit was omdat hij blij was hem te zien. Harris kreeg opdracht in de antichambre te wachten en zij trokken zich terug in de beslotenheid van Dalrymples werkkamer, waar de glimlach al snel verdween.

'Wanneer hebben wij voor het laatst het genoegen gesmaakt u hier te zien, Cloisterman?'

'Op de afscheidsreceptie van lord Cadogan, als ik het wel heb.'

'Al zo lang geleden?'

'Inderdaad, ja.'

'Wel wel. Misschien treft u het dat ik het ben in plaats van lord Cadogan aan wie u rekenschap moet afleggen. Hij was geen makkelijke heerschap en zou niet geamuseerd zijn geweest door uw wanbeleid in de recente gebeurtenissen.'

'Ik heb kapitein Mcllwraith alle assistentie verleend,' zei Cloisterman kalm. 'Volgens uw instructies.'

'Mijn instructies vermeldden niet dat u hem zou helpen een gevangene te ontvoeren.'

'Dat heb ik niet gedaan.'

'O nee? Ik denk niet dat schout Lanckaert dat zo ziet.'

'Mijn rapport was gedetailleerd en correct. Als u het heeft gelezen, zult u...'

'Ik heb het zeker gelezen. En ik ben zelden verplicht geweest een miserabeler kroniek van wanprestatie te lezen.'

'Het zal me ongetwijfeld deugd doen uw exegese te horen over wat ik wel had moeten doen.'

'Ik heb geen tijd voor lessen in vakbekwaamheid, Cloisterman. U mag van geluk spreken dat de Hollanders niet geneigd schijnen te zijn er veel werk van te maken.'

'Dat is niet helemaal een kwestie van geluk.'

'O nee?' Dalrymple keek Cloisterman sceptisch aan. 'Ik weet liever niet hoe u het met de Amsterdamse politie op een akkoordje heeft gegooid. Ik heb u niet ontboden met het doel u een schrobbering te geven. De omstandigheden bieden mij daar geen ruimte toe.' Dalrymples gezichtsuitdrukking liet weten dat hij dat betreurde. 'Heeft u enig idee van de mate van onzekerheid die onder de nieuwe staatssecretaris over ons aller toekomst hangt?'

'Het ligt voor de hand dat lord Townshend niet dezelfde is als lord Stanhope.'

'Hij staat niet eens op eigen benen, Cloisterman. Walpole schrijft hem voor wat hij moet denken en doen. En het zal niet lang meer duren voordat hij nog veel meer mensen voorschrijft wat ze moeten denken en doen. Vandaag zou de Commissie Brodrick verslag uitbrengen aan het Lagerhuis. Wist u dat?'

'Ik moet bekennen van niet.'

'Haar aantijgingen, wat die ook mogen behelzen, zullen Walpole alleen maar steviger in het zadel zetten. Wij zullen voortaan naar zijn pijpen moeten dansen. Begrijpt u wel? We mogen niet toestaan dat hij onze loyaliteit in twijfel trekt.'

'Hij zal daar ongetwijfeld geen reden toe hebben.'

'In dat geval zal het u aangenaam treffen dat u de kans krijgt een demonstratie van uw loyaliteit aan de nieuwe orde te geven.'

'O ja?' Cloisterman voelde zich niet aangenaam getroffen. Integendeel zelfs. Hij voelde een zorgelijkheid die aan angst grensde. 'Wat voor kans?'

'In 't Goude Hooft wacht een speciale afgezant van lord Townshend en dus van Walpole - op u. Dat is een herberg hier vlakbij. Harris zal u de weg wijzen. De gezant is een militair. Kolonel Augustus Wagemaker. Een rechtstreekser type dan Mcllwraith, maar net zo'n harde, zou ik zeggen.'

'En hij wacht op mij?'

'Jawel. U weet meer van deze hele verrekte toestand dan wie ook. U bent de voor de hand liggende keus.'

'Waarvoor?'

'Wagemaker zal uitleggen wat hij van u verlangt. U zult uw best doen uw uiterste best - om hem ter wille te zijn.'

'Kunt u me niet enig idee geven wat hij wil?'

'Het zou me niets verbazen als het lastig wordt. Hoewel geheel binnen uw mogelijkheden. U gaat op reis, Cloisterman.' Dalrymples glimlach was weer uit zijn schuilplaats gekropen. 'En het zou wel eens een lange kunnen worden.'

De inhoud van het rapport van de Commissie Brodrick, waar Dalrymple nog slechts naar kon gissen, was inmiddels bekend bij het Lagerhuis in Londen. Het had vier uur gekost om het document voor te lezen; eerst door Brodrick tot zijn stem het begaf en vervolgens door de kamervoorzitter. De duistere complexiteit van het verhaal was formidabel, maar wat de regering betrof, waren de aantijgingen huiveringwekkend eenvoudig. Aan bepaalde ministers was smeergeld betaald in de vorm van gratis South Sea-aandelen die later voor een gegarandeerde winst verkocht konden worden om ervoor te zorgen dat ze een oogje toeknepen voor de flagrante onregelmatigheden bij het conversieproject van de nationale schuld; onregelmatigheden waardoor de compagnie was opgezadeld met een schuldenlast van £14.500.000 tegenover inkomsten uit de schatkist van £2.000.000. Met andere woorden: insolvabiliteit op kolossale, zo niet bespottelijke schaal. De ministers die werden genoemd als ontvangers van het smeergeld waren zoals verwacht de onderminister van Financiën John Aislabie, de minister van Posterijen James Craggs sr., staatssecretaris van Financiën Charles Stanhope en, wat min of meer een verrassing was... de minister van Financiën en opperkamerheer Charles Spencer, derde graaf van Sunderland.

Welke stappen de Kamer in het licht van zulk belastend bewijs zou nemen, was nog niet duidelijk toen de avondzitting werd verdaagd. Vervolging van de betrokken ministers was de voor de hand liggende koers, maar dat zou betekenen dat vonnis en strafmaat aan de lords van het Hogerhuis moest worden overgelaten. Veel kamerleden waren ervoor dat berechting van adel en hoofden van dienst in het Lagerhuis zou plaatsvinden. Het besluit daarover moest nog een dag wachten. Maar sommige zaken duldden geen uitstel. Het rapport had de staatssecretaris voor het Southern Department James Craggs jr. in een kwaad daglicht gesteld. Niet dat hijzelf smeergeld had aangenomen, maar hij zou steekpenningen hebben georganiseerd voor de hertogin van Kendall en haar zogenaamde nichten. De hertogin, geboren Ehrengard Melusina von der Schulenburg, was niemand minder dan des konings openlijk erkende maitresse. De gade van de koning had de afgelopen zevenentwintig jaar huisarrest gehad in een Duits kasteel na een affaire met een Zweedse graaf, na een echtscheiding op grond van niet-samenwonen. De 'nichten' van de hertogin waren in werkelijkheid haar dochters van de koning. Hun corruptie, indien bewezen, zou gevaarlijk dicht in de buurt van de koning zelf komen. Craggs kon dienaangaande niet zelf worden gehoord, omdat hij in de dodelijke greep van de koepokken verkeerde. En zijn medestaatssecretaris, burggraaf Townshend, viel niets te verwijten. Maar er was wel een akelige plicht op zijn schouders beland: zijn kribbige vorst uitleggen hoe de reputatie van de koninklijke dames moest worden beschermd.

Zo kwam het dat lord Townshend op een uitzonderlijk tijdstip voor zulke uitnodigingen het kabinet van de koning in paleis St. James werd binnengeleid, voorgegaan door de Turkse kamerheer, de ondoorgrondelijke Mehemet. De amper minder ondoorgrondelijke graaf Sunderland was al aanwezig. Hij had een smal, scheef gezicht dat voor eeuwig gefixeerd leek in een uitdrukking halverwege een glimlach en een frons. Zijn ogen stonden dicht bij elkaar en keken je niet aan. Hij begroette Townshend met zijn gebruikelijke koelheid en was kennelijk onaangedaan door de aantijging van het Lagerhuis eerder op de avond dat hij voor £50.000 aan South Sea-aandelen had aangenomen, in feite als zwijggeld.

Maar als Sunderland kalm was in het aangezicht van de storm, de koning was dat niet. Hij was altijd al een onpeilbare persoonlijkheid geweest met zijn haperende Engels, zijn masker van een gezicht en zijn weinig sociale gedrag, maar het was Townshend zonneklaar dat de laster aan het adres van zijn geliefde minnares een tere snaar had geraakt. 'Ze hadden niet het recht om zulke dingen te zeggen,' klaagde hij tandenknarsend. 'Meneer Craggs heeft de hertogin alleen maar bijgestaan. Wat is daar mis mee?'

'Ik ben ervan overtuigd dat lord Townshend niet denkt dat er iets mis was,' zei Sunderland.

'Dat is juist, majesteit,' zei Townshend haastig. 'En ik heb er alle vertrouwen in dat de aankoop van aandelen door de hertogin de Kamer bij de overweging van het rapport niet zal bezighouden.' (Ze had ze natuurlijk niet gekocht, maar het was opportuun om het verzinsel dat ze dat wel had gedaan te onderschrijven).

'De aankoop van aandelen door wie óók,' sprak de koning met zware nadruk, 'is hun zaak niet.'

Townshend wierp een blik op Sunderland. Wat, of liever gezegd wie bedoelde de koning met 'wie ook'? Het was geen moeilijke gok dat zijn opperkamerheer het antwoord wist. 'Ik vrees dat ze ervoor zullen zorgen dat het hun zaak wel is, meneer.'

'Misschien kan uw zwager ze overhalen om dat achterwege te laten,'

zei Sunderland met iets meer van zijn glimlach dan zijn frons.

'Hij heeft ze zover dat ze het rapport niet zullen drukken.'

'Drukken?' Even waarde er iets van afschuw over het gelaat van de koning. 'Wij wensen geen drukwerk.'

'En dat komt er ook niet, meneer.'

'Zijne majesteit maakt zich zorgen om de... paperassen van de heer Knight, Townshend. Hoe komt het dat uw departement er niet in is geslaagd de hand op alle documenten te leggen?'

'Knight heeft stappen ondernomen om een aantal van zijn... gevoeliger documenten buiten ons bereik te houden. Maar we zijn ze op het spoor.'

'Spoor?' informeerde Sunderland. 'Bedoelt u dat letterlijk?'

'Waar is het?' kwam de koning tussenbeide. 'Das Grüne Buch.' Hij kon zich er kennelijk niet toe brengen het bewuste artikel in het Engels te omschrijven.

'We doen ons uiterste best om het te vinden, meneer.'

'We?' Sunderlands wenkbrauwen gingen omhoog.

'Mijn departement,' zei Townshend uitgestreken.

'Ongetwijfeld met raad en daad bijgestaan door uw zwager.'

'De algemeen betaalmeester doet wat hij kan.'

'Inderdaad. Maar u moet uitkijken. Het roodborstje is van nature een solitaire vogel.'

'Onder de gegeven omstandigheden zou ik zeggen dat jij meer hebt om voor uit te kijken dan ik, Spencer.'

'Het rapport? Dat stelt niets voor.' Sunderland makte een achteloos gebaar. 'Ze kunnen mij niets maken.'

'Zonder dat Groene Boek, bedoel je?'

'Ik bedoel...' Sunderland slikte de restvan zijn woorden in. Kennelijk was hij van mening dat hij maar beter kon zwijgen over wat hij eigenlijk bedoelde. 'Ze zouden niet durven,' voegde hij er ten slotte aan toe. 'Ik heb de meesten van hen gemaakt. En de rest kan ik breken.'

'Breek ze,' zei de koning eensklaps, ontwakend uit de dagdroom waarin hij was verzonken toen zijn twee ministers zaten te kibbelen. 'Ja. Dat is wat u te doen staat.'

'Met alle respect,' zei Townshend, 'het Lagerhuis kan niet gebroken worden, meneer. Maar het kan wel beteugeld worden. Nu Craggs junior zo ziek is en zijn vader en de heer Aislabie van ernstige misstappen beschuldigd worden, is het voor ons allen goed dat meneer Walpole er is om uw regering te verdedigen. En ik kan u verzekeren dat hij zulks met volledige inzet doet.' Sunderland snoof minachtend, maar Townshend bleef de koning aankijken en vervolgde: 'Wat lord Sunderland en ik in het Hogerhuis tot stand kunnen brengen, heeft zijn beperkingen, Sire. Dit wordt in het Lagerhuis afgehandeld. Meneer Walpole doet zijn uiterste best om ze te beteugelen. Als iemand het kan, is hij het.'

'Walpole,' zei de koning peinzend. 'Is hij te vertrouwen?'

'Ik vertrouw hem,' zei Townshend.

'En het schijnt dat de rest van ons dat wel zal moeten,' zei Sunderland. In werkelijkheid was Walpole moeilijker te vertrouwen dan Townshend bereid was te erkennen. Hij was zo hartelijk en oneindig vertrouwelijk. Townshend en hij hadden samen in Eton en Cambridge gestudeerd, Townshend was met zijn zuster getrouwd, ze hadden in de loop der jaren samen gegeten, gejaagd, gediscussieerd en geslempt. Maar meestal wist hij toch nog steeds niet wat zich in zijn hoofd afspeelde. Achter Walpoles talrijke vertrouwelijkheden school steevast een hardnekkige dubbele agenda.

Die agenda voerde hem bijvoorbeeld diezelfde avond van het Lagerhuis naar de Tower of London, een uitstapje waarvan Townshend niets wist, en ook niets zou mogen weten. Walpole had daar ooit zelf gezeten en wilde niet worden herinnerd aan dat dieptepunt in zijn politieke carrière. Maar Sir Theodore Janssen kon moeilijk naar het Lagerhuis worden ontboden. En hij moest Sir Theodore wel spreken.

'Dit is een verrassing,' zei de bejaarde financier toen zijn bezoek werd binnengelaten. 'En een eer, waarschijnlijk.'

'Wij moeten praten, Janssen,' zei Walpole zonder plichtplegingen. 'En ik wil snel terzake komen. Als ik steekspelletjes wil, zoek ik wel een scherminstructeur.'

'En waar gaat het dan om, meneer Walpole?'

'U weet dat de Commissie Brodrick vandaag verslag aan het Lagerhuis heeft uitgebracht?'

'Vanzelfsprekend. Dat zal een fraaie vertoning zijn geweest. En een smartelijke voor een aantal van uw collega-ministers. De gouverneur zal hier weldra met een tekort aan accommodatie kampen.'

'Mijn collega-ministers kunnen me geen zier schelen, Janssen. Wie me wel een zier kan schelen, ben ik zelf. Ik neem aan dat hetzelfde voor jou geldt.'

'Uiteraard.'

'Dit zijn geen omstandigheden voor een heer van uw leeftijd en stand.'

Walpole keek om zich heen. 'Vindt u wel?'

'Ik moet het helaas met u eens zijn.'

'Ik wil het Groene Boek,' glimlachte Walpole. 'En ik heb geen tijd voor gedraai.'

'Dat blijkt.'

'Wat wilt ú, Sir Theodore?'

'De jaren die me nog resten comfortabel en in vrijheid doorbrengen.'

'Zoals het er nu voorstaat, is dat niet waarschijnlijk.'

'Helaas niet.'

'Waar is uw voetknecht tussen twee haakjes? Ik hoor dat hij u niet meer bezoekt. Wie u nu scheert, weet ik niet, maar het is geen barbier, naar uw kin te oordelen.'

'Het komen en gaan van bedienden is toch niet wat u bezighoudt?'

'Alles houdt me bezig.' Walpole liet zijn stem dalen. 'Waar is Jupe?'

'Ik wou dat ik het wist. Zoals u al zo vriendelijk heeft opgemerkt, heb ik behoefte aan hem.'

'Maar ik vermoed dat hij juist in uw behoeften voorziet. Al weet u niet precies waar hij uithangt. Ik zal er niet omheen draaien. Knight heeft u het Groene Boek in bewaring gegeven. Maar u bent het kwijt. En Jupe is erachteraan.'

'Dat is de grofste...'

'Ontkennen zal niet baten. U verspilt zowel uw eigen tijd als de mijne. Over enkele weken zal het Lagerhuis besluiten hoe u gestraft moet worden voor uw aandeel in de catastrofe. Om aan gevangenisstraf, boete, of beide te ontkomen, heeft u machtige vrienden nodig. Maar die heeft u niet. Ze zijn allemaal dood of gevlucht of zitten in hetzelfde schuitje als u. Ik ben uw enige hoop. Ik kan u helpen, Sir Theodore. En dat zal ik ook doen. Als u mij helpt.'

Er viel een korte stilte waarin de twee mannen elkaar aankeken. Toen zei Sir Theodore: 'Wat wilt u?'

'Dat heb ik al gezegd: het Groene Boek.'

'Ik heb het niet. Ik weet evenmin waar het is.'

'Maar dat kan veranderen. En zo ja, dan wil ik de eerste zijn om daarvan te horen.'

'Prima. Akkoord.'

'Heus?'

'Wat is het alternatief?'

'Het alternatiefis dat u misschien denkt mij een rad voor ogen te kunnen draaien. Knight heeft u het boek gegeven om het op een veilige plek te verbergen, zodat het later gebruikt kon worden om er clementie mee te kopen. Een andere reden kan er niet zijn. Misschien denkt u dat zulks nog altijd mogelijk is. Maar dat zou een vergissing zijn. Ik kan niet worden gedwongen om u te helpen. Ik kan alleen overreed worden.'

'Dan moet ik trachten u te overreden.'

'Inderdaad.'

'Maar overreding is een tweesnijdend zwaard. Ik heb het boek gelezen. Ik weet wat erin staat.'

'Dat dacht ik al.'

'O ja?'

'En hoe wist ik dat?'

'Dat is een goede vraag. Maar er is iets heel merkwaardigs. Want ziet u, ik heb namelijk de indruk - heel sterk de indruk - dat u precies weet wat er in het boek staat. Zo ja, dan weet u ook dat druk uitoefenen op het Lagerhuis om mij met zachte hand te bejegenen slechts een geringe prijs voor de geheimhouding van de inhoud is.'

'Gering voor mij misschien.' Walpole knipoogde. 'Maar voor u betekent het alles.'

'Alles is misschien precies wat er op het spel staat.' Sir Theodore wreef over zijn slecht geschoren kin. 'Als het boek in de... verkeerde handen valt.'

'Het is zeker spijtig dat u niet beter heeft uitgekeken.'

'Spijtig, zegt u?' Sir Theodore toverde een uitdagend glimlachje om zijn lippen. 'Wat dat aangaat is het spijtig dat zo heel veel mensen, zo heel veel hooggeplaatste mensen niet beter hebben uitgekeken.'

Terwijl het ene gesprek in de Tower of London werd beëindigd, begon er een ander gesprek over hetzelfde onderwerp in de herberg 't Goude Hooft in Den Haag. Cloisterman had kolonel Wagemaker gevonden in een eethokje boven de gigantische gelagkamer en had direct een minder gunstige indruk van lord Townshends gezant gekregen dan die Dalrymple had gegeven: een rechtstreekser type dan McIlwraith, maar net zo'n harde. Dat was ten dele juist, maar zei niets over de bloedstollende dreiging die er van de man uitging. Hij had iets bikkelhards, maar geen sprankje hartstocht. Cloisterman verraste zichzelf door met genegenheid aan Mcllwraith terug te denken toen hij met enige aarzeling in Wagemakers kille ogen keek.

'U reist licht, meneer Cloisterman,' zei Wagemaker. 'Dat bevalt me.'

'Om u de waarheid te zeggen, reis ik niet licht, kolonel. De reis van Amsterdam naar Den Haag is geen rondreis door Europa.'

'De reis die wij gaan ondernemen is dat ook niet, maar kan wel even lang duren.'

'Meneer Dalrymple heeft daar al iets over gezegd. Ik zou het op prijs stellen...'

'Weet u waar dit allemaal om te doen is?'

'De legger van Knight. Ja, dat weet ik.'

'En ik hoor dat u over diplomatieke vaardigheden beschikt.'

'Ik mag dat graag denken.'

'Ik kan me geen oponthoud veroorloven. Ik ben soldaat en geen politicus. Maar misschien heb ik een politicus nodig om de weg te effenen. Op zulke momenten kunt u de kost verdienen.'

'Ik heb geen behoefte aan de kost verdienen, zoals u dat uitdrukt. Ik heb verplichtingen in Amsterdam waar ik graag naar terug zou keren.'

'U zult Amsterdam niet een-twee-drie terugzien. We gaan naar het zuiden.'

'Zuiden?'

'Die kant zullen Zuyler en mevrouw De Vries op zijn gegaan. Ik hoor dat u mevrouw De Vries van gezicht kent.'

'Ik heb haar een paar keer ontmoet in het gezelschap van wijlen haar m...'

'Goed genoeg. U kent Spandrel ook.'

'Ja.'

'En Jupe.'

'Nou, inderdaad. Kapitein Mcllwraith ook, als het erop aank...'

'Ik ken Mcllwraith, meneer Cloisterman. Van vroeger.' Voor het eerst blonk er iets van gevoel in Wagemakers ogen. En het was geen warm gevoel. 'Hem kunt u aan mij overlaten.'

'Als u zegt naar het zuiden...'

'Zuyler en mevrouw De Vries zullen trachten de legger aan de jakobieten te verkopen. Dat ligt voor de hand.'

'Bedoelt u dat ze het boek naar de troonpretendent zullen brengen? In Rome?'

'Ze zullen een poging doen. Maar we moeten ze inhalen en de legger bemachtigen voordat ze hun bestemming bereiken. We moeten ook Mcllwraith en Jupe inhalen. Ze liggen allemaal op ons voor. Maar ook weer niet zo ver dat ze niet gepakt kunnen worden. Geen van hen.'

'Dit klinkt onmiskenbaar... riskant.'

'Er zullen zich problemen voordoen. Misschien zelfs gevaren. We kunnen niet anders verwachten.'

'Ik wel. Ik heb geen ervaring in dit soort avonturen. Ik ben geen soldaat, kolonel.'

'Dat hoeft u mij niet te vertellen.' Wagemaker nam hem minachtend op. 'Maar kennelijk is er niets beters voorhanden.'

Die nacht sliep Cloisterman slecht. Wagemaker was van plan bij het krieken van de dag te vertrekken en of hij nu wilde of niet, Cloisterman zou met hem meegaan. Hij vervloekte Dalrymple omdat hij zijn diensten had aangeboden; vermoedelijk was de vice-consul een handig excuus om niet zelf te hoeven. Amsterdam was de juiste plaats op het verkeerde tijdstip gebleken. Ze hadden een ruige tocht met onzachtzinnige transacties voor de boeg en hij kon niet zeggen voor welke van de twee hij het slechtst was toegerust. Maar hij zag geen uitweg, of hij moest ontslag nemen en naar Engeland terugkeren en een onzekere en berooide toekomst onder ogen zien. Hij had ook weinig fiducie in de weg die vóór hem lag. Het was een duivelse toestand. Maar hij was gedoemd de duivel te dienen.

HOOFDSTUK VIJFTIEN

De weg naar het zuiden

Het tempo van Mcllwraith was voorspelbaar pittig. Spandrel had al meer dan een jaar niet gereden en het nooit regelmatig gedaan, dus hij had zadelpijn en was al moe voordat ze het Hollandse grondgebied hadden verlaten. De angst dat hij weer in zijn kraag zou worden gepakt, had hem tot dan toe vleugels gegeven. Maar toen ze eenmaal op de hoge slingerende weg door de Rijnvallei waren, begon hij te protesteren en om een rustdag te smeken. Maar natuurlijk was dat aan dovemansoren gericht. Mcllwraith' hoop om Zuyler en Estelle de Vries in te halen berustte op het feit dat zij waarschijnlijk geen snelle reizigers waren en bovendien geen specifieke reden hadden om bang voor achtervolgers te zijn. Maar ze waren ook niet op hun achterhoofd gevallen. Het Groene Boek was een bezit waarvan de waarde langzaam afnam en bovendien een gevaarlijk artikel om in je bezit te hebben. Hoe vlugger ze in Rome waren en het verkocht hadden, des te beter.

In de Graue Gans, de belangrijkste koetsherberg van Keulen, kwam Mcllwraith er voor het eerst achter dat ze op de juiste weg waren. Een Engels echtpaar dat Kemp heette en waarvan de man voortreffelijk Duits sprak, had er een week daarvoor gelogeerd. Ze reisden per sjees, maar leken een reis te maken die een robuuster voertuig verlangde. Er had een wagenmaker aan te pas moeten komen om een paar gebroken spaken te vervangen. En ze hadden de herbergier gevraagd om andere herbergen op de weg naar Zwitserland aan te bevelen.

Die ontdekking bracht Mcllwraith in een opperbest humeur. Hij dronk meer, en praatte die avond in de gelagkamer ook meer dan ooit sinds ze uit Amsterdam waren vertrokken. Spandrel dronk ook te veel en weldra was hij te verdwaasd om te volgen wat er werd gezegd. Later herinnerde hij zich vaag dat Mcllwraith herinneringen had opgehaald aan het aantal tegenstanders dat hij in de strijd over de kling had gejaagd, en aan een gelegenheid waarbij kennelijk de kapitein-generaal zelf, de hertog van Marlborough, zijn strategisch advies had ingewonnen. Hij had ook iets verteld over geheime opdrachten achter de vijandelijke linies. Maar op dat punt werd Spandrels geheugen nog waziger, wellicht even wazig als de herinneringen van Mcllwraith.

De kapitein vertoonde de volgende morgen geen nadelige gevolgen van de slemppartij toen hij Spandrel voor het krieken van de dag wekte om bijtijds op pad te gaan. Spandrel zelf had een wollig hoofd, kreeg na een paar uur in het zadel een schele hoofdpijn, en de plek waar Zuyler hem met de hamer had geraakt, bonsde zo hard dat zijn ogen ervan traanden. Toen hij erover klaagde, stelde Mcllwraith voor om de pijn als een nuttig aandenken aan de verraderlijke Hollander te beschouwen en te beseffen dat hij nu de kans had om wraak te nemen. Maar wraak was wel het laatste waar Spandrel aan dacht. De eenvoudige vreugde van de vrijheid had plaatsgemaakt voor de knagende angst dat hij steeds dieper in het moeras wegzakte. Als hij iets had geleerd van zijn ervaringen sinds zijn vertrek uit Londen, was het wel dat eenvoudige mensen zich nooit of te nimmer mochten inlaten met de zaken van de hoogste klasse; ze mochten er zelfs in de verste verte niets mee te maken hebben. Maar hier reed hij toch maar en begroef hij zich er steeds dieper in. Groene Boeken en jakobieten konden gemakkelijk zijn eind betekenen. Als dat zo uitpakte, was dat allemaal zijn eigen schuld. Maar wat kon hij anders? Mcllwraith had hem waar hij hem hebben wilde: aan zijn zijde. En daar zou hij blijven. Totdat...

Wanneer? Dat was de vraag. Als de Kemps inderdaad Zuyler en Estelle de Vries waren, hadden ze een voorsprong van een week. Dat kon wel eens een kleine vijfhonderd kilometer zijn. Spandrel zag niet in hoe zo'n afstand overbrugd kon worden, hoe hard ze ook reden. De waarschijnlijkste uitkomst was volgens hem dat hij niet overbrugd zou worden. Ze zouden te laat in Rome aankomen om de verkoop van het boek te verhinderen. In bepaalde opzichten hoopte hij dat hij gelijk zou krijgen. Dan zouden ze niets meer kunnen doen, maar zou hij wel hebben gedaan wat er van hem verlangd was en kon hij misschien een bescheiden beloning verwachten. Aan de andere kant besefte hij dat dit dwaasheid was. Als de onderneming op niets uitliep, zou er geen sprake van een beloning zijn, behalve ver van huis in de steek gelaten worden. Dat was natuurlijk te verkiezen boven gevangenschap in Amsterdam. Vergeleken met wat hem nog maar een paar dagen geleden boven het hoofd leek te hangen, was deze reis een godsgeschenk. Alleen, met niets dan onzekerheid aan het einde van zo'n reis en als er een gure tegenwind door de vallei blies op momenten dat er geen natte sneeuw of motregen van de berghellingen daalde, kon zo'n geschenk algauw de vorm van een vloek aannemen.

'Trek niet zo'n lang gezicht, man,' maande Mcllwraith aan het avondeten in een herberg bij Koblenz waar ze nooit van de Kemps hadden gehoord. 'Ik geef je te eten, je mag paardrijden. Ik denk zelfs voor je. Aha...'

Hij wees naar Spandrel met zijn vork waar een halve aardappel met jus aan gespietst zat. 'Dat is het, hè? Je hebt je eigen gedachten gehad. Dat moet je niet te veel doen. Dat is helemaal niet goed voor je.'

Goed voor hem of niet, Spandrel bleef maar denken en zich zorgen maken. Over wat er te gebeuren stond als ze hun prooi zouden inhalen. En over wat er zou gebeuren als dat niet lukte.

Spandrel zou zich nog meer zorgen hebben gemaakt als hij besefte - zoals Mcllwraith zeker deed - dat zij ook werden nagezeten. Hun stiekeme aftocht uit Hollands grondgebied had hen genoopt tot Keulen een indirecte en tijdrovende route te kiezen. Hun oorspronkelijke voorsprong was dus tot nog geen dag teruggebracht. Wagemaker en Cloisterman brachten die nacht in de Graue Gans door, waar ook zij informatie kregen over een Engels stel in een sjees, plus een tweetal reizigers dat de avond tevoren blijk van hun belangstelling had gegeven. Het waren twee lichamelijk en geestelijk uitputtende reisdagen voor Cloisterman geweest sinds zij Den Haag achter zich hadden gelaten. Wagemaker was een zwijgzame en onvriendelijke reisgezel, die scheen te denken dat Cloistermans beheersing van het Duits en het feit dat hij een aantal van de mensen die hij zocht van gezicht kende zijn armzalige rijkunst en gebrek aan uithoudingsvermogen goed maakten, zij het maar net. Dat zat Cloisterman niet lekker, maar hij was niet in de positie om daar veel aan te doen. Maar opgepept en stoutmoedig door het voedsel en de wijn in de Graue Gans, besloot hij terug te slaan op de enige manier die hij beheerste, namelijk door vraagtekens bij Wagemakers strategie te zetten.

'Misschien zitten we Mcllwraith en Spandrel wel op de hielen, kolonel, maar wij allen liggen een heel eind achter de twee mensen die hebben wat we trachten te achterhalen. Ik begrijp niet hoe u hen denkt in te halen.'

'Ik denk dat het wel lukt.'

'En waarop zijn uw... gedachten... gebaseerd?'

'Op het feit dat Zuyler en mevrouw De Vries in Zwitserland een moeilijke keus moeten maken. De Alpen overtrekken? Of de boot nemen en de Rhóne afzakken naar Marseille om vervolgens de boot naar, pak weg, Napels te nemen en vandaar naar Rome te reizen?'

'Ze kunnen de Rhóne niet afzakken,' zei Cloisterman, die Wagemakers redenering opeens begon te volgen.

'Waarom niet?'

'Omdat de afgelopen zomer in Marseille de pest is uitgebroken. De haven is nog steeds dicht. Er is geen verkeer op de Rhöne. In het grootste deel van de Provence zou chaos heersen. Niemand die bij zijn volle verstand is zou proberen die route te nemen.'

'Dat heb ik ook gehoord. Dus welke route nemen ze dan?'

'Over de Alpen. Ze moeten wel.'

'In deze tijd van het jaar? Ik zou me al twee keer bedenken voordat ik het alleen zou doen. Met een vrouw... is vragen om moeilijkheden.'

'Wat kunnen ze anders?'

'Op beter weer wachten.'

'Maar dat kon wel eens een maand of langer duren.'

'Dus wachten ze niet. Maar volgens mij zijn ze er niet tegen opgewassen. Als je het mij vraagt, zullen ze een poging wagen en de oversteek opgeven als ze beseffen hoe moeilijk en riskant die is. En tegen die tijd...'

Wagemakers rechterhand sloot zich om een denkbeeldige strot. 'Zijn ze binnen handbereik.'

'Ook van Mcllwraith.'

'Jawel. En van Jupe. Maar als het eenvoudig zou zijn...' Wagemaker opende zijn vuist en staarde naar zijn handpalm. 'Zouden ze mij niet hebben gestuurd.'

Het feit dat staatssecretaris James Craggs jr. op de leeftijd van vijfendertig jaar aan koepokken overleed, leidde het Lagerhuis niet lang af van zijn jacht op de ministers die in het rapport van de commissie Brodrick werden genoemd. Walpoles aanbeveling: vervolging door het Hogerhuis, werd van tafel geveegd, hoewel het moeilijk was vast te stellen of dit hem al dan niet dwarszat. In plaats daarvan stemde het Lagerhuis voor eigen berechting, en dat betekende toevallig dat Walpole volledig aan het proces kon deelnemen en... op de een of andere manier invloed op de uitkomst kon uitoefenen.

'Het reserveren of vasthouden van aandelen door de South Sea Company ten behoeve van enig lid van beide Kamers of personen die banden met de overheid onderhielden (ten tijde van de voorstellen van de Compagnie dienaangaande, of toen de wet daaromtrent hangende was in het parlement) zonder dat daaraan genoegzaam aandacht werd besteed,' besloot de Kamer na een debat van enkele dagen, 'was een corrupte, infame en gevaarlijke praktijk, die een ernstige smet werpt op de eer en rechtsgang van het parlement, en de belangen van zijne majesteits regering schade berokkent.'

De aanklacht was een feit. Nu moesten de beklaagden verantwoording afleggen.

Het proces tegen de eerste beklaagde, Charles Stanhope, was nog hangende toen Mcllwraith en Spandrel de Zwitserse grens vlak bij Bazel overstaken, een lange, moordende week nadat ze de Hollandse grens bijna achthonderd kilometer naar het noorden waren gepasseerd. Ze hadden bijna een dag in Heidelberg moeten doorbrengen om gezondheidsverklaringen te bemachtigen bij een overbezette arts die door de plaatselijke magistraat was benoemd. Zonder die documenten zou de Zwitserse douane hen zeker terugsturen omdat ze wel eens pestdragers konden zijn die vanuit Frankrijk het paltsgraafschap waren binnengeglipt. Nog zo'n worsteling om papieren had zich in Freiburg afgespeeld, waar ze per ongeluk in de Oostenrijkse enclave Breisgau waren beland. Mcllwraith was woest geworden door dat uitstel en had er onderweg nog meer de sokken in gezet om de verloren tijd in te halen. Spandrel kon zich niets anders herinneren dan tochten in het schemerdonker over bevroren paden tussen sneeuwbermen in eindeloze wouden, terwijl al zijn botten pijn deden. Hij was erachter gekomen dat reizen niet de opwindende ervaring was waarvan hij had gedroomd toen hij als kind naar de kaarten van zijn vader keek.

Over Zuyler en Estelle de Vries hadden ze af en toe berichten gehoord die deden vermoeden dat hun voorsprong tot slechts enkele dagen was geslonken. Spandrel troostte zich met de gedachte dat zij net zomin van de reis genoten als hij. Maar van Jupe was geen spoor te bekennen, wat Spandrel deed opperen dat hij de jacht misschien had opgegeven. Maar Mcllwraith wees dat honend van de hand. 'Hij is zo verstandig geweest om alleen te reizen, man. Dat is alles. Ik wou dat ik dat ook had gedaan, in plaats van mezelf op te zadelen met een blok aan mijn been dat rijdt als een non op een ezel én niet kan ophouden met zaniken.'

Ondanks de regelmaat van dergelijke beledigingen was Spandrel merkwaardig gesteld geraakt op zijn metgezel. Sinds hij Engeland had verlaten, leek Mcllwraith zo'n beetje de enige die hem de waarheid had verteld, hoe ongemakkelijk die van tijd tot tijd ook was. Het was niet zozeer dat Spandrel hem vertrouwde, als wel dat hij zich veilig voelde in zijn gezelschap. De man was doelbewust en had een geruststellende kracht. Hij had Spandrel flink achter zijn vodden gezeten, maar zichzelf helemaal niet gespaard.

Het leek voor de hand te liggen dat hun reis in Zwitserland zou culmineren. Nu de Rhóne dicht was, voerde de enige route naar Italië door de Alpen. En zo aan het einde van de winter was de Simplon de enige pas die de moeite van het overwegen waard was. Mcllwraith verwachtte dat de jacht daar zijn beslag zou krijgen. Hij zei niet hoe. Misschien wist hij het niet. Of misschien vond hij het niet verstandig om het te zeggen, dacht Spandrel.

Ze vertrokken de volgende morgen in alle vroegte uit Bazel en staken de kam van de Jura over in prachtig, droog, koud weer. Spandrel had verwacht dat de Alpen een wat scherpere en besneeuwdere versie zouden zijn van de toppen in het Zwarte Woud waar ze langs waren gekomen. Maar toen hij de uitgestrekte, witte en onheilspellende kolossen voor het eerst aan de horizon zag, besefte hij pas wat voor hindernis ze vertegenwoordigden. Hij kon zich amper voorstellen dat er een weg doorheen voerde.

'Ze jagen je de stuipen op het lijf, hè Spandrel?' zei Mcllwraith. 'Maar je moet niet vergeten dat ze dat ook doen bij onze slappe Hollander en zijn duifje. Nu hebben we ze. Als ratten in de val.'

Ze daalden af van de kam naar de Aarevallei en die slingerende weg volgden ze zuidwaarts tot aan Bern. De stad lag op een hoge landtong in een grote oostwaartse lus van de rivier. Ze arriveerden in de avondschemer en betraden de stad via een van de poorten in de westelijke stadsmuur. Voor Spandrel, smerig van de reis, was het gewoon de zoveelste in een reeks van uitgeputte aankomsten in de avondschemer. Bern verschilde niet van de andere pleisterplaatsen waar ze waren geweest. De poortwachter ried de herberg de Drei Tassen aan. Ze vervolgden hun weg erheen via slecht verlichte straten met kasseien. Ze namen een kamer, stalden hun paarden en gingen naar de gelagkamer om te eten en drinken. Diezelfde routine hadden ze in een zestal andere steden gevolgd. Na de maaltijd stak Mcllwraith een pijp op en staarde peinzend in het vuur. Dat was ook zo zijn gewoonte. Het benevelde ophalen van herinneringen waartoe hij zich in Keulen had laten verleiden, had zich niet herhaald. Spandrel was warm en verzadigd. Weldra had hij moeite zijn ogen open te houden. Hij verhief zijn pijnlijke ledematen van de zitkist en zei dat hij ging slapen. Mcllwraith knikte hem welterusten en bleef zitten. Spandrel wist dat het nog wel een paar uur kon duren voordat de kapitein naar bed zou gaan. En toch zou hij weer voor het eerste licht uit de veren zijn. Hij leek maar weinig slaap nodig te hebben. Spandrel daarentegen had elk uur nodig dat hij mee kon pikken. In de gang naar de trap bleef hij even staan. Daarna draaide hij zich om en liep naar het erf achter de herberg. Zo koud als het buiten was, een bezoek aan het privaat voordat hij onder de wol kroop was onvermijdelijk. Even later stak hij het erf weer over met de armen om zich heen tegen de kou. Toen hij bij de achterdeur van de herberg kwam, werd hem de weg versperd door een gestalte die uit de duisternis buiten de lichtkring van de lantaarn boven de deurpost stapte.

'Spandrel.'

De stem was niet meer dan gefluister. Toch wist Spandrel meteen dat hij hem herkende. Maar hij kon niet op de naam komen. Hij bleef staan vlak voordat hij met de man in botsing kon komen en tuurde door de schaduwen die door de lantaarn werden geworpen.

'Wat doe jij hier, Spandrel?'

'Wie bent u?'

'Weet je niet meer wie ik ben?'

'Ik... Ik weet het niet zeker.'

De man deed een stap naar achteren zodat het licht van de lantaarn op zijn gezicht viel. Nu zag Spandrel duidelijk wie hij was.

'U.'

'Ja,' knikte de man. 'Ik.'

'Wat wilt u van me?'

'Antwoord op mijn vraag. Je hoort in de gevangenis in Amsterdam te zitten in afwachting van een proces wegens moord. Dus wat moeten jij... en je nieuwe vriend...hier precies?'

HOOFDSTUK ZESTIEN

Een handvol lucht

'Ik dacht dat je naar bed was,' zei Mcllwraith fronsend, terwijl hij vanuit zijn stoel bij de haard naar Spandrel keek. Daarna keek hij naar de man die met Spandrel mee terug was gekomen naar de gelagkamer. 'Wie is dezespillebeen?'

'Ik ben Nicodemus Jupe, meneer.'

'Meneer, hè? Je klinkt beter dan je eruitziet, Jupe, dat moet ik zeggen. Waarschijnlijk moesten we vroeg of laat op je jaspanden trappen. Maar ik had niet verwacht dat je ons met een bezoek zou vereren. Wat moet je?'

'Hij denkt dat we...'

'Ik vroeg het aan hém!' viel Mcllwraith Spandrel ruw in de rede.

'Nou?'

'Kunnen we iets meer privacy opzoeken?' Jupe keek om zich heen. 'U wilt vast niet dat onze zaken aan de grote klok worden gehangen, meneer.'

'Ónze zaken?' gromde Mcllwraith. 'Er is een soort leeskamer aan de andere kant van de gang. Daar brandt geen vuur, dus zullen we die wel voor onszelf hebben. De kou zal je wakker houden, Spandrel, al zal Jupes gespreksstofje misschien niet boeien. Ga maar voor.'

Even later zaten ze in de leeskamer met de deur dicht. Langs gelambriseerde wanden stonden bureaus en stoelen. Een grote boekenkast bevatte verschillende atlassen, almanakken en bijbels. Op de tafel in het midden van het vertrek lag een enkel exemplaar van een Bernse krant onder een kroonluchter waarvan amper de helft van de kaarsen brandde. Zoals Mcllwraith al had voorspeld, was het zo koud dat hun adem condenseerde.

'Zeg het maar,' gromde Mcllwraith terwijl hij tegen de tafel leunde om te luisteren. 'Je kunt beginnen me te vertellen hoe je ons hebt weten te vinden.'

'Blijkbaar raden de poortwachters deze herberg altijd aan, meneer. Ongetwijfeld zal de waard hun moeite belonen.'

'Logeer je hier ook?'

'Nee, meneer.'

'Dus was je naar ons op zoek.'

'Ik wist dat iemand me zou volgen. Dat kon niet anders. Ik heb... mijn ogen opengehouden.'

'Maar je logeert elders. Waarom?'

'Dat zal ik zo meteen uitleggen, meneer.'

'Hou op met dat gemeneer. Je bent goddank niet een van m'n soldaten.'

'Prima... kapitein.'

'Wat heeft Spandrel je verteld?'

'Alleen dat u een agent van de Commissie Brodrick bent. Ik was bang dat u misschien de regering vertegenwoordigde.'

'Wat kan het jou schelen wie ik vertegenwoordig?'

'Dat kan mij een heleboel schelen, kapitein. Wij willen hetzelfde. Het Groene Boek.'

'Dat je meester met alle geweld ver buiten het bereik van de commissie wilde verstoppen. Hetzelfde? Aye, maar niet om dezelfde reden.'

'De omstandigheden zijn veranderd. Nu vallen onze motieven samen.'

'Hoe dat zo?'

'Sir Theodores enige kans op een lankmoedige behandeling door de commissie is door haar te helpen. Door het Groene Boek niet aan de regering maar aan de commissie te geven. Hij en de heer Knight waren oorspronkelijk van plan de ministers te dwingen hen te beschermen door te dreigen de inhoud van het boek openbaar te maken. U hoort het, ik vertel het u openhartig. Ik houd niets achter.'

'En die arme Spandrel hier moest sterven om ervoor te zorgen dat die bedreiging veilig kon worden geuit.'

'Kennelijk. Maar dat was mijn schuld niet. Ik heb alleen maar gedaan wat Sir Theodore me had opgedragen.'

'En dat doet u ongetwijfeld nog steeds.'

'Sir Theodore heeft mij opdracht gegeven het boek terug te halen en te voorkomen dat het in de verkeerde handen valt. U zult op de hielen worden gezeten door een agent van de regering, en ik mag niet het risico lopen dat hem lukt wat u of mij misschien mislukt. De kans dat ik in mijn eentje de hand op het boek zal leggen, is gering. Ik heb uw hulp nodig.'

'Maar de vraag is of wij jouw hulp nodig hebben, Jupe.'

'Jawel. Ik weet namelijk waar het boek is.'

'O, is dat zo?' Mcllwraith veerde overeind en deed een stap in de richting van Jupe. 'Nou, waarom vertel je dat dan niet?'

'Mag ik eerst uw volmacht van het Lagerhuis zien, kapitein?' vroeg Jupe zonder blikken of blozen. 'Ik moet me ervan overtuigen dat u bent wat Spandrel beweert.'

'Ha!' lachte Mcllwraith, alsof hij onder de indruk was van Jupes koelbloedigheid. Hij trok de volmacht uit zijn zak en gaf hem aan Jupe. 'Tevreden?' vroeg hij even later.

'Geheel.' Jupe gaf het document weer terug. 'Bent u van plan het boek aan generaal Ross in Londen te overhandigen?'

'Of aan de heer Brodrick. Dat maakt niet uit. Maar dat is inderdaad wat ik van plan ben.'

'En zou u bereid zijn mij een veilige terugreis naar Londen te garanderen?'

'Dat zou ik wel kunnen doen, aye. Als u ons de weg naar het boek wijst.'

'Dat is vrij eenvoudig.'

'Hoe dan?'

'Zuyler en mevrouw De Vries zijn hier gisteren aangekomen.'

'Zijn ze in Bern?'

'Jawel. Ze hebben nog geen aanstalten gemaakt om te vertrekken. Ik heb een kamer genomen in het logement waar zij logeren. Zij kennen mij natuurlijk niet. Maar ik ken hen wel. Meneer en mevrouw Kemp, noemen ze zichzelf. De Drei Tassen was natuurlijk te populair naar hun smaak. Ze gaven de voorkeur aan een rustiger plek. Maar niet rustig genoeg. Het kostte me weinig tijd om erachter te komen waar ze zich schuilhouden. Ze gaan niet vaak weg. Maar als ze weggaan, doen ze hun deur goed op slot. Maar toch denk ik dat ze het boek altijd bij zich hebben als ze weg zijn, dus zou het zinloos zijn om in te breken als ze afwezig zijn. En als ze er wel zijn...' Jupe haalde zijn schouders op. 'Het lot van meneer De Vries doet vermoeden dat Zuyler maar al te bereid is iedereen te doden die hem het boek afhandig probeert te maken.'

'Daarom heeft u dat niet op eigen houtje geprobeerd.'

'Dat moet ik inderdaad erkennen.'

'Waarom zijn ze niet doorgereden naar het zuiden?'

'Misschien willen ze kracht opdoen om de Alpen over te steken. Om inlichtingen in te winnen hoe ze dat het beste kunnen doen. Wie zal het zeggen? Maar u kunt het ze zelf vragen. Vanavond nog.'

'Inderdaad,' glimlachte Mcllwraith. 'En ik denk dat ik dat maar eens ga doen ook.'

Het was inmiddels al laat, maar de taveernes bleven druk en op de straathoeken stonden nog steeds een paar taaie kastanjeverkopers over hun roosters gebogen. Ze liepen via de hoofdstraat in oostelijke richting, langs een plompe klokkentoren en tussen hoge gevels door. In de buurt van de rivier hing een kille mist die steeds dichter werd en het licht van de lantaarns tussen de boogpoorten wazig maakte. Spandrel had geen idee of Mcllwraith twijfels koesterde of het wel verstandig was wat ze van plan waren. De kapitein was natuurlijk gewapend en had zijn pistolen geladen voordat ze vertrokken. Spandrel zelf had gemengde gevoelens: aan de ene kant wilde hij graag getuige zijn van de vernedering van twee mensen die hem graag hadden willen laten opdraaien voor hun misdaad, aan de andere kant vermoedde hij dat een en ander vast niet zo eenvoudig kon zijn als het leek. Jupe had zijn verhaal vrij logisch uit de doeken gedaan. En het tweetal nietsvermoedend te verrassen, was de strategie met de beste kans van slagen. Toch kon Spandrel een knagende twijfel niet van zich afzetten. Deze zwijgzame mars door de verlaten straten deed hem denken aan de avond waarop hij bij De Vries in Amsterdam had ingebroken. Zijn verwachtingen waren toen de grond ingeboord. En wie weet stond hem dat weer te gebeuren. Waar ze aan de afdaling naar de rivier begonnen, stak achter hen een slanke torenspits van een kerk de nachtelijke lucht in. Daarna verdween hij in de mist. Jupe ging hen voor door een smal zijstraatje en bleef staan voor een deur met een lantaarn erboven die een bordje boven de bel verlichtte waarop Pension Siegwart stond. Hij keek omhoog naar de ramen op de hoogste verdieping en drukte behoedzaam een vinger tegen zijn lippen.

'Er brandt licht in hun kamer,' fluisterde hij.

'Maakt niet uit,' antwoordde Mcllwraith. Diens gefluister klonk als een rasp op ruw hout. 'We verrassen hen zoals ze zijn.' Hij deed het luikje van de lantaarn die hij bij zich had dicht en gaf hem aan Spandrel. 'Maak maar open, Jupe.'

Jupe haalde de huissleutel uit zijn zak, deed de deur van het slot en duwde hem voorzichtig open. In de gang brandde een enkele lamp. Uit de kelder kwam ook licht en er steeg een geroezemoes van stemmen op. Ze gingen naar binnen en Jupe deed de deur dicht. 'Hun kamer is op de eerste verdieping,' zei hij met gedempte stem. 'De beste in huis.'

'Nou, dat spaart ons een gang naar de zolder, hè?' zei Mcllwraith. 'Ga maar voor, man.'

Jupe liep de trap op. Mcllwraith gaf Spandrel een teken om hem te volgen en sloot zelf de achterhoede. De treden kraakten een paar keer toen ze naar boven gingen, maar Spandrel ving achter zich toch de dreigende klik op van een pistool dat werd gespannen. Hij wilde blijven staan om Mcllwraith te vragen of hij zeker was dat dit de beste koers was. Hij wilde niets liever dan de snelheid van de gebeurtenissen vertragen. Maar hij wist dat dit zinloos was. Mcllwraith was de geharde soldaat en zich welbewust van het voordeel dat het overrompelen van de vijand meebracht. Het was een voordeel dat hij niet aan zijn neus voorbij wilde laten gaan.

Maar verrassing komt in talrijke vermommingen. Ze bereikten de overloop en keerden om naar de deur aan het uiteinde. Daaronder was een vaag streepje licht te zien. En een bewegende schaduw, alsof er iemand tussen de lamp en de deur ijsbeerde. Toen ze vervolgens dichterbij kwamen, hoorde Spandrel het onmiskenbare geluid van gesnik. Er was geen twijfel mogelijk: het was een vrouwenstem.

'Een ruzie tussen geliefden, misschien,' fluisterde Mcllwraith in zijn oor. 'Dat kon ons wel eens goed van pas komen.' Hij liep langs Spandrel naar Jupe. 'Je hebt gezegd dat ze de deur op slot doen als ze er niet zijn. En als ze er wel zijn?'

'Ik weet het niet.'

'Probeer dan, man.' Mcllwraith deed een stap naar achteren en hief een van zijn pistolen. 'Nu.'

Jupe stak zijn hand uit, draaide de deurkruk om en duwde. De deur ging open en Mcllwraith stevende de kamer in. Over zijn schouder zag Spandrel dat Estelle de Vries zich omdraaide en hem verbijsterd aankeek. 'Eén kik en het is uw laatste, mevrouw.' Mcllwraith richtte het pistool op haar en keek om zich heen. 'Waar is Zuyler?'

De beste kamer van het huis kwam neer op een schamel gemeubileerd vertrek met een hemelbed dat thuis leek te horen in een ruimere omgeving, een stoel, een ladenkast en een gammele kaptafel. Er waren geen deuren naar belendende kamers en van Zuyler was geen spoor te bekennen. Estelle de Vries droeg een eenvoudige jurk en een sjaal. Haar haar zat in de war, een lok viel over haar gezicht. Haar gezicht was bleek en ingevallen, haar ogen waren rood en dik. Toen ze de weerspannige lok met een trillende hand wegduwde, zag Spandrel het begin van een blauwe plek op haar jukbeen. 'Jij,' mompelde ze, toen hun blikken elkaar kruisten en haar schrik plaatsmaakte voor een uitdrukking van gebiologeerde afschuw. 'O, lieve God.'

'Waar is Zuyler?' herhaalde Mcllwraith.

'Die...' Ze schudde haar hoofd. 'Die is er niet.'

'Doe de deur dicht, Jupe. Zit de sleutel in het slot?'

'Ja.'

'Doe hem op slot. We willen we niet verrast worden als Zuyler terugkomt.'

'Meneer Spandrel,' zei mevrouw De Vries met haperende stem. 'Hoe... bent u...'

'Ontsnapt uit de val die u voor mij heeft gezet?' Spandrel hoopte dat hij bitterder klonk dan hij zich voelde. Ze verdiende alle verwijten die hij maar kon bedenken. Maar nu hij haar in deze staat aantrof-ontredderd, en waarschijnlijk in de steek gelaten - kon hij een scheut van medelijden niet onderdrukken. 'Wat kan u dat schelen?'

'Dat was dankzij mij,' zei Mcllwraith, die zijn pistool ontspande. 'Kapitein James Mcllwraith, mevrouw. Speciale afgezant van de geheime enquêtecommissie van het Lagerhuis inzake de South Sea Company.'

'De... wat?'

'Dit is Jupe,' vervolgde hij. 'Bediende van Sir Theodore Janssen. U

heeft hem misschien al eerder gezien. Hij is u gevolgd. Net als wij.'

'Ik begrijp het niet.'

'Ik denk van wel. We willen het Groene Boek hebben.'

'Boek? Wat voor boek?'

'Kom, kom mevrouw. U en uw geliefde hebben getracht het aan de Engelse regering te verkopen. En nu bent u op weg naar Rome om het aan het hof van de troonpretendent te verpatsen. Het is zinloos om iets anders voor te wenden.'

'Zinloos?' Ze keek van Mcllwraith naar Spandrel en weer terug.

'Volkomen.'

'En wie zegt u te vertegenwoordigen?'

'De geheime enquêtecommissie van het Lagerhuis inzake de South Sea Company.'

'Bedoelt u de regering?'

'Nee, mevrouw, het Lagerhuis. U bent goddorie toch een Engelse? U moet het verschil weten.'

'Natuurlijk. Ik... Ik dacht...' Ze legde een hand op haar voorhoofd, kneep haar ogen even dicht en wiste een paar tranen van haar oogleden.

'Mag ik gaan zitten?'

'Met alle plezier.' Mcllwraith trok met een zwierig gebaar de stoel naar haar toe. Ze nam plaats. 'Waar is het Groene Boek?'

Tot Spandrels verbazing moest ze lachen, trok vervolgens een zakdoek uit haar mouw en depte haar ogen. 'Neem me niet kwalijk. Het is... bijna komisch.'

'Ik ben trots op mijn gevoel voor humor,' zei Mcllwraith terwijl hij zijn hand zwaar op de rugleuning liet rusten. 'Maar het spijt me te moeten zeggen dat de grap me ontgaat. Waar is het boek?'

'Ik heb het niet.'

'En Zuyler?'

'Ook niet.'

'Wat is er dan van geworden?'

'Het is verdwenen.'

'Waarheen... precies?'

'In de rivier.'

'Wat?'

'Ik heb het in de rivier gegooid.'

'Heeft u het vernietigd?' vroeg Jupe.

'Ja,' knikte ze. 'Dat heb ik gedaan.'

'Ik geloof u niet,' zei Mcllwraith.

'Daar kan ik inkomen. Ik kan het zelf amper geloven. Maar het is wel zo.'

'Heeft u het in de rivier gegooid?'

'Ja.' Ze gebaarde in de richting van de rivier. 'Ik ben naar de brug gelopen en heb het over de balustrade gegooid. Daarna heb ik het nagekeken toen het door de stroom werd meegevoerd. Het water staat hoog. Het danste mee als een stuk wrakhout. Daarna is het gezonken. Of ik ben het uit het oog verloren in het woelige water. Het maakt niet uit. Inkt en papier kunnen slecht tegen water. Een paar kilometer stroomafwaarts ligt een onherkenbare, doorweekte klont op de bodem, denk ik. Maar voor uw doeleinden is het weg.'

Er viel een korte stilte. De woorden van Estelle de Vries hadden zo waarachtig geklonken dat de drie mannen er even stil van waren. Had ze dat echt gedaan? Zo ja, dan was er maar één vraag die ertoe deed. En Mcllwraith was degene die hem stelde. 'Waarom?'

'Omdat er dingen zijn die belangrijker zijn dan geld. Zoals liefde. Of het verlies ervan.' Ze liet haar hoofd zakken. 'Pieter en ik...'

'Hebben ruzie gehad?'

'Alles wat ik heb gedaan, was voor hem. Voor ons. Voor onze toekomst.'

'Zoals uw man vermoorden?'

'Bent u ooit verliefd geweest, kapitein?'

'Aye. Tot mijn spijt wel.'

'Maar u bent een man. U kunt niet liefhebben zoals een vrouw. Dat doet ze niet alleen met haar hart, maar met elke vezel van haar wezen. U begrijpt het niet.'

'Probeer het me dan maar duidelijk te maken.'

'Goed. Ik was dol op Pieter. Ik aanbad hem. Ik heb alles gedaan wat hij nodig vond om te kunnen vluchten...' Ze huiverde. 'Van De Vries. Ja, ik heb Pieter geholpen hem te vermoorden. En ik heb gelogen om mijnheer Spandrel zwart te maken.' Ze draaide zich om en keek naar Spandrel.

'Daar heb ik waarachtig spijt van.'

'Niet half zoveel spijt als ik,' zei Spandrel, die zich afvroeg of ze de dubbele bodem in zijn opmerking begreep.

'Al het geld van De Vries gaat naar zijn zoon,' vervolgde ze.

'Dat weten we,' zei Mcllwraith. 'Maar wat kan dat iemand schelen die met elke vezel van haar wezen liefheeft?'

'Dat kon me ook niets schelen,' zei ze. Maar Pieter... vond dat we geld nodig hadden als hij me in de stijl wilde laten leven die hij me toewenste. Hij kon de gedachte dat ik in armoe zou leven niet verdragen. En met het Groene Boek...'

'Was het niet nodig om te zien of uw liefde in berooide omstandigheden nog zou standhouden.'

'Nee, precies. We zijn natuurlijk inhalig geweest. Dat zal ik niet ontkennen.'

'Dat is maar goed ook.'

'Maar het was niet alleen hebzucht. Althans niet voor mij.'

'Maar wel voor Zuyler?'

'Misschien wel.' Ze glimlachte treurig. 'Toen we hier gisteren aankwamen, zei hij dat hij verder alleen zou moeten reizen. Dat het oversteken van de Alpen te veel van mijn krachten zou vergen. Ik verzekerde hem dat dit niet zo zou zijn. Maar hij hield voet bij stuk. Hij zou mij hier laten, op eigen houtje doorreizen naar Rome en me weer komen ophalen als hij het boek had verkocht. Maar in zijn ogen kon ik de waarheid lezen. Hij zou me niet komen halen. Het was hem allemaal om het geld te doen geweest. En hij piekerde er niet over om het met mij te delen. Hij hield niet van me. Hij had nooit van me gehouden. Ik was slechts een middel voor zijn zelfverrijking geweest. We hebben ruzie gemaakt, maar hij was onvermurwbaar. Er was natuurlijk geen schijn van kans dat hij van gedachten zou veranderen. Hij had dit allang besloten. Daarna is hij weggegaan. Kennelijk had hij al geregeld om de sjees te verkopen, want hij had geld nodig voor een gids voor de oversteek. Toen hij weg was, heb ik het boek naar de rivier gebracht en het in het water gegooid. Het was het laatste dat hij had verwacht, anders had hij het wel meegenomen. Hij begreep niet hoeveel ik van hem hield, ziet u. En hoe weinig het geld voor mij betekende toen ik hem eenmaal kwijt was. Maar als ik hem niet kon krijgen, verdiende hij ook zijn beloning niet. Het leek me heel eenvoudig. En ik was blij dat ik het kon doen, blij dat ik hem kon kwetsen, zoals hij mij had gekwetst. Toen hij terugkwam, heb ik hem direct verteld wat ik had gedaan.' Ze schudde haar hoofd. 'Hij doorzocht de kamer, weet u. Hij geloofde me niet. Hij dacht dat ik het ergens had verborgen. Toen hij de waarheid besefte, is hij boos geworden.' Haar vingers gingen naar de blauwe plek op haar wang. 'Erg boos.'

'En toen?'

'Is hij weggegaan. Ik denk dat hij nu wel ergens in een taveerne zal zitten om mij te vervloeken en zijn dromen te verdrinken omdat hij een kans op rijkdom is misgelopen.'

'Die kans heeft u ook gemist.'

'Iedereen.' Ze keek van de een naar de ander. 'Moet u niet zoeken? U gelooft me toch zeker niet op mijn woord?'

Mcllwraith zuchtte. 'Nee. Ik vrees dat we dat niet kunnen doen.' Hij draaide zich om naar Jupe en Spandrel. 'Jullie weten allebei wat we zoeken. Ik stel voor dat jullie aan de slag gaan.'

'We gaan het niet vinden,' zei Spandrel. 'Ofwel soms?'

'Waarschijnlijk niet. Maar zoek toch maar.'

Dat kostte weinig tijd. De ladenkast bevatte alleen kleren en er waren maar een paar plaatsen waar zo'n boekwerk verstopt zou kunnen worden. Jupe trok een reistas onder het bed vandaan en wierp er een blik in. Daarin zat de verzenddoos. Maar die was leeg, zoals Spandrel al had verwacht. Daarna rolde Jupe het tapijt weg dat de halve vloer bedekte en hurkte met de lantaarn op de planken op zoek naar tekens dat er een plank verwijderd was geweest. Maar die waren er niet.

'Gefeliciteerd, mevrouw,' zei Mcllwraith toen de speurtocht met het verwachte resultaat ten einde was. 'De regering zal u erkentelijk zijn.'

'Waarom?'

'Omdat de vernietiging van het Groene Boek haar goed uitkomt. De schuldigen gaan vrijuit en...' Hij maakte een hakkend gebaar met zijn hand in de lucht.'... Liefde overwint alles.'

'We moeten Zuyler zien te vinden,' zei Jupe grimmig.

'Aye, inderdaad.'

'Wat gaat u met hem doen?' vroeg Estelle.

'Ik weet het niet.' Mcllwraith zag op haar neer. 'Wat het ook is, ik betwijfel of het even erg is als wat u hem heeft aangedaan.'

'Zeg hem maar...'

'Nou?'

'Dat hij iets kwijt is dat waardevoller is dan het Groene Boek.' Ze staarde in het knetterende vuur. 'En dat er een tijd zal komen dat hij daar spijt van krijgt.'

'Geloofde jij haar, Spandrel?' vroeg Mcllwraith toen ze een paar minuten later van het huis wegliepen.

'Ja.'

'Ik ook. Jupe?'

'Het kan zijn dat ze liegt. Misschien is ze wel sluwer dan u denkt.'

'Jij hebt geen ziel, man. De hemel kent geen razernij als die van liefde, in woede omgeslagen, en de hel geen furie als die van een afgewezen vrouw. Ik denk dat meneer Congreve daar gelijk in had.'

'Ik ben maar een bediende, kapitein. Wat zou ik moeten weten van het gemoraliseer van een toneelschrijver?'

'Voldoende. Als u dat wilde. Maar terzake. Ik betwijfel of we lang naar die mistroostige Hollander zullen moeten zoeken.'

Daar had hij gelijk in. Ze troffen Zuyler in de derde taveerne die ze probeerden. Het was een luidruchtig, rokerig etablissement dat duidelijk behalve een drankhol ook een bordeel was. Zuyler scheen zich te hebben bediend van alles wat er te bieden was. Hij zat naar achteren geleund op zijn stoel aan een hoektafeltje met een meisje op zijn knie en twee flessen voor zich op tafel, waarvan de ene leeg en de andere bijna leeg was. In zijn linkerhand had hij een drinkbeker, en zijn rechter omvatte een van de omvangrijke borsten van het meisje die amper door haar lijfje werden bedekt.

'Schattig tafereeltje, vindt u niet, heren?' zei Mcllwraith. Hij sleurde het meisje overeind en gaf haar opdracht om te maken dat ze wegkwam, wat ze prompt deed. 'Meneer Zuyler!' Zuyler keek met open mond van verwarring om zich heen, blijkbaar niet goed wetend waar het meisje heen was en waarom. 'Misschien wilt u liever Kempis worden genoemd. OfKemp.'

'Wie... bent u?' vroeg Zuyler met dikke tong.

'U kent Spandrel hier vast wel.'

'Sp-Spandrel?' Zuyler keek hem met open mond aan en had zichtbaar moeite met scherpstellen. 'Dat kan niet...' Hij probeerde overeind te komen en zakte weer terug. 'Nee,' zei hij. 'Jij bent niet..'

'O, jawel hoor. Waarom vertel je hem niet wat je van hem vindt, Spandrel?'

'Wat heeft dat nou voor zin?' Spandrel schudde mismoedig zijn hoofd.

'Misschien heb je wel gelijk,' zei Mcllwraith. 'De vijand is verachtelijk als hij bezopen is. We hebben een boodschap voor je, Zuyler. Van Estelle.'

'Estelle?' snoof Zuyler. 'Die saletjuffer'

Spandrel werd opeens woest, deed een stap naar voren en rukte Zuyler uit zijn stoel. Maar toen hij in de ogen van de man keek die hem bijna de strop had bezorgd, besefte hij hoe hol het vooruitzicht van wraak was. Hij duwde Zuyler weer weg en liet hem tegen zijn stoel vallen en op de grond glijden. Het tafeltje viel om.

'Hoe noemde hij haar?' vroeg Mcllwraith toen de rollende flessen tegen zijn voeten tot stilstand kwamen.

'Ik weet het niet,' zei Spandrel. 'En het kan me ook niets schelen.'

'O nee? Ik had even de indruk van wel. Zullen we de boodschap dan maar vergeten?'

'Hij zou hem in elk geval vergeten.' Spandrel keek omlaag naar Zuyler die op de grond lag terwijl er gemorste wijn van de tafel op zijn gezicht druppelde. 'Al zouden we die doorgeven.'

Ze liepen naar de brugpoort. Mcllwraith gaf de poortwachter een fooi om ze door het hekje te laten en ze liepen naar het midden van de brug. De rivier ging schuil in mist en duisternis, maar ze konden hem wel rond de pijlers zien schuimen bij het licht van de wachthuisjes aan beide uiteinden van de brug en ze hoorden het water razen in de bocht een stukje naar het noorden.

'Ik had niet verwacht dat de zaak zo zou eindigen,' zei Mcllwraith. 'En het is al helemaal niet wat mijn opdrachtgevers willen horen. Maar ze moeten het wel horen.'

'Ik ben nog altijd niet overtuigd,' zei Jupe. 'Misschien hebben ze het boek in een bankkluis gestopt en wachten ze tot wij het hebben opgegeven alvorens het weer op te halen en ermee naar Rome te gaan.'

'Je hebt zelf gezegd dat ze amper een voet buiten de deur hebben gezet sinds ze zijn aangekomen. Dus konden ze niet hebben geweten dat Spandrel en ik er waren. Wil je me soms vertellen dat ze dit allemaal hebben bedacht voor het geval wij zouden komen?'

'Nee,' moest Jupe toegeven. 'Ik denk het niet. Maar ik hou ze toch in de gaten totdat duidelijk is wat ze van plan zijn.'

'Een verstandige voorzorgsmaatregel.'

'Ik ben al te lang van het pension weg geweest.'

'Laat ons je niet ophouden.'

'Nee. Dit is allemaal heel... onbevredigend, weet u.' Er klonk iets verwijtends in Jupes stem.

'Aye aye. Zo is het leven wel vaker.'

'Dan wens ik u maar een goede nacht. U weet me te vinden.'

'En jij ons.'

Mcllwraith en Spandrel keken Jupe na toen hij over de brug terugliep en in de schaduw van de poort verdween. Een poosje zei geen van beiden iets. Toen vroeg Spandrel klaaglijk: 'Wat doen we nu?'

'Nu?' Mcllwraith gaf hem een klap op zijn schouder. 'Ligt dat niet voor de hand?'

'Nee.'

'Er is maar een ding wat je in zo'n situatie kunt doen.'

'En dat is?'

'Zuylers voorbeeld volgen. Een stuk in onze kraag drinken.'

Terwijl Mcllwraith en Spandrel door de mistige straten naar de Drei Tassen en zijn aanlokkelijke gelagkamer liepen, beklom Jupe de trap van Pension Siegwart. Zijn kamer was op de derde verdieping. Maar hij ging niet verder dan de eerste. Daar bleef hij even staan, alsof hij overwoog wat hem te doen stond, alvorens over de overloop naar de kamer te gaan die werd bewoond door het paar dat de hospita bekend was als de heer en mevrouw Kemp. Daar brandde nog steeds licht.

Hij klopte drie keer zacht op de deur. Even later ging hij open en keek Estelle de Vries hem aan.

'Meneer Jupe,' zei ze. Ze klonk niet verrast. 'Bent u alleen?'

'Jawel, mevrouw.'

'Mcllwraith en Spandrel?'

'Die zijn weg.'

'Denkt u dat ze erin getrapt zijn?'

'O, jawel,' knikte Jupe. 'Geheel en al.'