20

Met al dat gepiep in mijn oren kan ik de eerste salvo’s uit de Mogadoorse kanongeweren niet echt horen, maar ik voel ze wel. De suv wordt opzij geduwd terwijl de puntige energieballen afketsen op de kogelvrije carrosserie. Walker duikt weg achter haar portier en houdt haar hoofd laag. Onze chauffeur heeft minder geluk. Een salvo suist dwars door het portierraam en raakt hem tegen zijn hals. Zijn huid is zwaar verbrand en al meteen begint hij te schokken.

‘Nu!’ roep ik, ook al kan ik mezelf niet horen en weet ik niet zeker of de anderen dat wel kunnen. ‘Nu!’

Negen rukt het achterportier van de suv open. Letterlijk. Terwijl hij uitstapt houdt hij de deur als een schild voor zich.

Ik duik op de voorstoel en druk mijn hand tegen de schotwond op de hals van de fbi-agent en laat mijn warme, helende energie in hem stromen. Langzaam begint de wond zich te dichten en houdt het schokken op. Met grote ogen kijkt de agent dankbaar naar me op.

Links van me voel ik beweging en ik kijk opzij. Buiten, aan de bestuurderskant, zie ik de voetgangster staan die zo-even door Negens donderslag omver werd geblazen. Het is een knap meisje van begin twintig met grote bruine ogen. Ze lijkt in shock en als aan de grond genageld te staan, maar had blijkbaar nog wel de tegenwoordigheid van geest om haar mobieltje uit haar tas te pakken. Ze is net klaar met mijn geneeskunst filmen als ik tegen haar roep dat ze zo snel mogelijk de benen moet nemen. Een nieuw salvo dendert over de motorkap van onze suv en bijna wordt het meisje geraakt. Sam springt van de achterbank, grijpt haar vast en sleurt haar over het trottoir naar een veilige plek tussen twee geparkeerde auto’s.

Maanden geleden zou mijn gezicht op video terwijl ik mijn Erfgaven gebruik nog een ramp zijn geweest. Nu interesseert het me niet eens meer. Toch moeten we verhinderen dat nog meer onschuldige burgers deze oorlogszone binnenwandelen.

‘Keer de auto!’ schreeuw ik in het oor van de chauffeur. Ik weet niet zeker of hij me wel hoort, dus maak ik een stuurbeweging met mijn handen. ‘Blokkeer de straat!’

Hij snapt het en geeft plankgas; ik ruik verbrand rubber, maar hoor de gillende banden niet. Hij parkeert de auto haaks over het midden van de weg zodat er geen auto meer door kan.

Ik spring de suv uit en draai me net op tijd om naar het hotel om te zien hoe een Mogadoorse krijger in tweeën splijt en tot as vergaat doordat Negen ons autoportier als een discus naar hem toe werpt. De fbi-agenten in het andere busje zijn inmiddels weer wat van de schrik bekomen. Na onze manoeuvre te hebben gezien, gooit hun chauffeur hun suv in zijn achteruit en blokkeert hij razendsnel de weg vanuit de andere richting. Ze springen naar buiten, en met de suv als dekking schieten ze terug naar de resterende Mogadoren. Mijn gehavende oren registreren het als nauwelijks hoorbare plopgeluidjes.

Een van de Mogs wordt keurig in zijn voorhoofd geraakt en valt voorover. De laatste Mog duikt weg in de deuropening van het hotel. Met mijn telekinese pak ik een bagagekarretje op dat achter de Mog staat en trek het met een ruk naar voren zodat het ding hard tegen zijn kuiten slaat. Terwijl hij naar buiten wankelt, wordt hij door Walkers agenten doorzeefd.

Negen werpt me een blik toe en ik knik. Samen rennen we naar de ingang. Ik kijk over mijn schouder waar Sam is en ik zie dat hij met de voetgangster in discussie is en nadrukkelijk naar haar mobieltje gebaart. We hebben geen tijd om ons daar nu druk over te maken.

Binnen blijkt de chique lobby compleet verlaten, op een doodsbange receptionist na die zich achter de balie heeft verschanst. Achter de marmeren pilaren en leren sofa’s van de wachtruimte zie ik de liften. Gek genoeg zijn twee van de drie buiten gebruik en bevindt de derde zich op penthouseniveau. De Mogs mogen dan geen aanval hebben verwacht, ze hebben wel degelijk voorzorgsmaatregelen genomen.

Nu ik even op adem kan komen, druk ik mijn handen tegen mijn oren en laat er een beetje van mijn helende energie naartoe stromen. Ik hoor geplop en gekraak, maar stukje bij beetje begin ik weer wat te horen, alsof ergens in mijn hoofd langzaam een volumeknop wordt opengedraaid. Van buiten vang ik sirenes en gierende banden op en ik hoor Walkers team tegen de plaatselijke politieagenten schreeuwen dat ze afstand moeten bewaren. Ons plan voor een geheime operatie kunnen we wel vergeten, dus nu moeten we gewoon snel handelen.

Ik grijp Negen vast voordat hij de liften kan bereiken, druk mijn handen tegen zijn oren en genees hem. Als ik klaar ben, schudt hij zijn hoofd wat heen en weer, alsof er water in zijn oren zit.

‘Je bent gestoord,’ zeg ik.

Hij wappert met zijn donderhandschoenen naar me en stopt ze in zijn achterzak. ‘We weten nu in elk geval wat ze kunnen.’

Nu de man achter de receptiebalie ziet dat we geen zwaarbewapende Mogadoren zijn, waagt hij zich voorzichtig uit zijn schuilplek. Hij is mager en van middelbare leeftijd en aan de wallen onder zijn ogen te zien, moet dit wel een zware dag voor hem zijn.

‘Wat... wat gebeurt hier?’ vraagt hij ons.

Voordat we kunnen antwoorden, beent Walker naar binnen. Ze laat haar penning aan de man zien, en schreeuwt: ‘Op welke verdieping zit Sanderson?’

De opengesperde ogen van de man glijden van Walker naar ons, en terug. ‘Pent... penthouse,’ stamelt hij. ‘Die... die díngen die jullie net doodden, horen bij hem. Ze hebben vanochtend het hele hotel ontruimd, op mij en een paar mensen van het personeel na. En ik ben niet eens de mánager.’

Negen neemt de receptionist aandachtig in zich op. ‘Wat moeten ze dan met jóú?’

‘Ze eisen roomservice,’ antwoordt hij beverig en vol ongeloof. ‘Alsof de hele tent van hen is en wij hun bedienden zijn.’

‘Brutale shit, gewoon,’ oordeelt Negen hoofdschuddend. ‘Alsof ze de boel al hebben overgenomen of zo.’

Walker kijkt de receptionist met toegeknepen ogen aan alsof ze hem wel kan wurgen, draait zich naar me om en schreeuwt nog altijd op luide toon: ‘Verdómme, ik hoor niet eens wat ie zégt!’

Ik wenk haar naar me toe en druk mijn handen tegen haar oren. Ondertussen richt ik me tot de receptionist. ‘U moet hier meteen weg. Loop langzaam naar buiten met uw handen omhoog. Iedereen die we tegenkomen, zullen we naar buiten sturen.’

De receptionist knikt zwijgend en loopt met de handen omhoog voetje voor voetje naar de uitgang.

Zodra ze weer kan horen schudt Walker mijn handen weg. ‘Wat zei hij?’

‘Dat we naar boven gaan,’ antwoord ik, wijzend naar de lift.

‘Nou, toevallig,’ zegt Negen, ‘komen zij nu naar beneden.’

De enige nog werkende lift begint te dalen en de lampjes boven de deuren tellen de verdiepingen af. Ik activeer mijn Lumen en het geruis van de vlammen voelt goed. Walker pakt haar pistool wat steviger vast.

‘Rustig aan, jongens,’ zegt Negen. ‘Ik heb dit ding nog.’

Hij pakt een van de leren sofa’s en houdt hem vast als een stormram. Walker en ik doen een stap opzij om hem de ruimte te geven. Als de liftdeuren openglijden worden de vier Mogadoren die naar beneden zijn gestuurd om hun al afgemaakte kompanen te versterken, begroet door een schreeuwende Negen die ze letterlijk een sofa in de maag splitst. Eén Mog weet nog een salvo af te vuren, maar dat komt met wat onschadelijk gesis op de vloer terecht. Het complete viertal zit klem in de lift, met één Mog volledig geplet door Negens brute kracht. Walker springt achter Negen vandaan en maakt de Mogs met haar handvuurwapen een voor een af.

‘Daarmee heb je dat handschoenengeintje nog niet goedgemaakt, hoor,’ zeg ik tegen Negen als hij de sofa weer terug de lobby in werpt alsof het niks is.

‘Kom op,’ protesteert hij met een grijns. ‘Het was een ongelukje.’

‘Nog andere buitenaardse gadgets waar ik van af moet weten?’ vraagt Walker als we de lift in stappen en op het knopje van de bovenste verdieping drukken.

‘Nou, dit, bijvoorbeeld,’ antwoordt Negen en hij trekt een koordje met drie smaragdgroene steentjes uit zijn broekzak. Ik heb dat ding eerder gezien, herinner ik me. Zodra Negen het wegwerpt, creëert het een minivacuüm en zuigt het alles om zich heen op, om het daarna met volle kracht als het ware weer uit te spugen. Hij moet het uit zijn Kistje hebben gehaald voordat hij de rest van zijn Erfdeel aan Marina en Zes gaf.

‘Wat kun je ermee?’ wil Walker weten.

‘Daar kom je vanzelf wel achter,’ antwoord ik met een blik naar Negen. ‘Reken maar dat er boven nog meer van die gasten op ons wachten.’

‘Je haalt me de woorden uit mijn mond,’ reageert hij grijnzend.

Ik trek Walker met me mee naar de zijwand van de lift, vlak naast de knopjes. Negen verschanst zich tegen de andere zijwand en zwaait loom met zijn koordje met smaragdjes alsof het een onschuldig halskoordje is.

‘Misschien moet je je maar stevig vasthouden aan mij,’ adviseer ik Walker. ‘Je hebt gezien wat Negen met gadgets doet.’

‘Hé!’ reageert Negen gekwetst. ‘Toevallig weet ik wel hoe dit werkt, ja?’

Niet veel later glijden de liftdeuren open en wordt de achterwand van de lift geteisterd door een salvo. Deze Mogs hanteren duidelijk de strategie van eerst schieten en dan pas vragen stellen. Zonder zijn hoofd naar voren te buigen werpt Negen het koordje met de stenen naar buiten.

Ik verwacht dat zijn wapen op dezelfde manier werkt als toen in de hut: de smaragdjes roteren als een propeller langzaam voorwaarts en zuigen alles op wat op hun pad komt. Ik hoor ze door de lucht zwiepen, gevolgd door Mogadorengekrijs en flink wat lukrake salvo’s. Glas versplintert terwijl ingelijste foto’s van de muren worden gezogen en de scherven verdwijnen in het minivacuüm.

Negen knipt met zijn vingers, waarna alles wat zich binnen het vacuüm heeft verzameld naar buiten explodeert. Eén Mogadoor vliegt de lift in. Zijn hoofd klapt tegen de achterwand en zijn nek is al meteen gebroken. Buiten op de gang is het stil.

Als het voorbij is, steek ik mijn hoofd om de hoek. De lucht is verzadigd van dwarrelend stof dat de as van dode Mogadoren zou kunnen zijn. Een kanongeweer dat op een of andere manier klemzat op het plafond, klettert op de grond. Afgezien daarvan is het enige andere object hier een roomservicetrolley, die er met zijn verdraaide en verbogen poten uitziet alsof hij door een gehaktmolen is geduwd. Aan het eind van de korte gang is slechts één deur, die van het penthouse, en die hangt inmiddels half uit zijn voegen.

‘Wat was dat voor iets?’ vraagt Walker verbouwereerd.

‘De Mogs zijn niet de enigen met kick-ass wapentuig,’ antwoordt Negen terwijl hij het onschuldig uitziende koordje met smaragdjes oppakt van de plek waar het is neergevallen.

‘O nee, vergeet het maar,’ waarschuw ik Walker als ik zie dat ze een glimp van de stenen probeert op te vangen. ‘Onze technologie is niet te koop.’

Ze kijkt me fronsend aan. ‘Tja, nou, gezien die ongein met die handschoenen, heb ik het idee dat jullie zelf niet eens weten hoe het allemaal werkt.’

Vanachter de gehavende deur vang ik het gegons van een tv op. Hij staat afgestemd op het nieuws, heb ik het idee. Een of ander pratend hoofd dat dooremmert over aandelenkoersen. Verder is het volkomen stil op de gang en is er geen Mogadoor meer te zien. Toch naderen we behoedzaam de deur van het penthouse.

Beducht voor een hinderlaag gebruik ik mijn telekinese om de deur vanaf een afstandje open te duwen. Hij glijdt al meteen uit zijn scharnieren en ploft met een doffe klap neer op de vloer. Binnen is het donker, alle gordijnen zijn dicht. De gloed van de tv vormt het enige licht.

‘Kom binnen,’ roept een krakende stem. ‘Hier is niemand van wie jullie iets te vrezen hebben.’

‘Dat is Sanderson,’ fluistert Walker.

Negen en ik wisselen een blik uit. Hij haalt zijn schouders op en gebaart naar de deur. Ik ga als eerste naar binnen, gevolgd door Negen, en ten slotte Walker.

Het eerste wat me opvalt, is dat er in de hotelsuite een bedompte, schimmelige lucht hangt; een rotte lucht vermengd met een soort muntgeur die doet denken aan gewrichtscrème voor bejaarden. Een kaart van New York ligt opengeslagen op de tafel in de eethoek, en is op diverse plekken voorzien van Mogadoorse aantekeningen. Naast de tafel ligt een omgevallen stoel, alsof iemand met een ruk is opgestaan. Ook zie ik Mogadoorse kanongeweren tegen een muur staan, met ernaast wat donkergekleurde canvas rugzakken met spullen erin; ik zie een laptop, een paar mobiele telefoons en een dik, in leer gebonden boek.

Maar de oude man die op de rand van het beslapen kingsize bed zit interesseert me het meest. Door de openstaande slaapkamerdeur kijkt hij naar het tv-scherm. Wie weet is hij te zwak om zich op eigen kracht naar de woonkamer te begeven.

‘Godsamme, gast,’ roept Negen, nu hij Sanderson ziet. ‘Wat is er met jou aan de hand?’

De afgelopen dagen heb ik heel wat foto’s van Sanderson gezien. De eerste was op de site van They Walk Among Us, als een oude man met uitdunnend, grijs haar, een onderkin en een bierbuik. In een roddelkrantachtig artikel, dat een beetje langs me heen ging, beweerde Mark James dat Sanderson een of andere Mogadoorse anti-ouderdomskuur onderging. Vervolgens kwam ik een foto in Walkers dossier tegen, waarop hij lunchte met een vermomde Setrákus. Met zijn volle, achterovergekamde zilvergrijze haardos zag hij er kerngezond uit, alsof hij na zijn Cobb-salade misschien nog even ging joggen.

De Sanderson hier voor me lijkt op geen van deze foto’s. Negen en ik lopen de slaapkamer in om hem wat beter te bekijken. Walker blijft achter. De minister van Defensie is een broze oude man, met om zijn kromme lijf een dikke ochtendjas van het hotel. De rechterkant van zijn gezicht oogt scheef en ingevallen; zijn ene oogkas is wat omlaag gezakt en slappe huidplooien verdoezelen zijn kaaklijn. Zijn witte haar is zwaar uitgedund en zijn scheiding overdwars kan de vele ouderdomsvlekken maar nauwelijks verbergen. Hij glimlacht naar ons, of misschien is het een grimas, en we zien zijn vergeelde tanden en wijkende tandvlees. Op zijn hals en onderarmen zie ik wat dikke aderen die zwart zijn verkleurd.

‘Nummer Vier en Nummer Vijf,’ begroet Sanderson ons terwijl zijn beverige vinger eerst naar mij, en dan naar Negen wijst. Hij lijkt totaal niet verontwaardigd over Negens ongegeneerde opmerking van daarnet, lijkt die zelfs niet eens te hebben gehoord. ‘Jullie foto’s zijn jarenlang op mijn bureau beland. In het geheim genomen shots van beveiligingscamera’s en dergelijke. Ik heb jullie twee zo’n beetje zien opgroeien.’

Hij klinkt als een beverige opa die herinneringen ophaalt. Ik ben zeer verrast. Ik had een opportunist uit het Witte Huis verwacht, die me met Mogadoorse vooruitgangspraatjes om de oren zou slaan. Deze vent hier lijkt nauwelijks in staat om zichzelf van het bed te hijsen, laat staan een VN-toespraak te houden.

‘En u...’ Hij kijkt op naar Walker. ‘U werkt voor mij, is het niet?’

‘fbi-agent Karen Walker,’ antwoordt ze terwijl ze in de deuropening verschijnt. ‘Maar ik werk niet voor u. Inmiddels dien ik de mensheid, excellentie.’

‘Fijn,’ zegt Sanderson minachtend. Hij lijkt totaal niet geïnteresseerd in haar. De manier waarop zijn zwarte kraaloogjes mij en Negen aanstaren, alsof we zijn lang verloren gewaande familieleden zijn die ten slotte aan zijn sterfbed zijn verschenen, bezorgt me nogal de kriebels. Zelfs Negen is opeens onaangenaam stil.

Mijn oog valt op een etuitje op het naastgelegen bed. Daarin zitten een paar ranke injectiespuiten gevuld met een donkere vloeistof die me een beetje aan Pikenbloed doet denken.

Ik doe een stap dichterbij. ‘Wat hebben ze met u gedaan?’ vraag ik zacht.

‘Niets waar ik niet om heb gevraagd,’ is zijn mistroostige antwoord. ‘Hadden jullie, jongens, me maar eerder gevonden. Nu is het te laat.’

‘Had je gedacht,’ is Negens reactie.

‘Zelfs als jullie me doden, zal het geen verschil maken,’ zegt Sanderson hees en berustend.

‘We zijn hier niet om u te doden,’ zeg ik. ‘Ik weet niet wat ze u allemaal hebben wijsgemaakt, wat ze in uw hoofd en lichaam hebben geplant, maar onze strijd is nog niet voorbij.’

‘O, maar de mijne wel, hoor,’ zegt Sanderson. Dan trekt hij plots een klein pistool uit het voorzakje van zijn ochtendjas. Nog voor ik hem kan tegenhouden zet hij het wapen tegen zijn slaap en haalt de trekker over.