23

Volgens Adams vluchtplan zakken we langs de Atlantische kust naar Florida af, buigen we boven de golf weer naar het westen af, om ten slotte bij het zuidoostelijke puntje van Mexico te arriveren. Als de Skimmer op maximumsnelheid vliegt en we laag genoeg blijven om andere luchtvaartuigen te mijden, zou de reis ongeveer vier uur moeten duren.

Het is een rustige vlucht. Ik leun achterover in mijn stoel en kijk naar de kustlijn onder ons. Adam zegt weinig; hij kijkt recht voor zich uit en past zo nu en dan onze koers aan als zijn systemen een ander toestel oppikken. Aan zijn voeten doet Dust een dutje. En Marina: die zit als verstijfd. Haar vliegangst wordt er niet beter op met een Mogadoor aan het stuur.

‘Weet je, je kunt een paar uur rust nemen,’ stelt Adam uiteindelijk voorzichtig voor. Ik was al aan het wegdutten, dus hij moet het wel tegen Marina hebben. Ze zit met rechte rug en straalt een lichte kilte uit. Vanuit Adams ooghoek ziet ze er vast dreigend uit.

Marina lijkt er even over na te denken en leunt dan naar voren zodat haar hoofd bijna op Adams schouder komt te liggen. Hij kijkt bedenkelijk, maar houdt zijn handen aan het stuur.

‘De laatste trip die Zes en ik naar het zuiden maakten, was nog geen week geleden,’ zegt Marina op afgemeten toon. ‘We kwamen er te laat achter dat we een verrader in ons midden hadden. Ik stak hem uiteindelijk in zijn oog. Dat was de genádige ik.’

‘Ik weet wat er in Florida is gebeurd,’ zegt Adam. ‘Waarom vertel je me dit?’

‘Omdat ik wil dat je weet wat er zal gebeuren als je ons verraadt,’ antwoordt ze, weer naar achteren leunend. ‘En zeg me niet dat ik moet rústen.’

Met een smekende blik kijkt Adam naar mij, maar ik haal mijn schouders op en wend me af. Marina is nog steeds bezig met uitvogelen hoe kwaad ze wil zijn en ik ga haar niet in de weg zitten. Bovendien vind ik het helemaal niet zo’n slecht idee om onze Mogadoorse metgezel wat angst aan te jagen.

Ik verwacht dat hij het gesprek gewoon laat doodbloeden, maar na een paar minuten komt hij met een weerwoord. ‘Gisteren pakte ik voor de eerste keer een zwaard op dat al generaties in mijn familie is. Ik mocht het nooit aanraken, alleen maar van een afstandje bewonderen. Het behoorde toe aan mijn vader, generaal Andrakkus Sutekh. Hij vocht met Nummer Vier, John. Ik dreef dat zwaard door mijn vaders rug en vermoordde hem.’

Adam vertelt het zakelijk, alsof hij het nieuws voorleest. Verrast knipper ik met mijn ogen naar hem en kijk vervolgens over mijn schouder naar Marina. Ze heeft haar ogen neergeslagen, is diep in gedachten verzonken.

Terwijl de kilte die van haar afstraalt begint weg te ebben, komt Dust overeind en nestelt zich naast haar. De wolf legt zijn kop in Marina’s schoot.

‘Cool verhaal,’ zeg ik tegen Adam als het pijnlijk duidelijk wordt dat iemand de stilte moet doorbreken. ‘Ik heb nog nooit iemand gekend die met een zwaard rondliep.’

‘Cóól,’ herhaalt Adam met een frons. ‘Wat ik wil zeggen is dat je niet aan mijn loyaliteit hoeft te twijfelen.’

‘Het spijt me dat je dat je vader moest aandoen,’ zegt Marina even later. ‘Dat wist ik niet.’

‘Mij spijt het niet,’ reageert Adam nors. ‘Maar bedankt voor het medeleven.’

Om de spanning te breken begin ik op het bedieningspaneel van de Skimmer aan wat knoppen te draaien. ‘Heeft dit ding eigenlijk ook een radio? Of gaan we elkaar het hele eind alleen maar verhalen over de dood vertellen?’

Vlug draait Adam meteen na mij de knoppen weer terug. Ik meen hem te betrappen op een flauwe glimlach: vermoedelijk is hij opgelucht dat het doodsbedreiginggedeelte van de reis achter de rug is.

‘Er is geen radio,’ zegt hij. ‘Als je wilt, kan ik wat Mogadoorse klassiekers neuriën.’

‘O, kots,’ reageer ik en achter ons gniffelt Marina.

Ik besef dat Adam me gek aankijkt; zijn hoekige gezicht is opener dan ik tot nu toe heb gezien en dat defensieve stoïcisme van hem is verdwenen. Even lijkt hij bijna op zijn gemak hier tussen twee van zijn sterfelijke vijanden.

‘Wat?’ vraag ik, en vlug kijkt hij weg. Ik besef dat hij elders was met zijn gedachten.

‘Niets,’ zegt hij bijna weemoedig. ‘Je deed me alleen heel even denken aan iemand die ik vroeger kende.’

De rest van de vlucht naar het zuiden verloopt rustig. Ik weet een paar keer weg te doezelen, maar nooit lang genoeg. Met Dust tegen haar aan genesteld, lijkt Marina zich eindelijk te kunnen ontspannen. Adam onthoudt zich van het neuriën van Mogadoorse volksliedjes.

We vliegen over het tropische regenwoud van Campeche, Mexico, nog maar een uur verwijderd van het Lorische Heiligdom dat naar verluidt te midden van de ruïnes van een oude Mayastad verscholen ligt, als er op de doorzichtige voorruit van de Skimmer opeens een rood waarschuwingslampje begint te knipperen. Ik zie het pas als Adam verstijft.

‘Verdomme,’ vloekt hij en hij begint onmiddellijk schakelaars om te zetten.

‘Wat is er?’

‘Iemand heeft ons in het vizier.’

De op de Skimmer gemonteerde camera’s sturen beelden naar ons scherm: beelden van de onderkant van de schotel en achter ons worden zichtbaar. Ik zie alleen maar een onbewolkte blauwe hemel en het dichte bladerdak van het woud onder ons.

‘Waar komen ze vandaan?’ vraagt Marina terwijl ze uit het raam tuurt.

‘Daar,’ zegt Adam en hij wijst naar het scherm. We zien een beeld van een Mogadoors verkenningstoestel als dat van ons, dat ons van onderaf langzaam nadert. Het dak is in overlappende tinten groen geschilderd, gecamoufleerd in de kleuren van het bos waaruit het is opgestegen.

‘Kunnen we hem te snel af zijn?’ vraagt Marina.

‘Ik kan het proberen,’ antwoordt Adam terwijl hij de hendel naar beneden trekt om onze Skimmer wat meer snelheid te geven.

‘Of we schieten hem gewoon neer,’ stel ik voor.

Terwijl we iets sneller gaan vliegen, vermenigvuldigt het knipperende rode lampje zich tot vier knipperende rode lampjes. Er zijn er dus meer. Vanuit de jungle pal voor ons stijgen twee identieke Skimmers op, en naast ons nog een. De eerste schotel zit vlak achter ons. Ingesloten als we zijn, heeft Adam geen andere keus dan te stoppen. De andere Skimmers omsingelen ons.

‘Ze zijn zeker allemaal met wapens uitgerust?’ vraagt Marina.

‘Ja,’ antwoordt Adam. ‘We zijn duidelijk in het nadeel.’

‘Niet helemaal,’ zeg ik en ik concentreer me op de lucht buiten. Die was zo-even nog onbewolkt, maar begint nu langzaam donker te worden. Op mijn teken komen wolken aangedreven.

‘Wacht even,’ waarschuwt Adam. ‘We willen niet verklappen dat jullie aan boord zijn.’

‘Weet je zeker dat ze ons niet zullen neerhalen?’

‘Voor negentig procent,’ zegt Adam.

Ik laat het noodweer dat ik aan het opwekken was los, en de wolken laat ik hun natuurlijke koers door de lucht hervatten. Het volgende moment komt er een snerpend gepiep uit ons dashboard.

‘Ze begroeten ons,’ zegt Adam. ‘Ze willen praten.’

Er komt een ander plan in me op, een dat geen luchtgevecht bevat waarbij we nauwelijks een kans maken.

‘Je zei toch dat je de zoon bent van een of andere generaal?’ vraag ik aan Adam. ‘Kun je dan niet een beetje gewichtig doen, je invloed aanwenden of zo?’

Terwijl hij hierover nadenkt, blèrt de dashboardverbinding opnieuw.

‘Ik moet jullie even vertellen dat ik onder mijn volk niet bepaald geliefd ben,’ zegt hij. ‘Misschien luisteren ze niet naar me.’

‘Ja, inderdaad, dat is een risico,’ geef ik toe. ‘Worstcasescenario is dat ze je gevangennemen, toch?’

Adam trekt een gezicht. ‘Ja.’

‘Dus we laten ze ons brengen waar we toch al naartoe gaan. Maak je maar geen zorgen. Wij redden je wel.’

‘Eh, je moet wel íéts doen,’ zegt Marina terwijl ze naar de voorruit zwaait. De ruimteschotel pal voor ons is ongeduldig of argwanend geworden en heeft zijn geschutskoepel naar ons toe gedraaid.

‘Goed, maak jezelf onzichtbaar,’ zegt Adam. Ik reik om mijn stoel heen en grijp Marina’s hand vast zodat we allebei verdwijnen. Dust voelt de situatie aan, krimpt ineen tot een piepkleine grijze muis en schiet onder Adams stoel.

Adam drukt een knop in op het paneel en knetterend verschijnt er een beeld op ons scherm. Een lelijke Mog-verkenner, zijn ogen te dicht bij elkaar en zijn tanden kort en scherp, staart Adam agressief en geërgerd aan. Hij blaft iets in het Mogadoors.

‘Het immersieprotocol schrijft voor dat we Engels spreken terwijl we op Aarde zijn, stomme broedkip,’ reageert Adam koeltjes. Hij richt zich op in zijn stoel en straalt opeens zoveel vorstelijkheid uit dat ik hem bijna een klap wil verkopen. ‘Je hebt het tegen Adamus Sutekh, geboren zoon van generaal Andrakkus Sutekh. Ik ben hier voor dringende zaken van mijn vader. Breng me onmiddellijk naar de Lorische vindplaats.’

Ik moet het hem nageven, hij kan echt geweldig uit zijn nek lullen. De gezichtsuitdrukking van de verkenner verandert van ergernis in verwarring en ten slotte in onmiskenbare angst.

‘Ja, meneer. Meteen!’ reageert hij, waarop Adam het gesprek direct afkapt. Een voor een verbreken de Skimmers de ring waarin ze ons hadden ingesloten en laten ons door.

‘Dat heeft gewerkt,’ zegt Marina een beetje verbluft terwijl ze mijn hand loslaat.

‘Voorlopig,’ reageert Adam met een onzekere frons. ‘Hij had een lage rang. Bij degene die het bevel voert, zal het anders gaan.’

‘Kun je ze niet gewoon vertellen dat je vader je heeft gestuurd om hun voortgang te controleren?’ vraag ik.

‘Ervan uitgaand dat ze niet weten dat ik ons volk heb verraden en dat mijn vader mij in feite ter dood veroordeeld heeft? Ja, dat zou kunnen lukken.’

‘Je hoeft ze alleen maar een beetje af te leiden,’ zeg ik. ‘Lang genoeg voor Marina en mij om in het Heiligdom te komen.’

‘Daar is het,’ zegt Marina terwijl ze door het raam kijkt naar hoe de Skimmers hun daling naar Calakmul inzetten.

Beneden bevindt zich een groepje oude gebouwen, alle gemaakt van kalksteen die eeuwenlang is geërodeerd, terwijl de jungle oprukt om ze weer te overwoekeren. Mijn aandacht wordt getrokken door de reusachtige piramidevormige tempel die boven alles uittorent, gebouwd op een lage heuvel, met steile en afbrokkelende trappen die in het gesteente zijn gebeiteld. Vanaf deze afstand kan ik het niet goed zien, maar boven op de piramide lijkt een soort deur te zijn.

‘Om hoeveel wil je wedden dat we dat ding moeten beklimmen?’ zeg ik.

‘Dat is het Heiligdom,’ reageert Marina. ‘Dat weet ik zeker.’

‘Mijn volk kennelijk ook,’ zegt Adam.

De Mogadoren hebben rondom het Heiligdom een volmaakte cirkel junglevrij gemaakt, alle bomen omgehakt, en een hele vloot Mogadoorse verkenningstoestellen op de kale grond geparkeerd. Naast de tientallen Skimmers zie ik een rij tenten waar de Mogs vast verblijven. Ook zie ik iets wat lijkt op een paar zware raketlanceerinstallaties en geschuttorens. Al deze wapens staan op de tempel gericht en toch lijkt het bouwwerk volkomen onaangetast. Gek genoeg groeien er aan de voet van de tempel nog steeds uit de kluiten gewassen bomen en ranken, jarenlang niet verzorgd, die langs de zijkanten omhoogkruipen. Ze vormen een schril contrast met de strakke netheid van het omringende Mogadoorse gebied, waar alle natuur is weggehaald.

‘Het is alsof iets ze ervan heeft weerhouden om te dichtbij te komen,’ zegt Marina, wie hetzelfde als mij is opgevallen.

‘Malcolm zei ook dat alleen de Gardes binnen kunnen treden,’ reageer ik.

Onze escorte van Mog-verkenningsschotels zweeft omlaag naar het geïmproviseerde vliegveld en Adam landt een paar meter bij ze vandaan. In de verte doemt het Heiligdom op. Het enige wat tussen ons en de Lorische tempel in staat, zijn een strook open land en een legertje Mogadoren, van wie een groot aantal zich op het veld heeft verzameld, alle gewapend met kanongeweren.

‘Leuk ontvangstcomité,’ zeg ik met een vluchtige blik naar Adam. Hij kijkt naar de verzamelde meute op de monitor, slikt moeizaam en gespt zich los van de pilootstoel.

‘Goed, ik stap als eerste uit en voer ze op een of andere manier weg. Jullie gaan het Heiligdom in.’

‘Ik vind het maar niks,’ zegt Marina. ‘Het zijn er veel.’

‘Komt allemaal wel goed,’ zegt Adam. ‘Ga naar binnen en doe wat jullie moeten doen.’

Dan opent hij de cockpit en springt op de romp van de Skimmer. Beneden staan ongeveer dertig Mogadoren hem op te wachten terwijl er vanuit de tenten nog meer aangewandeld komen. Marina en ik hurken neer in de Skimmer, met mijn hand vlak bij de hare voor het geval we ons onzichtbaar moeten maken.

‘Wie heeft hier de leiding?’ brult Adam. Hij oogt zelfverzekerd en streng, straalt weer zijn rasechte ik uit.

Een lange vrouwelijke strijder in een mouwloze zwarte overjas stapt naar voren. Ze heeft twee dikke vlechten die aan de zijkanten van haar hoofd beginnen en eromheen gewikkeld zijn en zo de traditionele Mogadoorse tatoeages op haar schedel omkransen. Ze heeft grauwwitte verbanden om haar handen, alsof die onlangs verwond of verbrand zijn.

‘Ik ben Phiri Dun-Ra, geboren dochter van de eerzame Magoth Dun-Ra,’ roept de strijdster naar Adam. Haar houding is bijna net zo imposant en streng als die van hem. ‘Waarom ben je hierheen gekomen, Sutekh?’

Adam springt van ons ruimtevaartuig af en schudt zijn hoofd om zijn haar voor zijn ogen vandaan te krijgen.

‘Bevel van de Geliefde Leider persoonlijk. Mijn opdracht is om in voorbereiding op zijn komst deze vindplaats te inspecteren.’

Als Adam Setrákus Ra noemt, gaat er een huivering door de menigte. Veel Mogs wisselen nerveuze blikken uit, maar Phiri Dun-Ra lijkt niet onder de indruk. Ze beent naar voren, waarbij ze haar kanongeweer achteloos naast haar heup laat bungelen. Iets aan haar doet mijn maag ineenkrimpen. Ze beweegt als een roofdier en haar blik doet vermoeden dat er elk moment iets onaangenaams kan gebeuren. Ze is veel sluwer dan de andere Mog-strijders met wie ik oog in oog heb gestaan.

‘Och, Geliefde Leider. Natuurlijk,’ zegt Phiri. Ze gebaart naar de tempel in de verte. ‘Wat zou u eerst willen zien, meneer?’

Adam zet een stap richting het Mog-kamp en opent zijn mond om iets te zeggen. Zonder enige waarschuwing vooraf brengt Phiri soepel haar kanongeweer omhoog en slaat met het handvat tegen Adams mond. Terwijl hij op de grond valt, brengen de andere Mogadoren allemaal tegelijk hun kanongeweren omhoog.

‘Wat zou je zeggen van de binnenkant van een cel, verrader?’ snauwt Phiri terwijl ze over Adam heen gebogen staat en haar wapen op zijn gezicht richt.