7

Ik word al wakker voordat de wekker gaat. In huis is het koel en stil. Ik doe mijn handen boven de dekens. Ze zien er normaal uit, geen lichtjes, geen gloed. Ik hijs mezelf uit bed en slenter de woonkamer in. Henri zit aan de keukentafel met een kop koffie en de plaatselijke krant voor zich.

‘Goeiemorgen,’ groet hij. ‘Hoe voel je je?’

‘Helemaal top,’ antwoord ik.

Ik doe wat cornflakes in een kom en ga tegenover hem zitten.

‘Wat ga je vandaag doen?’ vraag ik.

‘Voornamelijk boodschappen doen. Het geld begint op te raken. Ik denk erover om wat geld van de bankrekening te halen.’

Loriën is – of wás, afhankelijk van hoe je ernaar kijkt – een planeet rijk aan natuurlijke rijkdommen, waaronder edele mineralen en metalen. Bij ons vertrek kreeg iedere Cêpaan een zak vol diamanten, smaragden en robijnen mee om te verkopen zodra we op Aarde waren beland. Henri deed het en stortte het geld op een buitenlandse bankrekening. Ik weet niet hoeveel er op staat, en ik vraag er nooit naar. Maar ik weet dat het genoeg is om er tien mensenlevens lang op te kunnen teren, zo niet langer. Henri neemt zo één keer per jaar geld op.

‘Maar ik twijfel,’ gaat hij verder. ‘Ik wil niet te ver van huis, stel dat er vandaag weer iets gebeurt.’

Dat van gisteren wil ik niet opblazen, dus ik wuif het weg. ‘Ik red me wel. Ga jij je loonzakje maar halen.’

Ik kijk naar buiten. De ochtend breekt aan en de opkomende zon zet alles in een bleek licht. De pick-up zit onder de dauw. Het is alweer een tijdje geleden dat we voor het laatst een winter hebben meegemaakt. Ik heb niet eens een jas, en de meeste sweaters passen me niet meer.

‘Het ziet er frisjes uit buiten,’ zeg ik. ‘Misschien dat we binnenkort op kledingjacht kunnen?’

Hij knikt. ‘Daar zat ik gisteravond al aan te denken, en ook daarom moet ik naar de bank.’

‘Nou, ga dan,’ zeg ik. ‘Vandaag wordt een gewone dag.’

Ik eet mijn cornflakes op, zet de vuile kom in de gootsteen en duik onder de douche. Tien minuten later heb ik een spijkerbroek en een zwart thermisch hemd aangetrokken, met de zwarte mouwen opgetrokken. Ik kijk in de spiegel, en omlaag naar mijn handen. Ik voel me rustig, en dat moet zo blijven.

Op weg naar school geeft Henri me een paar handschoenen.

‘Zorg dat je ze altijd bij je hebt. Je weet maar nooit.’

Ik stop ze in mijn achterzak.

‘Ik zal ze heus niet nodig hebben, hoor. Ik voel me anders prima.’

Als we bij de school aankomen, zien we een rij bussen voor het schoolplein. Henri stopt aan de zijkant van het schoolgebouw.

‘Ik vind het geen prettig idee dat je geen mobieltje hebt,’ zegt hij. ‘Er kan van alles misgaan.’

‘Geen zorgen. Ik heb hem zo weer terug.’

Hij zucht en schudt zijn hoofd. ‘Doe vooral geen stomme dingen, ja? Eind van de middag wacht ik je hier op.’

‘Doe ik,’ zeg ik, en ik stap uit. Dan rijdt hij weg.

Binnen in de gang is het een drukte vanjewelste. Leerlingen hangen kletsend en lachend rond bij de kluisjes. Een paar kijken mijn kant op en fluisteren iets. Ik kan niet horen of het over de confrontatie in de kantine of de doka gaat. Over beide, waarschijnlijk. Het is maar een kleine school, en op kleine scholen gaan de dingen meestal als een lopend vuurtje.

Bij de hoofdingang aangekomen loop ik naar rechts en ik vind mijn kluisje. Die is leeg. Ik heb nog een kwartier voordat de les begint. Ik loop langs het lokaal om alvast te weten waar ik moet zijn en loop door naar het secretariaat. De secretaresse glimlacht als ik binnenkom.

‘Goeiemorgen,’ zeg ik. ‘Ik heb gisteren mijn mobieltje verloren, en ik vroeg me af of iemand hem misschien hier heeft afgegeven?’

Ze schudt haar hoofd. ‘Nee, ik ben bang dat er geen mobieltje is afgegeven.’

‘Dank u,’ zeg ik.

Op de gang zie ik Mark nergens. Ik ga een kant op en loop verder. Er wordt nog steeds gestaard en gefluisterd, maar dat kan me niet schelen. Vijftien meter verderop zie ik hem staan. Al meteen voel ik de kick van de adrenaline. Ik kijk naar mijn handen. Ze zien er normaal uit. Ik ben bang dat ze weer gaan oplichten, en die vrees kan weleens de aanleiding zijn.

Mark leunt met de armen over elkaar tegen de kluisjes. Om hem heen staat een groepje van vijf jongens en twee meisjes. Allemaal kletsen en lachen ze. Sarah zit in een vensterbank, ongeveer vierenhalve meter verderop. Ook vandaag ziet ze er weer stralend uit met haar blonde haar in een paardenstaart, een rokje en een grijze sweater. Ze leest een boek, maar ze kijkt op nu ik aan kom lopen.

Bij het groepje aangekomen blijf ik staan. Ik staar naar Mark en wacht. Na ongeveer vijf seconden krijgt hij me in de gaten.

‘Wat moet je?’ vraagt hij.

‘Dat weet je best.’

Onze blikken laten elkaar niet meer los. Het groepje dijt uit naar tien man, daarna naar twintig. Sarah staat op en loopt naar de rand van de groep. Mark heeft zijn sportjack aan en zijn zwarte haar zit zo stijlvol in de war dat je de indruk krijgt dat hij direct vanuit zijn bed in zijn kleren is geschoten.

Hij duwt zich weg van de kluisjes, loopt op me af en gaat vlak voor me staan. Onze borstkassen raken elkaar bijna en de kruidige geur van zijn aftershave vult mijn neusgaten. Hij is waarschijnlijk een meter drieëntachtig, een centimeter of vijf langer dan ik. We hebben dezelfde bouw. Wat hij niet weet, is dat ik vanbinnen heel anders in elkaar zit dan hij. Ik ben sneller en veel sterker. De gedachte tovert een zelfverzekerde grijns op mijn gezicht.

‘Denk je dat je het vandaag wat langer kunt uithouden op school? Of ga je er weer vandoor als een mietje?’ begint hij.

Om me heen wordt gegrinnikt.

‘Tja, afwachten maar, hè?’

‘Ja, dat denk ik ook,’ antwoordt hij, en hij komt zelfs nog dichterbij.

‘Ik wil mijn mobieltje terug,’ zeg ik.

‘Ik heb je mobieltje niet.’

Ik schud mijn hoofd. ‘Twee mensen hebben gezien dat jij hem jatte,’ lieg ik.

Ik zie hem fronsen en ik weet dat ik het bij het rechte eind heb.

‘Nou en? Stel dat ik het was? Wat denk je daar aan te gaan doen dan?’

Inmiddels staan er ongeveer dertig leerlingen om ons heen. Ik twijfel er niet aan dat over tien minuten, nadat het eerste uur is begonnen, de hele school weet wat er gebeurd is.

‘Je bent gewaarschuwd,’ zeg ik. ‘Je hebt tot het eind van de dag de tijd.’

Ik draai me om en loop weg.

‘Want anders…’ roept hij me na. Ik reageer er niet op. Laat hem maar raden. Mijn vuisten zijn de hele tijd gebald geweest, en ik besef dat ik zenuwen voor adrenaline heb aangezien. Waarom was ik zo nerveus? Vanwege het onvoorspelbare? Het feit dat ik voor het eerst een confrontatie met iemand ben aangegaan? De kans dat mijn handen zouden oplichten? Alle drie waarschijnlijk.

Ik zoek de toiletten op, stap een toilethokje in en doe de deur op slot. Ik open mijn handen. De rechter licht zachtjes op. Ik sluit mijn ogen, zucht en probeer rustig adem te halen. Een minuut later is de gloed nog niet verdwenen. Ik schud mijn hoofd. Nooit gedacht dat de Erfgave zo gevoelig zou zijn. Ik blijf op het toilet. Op mijn voorhoofd staat een dun laagje zweet. Mijn handen zijn warm, maar gelukkig ziet de linker er nog normaal uit. Ik hoor leerlingen binnenkomen en weggaan. Ik wacht, blijf zitten waar ik zit. Het licht in mijn hand dooft niet. Eindelijk klinkt de bel voor het eerste uur en de toiletruimte is leeg.

Geïrriteerd schud ik mijn hoofd en aanvaard het onontkoombare. Mijn mobieltje is weg en Henri is onderweg naar de bank. Ik zit hier opgescheept met mijn eigen stommiteit en ik kan het enkel mezelf verwijten. Ik haal de handschoenen uit mijn broekzak en trek ze aan. Leren tuinhandschoenen. Ik had net zo goed clownsschoenen en een gele broek aan kunnen hebben, zo stom als ik eruitzie. Hoezo opgaan in mijn omgeving? Ik realiseer me dat ik Mark met rust moet laten. Hij heeft gewonnen. Hij mag het ding houden. Vanavond ga ik met Henri wel een nieuwe kopen.

Ik verlaat de toiletten en loop door de lege gang naar mijn klas. Terwijl ik naar binnen stap kijkt iedereen eerst naar mij en daarna naar mijn handschoenen. Het heeft geen zin om ze te verbergen. Ik sta voor lul. Ik ben een alien. Ik beschik over buitengewone krachten, met nog meer in het verschiet, en ik kan dingen waar een mens alleen maar van kan dromen. Maar ik sta nog steeds voor lul.

 

Ik zit midden in de klas. Niemand zegt iets tegen me, en ik ben te zenuwachtig om te horen wat de leraar zegt. Als de bel gaat pak ik mijn spullen bij elkaar en doe ze in mijn tas die ik daarna op mijn rug hijs. Ik heb de handschoenen nog steeds aan. Bij het verlaten van het lokaal til ik stiekem de rechtermanchet even op en kijk. Mijn hand gloeit nog steeds.

Ik been door de gang. Rustig ademen. Ik probeer helder na te denken, maar het lukt niet. Als ik het volgende lokaal binnenloop, zit Mark op dezelfde plek als de vorige dag, met Sarah naast hem. Hij grijnslacht naar me. Omdat hij zo graag cool wil overkomen, heeft hij mijn handschoenen niet in de gaten.

‘Hoe gaat ie, hardlopertje? Ik hoor dat het veldloopteam nog nieuwe leden zoekt.’

‘Doe niet zo lullig,’ vermaant Sarah hem. Terwijl ik langs hun tafeltje loop kijk ik haar aan, recht in haar blauwe ogen die me verlegen en opgelaten maken, mijn wangen laten blozen. Mijn plek van de vorige dag is bezet en dus loop ik helemaal naar achteren. Het lokaal vult zich en de jongen van gisteren, die me waarschuwde voor Mark, komt naast me zitten. Ook vandaag heeft hij weer zo’n zwart T-shirt aan met in het midden een nasa-logo, verder een legerbroek en een paar Nike-tennisschoenen. Zijn donkerblonde haar zit door de war en zijn lichtbruine ogen lijken groter vanwege zijn brillenglazen. Hij haalt een aantekenschrift tevoorschijn met allemaal schema’s van sterrenstelsels en planeten. Hij kijkt me ongegeneerd aan.

‘Hoe gaat ie?’ vraag ik.

Hij haalt zijn schouders op. ‘Waarom heb je handschoenen aan?’ is zijn wedervraag.

Ik open mijn mond om antwoord te geven, maar op dat moment neemt mevrouw Burton het woord. Bijna de hele les tekent mijn buurjongen poppetjes die kennelijk zijn interpretatie zijn van hoe marsmannetjes eruitzien: kleine lichamen met grote hoofden, handen, voeten en ogen. Dezelfde geijkte versies die je meestal in films ziet. Onder aan elke tekening schrijft hij zijn naam in kleine blokletters: sam goode. Hij ziet dat ik kijk, en ik wend mijn hoofd af.

Terwijl mevrouw Burton verder doceert over de 61 manen van Saturnus bekijk ik Mark op zijn rug. Voorovergebogen over zijn lessenaar krabbelt hij iets op een papiertje. Hij gaat weer rechtop zitten en schuift het vervolgens naar Sarah. Zonder het te lezen veegt ze het weer terug. Ik glimlach. Mevrouw Burton doet het licht uit en start een videoband. De roterende planeten die op het scherm voor het bord worden geprojecteerd maken dat ik aan Loriën denk. Het is een van de achttien planeten in het heelal waar leven mogelijk is. De Aarde is er ook een van. En Mogador helaas ook.

Loriën. Ik doe mijn ogen dicht en sta mezelf toe in mijn herinneringen te duiken. Een oude planeet, honderd keer ouder dan de Aarde. Alle problemen waar de Aarde nu mee kampt – vervuiling, overbevolking, opwarming, voedseltekorten – heeft Loriën ook gehad. Vijfentwintigduizend jaar geleden begon de planeet te sterven, lang voordat het mogelijk was om door het heelal te reizen. De bewoners van Loriën moesten iets doen om te overleven. Langzaam maar zeker groeide de inzet om de planeet voor altijd zelfvoorzienend te maken door af te rekenen met oude, schadelijke, levenswijzen – kanonnen en bommen, giftige chemicaliën, vervuilende stoffen – en langzamerhand begon de planeet zich te herstellen. Geholpen door een evolutie van duizenden jaren ontwikkelden sommige bewoners – de Gardes – hun vermogens om de planeet te beschermen en van dienst te zijn. Het was alsof Loriën mijn voorouders beloonde voor hun vooruitziende blik en hun respect.

Mevrouw Burton knipt de lampen weer aan. Ik open mijn ogen en kijk op de klok. De les is bijna afgelopen. Ik voel me weer rustig en ik heb helemaal niet meer aan mijn handen gedacht. Ik haal diep adem en gluur weer in mijn rechterhandschoen. Het licht is verdwenen! Ik glimlach en trek mijn handschoenen uit. Eindelijk weer normaal. Nog zes lessen te gaan vandaag. Nog zes lessen lang kalm blijven.

 

De ochtend verstrijkt rustig, zonder incidenten. Ik blijf kalm en heb geen confrontaties meer met Mark. Tijdens de middagpauze vul ik in de kantine mijn dienblad met iets eetbaars en helemaal achterin vind ik een leeg tafeltje. Ik ben halverwege mijn pizzapunt als Sam Goode, de jongen van de astronomieles, tegenover me komt zitten.

‘Ga je na schooltijd echt knokken met Mark?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Nee.’

‘Nou, iedereen zegt van wel.’

‘Dat hebben ze dan verkeerd.’

Hij haalt zijn schouders op en eet verder. ‘Waar zijn je handschoenen gebleven?’ vraagt hij een minuutje later.

‘Heb ze uitgetrokken. Ik heb geen koude handen meer.’

Hij opent zijn mond om iets te zeggen, maar op dat moment komt vanuit het niets een reusachtige gehaktbal aangesuisd waarvan ik zeker weet dat die voor mij bedoeld is, en hij raakt Sam pal op zijn achterhoofd. Zijn haar en schouders zitten onder het vlees en de spaghettisaus. Een deel is ook op mij terechtgekomen. Ik begin wat klodders weg te vegen. Een tweede gehaktbal suist door de lucht en raakt me vol op mijn wang. Overal klinkt ge-‘oooh’.

Terwijl de woede door me heen giert, sta ik op en veeg mijn wang schoon met een servet. Op dat ogenblik kunnen mijn handen me geen donder meer schelen. Al schijnen ze zo fel als de zon, en als het moet taaien Henri en ik deze middag gewoon af; maar geen denken aan dat ik dit langs me heen laat gaan. Na vanochtend was alles weer in orde… tot nu.

‘Niet doen,’ waarschuwt Sam me. ‘Als je nu gaat knokken, laten ze je niet meer met rust.’

Ik begin te lopen. Iedereen valt stil. Honderd paar ogen kijken me aan. Mijn gezicht vertrekt zich tot een kwaaie blik. Mark heeft zeven medestanders, allemaal jongens. Alle zeven staan ze op terwijl ik nader.

‘Problemen?’ vraagt er eentje. Hij is groot, gebouwd als een aanvaller van een footballteam. Toefjes rood haar prijken op zijn wangen en kin, alsof hij een baard probeert te kweken. Het maakt dat zijn gezicht er vuil uitziet. Net als de anderen draagt ook hij een sportjack. Hij slaat de armen over elkaar en gaat pal voor me staan.

‘Dit heeft niets met jou te maken,’ zeg ik.

‘Je zult toch eerst langs mij moeten.’

‘Dat doe ik ook als jij niet opzij gaat.’

‘Ik denk niet dat je dat zal lukken,’ zegt hij.

Ik plant mijn knie vol in zijn kruis. Hij hapt naar lucht en klapt dubbel. De hele kantine schrikt.

‘Ik heb je gewaarschuwd,’ reageer ik. Ik stap over hem heen en loop recht op Mark af. Op het moment dat ik voor hem sta, word ik van achteren vastgepakt. Met gebalde vuisten draai ik om mijn as, klaar om uit te halen, maar op het allerlaatste moment dringt het tot me door dat het de kantinebeheerder is.

‘Zo is het wel genoeg, jongens.’

‘Moet u eens kijken wat ie Kevin heeft aangedaan, meneer Johnson!’ zegt Mark. Kevin ligt nog steeds kermend op de grond. Zijn gezicht is knalrood. ‘Stuur hem naar de directeur!’

‘Mond dicht, James. Jullie zijn alle vier het haasje. Denk maar niet dat ik niet heb gezien dat jullie die gehaktballen gooiden,’ zegt hij. ‘Sta op,’ zegt hij tegen Kevin, die nog steeds op de grond ligt.

Vanuit het niets verschijnt Sam opeens. Hij heeft geprobeerd de smurrie uit zijn haar en van zijn schouders te vegen. De grotere stukjes zijn weg, maar de saus is alleen maar verder uitgesmeerd. Ik vraag me af wat hij komt doen. Ik kijk naar mijn handen, klaar om bij het eerste beetje licht de benen te nemen, maar tot mijn verbazing staan ze uit. Is het omdat het allemaal zo snel gebeurde en ik dus geen tijd had om van tevoren zenuwachtig te worden? Ik heb geen idee.

Kevin staat op en kijkt me aan. Hij staat wankel op zijn benen en heeft nog steeds moeite met ademhalen. Hij grijpt de jongen voor hem bij zijn schouder om steun te zoeken.

‘Jij krijgt je portie nog wel,’ sist hij.

‘Ik dácht het niet,’ zeg ik met nog steeds een kwaaie blik, en nog altijd besmeurd. Kan mij die troep schelen.

Met zijn vieren lopen we naar de werkkamer van de directeur. Meneer Harris zit achter zijn bureau. Hij heeft een wegwerpservetje achter zijn overhemdsboord gestopt en eet een lunch uit de magnetron.

‘Sorry dat ik even stoor,’ zegt de kantinebeheerder. ‘We hadden een incidentje tijdens de lunchpauze. Ik weet zeker dat deze jongens het graag even uitleggen.’

Met een zucht trekt meneer Harris het servetje uit zijn overhemd, werpt het in de prullenmand en duwt met de rug van zijn hand zijn lunch naar de rand van zijn bureau.

‘Dank u, meneer Johnson.’

Meneer Johnson verdwijnt en trekt de deur van de werkkamer achter zich dicht, waarna we alle vier gaan zitten.

‘Goed, wie wil er beginnen?’ vraagt de directeur kregelig.

Ik zwijg. Meneer Harris verbijt zich. Ik kijk naar mijn handen. Nog steeds geen licht te zien. Voor de zekerheid leg ik ze op mijn knieën, met de palmen omlaag. Mark neemt het woord. ‘Iemand gooide een gehaktbal naar hem. Hij denkt dat ik het was, dus toen gaf ie Kevin een knietje in zijn ballen.’

‘Let op je woorden, jij,’ waarschuwt meneer Harris hem, waarna hij Kevin aankijkt. ‘Gaat het een beetje?’

Kevin knikt. Zijn gezicht ziet nog steeds rood.

‘Goed, dus wie gooide die gehaktbal?’ vraagt meneer Harris me.

Ik kook nog steeds vanbinnen, maar ik zeg niets. Ik ben nog altijd pissig over het hele gedoe en haal even diep adem om mezelf te kalmeren.

‘Ik weet het niet,’ antwoord ik ten slotte. Mijn woede is opnieuw gestegen. Ik zie het niet zitten om de confrontatie met Mark via meneer Harris aan te moeten gaan, maar handel het liever zelf af, en niet in deze werkkamer.

Sam kijkt me verbaasd aan. Geërgerd werpt meneer Harris de handen in de lucht. ‘Nou, wat komen jullie hier dan in vredesnaam doen?’

‘Goeie vraag,’ reageert Mark. ‘We zaten gewoon te lunchen, meer niet.’

Sam neemt het woord. ‘Mark gooide hem. Ik zag het, en de kantinebeheerder zag het ook.’

Ik kijk naar Sam. Ik weet dat hij het niet gezien kan hebben, want eerst zat hij nog met zijn rug naar de anderen gekeerd, en bij de tweede keer was hij druk bezig zichzelf schoon te vegen. Maar ik vind het flink van hem dat hij zijn mond opentrekt en aan mijn kant staat terwijl hij weet dat hij zich daarmee de woede van Mark en zijn vrienden op de hals haalt. Mark kijkt hem kwaad aan.

‘Alstublieft, meneer Harris,’ smeekt hij. ‘Morgen heb ik een interview met de Gazette en vrijdag heb ik een wedstrijd. Ik heb helemaal geen tijd voor deze ongein. Ik word hier beschuldigd van iets wat ik niet heb gedaan. Hoe kan ik met al dat gezeik mijn aandacht er nu bij houden?’

‘Pas op je woorden!’ buldert meneer Harris.

‘Maar het is zo.’

‘Ik geloof je,’ oordeelt de directeur, en hij slaakt een diepe zucht. Hij kijkt Kevin aan, die nog steeds moeite heeft om op adem te komen. ‘Moet ik iemand voor je roepen?’

‘Ik red me wel,’ antwoordt Kevin.

Meneer Harris knikt. ‘Jullie twee, er wordt niet meer gezeurd over wat er in de kantine is gebeurd, en Mark, hou je hoofd erbij. We zijn al een tijdje met dat artikel bezig. Wie weet zetten ze ons wel op de voorpagina. Denk je eens in, op de voorpagina van de Gazette,’ zegt hij, en hij glimlacht.

‘Dank u,’ zegt Mark. ‘Ik vind het helemaal te gek.’

‘Mooi. Goed, dan kunnen jullie twee nu vertrekken.’

Ze verdwijnen, waarna meneer Harris Sam streng aankijkt.

Sam staart terug.

‘Vertel op, Sam. En de waarheid, graag. Heb jij gezien dat Mark die gehaktbal gooide?’

Sams ogen worden spleetjes en hij kijkt niet weg.

‘Ja.’

De directeur schudt het hoofd. ‘Ik geloof je niet, Sam. En daarom doen we het volgende.’ Hij kijkt me aan. ‘Er werd dus een gehaktbal gegooid…’

‘Twee,’ vult Sam hem aan.

‘Pardon?!’ briest meneer Harris terwijl hij Sam opnieuw woest aankijkt.

‘Er werden twee gehaktballen gegooid, niet één.’

Meneer Harris beukt met zijn vuist op het bureaublad. ‘Wat maakt het uit! John, jij viel Kevin aan. Oog om oog, tand om tand. Daar laten we het bij. Begrepen?’

Zijn gezicht is knalrood en ik besef dat het geen zin heeft om ertegenin te gaan.

‘Yep,’ antwoord ik.

‘Ik wil jullie twee hier niet meer zien,’ zegt hij. ‘Ingerukt, allebei.’

We lopen zijn werkkamer uit.

‘Waarom heb je hem niet verteld over je mobieltje?’ vraagt Sam me.

‘Omdat het hem niet interesseert. Hij wil alleen maar verder lunchen,’ antwoord ik. ‘En kijk uit,’ waarschuw ik hem. ‘Mark weet je nu te vinden.’

 

Na de middagpauze heb ik huishoudkunde, niet omdat ik per se zo dol ben op koken, maar ik had de keuze tussen dit en koorzang. Ook al beschik ik over allerlei krachten en gaven die hier op Aarde als uitzonderlijk worden gezien, zingen hoort daar in elk geval niet bij. En dus loop ik het huishoudlokaal binnen en ik neem plaats. Het is maar een kleine ruimte en vlak voordat de bel gaat komt Sarah binnen en ze gaat naast me zitten.

‘Hoi,’ groet ze.

‘Hoi.’

Het bloed stijgt naar mijn gezicht en mijn schouders verkrampen. Met mijn rechterhand pak ik een potlood waarmee ik wat begin te draaien, terwijl mijn linkerhand de velletjes van mijn notitieblok omkrullen. Mijn hart bonkt in mijn keel. Toe, laat mijn handen alsjeblieft niet oplichten. Ik gluur even naar mijn handpalm en met een zucht van verlichting zie ik dat er niets aan de hand is. Blijf kalm, maan ik mezelf. Ze is gewoon een meisje.

Sarah kijkt naar me. Vanbinnen voelt het alsof alles moes wordt. Ze is misschien wel het mooiste meisje dat ik ooit heb gezien.

‘Sorry dat Mark zo lullig tegen je doet,’ zegt ze.

Ik haal mijn schouders op. ‘Kun jij niets aan doen.’

‘Jullie gaan toch niet echt knokken, hè?’

‘Dat wil ik ook helemaal niet,’ zeg ik.

Ze knikt. ‘Hij is echt zo’n lul soms, probeert de hele tijd te laten zien dat ie de baas is.’

‘Het is een teken van onzekerheid,’ zeg ik.

‘Niks onzeker. Hij is gewoon een lul.’

Zeker weten. Maar met Sarah wil ik geen ruzie. Bovendien zegt ze het met zo’n overtuiging dat ik bijna aan mezelf begin te twijfelen.

Ze kijkt naar de inmiddels opgedroogde sausspetters op mijn shirt, reikt naar mijn hoofd en plukt een opgedroogd stukje uit mijn haar.

‘Dank je.’

Ze zucht. ‘Sorry dat het is gebeurd.’ Ze kijkt me recht in de ogen. ‘Mark en ik zijn geen stelletje, hoor. Weet je dat?’

‘Nee?’

Ze schudt haar hoofd. Het intrigeert me dat ze het nodig vindt om me dit duidelijk te maken. Nadat ons tien minuten lang is uitgelegd hoe je pannenkoeken maakt, maar waarvan bijna niets tot me doordringt, worden Sarah en ik door de lerares, mevrouw Benshoff, bij elkaar gezet. Via een deur achter in het lokaal begeven we ons naar de keuken waar zo’n drie klaslokalen in passen, zo groot. Er staan tien verschillende keukenblokken, compleet met koelkasten, keukenkastjes, gootstenen en ovens. Sarah loopt naar een keukenblok en pakt een schort uit een la.

‘Kun jij hem even vastknopen?’ vraagt ze.

Ik trek te hard, en dus moet ik hem opnieuw strikken. Onder mijn vingertoppen voel ik de contouren van haar onderrug. Als de hare vastzit, probeer ik mijn eigen schort te strikken.

‘Wacht maar, gekkie,’ zegt ze. Ze pakt de koordjes en strikt ze voor me.

‘Dank je.’

Ik probeer het eerste ei te breken, maar ik doe het te ruw waardoor alle struif naast de kom belandt. Sarah lacht. Ze legt een nieuw ei in mijn hand, neemt mijn hand in de hare en doet voor hoe ik het ei op de rand van de kom kan breken. Daarna laat ze haar hand nog een tel op de mijne rusten. Ze kijkt me aan en ze glimlacht. ‘Zo dus.’

Terwijl ze het beslag roert, valt een haarlok voor haar gezicht. Ik wil niets liever dan een hand omhoog brengen en de lok achter haar oor strijken, maar ik doe het niet. Mevrouw Benshoff komt naar ons toe gelopen om onze vorderingen te aanschouwen. Tot dusver gaat alles goed, allemaal dankzij Sarah, aangezien ik geen idee heb waar ik mee bezig ben.

‘Hoe vind je Ohio tot nu toe?’ vraagt Sarah me.

‘Leuk, wel. Mijn eerste schooldag had alleen wel wat beter gekund.’

Ze glimlacht. ‘Wat was er trouwens aan de hand? Ik was bezorgd om je.’

‘Geloof je me als ik je vertel dat ik een alien ben?’

‘Hou op zeg!’ reageert ze speels. ‘Maar wat gebeurde er nou echt?’

Ik lach. ‘Ik heb zware astma. Om de een of andere reden kreeg ik gisteren een aanval,’ leg ik uit terwijl ik ervan baal dat ik moet liegen. Ik wil niet dat ze zwakke kanten aan me ziet, vooral niet als die zwakke kanten er helemaal niet zijn.

‘Nou, ik ben blij dat je je nu beter voelt.’

We maken vier pannenkoeken. Sarah legt ze op elkaar op een bord. Daarna schenkt ze er een absurde hoeveelheid ahornsiroop over en ze geeft me een vork. Ik kijk naar de andere leerlingen. Bijna iedereen eet van een eigen bord. Ik buig me voorover en neem een hap.

‘Niet slecht,’ zeg ik met volle mond.

Ik heb helemaal geen honger, maar ik help haar ze alle vier weg te werken. Om de beurt nemen we een hap totdat het bord leeg is. Intussen heb ik maagpijn gekregen. Ze doet de afwas en ik droog af. Als de bel gaat lopen we samen het lokaal uit.

‘Weet je, voor een eerstejaars val je best mee, hoor,’ zegt ze met een elleboogje. ‘Kan me niet schelen wat ze allemaal zeggen.’

‘Dank je, en jij valt ook best mee voor een, eh, wat je ook mag zijn.’

‘Derdejaars.’

Er valt even een stilte.

‘Je gaat na school toch niet met Mark vechten, hè?’

‘Ik moet mijn mobieltje terug hebben. En trouwens, moet je me zien,’ zeg ik terwijl ik naar mijn shirt wijs.

Ze haalt haar schouders op. Ik stop bij mijn kluisje. Ze kijkt naar het nummer.

‘Doe het nou maar niet,’ zegt ze.

‘Ik wil het ook niet.’

Ze slaat haar ogen ten hemel. ‘Jongens en vechten. Nou, ik zie je morgen.’

‘Nog een leuke dag verder,’ zeg ik.

 

Na het negende uur, Amerikaanse geschiedenis, loop ik behoedzaam naar mijn kluisje. Ik denk erover om gewoon stilletjes naar huis te gaan, en niet op zoek te gaan naar Mark. Maar ik realiseer me dat ik dan voor altijd de grote lafaard zal zijn.

Ik haal de boeken die ik niet nodig heb uit mijn rugzakje en stop ze in mijn kluisje. Even blijf ik staan en ik voel de zenuwen weer opkomen. Mijn handen zijn nog steeds normaal. Ik overweeg om voor alle zekerheid mijn handschoenen aan te trekken, maar ik doe het niet. Met een diepe zucht doe ik mijn kluisje dicht.

‘Hoi,’ hoor ik opeens, en ik schrik. Het is Sarah. Ze kijkt even snel achterom en daarna naar mij. ‘Ik heb iets voor je.’

‘Toch niet nog meer pannenkoeken, hoop ik? Ik zit nog steeds propvol.’

Ze lacht nerveus.

‘Nee, geen pannenkoeken. Maar als ik het je geef, moet je me beloven dat je niet gaat vechten.’

‘Oké.’

Ze kijkt weer even achterom en graait snel in het voorvakje van haar rugzakje. Ze haalt mijn mobiele telefoon tevoorschijn en geeft hem me.

‘Hoe ben je hieraan gekomen?’

Ze haalt haar schouders op.

‘Weet Mark het?’

‘Neuh. En, blijf je nu ruzie zoeken?’ vraagt ze.

‘Lijkt me van niet.’

‘Mooi.’

‘Dank je,’ zeg ik. Ik kan gewoon niet geloven dat ze al die moeite heeft gedaan om mij te helpen. Ze kent me nauwelijks. Maar ik klaag niet.

‘Graag gedaan,’ zegt ze. Dan draait ze zich om en loopt snel door. Ik kijk haar de hele tijd na en ik krijg mijn glimlach maar niet van mijn gezicht. Als ik naar buiten loop, staan Mark James en acht van zijn vrienden me in de hal al op te wachten.

‘Kijk eens aan,’ begint Mark. ‘Je hebt het zowaar de hele dag volgehouden, hm?’

‘Zeker weten. En kijk eens wat ik heb gevonden?’ zeg ik en ik houd mijn mobieltje omhoog. Zijn mond valt open van verbazing. Ik vervolg mijn weg door de gang en loop naar buiten.

 

Ik ben nummer vier / druk 1
titlepage.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_000.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_001.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_002.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_003.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_004.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_005.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_006.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_007.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_008.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_009.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_010.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_011.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_012.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_013.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_014.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_015.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_016.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_017.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_018.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_019.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_020.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_021.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_022.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_023.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_024.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_025.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_026.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_027.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_028.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_029.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_030.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_031.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_032.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_033.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_034.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_035.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_036.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_037.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_038.xhtml
Ik_ben_nummer_vier-ebook_split_039.xhtml