12

Ik houd Marina en Negen stevig bij de hand, hopend dat dat voldoende is om te verhinderen dat ze iets terugzeggen tegen Vijf en daarmee onze positie verraden. Ik ben er nog niet aan toe om onze enige troef – onze onzichtbaarheid – nu al op te geven. Goddank weten ze zichzelf te beheersen. Vijfs woorden blijven onbeantwoord in de lucht hangen.

‘Ik weet dat jullie me niet zullen geloven,’ gaat hij verder. ‘Maar het was helemaal niet de bedoeling dat er doden zouden vallen.’

Vijfs smekende blik is nog steeds naar ons gericht en dus begin ik Negen en Marina stilletjes en langzaam opzij te trekken. Het gaat stapje voor stapje, om vooral maar geen geluid te maken. Geleidelijk aan glippen we uit zijn blikveld en belanden we opzij van hem. Inmiddels staart hij naar een lege ruimte terwijl hij sullig op een reactie wacht.

Met een grom draait hij zich weg, alsof hij het helemaal niet tegen ons had. Nu richt hij het woord direct tot Achts lichaam.

‘Dat had je helemaal niet moeten doen, zomaar voor Negen duiken,’ leest Vijf hem bijna weemoedig de les. ‘Het was heldhaftig, denk ik. Ik bewonder je er min of meer om. Maar het was het niet waard. De Mogs gaan hoe dan ook zegevieren, weet je. Een nuchter iemand als jij zou zijn plaats hebben geweten. Je zou een aandeel gehad kunnen hebben in de wederopbouw en de unificatie. Maar Negen... heeft te veel zaagsel in z’n kop om te weten wanneer ie verslagen is. Aan hem heb je niks.’

Ik voel dat de spieren in Negens arm zich spannen, maar vooralsnog weerstaat hij de drang om Vijf naar de strot te vliegen. Dat is mooi; hij leert het wel. Of misschien is hij net als ik te verbijsterd over wat hier allemaal gebeurt, met een Vijf die staat te bazelen alsof hij in z’n eentje is.

Vijf legt voorzichtig een hand op Achts schouder. De mouw van zijn uniform glijdt wat omhoog en ik zie de lederen schede om zijn pols, de schede met daarin de priemvormige dolk die met een veermechanisme naar buiten schiet waarmee hij onze vriend heeft gedood.

‘Hij vertelde me...’ Vijfs stem slaat een beetje over, ‘hij vertelde me dat er een kans bestond dat ik jullie zou kunnen ompraten. Niemand zou iets zijn overkomen als jullie de Mogadoorse vooruitgang gewoon hadden geaccepteerd. Ik bedoel maar, ik ben daar zelf het levende bewijs van, toch? Toen de beschermformule werd verbroken, had hij me kunnen doden, maar dat deed hij niet.’

Vijf moet het hier over Setrákus Ra hebben, over de deal die hij met de Mogadoorse leider heeft gemaakt. Hij loopt om de tafel heen en keert zijn rug naar ons toe. Marina zet een stap dichterbij, maar ik houd haar tegen. Ik weet niet waarom Vijf zo spraakzaam is, maar het kan niet anders dan dat hij weet dat we hier zijn. Het zou een valstrik kunnen zijn, of wat dan ook, maar ik wil in elk geval luisteren.

‘Ik had helemaal niet verwacht dat jullie zo gehersenspoeld waren,’ gaat hij verder. Hij staat nu over Acht gebogen en zijn kromme rug vormt een perfect doelwit. ‘Alles zo zwart-wit zien; enkel helden en schurken.’

Hij reikt omlaag en tilt Achts hangertje op. Hij balt zijn vuist er stevig omheen. Zijn Erfgave, zijn Externa, zoals hij het noemt, waarbij zijn huid de eigenschappen aanneemt van datgene wat hij aanraakt, manifesteert zich. Zijn huid glanst eventjes zinderend kobaltblauw op, de kleur van Loraliet. Even later laat hij het hangertje met een zucht weer los en kleurt zijn huid weer normaal.

‘Maar ja, wie weet ben ik wel de gehersenspoelde hier, toch? Is dat niet wat jullie zeiden?’ Hij grinnikt zachtjes en reikt omhoog om het gaasverband voor zijn kapotgestoken oog voorzichtig wat recht te trekken. ‘Ze vullen je hoofd met al die onzin; de Ouderlingen, het Grote Boek. Al die regels over wie we zogenaamd zijn. Mij interesseert het geen donder. Ik probeer alleen maar te overleven.’

Ik voel Negens zweterige hand in de mijne. Waarschijnlijk moet hij zichzelf uit alle macht bedwingen om Vijf niet aan te vliegen. Marina daarentegen straalt niet langer de felle kou van zonet uit; waarschijnlijk omdat het tafereel dat zich voor ons ontvouwt zo gênant en bezijden de waarheid is. Als Vijfs toespraakje, ongetwijfeld voor ons bedoeld, iets duidelijk heeft gemaakt, is het wel dat hij behoorlijk de weg kwijt is.

Voorzichtig veegt hij iets van Achts voorhoofd en vervolgens schudt hij zijn hoofd.

‘Hoe dan ook, het spijt me Acht,’ zegt hij, nog altijd op dat betweterige toontje, maar met iets van oprechtheid erin. ‘Ik weet dat het helemaal niks betekent. Ik zal de rest van mijn leven een lafaard, een verrader en een moordenaar blijven. Daar zal geen verandering in komen. Alleen, ik wil dat je weet dat ik het graag anders had zien lopen.’

Achter ons horen we iemand kuchen. We waren allemaal zo in de ban van Vijfs verwarde monoloog, Vijf incluis, dat we de Mogadoorse officier helemaal niet hebben horen binnenkomen. Stijfjes bekijkt hij Vijf ietwat argwanend. Als ik hem zo bekijk, zoals hij daar staat als een soldaat die op het punt staat verslag uit te brengen, bekruipt me de gedachte dat deze Mogadoor weleens onder Vijfs bevel zou kunnen staan. In dat geval lijkt hem dat zwaar te vallen.

‘We zijn klaar met inladen,’ meldt hij.

De Mog wacht op bevestiging, maar Vijf zwijgt en er valt een geladen stilte. Hij staat nog altijd over Achts lichaam gebogen en ademt langzaam in en uit. Ik raak gespannen, vraag me af of zijn vreemde spelletje nu afgelopen is en of hij erover denkt om alarm te slaan.

De Mogadoorse officier weet zijn verwarring door Vijfs zwijgen maar moeilijk verborgen te houden. ‘Een van de jachtgroepen heeft zich niet teruggemeld,’ gaat hij verder. ‘En de technici hebben problemen met een van de verkenningsschotels.’

Vijf zucht. ‘Geeft niet,’ zegt hij. ‘We laten ze achter.’

‘Zo luidden mijn bevelen, ja,’ antwoordt de officier, waarmee hij niet bepaald subtiel op zijn strepen staat. ‘Bent u gereed om te vertrekken?’

Vijf draait zich om naar hem en in zijn resterende oog valt een kwaadaardige twinkeling te bespeuren. ‘Ja. Wegwezen, hier.’

Hij slentert pesterig langzaam naar de hangardeuren. Vanaf de zijlijn kijken we zwijgend toe. De officier trekt een wenkbrauw op en doet geen stap opzij om Vijf erlangs te laten.

‘Vergeet u niets?’ vraagt hij Vijf als ze bijna neus aan neus staan.

Vijf krabt zich op het hoofd. ‘Huh?’

‘Het lichaam,’ zegt de officier geërgerd. ‘Uw opdracht is om het lichaam van de Loriër mee te nemen. En het hangertje.’

‘O, dat,’ antwoordt Vijf en hij kijkt even achterom naar de metalen tafel met het lichaam van Acht. ‘Het lichaam is weg, kapitein. De Gardes moeten hier zijn binnengeglipt en het hebben meegenomen. Dat is de enige verklaring.’

De Mogadoorse officier is even verbluft. Hij doet zijn best om reikhalzend een blik langs Vijf te werpen om de tafel te kunnen zien waarop Acht nog altijd ligt. Dan staart hij Vijf met ongeduldig toegeknepen ogen indringend aan.

‘Voer je iets in je schild, Loriër?’ sist de officier. ‘Of ben je opeens aan beide ogen blind? De Garde ligt daar gewoon.’

Vijf negeert de belediging, kijkt de officier hoofdschuddend aan en klakt met zijn tong.

‘En ook nog eens tijdens jouw wacht,’ gaat hij verder. ‘Jij liet ze pal onder onze neus een oorlogsbuit jatten. Dat komt neer op landverraad, kameraad. Je weet wat voor straf daarop staat.’

De Mogadoor opent zijn mond om opnieuw verbijsterd en verontwaardigd te reageren, maar een metalig geluid snoert hem de mond. Vijfs mes schiet vanonder zijn mouw naar buiten en zonder aarzeling stoot Vijf de punt in de onderkaak van de officier en door naar diens hersens. Voordat de Mogadoor verkruimelt verschijnt er nog even een blik van totale verbijstering op zijn gezicht.

Vijf kijkt onbeweeglijk toe terwijl de Mogadoor tot as vergaat. Het gaat trager dan bij de meeste Mogs die ik heb gezien en na afloop steken er wat puntige botten uit zijn verfrommelde uniform. Vijf drukt het lemmet terug in de schede aan zijn onderarm en schopt de restanten van de officier weg van de hangardeuren. Daarna slaat hij het stof van zijn kleren en trekt hij zijn jas recht.

We zien hem nu en profil. Het oog dat zichtbaar is, is het oog achter het gaasverband, wat het lastig maakt om zijn blik te lezen.

‘Succes,’ zegt hij. En met deze woorden stapt hij naar buiten en trekt hij de hangardeuren voorzichtig dicht.

Een minuut lang wordt er niets gezegd en door niemand bewogen. Allemaal vrezen we dat er elk moment een eenheid Mogs binnen kan stormen. Ten slotte trekt Negen zijn hand los, en wordt hij plots weer zichtbaar.

‘Oké. Waar gíng dat verdomme over?’ roept hij uit. ‘Wil die gast opeens vriendjes worden of is ie compleet van de wijs?’

‘Het maakt niet uit,’ antwoord ik. ‘We hebben Acht, daar gaat het om. Met Vijf kunnen we een andere keer wel afrekenen.’

‘Hij is eenzaam en de weg kwijt,’ zegt Marina zachtjes terwijl ze ook mijn hand loslaat. Als ze ziet dat ik ze een beetje warm wrijf omdat ze nog steeds koud aanvoelen, fronst ze. ‘Sorry Zes,’ verontschuldigt ze zich. ‘Hij bracht het bij me naar boven.’

Ik wuif het weg, wil me op dit moment niet met de beheersing van haar Erfgave bemoeien. Ik trippel op mijn tenen naar de hangardeuren en duw ze op een kiertje. Ik kan Vijf nog net als laatste via de hellingbaan het oorlogsschip in zien lopen. Dan krult de hellingbaan terug in de buik van het ruimteslagschip, waarna het gevaarte begint op te stijgen, met de motoren die zo zacht snorren dat het bijna onmogelijk lijkt voor zo’n reusachtig schip. Zodra het een zekere hoogte heeft bereikt, begint het hele schip te flikkeren en kan ik de omtrek van het gevaarte bijna niet meer tussen de paarse wolken onderscheiden. Reusachtig, bijna geluidloos en uitgerust met een soort verhullingsmechanisme: hoe moeten we daar nu tegen vechten?

‘Je klinkt alsof je met hem te doen hebt,’ zegt Negen tegen Marina.

‘Niet waar,’ snauwt ze terug, maar toch bespeur ik enige twijfel in haar toon. Die harde buitenkant die ze tot nu toe laat zien begint wat barstjes te vertonen. ‘Ik... Heb je z’n oog gezien?’

‘Ik zag alleen een gat in z’n kop, met een stuk gaasverband ervoor,’ is Negens antwoord. ‘Zijn verdiende loon, en hij kan nog meer verwachten.’

‘Denk je dat Acht dat gewild zou hebben?’ vraag ik me oprecht hardop af. ‘Hij stierf omdat hij probeerde te voorkomen dat we elkaar zouden afmaken.’

Nu het ruimteslagschip uit het zicht is verdwenen, draai ik me om en kijk de anderen aan. Negen bijt op zijn lip en staart naar de grond terwijl hij mijn woorden laat bezinken. Marina heeft inmiddels op Vijfs stoel aan Achts zijde plaatsgenomen. Aarzelend raakt ze de elektroden aan en beweegt haar vingers door het energieveld. Als er niets gebeurt, streelt ze zacht zijn krullen. Haar ogen glanzen van verse tranen, maar ze huilt niet.

‘Ik wist dat ik je zou vinden,’ fluistert ze. ‘Het spijt me dat ik je verlaten had.’

Ik loop naar Marina aan de tafel en kijk omlaag naar Acht. Misschien verbeeld ik het me, maar het lijkt wel of ik een zweem van een glimlach zie.

‘Had ik je maar wat beter gekend,’ zeg ik tegen Acht, en mijn hand reikt voorzichtig naar zijn schouder. ‘Was ons leven maar anders verlopen.’

Negen aarzelt, maar voegt zich dan toch bij ons, naast Marina. Hij durft eerst nog niet naar Achts lichaam te kijken. Zijn lippen zijn getuit en zijn nekspieren aangespannen, alsof hij iets zwaars probeert te tillen. Hij schaamt zich, realiseer ik me. Het lijkt voor hem een bovenmenselijke inspanning, maar even later lukt het hem dan toch om een blik op Acht te werpen. Al meteen ritst hij de lijkzak wat meer dicht, genoeg om Achts wond aan het zicht te onttrekken.

‘O, man...’ zegt hij zacht. ‘Het spijt me dat ik...’ Hij schudt zijn hoofd en haalt een hand door zijn haar. ‘Ik bedoel, bedankt dat je me het leven hebt gered. Vijf had gelijk, eh, dat je dat dus beter niet had kunnen doen. Als ik gewoon mijn bek had gehouden, zou jij waarschijnlijk nog... shit. Sorry, Acht. Het spijt me zo.’

Negen haalt huiverend adem en probeert overduidelijk zijn tranen te bedwingen. Marina legt zachtjes een hand op zijn rug en leunt tegen hem aan.

‘Hij zou het je hebben vergeven,’ zegt ze zacht, en ze voegt eraan toe: ‘Ik vergeef het je ook.’

Negen slaat een arm om haar heen en trekt haar zo stevig tegen zich aan dat ze een gilletje slaakt. Hij begraaft zijn gezicht in haar haren om zijn tranen te verbergen. Zoals altijd loopt mijn hoofd om; ik maak me zorgen over John, over Sam en de anderen, pieker over hoe we hen terug kunnen vinden, stel dat ze nog leven en vrij rondlopen; maar als ik Marina en Negen zo zie, weer naar elkaar toe groeiend, krijg ik hoop. We zijn een sterk volk. Wij doorstaan alles.

‘We moeten ervandoor,’ zeg ik zachtjes. Ik wil dit moment niet beëindigen, maar ik weet dat het niet anders kan.

Eindelijk laat Negen Marina los en ik rits voorzichtig Achts lijkzak helemaal dicht. Negen buigt zich naar voren en neemt al net zo voorzichtig Achts lichaam in zijn armen.

Net als we ons omdraaien, glijden de hangardeuren dreunend open.

Het groepje Mogadoren dat in de weer was met de verkenningsschotel. Ik was ze helemaal vergeten. Ze staan in de deuropening, en waren net bezig om hun kapotte vliegende schotel de hangar in te duwen. Ze lijken even verrast om ons te zien als wij hen.

Voordat we iets kunnen doen, klinkt er uit de schotel een mechanisch geknars op. De voorkant, of liever gezegd het deel van de schotel waar we tegenaan kijken, opent zich. Een geschutskoepel komt ratelend tevoorschijn en komt met een soort statisch geknetter tot leven. Er moet een Mog-schutter in zitten.

‘Duiken!’ roept Negen.

Er is totaal geen dekking in deze lege hangar, behalve de metalen tafel, en het is veel te laat om nu nog onzichtbaar te worden. Marina vliegt over de tafel, met Achts lichaam nog in zijn armen hurkt Negen snel neer, en ik duik naar rechts, hopend dat we snel genoeg zijn nu er geschoten wordt vanuit de geschutskoepel.