10

Als ik wakker word, krabt Bernie Kosar tegen de deur van mijn slaapkamer. Ik laat hem naar buiten. Snuffelend over de grond banjert hij een rondje door de tuin. Als hij alle vier de hoeken heeft gehad stormt hij dwars door de tuin weg het bos in. Ik doe de deur dicht en spring onder de douche. Tien minuutjes later ben ik klaar en zit hij weer binnen op de bank. Als hij me ziet, begint hij te kwispelen.

‘Heb jij hem binnengelaten?’ vraag ik Henri, die met zijn opengeklapte laptop en een stapeltje van vier kranten voor zich aan de keukentafel zit.

‘Ja.’

Na een snel ontbijt gaan we naar buiten. Bernie Kosar rent voor ons uit, stopt bij de pick-up en kijkt omhoog naar het passagiersportier.

‘Dat is ook raar, vind je niet?’ vraag ik.

Henri haalt zijn schouders op. ‘Kennelijk is ie gewend aan auto’s. Laat hem er maar in.’

Ik open het portier. Hij springt naar binnen en gaat met zijn tong hangend uit zijn bek op de middelste stoel zitten. Al meteen als we de oprijlaan uit rijden, komt hij op mijn schoot zitten en klauwt hij naar het raam. Ik draai het omlaag en hij steekt zijn kop ver naar buiten. Zijn bek hangt nog steeds open en zijn oren flapperen in de wind. Vijf kilometer verderop stoppen we voor de school. Ik open het portier en Bernie Kosar springt al naar buiten. Ik til hem op, terug de cabine in, maar hij springt er meteen weer uit. Ik til hem weer naar binnen en moet hem bij het sluiten van het portier tegenhouden. Hij staat op zijn achterpoten en steunt met zijn voorpoten op de rand van het portier, waarvan het raampje nog altijd naar beneden gedraaid is. Ik geef hem een klopje op zijn kop.

‘Handschoenen bij je?’ vraagt Henri.

‘Yep.’

‘Mobieltje?’

‘Yep.’

‘Hoe voel je je?’

‘Ik voel me goed,’ zeg ik.

‘Oké. Wat er ook gebeurt, bel me.’

Hij rijdt weg en Bernie Kosar kijkt uit het achterraam totdat de pick-up om de bocht uit het zicht verdwijnt.

Net als gisteren voel ik een soort nervositeit, maar nu om andere redenen. Aan de ene kant wil ik Sarah meteen zien, maar tegelijk hoop ik dat ik haar helemaal niet tegenkom. Ik weet niet zo goed wat ik tegen haar moet zeggen. Stel dat ik helemaal niets kan bedenken en ik mezelf belachelijk maak, wat dan? En als ze samen met Mark is? Moet ik haar gedag zeggen en weer een confrontatie riskeren of gewoon langslopen en net doen alsof ik ze niet zie? Ik zal ze in elk geval het tweede uur zien. Daar valt niet aan te ontkomen.

Ik loop naar mijn kluisje. Mijn rugzak zit vol boeken die ik gisteravond had moeten lezen maar die ik geen moment heb opengeslagen. Te veel gedachten en beelden die door mijn hoofd spelen. Ze zijn nog niet verdwenen en het is lastig voor te stellen dat het ooit ophoudt. Het was allemaal zo anders dan wat ik had verwacht. De dood lijkt niet op wat ze je in films laten zien. De geluiden, de beelden, de geuren. Het is zo anders.

Bij mijn kluisje zie ik direct dat er iets niet klopt. Het metalen handvat zit onder de aarde, of daar lijkt het op. Ik twijfel of ik het wel moet openen, maar dan haal ik diep adem en dwing ik het handvat omhoog.

Het kluisje zit halfvol mest en terwijl ik het deurtje opentrek, stroomt een groot gedeelte over de vloer en over mijn schoenen. Het stinkt verschrikkelijk. Ik smijt het deurtje dicht. Sam Goode staat opeens vlak achter me en ik schrik me rot. Hij heeft een trieste blik op zijn gezicht en hij draagt een wit nasa-shirt dat bijna hetzelfde is als wat hij gisteren aanhad.

‘Hoi Sam,’ zeg ik.

Hij kijkt naar de hoop mest op de vloer en dan naar mij.

‘Jij ook?’ vraag ik.

Hij knikt.

‘Ik ga naar de directeur. Wil je mee?’

Hij schudt zijn hoofd, draait zich om en loopt zonder iets te zeggen weg. Ik loop naar de kamer van meneer Harris, klop op de deur en ga zonder zijn reactie af te wachten naar binnen. Hij zit achter zijn bureau en heeft een stropdas om met daarop niet minder dan twintig kleine prints van het piratenhoofd, de schoolmascotte. Hij glimlacht trots naar me.

‘John, het is vandaag een grote dag,’ zegt hij. Ik weet niet waar hij het over heeft. ‘De verslaggevers van de Gazette moeten binnen een uurtje hier zijn. De voorpagina!’

Dan schiet het me weer te binnen: het grote interview van de plaatselijke krant met Mark James.

‘U moet wel heel erg trots zijn,’ zeg ik.

‘Ik ben trots op iedere leerling van Paradise.’ De glimlach lijkt op zijn gezicht gebeiteld. Hij leunt achterover in zijn stoel, haakt zijn vingers in elkaar en legt zijn handen op zijn buik. ‘Wat kan ik voor je doen?’

‘Ik wil u even laten weten dat mijn kluisje vanmorgen gevuld was met mest.’

‘Hoe bedoel je “gevuld”?’

‘Ik bedoel dat het hele ding vol mest zat.’

‘Met mest?’ vraagt hij verward.

‘Ja.’

Hij lacht. Ik word overdonderd door zijn totale gebrek aan belangstelling en de woede welt in me op. Mijn gezicht gloeit.

‘Ik wilde het even melden zodat het kan worden schoongemaakt. Ook het kluisje van Sam Goode zit er vol mee.’

Hij zucht en schudt zijn hoofd. ‘Ik zal onmiddellijk de conciërge, meneer Hobbs, naar beneden sturen; dan zullen we de zaak onderzoeken.’

‘We weten allebei wie het gedaan heeft, meneer Harris.’

Hij grijnst me minzaam toe. ‘Meneer Smith, ik zal het onderzoek afhandelen.’

Het heeft geen nut om verder nog iets te zeggen, dus ik loop zijn kamer uit en begeef me naar de toiletten om mijn handen en gezicht wat te verkoelen met koud water. Ik moet mezelf tot rust brengen. Ik heb geen zin om vandaag opnieuw de handschoenen te moeten dragen. Misschien moet ik helemaal niets doen, het gewoon langs me heen laten gaan. Zal het dan ophouden? En bovendien, is er een andere keuze? Ik word overtroffen en mijn enige bondgenoot is een vijfenveertig kilo lichte tweedejaarsscholier met een hang naar het buitenaardse. Dat is misschien niet de hele waarheid; misschien dat ik Sarah Hart ook tot mijn bondgenoten mag rekenen.

Ik sla mijn ogen neer. Mijn handen zien er prima uit, geen licht te zien. De conciërge veegt de mest al uit mijn kluisje, haalt de boeken eruit en legt ze in de afvalbak. Ik loop langs hem heen het klaslokaal in en wacht tot de les begint. Er worden grammaticaregels uitgelegd, waarbij het vooral gaat om het verschil tussen de -ingvorm en een heel werkwoord, en waarom de -ingvorm geen werkwoord is. Ik let beter op dan gisteren, maar tegen het eind van de les word ik zenuwachtig vanwege het volgende uur. Maar niet omdat ik Mark weleens tegen kan komen… Nee, het gaat om Sarah. Zal ze vandaag weer naar me glimlachen? Ik denk dat het beter is als ik eerder binnenkom dan zij, want dan ik alvast mijn plek opzoeken en haar binnen zien komen. Op die manier kan ik zien of ze hallo tegen me zegt.

Wanneer de bel gaat, stuif ik de klas uit en ren ik door de gang. Ik betreed als eerste het sterrenkundelokaal. De klas loopt vol en Sam komt weer naast me zitten. Vlak voordat de tweede bel weer gaat, komen Sarah en Mark samen binnen. Ze draagt een wit T-shirt met knoopjes en een zwarte broek. Voordat ze gaat zitten glimlacht ze naar me. Ik glimlach terug. Mark kijkt mijn kant niet eens op. Ik kan de mest op mijn schoenen nog steeds ruiken, of misschien komt de lucht van die van Sam.

Hij trekt een boekje met de titel Ze zijn onder ons uit zijn tas. Het ziet eruit alsof het bij iemand in de kelder is gedrukt. Sam bladert door naar een artikel in het midden en begint aandachtig te lezen.

Ik kijk naar Sarah, vier rijen voor me, naar haar paardenstaart. Ik zie haar slanke hals. Ze kruist haar benen en ze zit rechtop in haar stoel. Ik wilde dat ik naast haar zat, dat ik haar hand in de mijne kon nemen. Was het alvast maar het achtste uur. Ik vraag me af of we bij huishoudkunde weer samen moeten werken.

Mevrouw Burton begint aan haar les. Het gaat nog steeds over Saturnus. Sam pakt een vel papier en begint verwoed te krabbelen, zo nu en dan even pauzerend om het artikel te raadplegen dat hij opengeslagen naast zich heeft liggen. Ik kijk over zijn schouder en lees de titel: ‘Stadje in Montana geheel ontvoerd door aliens.’

Vóór gisteravond zou ik nooit hebben nagedacht over zo’n theorie. Maar Henri gelooft dat de Mogadoren plannen smeden om de Aarde over te nemen, en ook al is de theorie in Sams blaadje bespottelijk, ik moet toegeven dat er misschien een kern van waarheid in zit. Het is een feit dat de Loriëns de Aarde in het verleden vele malen hebben bezocht. We hebben gezien hoe de Aarde zich ontwikkelde, we hebben de groei en de overvloed gezien toen alles volop in beweging was, en ook de perioden van ijs en sneeuw toen niets nog langer bewoog. We hielpen de mensen, leerden hun vuur te maken, gaven hun de middelen om spraak en een taal te ontwikkelen, wat de reden is waarom onze taal zoveel lijkt op de talen hier op Aarde. En hoewel wij nooit aardbewoners hebben ontvoerd, wil dat nog niet zeggen dat het nooit gebeurd is. Ik kijk naar Sam. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zo wordt gefascineerd door aliens dat hij er samenzweringstheorieën over leest en aantekeningen over maakt.

Dan zwaait de deur open en steekt meneer Harris zijn glimlachende hoofd naar binnen.

‘Sorry dat ik u stoor, mevrouw Burton. Ik moet Mark even meenemen. De mensen van de Gazette zijn er om hem voor de krant te interviewen,’ zegt hij hard genoeg zodat de hele klas het kan horen.

Mark staat op, grist zijn tas mee en kuiert nonchalant het lokaal uit. Ik zie dat meneer Harris hem in de deuropening een klopje op de rug geeft. Dan kijk ik naar Sarah, wensend dat ik de lege plek naast haar kon innemen.

 

Het vierde uur heb ik gym. Sam zit in mijn klas. Na het omkleden zitten we naast elkaar op de vloer van de gymzaal. Hij draagt tennisschoenen, een korte broek en een T-shirt dat twee of drie maten te groot is. Hij lijkt wel een ooievaar, een en al knieën en ellebogen, een beetje slungelig, ook al is hij klein van stuk.

De gymleraar, meneer Wallace, komt ferm voor ons staan, de voeten op schouderbreedte iets uit elkaar en met zijn tot vuisten gebalde handen op zijn heupen.

‘Oké jongens, luister goed. Dit is waarschijnlijk de laatste keer dat we naar buiten kunnen, dus doe je best. Een loop van twee kilometer, zo hard als je kunt. Jullie tijd wordt genoteerd om hem te kunnen vergelijken met wat je in het voorjaar loopt. Dus ren hard!’

De atletiekbaan is gemaakt van synthetische rubber. Hij loopt om het footballveld en erachter zijn wat bossen die best eens naar ons huis zouden kunnen leiden, maar dat weet ik niet zeker. Er staat een koele wind en Sam heeft kippenvel op zijn armen. Hij probeert het weg te wrijven.

‘Heb je dit eerder gerend?’ vraag ik.

Sam knikt. ‘In de tweede schoolweek.’

‘Wat was je tijd?’

‘Negen minuten en vierenvijftig seconden.’

Ik kijk hem aan. ‘Ik dacht dat magere jongens hard konden lopen.’

‘Hou je kop.’

Ik loop ergens achteraan, naast Sam. Vier rondjes. Zoveel keer moeten we de baan rond. Halverwege begin ik me los te maken van Sam. Ik vraag me af hoe snel ik dit zou kunnen als ik echt mijn best deed. Twee minuten, misschien een, misschien minder?

Het bewegen geeft een goed gevoel, en zonder echt op te letten ren ik de nummer een voorbij. Dan vertraag ik en doe ik alsof ik uitgeput ben. Op dat moment zie ik vanuit de bosjes naast de ingang van de hoofdtribune een bruinwitte veeg recht op me af stormen. Mijn fantasie gaat met me aan de haal, denk ik. Ik wend mijn hoofd af en blijf rennen. Ik ren de leraar voorbij. Hij heeft een stopwatch en roept aanmoedigingen, maar kijkt achter me, weg van de baan. Ik volg zijn blik. Die is gericht op de bruinwitte veeg. Deze komt nog steeds pal in mijn richting gestormd en plotseling schieten de beelden van gisteren weer door mijn hoofd. De beesten van Mogador. Er liepen ook kleine exemplaren tussen, met tanden die schitterden als scheermesjes in het licht, snelle wezens die uit waren op dood en verderf. Ik zet een sprint in.

Ik spurt de halve baan rond en pas dan draai ik weer om. Achter me is niets te zien. Ik ben het te snel af. Twintig seconden zijn verstreken. Dan keer ik weer om, en opeens staat het vlak voor me. Het moet het veld dwars zijn overgestoken. Ik sta als aan de grond genageld en kijk nog eens goed. Het is Bernie Kosar! Hij zit midden op de atletiekbaan, kwispelend en met zijn tong uit zijn bek.

‘Bernie Kosar!’ roep ik. ‘Je hebt me de stuipen op het lijf gejaagd!’

Ik begin in rustig tempo verder te lopen en Bernie Kosar rent naast me mee. Ik hoop maar dat niemand heeft gezien hoe snel ik net rende. Dan stop ik en buig ik me voorover alsof ik kramp heb en buiten adem ben. Ik wandel een stukje. Dan jog ik wat. Al voordat ik de tweede ronde heb voltooid, ben ik door twee mensen gepasseerd.

‘Smith! Wat is er gebeurd? Je droogde iedereen af!’ roept meneer Wallace als ik hem voorbij ren.

Voor de show adem ik moeizaam. ‘Ik… heb… astma,’ zeg ik.

Afkeurend schudt hij zijn hoofd. ‘En ik dacht nog wel de atletiekkampioen van de staat Ohio in mijn klas te hebben.’

Ik haal mijn schouders op en ren verder, maar ik stop om de zoveel meter om te wandelen. Bernie Kosar blijft bij me, soms gewoon lopend, soms trippelend. Wanneer ik aan de laatste ronde begin, haalt Sam me in en lopen we samen verder. Hij heeft een knalrode kop.

‘En, wat zat je nou te lezen tijdens de sterrenkundeles?’ vraag ik. ‘Een heel stadje in Montana, ontvoerd door aliens?’

Hij grijnst. ‘Ja, dat is de theorie,’ zegt hij een beetje verlegen, alsof hij zich geneert.

‘Waarom zou een heel stadje worden ontvoerd?’

Hij haalt zijn schouders op en geeft geen antwoord.

‘Nee, serieus?’

‘Wil je dat echt weten?’

‘Natuurlijk.’

‘Goed, de theorie is dat de overheid ontvoeringen door aliens heeft toegestaan in ruil voor technologie.’

‘Echt waar? Wat voor technologie?’ vraag ik.

‘Chips voor supercomputers en formules voor bommen en groene technologieën bijvoorbeeld. Dat soort dingen.’

‘Groene technologieën in ruil voor levende specimen? Vreemd. Waarom willen aliens mensen ontvoeren?’

‘Zodat ze ons kunnen onderzoeken.’

‘Maar waarom? Ik bedoel, welke reden kunnen ze daar nu voor hebben?’

‘Zodat wanneer het armageddon zich aandient, ze onze zwakheden zullen kennen en ze ons moeiteloos kunnen verslaan door deze bloot te leggen.’

Zijn antwoord overdondert me een beetje, maar alleen vanwege de taferelen van gisteravond die nog steeds door mijn hoofd spelen, de wapens die de Mogadoren inzetten en de kolossale beesten.

‘Zou het niet makkelijker voor ze zijn als ze al bommen en technologieën hebben die veel beter zijn dan die van ons?’

‘Tja, sommige mensen lijken te denken dat ze hopen dat wij onszelf eerst afmaken.’

Ik kijk hem aan. Hij glimlacht naar me, en ik zie dat hij zich afvraagt of ik dit gesprek wel serieus neem.

‘Waarom zouden ze dat nou willen? Wat is hun motief?’

‘Omdat ze jaloers zijn.’

‘Jaloers, op ons? Waarom, omdat we er zo vet cool uitzien?’

Sam lacht. ‘Zoiets.’

Ik knik. Zwijgend rennen we een poosje verder, en ik merk aan zijn ademhaling dat hij het zwaar heeft. ‘Hoezo ben je hierin geïnteresseerd geraakt?’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Het is gewoon een hobby,’ antwoordt hij, hoewel ik duidelijk het gevoel krijg dat hij iets voor me verbergt.

We voltooien de loop in acht minuten en negenenvijftig seconden, beter dan de laatste keer dat Sam hem rende. Bernie Kosar volgt de klas terug naar school. De anderen aaien hem, en wanneer we naar binnen lopen, probeert hij mee te komen. Ik snap niet hoe hij wist waar ik uithing. Kon hij vanmorgen de weg naar school hebben onthouden? Het lijkt een belachelijke gedachte.

Hij blijft bij de deur. Ik loop met Sam naar de kluisjes en zodra hij weer bij adem is ratelt hij een hele reeks samenzweringstheorieën af, de ene na de andere, waarvan de meeste gewoon lachwekkend zijn. Ik mag hem en ik vind hem amusant, maar soms wilde ik dat hij zijn mond dichthield.

 

Als de huishoudkundeles begint is Sarah niet in de klas. Mevrouw Benshoff geeft de eerste tien minuten een instructie en daarna begeven we ons naar de keuken. Ik loop in mijn eentje naar mijn kookeiland en leg me neer bij het feit dat ik vandaag alleen zal moeten koken, maar precies op dat moment komt Sarah binnengelopen.

‘Heb ik iets gemist?’ vraagt ze.

‘Ongeveer tien minuten kwaliteitstijd met mij,’ antwoord ik met een glimlach.

Ze lacht. ‘Vanmorgen hoorde ik het van je kluisje. Het spijt me.’

‘Had jij die mest erin gedaan dan?’ vraag ik.

Ze lacht opnieuw. ‘Nee, natuurlijk niet. Maar ik weet dat ze jou moeten hebben vanwege mij.’

‘Ze hebben mazzel dat ik niet mijn superkrachten heb gebruikt en ze naar de volgende provincie heb gegooid.’

Speels grijpt ze mijn biceps beet. ‘Ja hoor, deze spierbundels. Jouw superkrachten. Jongen, hebben zij even mazzel.’

Onze opdracht voor vandaag is cakejes met bosbessen. Terwijl we het beslag maken begint Sarah me te vertellen over haar verleden met Mark. Ze gingen twee jaar met elkaar om, maar hoe langer ze samen waren, hoe meer zij van haar ouders en haar vriendinnen vervreemdde. Ze was Marks vriendinnetje, verder niets. Ze wist dat ze veranderde, dat ze een aantal van zijn trekjes had overgenomen: ze was gemeen en bevooroordeeld, ze dacht dat ze beter was dan anderen. Ook was ze begonnen met drinken, en haar cijfers gingen omlaag. Na het afgelopen schooljaar stuurden haar ouders haar voor de zomer uit logeren bij haar tante in Colorado. Daar maakte ze lange wandelingen in de bergen, nam ze met de camera van haar tante foto’s van de natuur en de omgeving. Ze werd dol op fotograferen en had de zomer van haar leven; ze realiseerde zich dat het leven veel meer te bieden had dan cheerleader zijn en daten met de quarterback van het footballteam. Toen ze thuiskwam maakte ze het uit met Mark, stopte ze met cheerleaden en beloofde ze zichzelf plechtig om iedereen normaal en aardig te behandelen. Mark is er nog niet overheen. Ze zegt dat hij haar nog steeds als zijn vriendinnetje beschouwt en ervan uitgaat dat ze wel bij hem terugkomt. Zijn honden, die ze bij hem thuis altijd om zich heen had, zijn het enige wat ze aan hem mist. Dan vertel ik haar over Bernie Kosar en dat hij na die eerste ochtend op school onverwacht bij ons voor de deur verscheen.

Al pratend werken we verder. Op een gegeven moment trek ik zonder ovenwanten de plaat met cakejes uit de oven. Ze ziet het en vraagt of ik me niet bezeerd heb, en ik doe net alsof ik pijn heb en schud met mijn hand alsof hij verbrand is, hoewel ik helemaal niets voel. We lopen naar de gootsteen en Sarah laat lauw water over mijn hand lopen om de brandwond, die er niet is, te verzachten. Wanneer ze naar mijn hand kijkt, haal ik gewoon mijn schouders op. Terwijl we de cakejes glaceren, vraagt ze naar mijn mobieltje en zegt ze dat ze had gezien dat er maar één nummer in stond. Ik antwoord dat het Henri’s nummer is en dat ik mijn oude toestel met al mijn contacten heb verloren. Ze vraagt of ik bij mijn verhuizing een vriendinnetje heb achtergelaten. Ik antwoord nee, en ze glimlacht. Ik smelt bijna. Aan het eind van de les vertelt ze over het komende Halloweenfeest in de stad en ze zegt dat ze me daar hoopt te zien, dat we er misschien samen heen kunnen. ‘Ja, dat zou fantastisch zijn,’ reageer ik, en ik doe alsof ik cool ben, maar vanbinnen voelt het alsof mijn maag het luchtruim wil kiezen.

 

 

Ik ben nummer vier / druk 1
titlepage.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_000.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_001.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_002.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_003.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_004.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_005.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_006.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_007.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_008.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_009.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_010.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_011.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_012.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_013.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_014.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_015.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_016.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_017.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_018.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_019.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_020.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_021.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_022.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_023.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_024.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_025.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_026.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_027.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_028.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_029.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_030.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_031.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_032.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_033.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_034.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_035.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_036.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_037.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_038.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_039.xhtml