16

Sam mijdt me. Op school lijkt hij in het niets te verdwijnen zodra hij me ziet, of hij zorgt er de hele tijd voor dat we ons in een groep bevinden. Op aandringen van Henri, die vreselijk graag Sams blaadje in handen wil krijgen nadat hij alles wat op internet verscheen heeft doorgekamd en niets heeft gevonden wat op Sams informatie lijkt, neem ik me voor om dan maar onaangekondigd bij hem langs te gaan. Na onze training zet Henri me af. Sam woont in een bescheiden woning aan de rand van Paradise. Ik klop aan, maar er komt geen reactie. Ik probeer de deur. Hij zit niet op slot. Ik duw hem open en loop naar binnen.

Op de vloeren ligt bruin, ruwharig tapijt en aan de betimmerde wanden hangen foto’s uit de tijd dat Sam nog heel jong was: van hem, van zijn moeder en van een man van wie ik aanneem dat het zijn vader is; hij heeft een bril op met net zulke dikke glazen als die van Sam. Dan bekijk ik de foto van dichterbij. Het lijkt echt precies dezelfde bril.

Ik sluip door de gang totdat ik de deur vind die van Sams slaapkamer moet zijn: aan een kopspijkertje hangt een bordje met de tekst betreden op eigen risico. De deur staat op een kier en ik tuur naar binnen. De kamer is brandschoon, alles heeft duidelijk zijn eigen plek. Op zijn keurig opgemaakte lits-jumeaux ligt een dekbed met een patroon van planeetjes; het is Saturnus. Met bijpassende kussenslopen. De muren hangen vol met posters. Ik zie er twee van de nasa, de filmposter van Alien, eentje van Star Wars en een blacklight poster van een groen alienhoofd, omringd door donker vilt. In het midden van de kamer hangt aan een doorzichtige draad het zonnestelsel, alle negen planeten en de zon. Het doet me denken aan wat Henri me eerder deze week heeft laten zien. Als Sam dat zou zien, zou hij volgens mij helemaal gek worden. En op dat moment zie ik hem, ineengedoken boven een klein, eiken bureau, met een koptelefoon op. Ik duw de deur open en hij kijkt achterom. Hij heeft zijn bril niet op en daardoor lijken zijn ogen op kraaltjes, bijna als van een stripfiguur.

‘Alles kits?’ vraag ik terloops, alsof ik dagelijks bij hem over de vloer kom.

Hij kijkt me geschrokken en bang aan, rukt panisch de koptelefoon van zijn hoofd en reikt in een van de laden. Ik kijk naar zijn bureau en zie dat hij een nummer van Ze zijn onder ons aan het lezen is. Wanneer ik weer opkijk, houdt hij een pistool op me gericht.

‘Ho,’ zeg ik terwijl ik instinctief mijn handen omhoogsteek. ‘Wat is er aan de hand?’

Hij staat op. Zijn handen trillen. Het pistool is op mijn borst gericht. Ik denk dat hij zijn verstand verloren heeft.

‘Vertel me wat je bent,’ zegt hij.

‘Waar heb je het over?’

‘Ik heb gezien wat je in het bos deed. Jij bent geen mens.’ Hier was ik al bang voor, dat hij meer heeft gezien dan ik had gehoopt.

‘Dit is krankzinnig, Sam! Ik kreeg bonje. Ik doe al jarenlang aan vechtsporten.’

‘Je handen schenen als zaklantaarns. Je smeet met mensen alsof ze niks waren. Dat is niet normaal.’

‘Doe niet zo dom,’ zeg ik, met mijn handen nog steeds in de lucht. ‘Hier, kijk dan. Zie jij licht? Ik zei het je toch, het waren handschoenen die Kevin droeg.’

‘Ik heb het Kevin gevraagd! Hij zei dat hij helemaal geen handschoenen aanhad!’

‘Denk je nou echt dat hij je de waarheid zou vertellen na wat er was gebeurd? Doe dat pistool omlaag.’

‘Zeg op! Wat ben jij?’

Ik sla mijn ogen ten hemel. ‘Ja, ik ben een alien, Sam. Ik kom van een planeet van honderden miljoenen kilometers ver weg. Ik heb superkrachten. Wil je dat soms horen?’

Hij staart me aan; zijn handen trillen nog steeds.

‘Zie je wel hoe dom dat klinkt? Hou op met dat gekke gedoe en doe dat pistool omlaag.’

‘Is het waar wat je net zei?’

‘Dat je dom bezig bent? Ja, dat is waar. Je bent te geobsedeerd door dit soort dingen. Je hele leven wordt beheerst door aliens en buitenaardse samenzweringen, je ziet ze overal, zelfs je enige vriend is verdacht. En doe nu verdomme dat pistool eens omlaag!’

Hij staart me aan, en ik weet dat hij nadenkt over wat ik heb gezegd. Ik laat mijn handen zakken. Dan slaakt hij een zucht en laat hij het pistool zakken. ‘Het spijt me,’ zegt hij.

Zenuwachtig adem ik even diep in. ‘Is je geraden. Waar ben je in jezusnaam mee bezig?’

‘Hij was niet eens geladen.’

‘Dat had je me wel wat eerder mogen vertellen. Waarom wil je zo vreselijk graag in dit soort dingen geloven?’

Hij schudt zijn hoofd en legt het pistool weer in de la. Ik neem even de tijd om wat te kalmeren en probeer zo gewoon mogelijk te doen, alsof wat er zojuist is gebeurd niets voorstelt.

‘Wat ben je aan het lezen?’ vraag ik.

Hij reageert met een schouderophalen. ‘Gewoon nog wat van die aliendingen. Misschien moet ik een beetje minderen.’

‘Of het gewoon als fictie lezen en niet als feiten,’ zeg ik. ‘Het moet wel behoorlijk overtuigend zijn allemaal. Mag ik even kijken?’

Hij geeft me het nieuwste nummer van Ze zijn onder ons en aarzelend neem ik plaats op de rand van zijn bed. Ik denk dat hij inmiddels wel genoeg gekalmeerd is om in elk geval niet opnieuw een pistool te trekken. Het is weer een slechte kopie, een beetje scheef op het papier geprint. Erg dik is het niet, acht, hooguit twaalf pagina’s, gedrukt op A4-formaat. Bovenaan staat december. Het moet inderdaad wel het nieuwste nummer zijn.

‘Dit is maf leesvoer, Sam Goode,’ zeg ik.

Hij glimlacht. ‘Maffe mensen houden van maffe dingen.’

‘Hoe kom je hieraan?’ vraag ik.

‘Ik ben erop geabonneerd.’

‘Dat weet ik, maar hoe?’

Sam haalt zijn schouders op. ‘Weet ik veel. Op een dag viel het gewoon in de bus.’

‘Ben je nog op andere bladen geabonneerd? Misschien zijn ze zo aan je contactgegevens gekomen.’

‘Ik ben een keer naar een conferentie gegaan. Ik denk dat ik me daar voor een of andere wedstrijd heb opgegeven of zo. Ik kan het me niet herinneren. Ik ben er altijd van uitgegaan dat ze daar mijn adres vandaan hebben.’

Aandachtig bekijk ik het omslag. Er staat nergens een website vermeld en dat had ik ook niet verwacht, want Henri heeft internet al afgestruind. Ik lees de kop van het hoofdartikel:

 

is je buurman een alien?

tien waterdichte manieren om daar achter te komen!

 

Midden in het artikel staat een foto van een man met in de ene hand een vuilniszak en in de andere het deksel van de vuilcontainer. Hij staat aan het eind van de oprit en wij moeten eruit opmaken dat hij op het punt staat de vuilniszak in de container te dumpen. Hoewel het blaadje in zwart-wit is, stralen de ogen van de man een zekere gloed uit. Het is een akelig beeld, alsof iemand zijn nietsvermoedende buurman heeft gekiekt en daarna met een kleurpotlood kringen om zijn ogen heeft getekend. Ik moet erom lachen.

‘Wat?’ vraagt Sam.

‘Dit is een vreselijke foto. Het lijkt wel iets uit Godzilla.’

Sam kijkt ernaar en haalt zijn schouders op. ‘Kweenie,’ zegt hij. ‘Het zou echt kunnen zijn. Zoals je al zei: ik zie overal aliens.’

‘Maar ik dacht dat aliens er zó uitzagen,’ zeg ik knikkend naar de blacklight poster aan zijn muur.

‘Niet allemaal, volgens mij,’ zegt hij. ‘Zoals je al zei, jij bent een alien met superkrachten en je ziet er anders uit.’

We moeten allebei lachen, en ik vraag me af hoe ik me hieruit ga redden. Hopelijk komt Sam er nooit achter dat ik hem de waarheid vertelde. Maar ergens wil ik het hem wel vertellen, over mij, over Henri, over Loriën, en ik vraag me af hoe hij zou reageren. Zou hij me geloven?

Ik sla de bladzij om en zoek naar het colofon, iets wat alle kranten en bladen hebben. Niets te zien, alleen maar meer verhalen en theorieën.

‘Ik zie helemaal geen info over de uitgever en zo.’

‘Wat bedoel je?’

‘Je weet wel, bladen en kranten hebben toch altijd een pagina waarop het personeel, redacteuren, schrijvers, de drukkerij en dat soort dingen vermeld staan? “Voor vragen, mail of schrijf naar zus en zo.” Alle bladen hebben zoiets, maar dit niet.’

‘Ze moeten hun anonimiteit beschermen,’ zegt Sam.

‘Waartegen?’

‘Aliens,’ antwoordt hij, en hij glimlacht, alsof hij het absurde ervan onderkent.

‘Heb je het nummer van vorige maand nog?’

Hij grist het van zijn klerenkast. Vlug blader ik het door, hopend dat het artikel over Mogador daarin staat en niet in een ouder nummer. En dan vind ik het op pagina 4.

 

het mogadoorse ras wil de aarde overnemen

 

Het buitenaardse ras der Mogadoren van de planeet Mogador in de Negende Melkweg bevindt zich inmiddels meer dan tien jaar op Aarde. Het is een gewelddadig ras dat streeft naar wereldheerschappij. Het gerucht gaat dat ze een andere, op de Aarde gelijkende planeet hebben weggevaagd en dat ze nu van plan zijn de zwakheden van onze Aarde bloot te leggen en onze planeet te bevolken.

 

(meer in het volgende nummer)

 

Ik lees het artikel drie keer. Ik hoopte dat er meer in zou staan dan wat Sam al had gezegd, maar helaas. En er bestaat helemaal geen Negende Melkweg. Ik vraag me af waar ze dat vandaan hebben. Het nieuwste nummer blader ik nog tweemaal door. Er staat niets in over de Mogadoren. Mijn eerste gedachte is dat er verder geen nieuws meer te melden viel, dat zich verder geen nieuwe informatie aandiende. Maar dat is volgens mij niet het geval. Ik denk dat de Mogadoren het vorige nummer lazen en het probleem vervolgens hebben aangepakt, wat dat ook was.

‘Vind je het een bezwaar als ik dit even leen?’ vraag ik terwijl ik het nummer van vorige maand omhooghoud.

Hij schudt zijn hoofd. ‘Maar wel voorzichtig ermee.’

 

Drie uur later, om acht uur, is Sams moeder nog steeds niet thuis. Ik vraag hem waar ze is en hij haalt zijn schouders op alsof hij het ook niet weet en haar afwezigheid niets nieuws is. We spelen voornamelijk videospelletjes en kijken tv, en ons avondeten komt uit de magnetron. De hele tijd heeft Sam geen moment zijn bril op, wat raar is omdat ik hem op school nog nooit zonder heb gezien. Zelfs toen we voor gym dat stuk moesten hardlopen, hield hij zijn bril op. Ik pak hem van zijn dressoir en zet hem op. De wereld verandert meteen in een waas en ik krijg bijna onmiddellijk hoofdpijn.

Ik kijk naar Sam. Hij zit met gekruiste benen op de vloer en met zijn rug tegen zijn bed. Een boek over aliens ligt in zijn schoot.

‘Jezus, zijn je ogen echt zo slecht?’ vraag ik.

Hij kijkt op. ‘Die is van mijn pa geweest.’

Ik doe de bril af.

‘Heb je eigenlijk wel een bril nodig, Sam?’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Niet echt.’

‘Waarom draag je hem dan?’

‘Hij is van mijn pa geweest.’

Ik zet hem weer op. ‘Wauw, ik snap niet dat je hier zelfs mee rechtuit kunt lopen.’

‘Mijn ogen zijn eraan gewend.’

‘Je weet dat het heel slecht is voor je ogen als je hem blijft dragen, hè?’

‘Dan zal ik kunnen zien wat mijn pa zag.’

Ik neem hem weer af en leg hem terug. Ik begrijp echt niet waarom Sam die bril draagt. Om sentimentele redenen? Denkt hij echt dat het dat waard is?

‘Waar is je vader, Sam?’

Hij kijkt weer naar me op.

‘Weet ik niet,’ antwoordt hij.

‘Hoe bedoel je?’

‘Hij verdween toen ik zeven was.’

‘Je weet niet waar hij heen ging?’

Hij zucht, laat zijn hoofd zakken en gaat door met lezen. Kennelijk wil hij er niet over praten.

‘Geloof jij in dit soort dingen?’ vraagt hij na een paar minuten stilte.

‘In aliens?’

‘Ja.’

‘Ja, ik geloof in aliens.’

‘Denk jij dat ze echt mensen ontvoeren?’

‘Geen idee. Ik denk dat we het niet moeten uitsluiten. Geloof jij het?’

Hij knikt. ‘Meestal wel. Maar soms lijkt het gewoon een idioot idee.’

‘Kan ik begrijpen.’

Hij slaat zijn ogen op naar mij. ‘Volgens mij werd mijn vader ontvoerd,’ zegt hij.

Op het moment dat de woorden over zijn lippen rollen zie ik hem verstrakken en op zijn gezicht een kwetsbare blik verschijnen. Ik krijg de indruk dat hij zijn theorie al eens met iemand heeft gedeeld en dat diens reactie toen verre van vriendelijk was.

‘Waarom denk je dat?’

‘Omdat hij gewoon verdween. Hij ging even weg om wat melk en brood te kopen en is nooit meer teruggekomen. Zijn pick-up stond pal voor de winkel geparkeerd, maar niemand heeft hem daar binnen gezien. Hij is gewoon plotseling verdwenen, en zijn bril lag op de stoep naast zijn pick-up.’ Hij valt even stil. ‘Ik was bang dat jij me net wilde ontvoeren.’

Het is een theorie die moeilijk te geloven is. Hoe kon niemand hebben gezien dat zijn vader midden in de stad werd ontvoerd? Misschien had zijn vader wel een reden om weg te gaan en had hij zijn eigen verdwijning in scène gezet. Het is heus niet zo moeilijk om in het niets te verdwijnen; Henri en ik doen het inmiddels al tien jaar. Maar opeens komt Sams belangstelling voor aliens me volkomen logisch voor. Misschien wil hij de wereld gewoon zien zoals zijn vader hem zag, maar gelooft hij in zekere zin dat zijn vaders laatste blik in die bril gevangen zit, op de een of andere manier in de glazen is geëtst. Misschien denkt hij dat als hij maar doorzet hij het op een dag zelf ook zal zien, en dat zijn vaders laatste aanblik zijn hardnekkige vermoedens zal bevestigen. Of wie weet gelooft hij dat als hij maar lang genoeg zoekt, hij uiteindelijk op een artikel zal stuiten dat aantoont dat zijn vader werd ontvoerd, en dat niet alleen, maar ook dat hij gered kan worden.

En wie ben ik om te zeggen dat hij dat bewijs op een dag niet zal vinden?

‘Ik geloof je,’ zeg ik. ‘Ik denk dat ontvoeringen door buitenaardse wezens heel goed mogelijk zijn.’

 

 

Ik ben nummer vier / druk 1
titlepage.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_000.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_001.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_002.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_003.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_004.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_005.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_006.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_007.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_008.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_009.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_010.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_011.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_012.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_013.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_014.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_015.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_016.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_017.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_018.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_019.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_020.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_021.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_022.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_023.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_024.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_025.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_026.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_027.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_028.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_029.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_030.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_031.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_032.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_033.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_034.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_035.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_036.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_037.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_038.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_039.xhtml