hoofdstuk 4 Het effect van onderdrukking op de herintegratie

Inleiding

Hoewel de onderdrukten uit de kampen werden gehaald, gold voor velen dat de kampen nooit uit de onderdrukten konden worden gehaald. De consequenties van hun ervaring als gevangenen en de verdere consequenties van hun status als ex-gevangenen stonden alle pogingen tot heraanpassing en herintegratie in de weg. Niet alleen was het trauma van de kampen een enorme aanslag op de psychologische stabiliteit van de gevangenen, maar ook moesten ze in hun getraumatiseerde toestand omgaan met de stress van hun herintreding in de samenleving. Na hun vrijlating moesten ze proberen om geaccepteerd te worden in een wereld die veranderd was sinds ze weg waren. De terugkerende ex-gevangenen waren ook veranderd. In een bespreking van het morele effect van de kampervaring op het individu zegt Sjalamov: ‘Iemand wordt er alleen maar slechter van… er gebeurt in kampen veel dat iemand niet zou moeten zien… de belangrijkste vraag wordt of je een mens blijft.’379

Aangezien de onderdrukking afnam en het politieke klimaat rond het midden van de jaren vijftig een dooi doormaakte, zou men misschien hebben verwacht dat de samenleving als geheel alsook hun eigen sociale netwerken de terugkerende ex-gevangenen in de armen zou hebben gesloten en hen terug in hun midden zou hebben verwelkomd. Maar de jarenlange scheiding van hun familie en de emotioneel schokkende kampcultuur had velen van hen vervreemd. Niet alleen kwamen velen van hen terug als vreemden, maar ze kwamen ook terug als problemen. Ze hadden allemaal behoefte aan werk, huisvesting, rehabilitatie en dikwijls aan herinschrijving in de partij, en sommigen eisten dat ook. Doordat deze doelen over het algemeen niet werden bereikt, werden ex-zeks voortdurend herinnerd aan de repressieve aard van het systeem en de onverschilligheid ervan voor hun moeilijke situatie. Het probleem van hun herintreding werd nog meer gecompliceerd door het feit dat beide partijen – de overheid en de terugkerende ex-gevangenen – daarop zowel sociaal als materieel niet waren voorbereid. Er was een gebrek aan werk en huisvesting. Politieke uitingen waren gevaarlijk. Daar kwam bij dat er geen sociaal ingeburgerd institutioneel proces voor hun herintreding was. Het sociale systeem vertoonde wat een journalist, in een andere context, beschreef als ‘de nationale onmacht om tot passende terugkeerrituelen te komen die [deze mensen] hadden kunnen helpen om met [hun] ervaring in het reine te komen’.380 Hoewel deze journalist verwees naar Amerikaanse soldaten die uit Vietnam terugkeerden, had hij het met meer overtuigingskracht kunnen hebben over vrijgelaten gevangenen uit de kampen in de Sovjet-Unie na Stalin.

Dit hoofdstuk zal afwijken van de tot dusver gebruikte chronologische ordening om een verzameling ervaringen van terugkerende ex-gevangenen te presenteren. Door deze verhalen zal de problematische situatie van de terugkeerders in de sovjetstaat een meer menselijk gezicht krijgen.

Psychologische en morele problemen in verband met de terugkeer
De behoefte om te spreken over het onuitsprekelijke

Veel van wat wij weten over de ervaring van gevangenschap en de worsteling om te overleven berust op oral history en de memoires van de slachtoffers van onderdrukking. Die spreken van de executieplaats waar veel mensen hun familie, hun overtuigingen, hun geest, hun menselijkheid en hun leven verloren. Maar sommige slachtoffers doorstonden het en nog minder kwamen het te boven. Hun verhalen geven een caleidoscopisch beeld van zowel de onmenselijkheid van mensen tegenover elkaar als de triomf van de menselijke geest.

Deze verslagen zijn noodzakelijkerwijs niet meer dan een greep. Wij weten niet wat ongeletterden geschreven zouden hebben. Wij weten niet wat veel van de overledenen geschreven of gezegd zouden hebben. Wij hebben echter wel de beschrijvingen van een aantal van de overlevenden. Wij hebben tevens de beschrijvingen die bewaard zijn gebleven ook al zijn de schrijvers ervan overleden, alsook de informatie die we kunnen afleiden door tussen de regels door te lezen. We kunnen ons afvragen wat het motief is om memoires te schrijven. Sommige mensen schrijven memoires uit een gevoel van verantwoordelijkheid, om zich zaken te herinneren en die te gedenken. In zijn Notebooks for the Grandchildren vaart Michail Bajtalsky, een langdurig gevangene, uit tegen de manier waarop de samenleving blind was voor haar lijdende landgenoten.

Sommigen zeggen: het lot van degenen die onschuldig zijn veroordeeld raakt jou omdat jij zelf in de gevangenis hebt gezeten. Nee, het lot van degenen die gemarteld en geëxecuteerd worden stoort mij des te meer naarmate anderen er minder vanaf lijken te weten. Het zijn niet de doden die mij in mijn slaap achtervolgen, maar de levenden die mij verontrusten.381

Isaak Moiseevitsj Filsjtinsky denkt er net zo over. In My Shagaem pod konvoem (Wij lopen onder gewapende geleide) waarschuwt hij ook voor de gevaren van al te veel afgaan op de beschrijving van enkelen die meer geluk hadden:

Het staat me niet aan als ex-zeks die geen dwangarbeid hoefden te verrichten zeggen dat het in de kampen zo slecht nog niet was, dat er mensen lazen, talen leerden… dat getuigt slechts van ongevoeligheid en morele verwording. Ik had geluk. Ik keerde levend en relatief gezond uit het kamp terug, maar ik heb niet het recht om degenen te vergeten wier levens daar zijn vernietigd.382

Anderen schrijven memoires om een belofte gestand te houden, een geest te bezweren of wraak te nemen op hun kwelgeesten. Eén exgevangene wil dat de sovjetsamenleving en de staat zich schuldig, beschaamd en verlaagd voelen over wat er in de kampen is gebeurd:

Ooit, lang geleden, toen ik naast het lijk van een meisje stond bij wie een nummer op haar rug getatoeëerd was en dat door de bewakers was vermoord, zwoer ik dat ik op een dag de mensen daarover zou vertellen. Nu ik klaar ben met het schrijven van mijn verhaal, wend ik me tot de verre schaduw van dit meisje en zeg ik: ‘Naar mijn beste vermogen heb ik deze belofte gehouden.’383

Het steeds meer loskomen van verhalen zoals deze droeg bij aan de destabilisering van het sovjetsysteem dat onder Chroestsjov barsten begon te vertonen en onder Gorbatsjov verbrokkelde. Hoewel het politieke systeem de behoefte aan verandering reeds had erkend, werd het in zijn worsteling nog verder in diskrediet gebracht door het gezamenlijke effect van de (nu toegestane) publicatie van individuele beschrijvingen van onderdrukking. Maar de schrijvers hadden een meer persoonlijk motief: de behoefte om hun verhaal te vertellen. Een van de manieren waarop mensen gewoonlijk met verdriet omgaan is het vervatten in een verhaal en proberen om daarvoor een ontvankelijk gehoor te vinden. Het verlichten van een trauma door dat samen met een begripvolle luisteraar te verwerken, is zowel een gewone sociale remedie als een gevestigde psychotherapeutische praktijk.384 Van ‘getuigenis-psychotherapie’ – het vertellen van een traumatisch verhaal – is bewezen dat het de symptomen afzwakt en het psychosociaal functioneren van overlevenden verbetert.385 Maar veel van de eerste terugkeerders waren door het politieke klimaat bang om openlijk over hun ervaringen te spreken. Vandaar dat sommigen die opschreven voor een toekomstig publiek. Anderen wachtten in stilte op andere tijden. Aan het eind van de jaren tachtig vonden veel van deze verzwegen verhalen een publiek en vonden hun schrijvers en vertellers enige verlichting.

De laatste tijd is de behoefte om deze verhalen over onderdrukking te (her)vertellen afgenomen (evenals de lange rijen bij de receptie van Memorial), aangezien veel van deze verhalen al uitvoerig zijn verteld en vastgelegd. Maar veel van degenen die zich bij Memorial hebben aangemeld vragen nog steeds of hun mondelinge geschiedenissen kunnen worden vastgelegd. Zoals een auteur schrijft, was zwijgen een ‘uitstekende keuze wanneer er geen uitweg is en men aan een onderdrukkende macht is onderworpen’.386 Zwijgen helpt misschien om het vege lijf te redden, maar het vergroot het emotionele lijden. Nu was het niet meer nodig om in stilte te lijden en smachtten de slachtoffers van onderdrukking naar een gehoor.387

Nachtmerries

Een van de kenmerken van het ‘concentratiekampsyndroom’ is het aanhouden van symptomen van angst en depressiviteit lang nadat er feitelijk een eind is gekomen aan de bedreigende gebeurtenissen. Leo Eitinger, die Auschwitz heeft overleefd en onderzoek heeft gedaan naar dit verschijnsel, bericht dat meer dan de helft van de overlevenden die hij heeft onderzocht nog veel jaren na de oorlog last bleef houden van posttraumatische stresssymptomen.388 Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de ervaring van overlevenden uit de Goelag? Een auteur maakt de treffende opmerking dat een vriend die achttien jaar in een arbeidskamp bij de poolcirkel heeft doorgebracht met hout hakken ‘ijzeren spieren en kapotte zenuwen ontwikkelde’.389 Op veel plaatsen en in veel vormen heeft men bewijs gevonden voor de blijvende psychologische effecten van gevangenschap. Roy Medvedev tekent op dat veel gevangenen na hun terugkeer de deurbel bij hun huis lieten weghalen: ‘Ze waren bang voor deurbellen, omdat daarmee hun arrestatie en hun tegenspoed was begonnen… Je moest op de deur kloppen als je op bezoek kwam. Sommigen waren zelfs bang voor telegrammen.’390

Een ex-gevangene vertelt dat hoewel hij niet werd bedreigd ‘door andere dingen dan waardoor ieder mens wordt bedreigd’ (dit is waarschijnlijk na 1956), hij bang bleef in zijn dromen. Daar, zo schrijft hij

ben ik terug in de Lubyanka, de Lefortovo en de Butyrka, in gevangenissen en kampen… In de gevangenis was ik zo vrij als een vogel in de korte uren dat ik even wat kon slapen in de vochtige, stinkende barakken. Hier [in de buitenwereld] heb ik nachtmerries waarin ik me wentel in sneeuw tot aan mijn nek, huiver ik onder ijskoude windvlagen, glij ik uit en val ik met mijn gezicht in de modder…391

Bij veel van zijn lotgenoten manifesteerde het trauma zich op deze manier. Een andere ex-gevangene beschrijft steeds terugkerende dromen waarbij ze in een gevangenis of kamp zat en zich vernederd en neerslachtig voelde in de greep van de angst dat er nooit een eind aan haar gevangenschap zou komen. Deze dromen bleef ze tot twintig jaar na haar vrijlating houden.392 Weer een ander werd in haar slaap geplaagd door pijnlijk gedetailleerde nachtmerries en wanneer ze wakker was door voortdurende, traumatische herinneringen. Ze klaagde: ‘Er gaat zelden een dag voorbij dat ik niet aan die verderfelijke jaren terugdenk. Dit zal doorgaan tot de dag van mijn dood.’393

In het geval van een overlevende uit de Goelag gebeurde dat ook inderdaad. In 1983, op haar zevenennegentigste, bijna dertig jaar na haar vrijlating na een gevangenschap van zeventien jaar in Kolyma ging Berta Aleksandrovna Babina rechtop in haar ziekenhuisbed zitten. In reactie op de pogingen om te zorgen dat ze weer ging liggen, sprak ze de woorden: ‘Het konvooi [gewapende geleide] wacht.’394 De zuster die haar verpleegde en haar geschiedenis niet kende stond begrijpelijkerwijs voor een raadsel. Het konvooi was het laatste beeld van Berta Aleksandrovna voor haar dood. We kunnen misschien niet weten hoe vaak dit slachtoffer van de stalinistische terreur van het ene kamp naar het andere werd getransporteerd, te voet, in temperaturen van minder dan veertig graden onder nul, soms wel honderd kilometer over de onbetreden maagdelijke taiga.395 Maar we weten wel dat haar reis nooit is geëindigd. Op het moment van haar dood lag de traumatische ervaring nog steeds diep verankerd in haar geest. Uit het feit dat de zuster niet wist wat Babina bedoelde en welke tijd zij had doorgemaakt, bleek iets anders: de officiële amnesie, omdat het in 1983 eens te meer verboden was om de geschiedenis van de sovjetonderdrukking op te halen.

Psychiatrische behandeling

Overlevenden van de Goelag van het sovjetsysteem hebben regelmatig aanhoudende symptomen van angst, depressiviteit en nachtmerries beschreven, lang nadat er feitelijk een eind was gekomen aan de bedreigende gebeurtenissen. Desondanks hielden de artsen die in in de jaren vijftig en zestig werkten met terugkerende ex-gevangenen in het Moskouse Ziekenhuis nummer 60, de kliniek voor oude bolsjewieken, zich alleen bezig met de lichamelijke klachten van hun patiënten. Hoewel de doktoren later toegaven dat ze de psychologische aspecten van het ‘kampsyndroom’ destijds hadden herkend, stond het hun niet vrij om de kwalen van de ex-gevangenen psychotherapeutisch te behandelen vanwege de verboden politieke kwesties die zij impliceerden.396

In de post-sovjettijd voelden de artsen zich vrij om over hun ervaringen in die jaren te praten. Op een middagbezoek aan Ziekenhuis nummer 60 in de loop van dit onderzoek verzamelden artsen die van het onderwerp op de hoogte waren gesteld zich gespannen rond een tafel. Zij leken net zo’n behoefte te voelen om hun onderdrukte verhalen te vertellen als veel ex-gevangenen voelden om hun verhalen van onderdrukking te vertellen, waarbij ze elkaar dikwijls onderbraken voor nog een beschrijving van posttraumatische symptomen bij de kampoverlevenden uit de jaren vijftig en zestig. ‘Deze mensen waren niet zoals de anderen, zij droegen het stempel van hun tijd in de kampen,’ zei een van de artsen. Haar collega ging hierop door: ‘Ze waren verhard, beledigd, doordrammerig, agressief en hadden behoefte aan extra aandacht.’397 Allen waren het erover eens dat de mannelijke patiënten moeilijker waren dan de vrouwelijke, die zich beter leken aan te passen. (De geslachtskwestie valt buiten het bestek van deze studie, maar de verklaring voor dit verschijnsel ligt misschien ten dele in het feit dat de vrouwen die het slachtoffer werden als echtgenotes van ‘vijanden van het volk’ soms tot ballingschap werden veroordeeld en niet tot internering in een kamp, en dus aan minder stressfactoren waren blootgesteld. Voorts leken degenen die wel van hun vrijheid werden beroofd die ervaring beter te verwerken ook al zaten ze in een kamp, door zich te concentreren op vriendschappen en menselijke relaties om hen te helpen zich aan hun omgeving aan te passen.398) Een andere arts herinnerde zich dat zich in 1960 in de kantine een dramatische scène ontspon toen een patiënt zijn kampbeheerder herkende, die later een slachtoffer en vervolgens een patiënt in de kliniek was geworden.

Destijds werden deze patiënten alleen behandeld voor hun lichamelijke kwalen. Er waren ook enkele ongelukkigen die helemaal niet werden behandeld. Zo werd Sjalamov, die naar verluidt in zijn latere leven een ‘kampsyndroom’ had, behandeling door psychiaters (en andere artsen) geweigerd omdat ze vreesden voor hun beroepsmatige veiligheid.399 Het is niet verbazend dat er, ondanks het bestaan van zo’n grote groep gevallen, geen wetenschappelijke artikelen over dit onderwerp werden gepubliceerd. Ook was er geen specialisme voor de aanpak van het post-traumatisch stresssyndroom bij overlevenden van kampen, zoals in landen als West-Duitsland of Nederland was ontwikkeld.

Het begin daarvan in Rusland is echter duidelijk. Sinds 1992 heeft Ziekenhuis nummer 60 samengewerkt met de organisatie Sostradanie (Medeleven), een (voormalige) tak van Memorial400 die zich bezighoudt met de psychologische rehabilitatie van oudere cliënten die de kampen hebben overleefd. Volgens dr. Eduard Karyukhin, directeur van het ‘thuishulpprogramma’, streeft Sostradanie naar het herstel van de ‘uitgestelde psychosomatische consequenties van marteling, versterkt door ouderdomsziektes en ongunstige leefomstandigheden’.401 Als de thuiszorg niet kan voorzien in voldoende efficiënte behandeling voor deze patiënten, worden zij in Ziekenhuis nummer 60 opgenomen voor psychotherapie, medicatie en fysiotherapie.402 De artsen van Sostradanie hebben opgemerkt dat bijna al hun cliënten lang na hun vrijlating uit gevangenschap symptomen vertonen zoals slaapstoornissen gepaard met nachtmerries, spierpijnen en spijsverteringsstoornissen. Bij sommige van de cliënten met een ‘normale psychosociale aanpassing’ zijn alcoholisme en seksuele afwijkingen vastgesteld.403

Sostradanie heeft een tweevoudige missie: onderzoek en behandeling. Deze specifieke groep overlevenden is uniek op grond van drie factoren: de leeftijd (zestig tot tachtig jaar en ouder), de uitgestelde gevolgen van marteling en de zeer lange periode van stress in hun leven. Het team van psychiaters dat de slachtoffers/cliënten heeft onderzocht is tot een aantal interessante conclusies gekomen.

Van de 200 cliënten was een kwart erin geslaagd om de sociale, geestelijke en lichamelijke consequenties van onderdrukking te boven te komen. Zij hadden geen behoefte aan bijzondere bijstand. Een grotere groep, 38,4 procent, was de consequenties van onderdrukking niet volledig te boven gekomen, hetgeen zich lichamelijk manifesteerde. Voor deze groep werden zowel extra- en intramurale behandeling als psychotherapie aanbevolen. Bij een derde groep, bijna 15 procent van de steekproef, werd een gedeeltelijke psychosociale aanpassingsstoornis vastgesteld. Deze voormalige slachtoffers waren de gevolgen van onderdrukking in de periode daarna niet te boven gekomen, ofwel op het sociale ofwel op het psycho-emotionele vlak, en bleven gefixeerd op de ervaring van hun onderdrukking. Dynamische observatie en behandeling, inclusief extra- en intramurale psychotherapie, waren voor deze groep geïndiceerd. Iets meer personen (16,4 procent) hadden last van een sociale aanpassingsstoornis op een of meer belangrijke gebieden van hun leven, hetgeen gepaard ging met een pathologische fixatie op de ervaring van onderdrukking en regelmatige uitbarstingen. Actief toezicht en consulten alsook extra- en intramurale psychiatrische zorg werden voor deze groep kampoverlevenden voorgeschreven. Tenslotte bleek ongeveer 7 procent van de onderzochten te lijden aan een volledige sociale aanpassingsstoornis op alle belangrijke gebieden van hun leven. Voor hen werd voortdurende extra- en intramurale observatie aanbevolen.404

Waaraan schreven de slachtoffers zelf hun (soms geschonden) geestestoestand toe? Bijna de helft van de cliënten bracht hun psychische trauma alleen in verband met de gebeurtenissen in de repressieve periode, een kwart herleidde hun geestelijke en emotionele gesteldheid tot zowel de repressieve als de postrepressieve periode en 20 procent bracht hun psychische trauma alleen in verband met gebeurtenissen in de postrepressieve periode. De onderzoekers concludeerden dat voor de meerderheid van deze overlevenden, de ervaring van onderdrukking de sterkste stressfactor was die hun leven beïnvloedde en tot op de de dag van vandaag doorwerkte. Het feit dat deze ex-gevangenen uit arbeidskampen van de jaren dertig, veertig en vijftig nog leefden in de jaren negentig spreekt boekdelen over hun aanpassingsvermogen. Marina Berkovskaja, de directrice van Sostradanie, dat in 1989 begon als de medische tak van Memorial, wijst erop dat de mensen die naar de organisatie kwamen per definitie geweldige overlevingsmechanismen hebben, aangezien veel ex-gevangenen in de eerste vijf jaar na hun vrijlating overleden.405 Lia Grinsjpoen, een van de artsen die overlevenden/patiënten behandelt in Ziekenhuis nummer 60, sluit zich bij deze opmerking aan en stelt verder dat terugkerende ex-gevangenen over het algemeen sterke mensen zijn. Zij voegt daaraan toe dat hun geestesgesteldheid in de periode voordat zij in de kampen belandden ook van grote betekenis was voor hun ervaringen daarna.406

Het is niet verbazend dat de artsen die deze groep patiënten behandelen dikwijls gekwetste medici zijn. Grinsjpoen was een kind van onderdrukte ouders. En de grootvader van Karyukhin maakte deel uit van de dwangarbeidbrigade die werd gebruikt voor de aanleg van het Witte Zeekanaal. Hij herinnert zich hoe zijn grootvader ‘zijn hele leven huilde maar nooit iets zei’.407 Hij overleed op betrekkelijk jonge leeftijd. Eduards moeder onthulde de oorzaak van het trauma van haar vader pas na het begin van de perestrojka. De tijden begonnen in hoog tempo te veranderen. Sacharov werd uit ballingschap vrijgelaten en de organisatie Memorial begon succes te krijgen. In oktober 1989 sloot Eduard zich daarbij aan. Hij vulde de vragenlijst van Memorial in met bijzonderheden omtrent zichzelf en met het weinige wat hij over zijn grootvader wist, in de hoop dat Memorial hem kon helpen om meer informatie te vinden. Toen het staflid van Memorial zag wat Karyukhins beroep was en zijn betrokkenheid bemerkte, vroeg ze of hij kon helpen met de zorg voor de zieke Goelagoverlevenden onder de clientèle van Memorial. Karyukhin vond dat het zijn beroepsmatige, geestelijke en burgerlijke plicht was om die taak op zich te nemen.

Bijna tien jaar later wijdt hij zijn beroepsleven nog steeds aan het werken met ex-gevangenen door met hen te praten, hun pijn te behandelen en te proberen om hun angsten te verlichten. Zo waren in 1998 veel van zijn zeventig-, tachtig- en negentigjarige patiënten/cliënten bang dat ze onder een nieuwe regering weer opgesloten zouden worden. Ze rouwen om hun gebroken families waarmee de band niet werd hersteld door hun hereniging. Ze betreuren hun bijna levenslange gevoel van stigmatisering als tweederangsburgers. Ze klagen dat ze niet het door hen gewenste werk hebben kunnen krijgen en dat ze niet tot universiteiten zijn toegelaten. Ze hebben een slechte gezondheid. Ondanks dit alles beschrijft Karyukhin dat er binnen deze groep tegenstrijdige gevoelens ten aanzien van het systeem bestaan. Ondanks de relatief kapotgemaakte levens die ze beschrijven, geloofde ongeveer een derde in het sovjetsysteem (en tot op zekere hoogte nog steeds) en meende dat zijn/haar persoonlijke lijden een vergissing was, het gevolg van bepaalde problemen in het systeem die alleen maar rechtgezet moesten worden; een derde voelde precies het tegenovergestelde, en schreef zijn/haar lijden alleen toe aan het ‘barbaarse systeem’; en een derde had zijn/haar (eerder positieve) kijk op het systeem veranderd door wat hem/haar was overkomen.

Karyukhin concludeert dat hartproblemen, astma, te hoge bloeddruk en andere symptomen van zijn patiënten een ‘somatisch masker [vormen] dat neuroses verhult’ die het gevolg zijn van hun ervaring van onderdrukking. Hij staat voortdurend in nauw contact met zijn patiënten, wat op zich een psychotherapeutisch effect heeft. Hij neemt de tijd om bij hen langs te gaan en naar hen te luisteren, controleert hun leefomstandigheden, houdt in de gaten of ze door sociaal werkers worden bezocht en organiseert ziekenhuisopnames indien noodzakelijk en opname in verpleeghuizen indien geïndiceerd. Als hij niet bezig is met het behandelen van patiënten, ontwikkelt Karyukhin zich op zijn vakgebied door af en toe seminars in het buitenland bij te wonen om meer te weten te komen over psychotherapeutische benaderingen van voormalige slachtoffers.408

In een artikel uit 1995 in de Russische krant Trud, met de titel ‘De Goelag is niet alleen verleden tijd’, wordt erop gewezen dat alleen al in de Russische Federatie meer dan vier miljoen mensen zich hebben aangemeld bij organisaties voor onderdrukten. De auteur, een arts, betoogt dat het onmogelijk is om de schade van de stalinistische terreur te vergoeden, maar dat gespecialiseerde medische zorg zou kunnen helpen om een aantal van de gevolgen daarvan te verlichten. Hij bepleit een medisch centrum voor deze groep overlevenden om zowel de lichamelijke kwalen te behandelen die zij in de Goelag hebben opgelopen als hun ‘getraumatiseerde psyche’.409 Zo’n medisch centrum zou financieel niet haalbaar zijn en waarschijnlijk in het huidige politieke klimaat in Rusland geen officiële goedkeuring krijgen. Niettemin lijkt het erop dat het idee langzaam maar zeker gerealiseerd wordt door de inspanningen van organisaties als Sostradanie, artsen als Karyukhin en behandelingsfaciliteiten zoals Ziekenhuis nummer 60.

Het verwerken van de traumatische ervaring – kunst en religie

De schrijver Joeri Dombrovsky, die van zijn vijfentwintigste tot zijn vijftigste in de kampen zat, werd als hij sliep wakker met de kreet ‘ze gaan me met een bijl bewerken’.410 Hoewel hij een groot deel van zijn leven in de kampen had doorgebracht, kon hij er niet direct over schrijven. Hij kanaliseerde deze afschuwelijke zaken echter wel in zijn kunst. Dit is niet ongebruikelijk. Een aantal beeldende kunstenaars die ook zware dwangarbeid moesten verrichten slaagde erin om heimelijk te tekenen of te schilderen, op papier van een notitieblok of triplex, terwijl ze in de kampen gevangen zaten. De portretten, zelfportretten, landschappen, afbeeldingen van dieren en iconen getuigen van de stille strijd van de gevangenen om zich uit te drukken.411

Memorial heeft de taak op zich genomen om de werken van onderdrukte kunstenaars te verzamelen en ten toon te stellen, zowel van degenen die zijn overleden als van degenen die het hebben overleefd. Het is een uitgebreide verzameling. In zijn beoordeling van de portretten stelde Lev Razgon dat ‘Wanneer er een album van deze tekeningen zou worden gepubliceerd zonder bijschriften of enige verwijzing naar waar ze zijn gemaakt, zou het nog altijd duidelijk zijn wie deze mensen zijn en waarom hun gezicht het stigma van de naderende dood draagt’.412 Dit is een scherp, zij het zeer fijngevoelig oordeel omdat er heel weinig onderwerpen van binnen in de Goelag direct zijn afgebeeld. In plaats daarvan zijn veel van de landschappen afbeeldingen van een wereld aan de andere kant van het prikkeldraad – misschien de creatieve ontsnapping van de kunstenaar in zijn herinnering aan of hoop op vrijheid.

Een kunstenares/ex-gevangene Jefrosinia Kersnovskaja heeft veel van wat zij heeft doorgemaakt vastgelegd in uitgebreide memoires en honderden nauwkeurige tekeningen. Het zijn impressionistische taferelen van ballingschap, ondervraging, transport, de kampkliniek, gevangenen die in de mijnen werken, enzovoort. Semjon Vilensky noemde het leven en werk van Kersnovskaja ‘de triomf van de geest op het systeem… een bewijs dat iemand zelfs onder totalitaire omstandigheden onafhankelijk van de staat kan zijn’.413 De geïllustreerde memoires van Kersnovskaja, geschreven in 1963-64 om voor haar moeder te beschrijven wat er was gebeurd in de vijftien jaar dat ze elkaar niet hadden gezien, omvatten 1500 pagina’s en moeten nog integraal worden gepubliceerd. Zij gaan over de auteur zelf en de mensen die ze heeft leren kennen tijdens de verschillende fasen van haar reis: ballingschap (1941), transport, houthakken, haar ontsnapping waarbij ze 1500 kilometer door de Siberische wouden zwierf tot iemand de autoriteiten op de hoogte stelde, haar herarrestatie, ondervraging, haar terdoodveroordeling (een vonnis dat later werd afgezwakt tot tien jaar in een kamp), dwangarbeid in een mijn, vrijlating (1952), ballingschap. Pas in 1957 keerde ze terug naar haar leven met haar moeder.

Kersnovskaja slaagde erin om in het sovjetstrafsysteem haar eigen wil te doen gelden. Ze deed regelmatig altruïstische dingen zoals bloed geven in ruil voor extra porties voedsel voor de gedoemden in de kampklinieken. Gezien de verzwakte lichamelijke gesteldheid van gevangenen was dit gebaar een aanzienlijke opoffering. Ze leerde ook andere gevangenen om zelfs onder extreme omstandigheden hun waardigheid te bewaren. Bewakers van de ‘konvooien’ hadden dikwijls de gewoonte om de vrouwen die onder gewapende geleide getransporteerd werden te bevelen om in de modder te gaan liggen. Gevangenen konden neergeschoten worden als ze ongehoorzaam waren. Toen Kersnovskaja niet meedeed aan dit zinloze, vernederende machtsspelletje van slachtoffers en knechten, kwamen de andere gevangen ook, een voor een, letterlijk in opstand, door van de grond op te staan. Het moedige voorbeeld van Kersnovskaja hielp de gevangenen om deze ronde te winnen.

Kersnovskaja weigerde ook op andere manieren om zich stilzwijgend te schikken naar het criminele systeem. Ze kon geen ‘recht eisen’ toen ze ter dood werd veroordeeld maar wilde ook niet om genade vragen. Verder vertelde ze haar rechters wat ze precies van hen vond en van het systeem dat zij dienden. In plaats van gebruik te maken van de gelegenheid om zich te verdedigen, somde ze alle ‘afschuwelijke zaken’ op die ze in ballingschap, op de vlucht en in de gevangenissen had ondervonden. En toen ze werd vrijgelaten, weigerde ze om een belofte te ondertekenen dat ze zou zwijgen over wat ze in de gevangenissen en de kampen had gezien. Verder had ze toen ze relatief ‘licht’ werk in het kampmortuarium verrichtte, ontdekt dat bepaalde gevangenen met geweerkolven waren doodgeslagen. Ze weigerde om een valse getuigenis af te leggen omtrent de oorzaak van hun dood om dit officiële vergrijp te helpen verhullen.

Ze was later in staat om het tafereel in het mortuarium levendig en in detail af te beelden. Het is een van de 700 andere illustraties die zijn opgenomen in een boek dat is gepubliceerd door de voormalige dissident Igor Moiseevitsj Tsjapkovky en zijn familieleden, die haar twaalf notitieblokken hebben geërfd.414 In 1988 vertrok Tsjapkovky’s toen vijftien jaar oude dochter Dasha uit Moskou om de zieke Kersnovskaja te verplegen in Yessentuki, in het noorden van de Kaukakus, voor de laatste zes jaar van haar leven. Kersnovskaja’s kunst en haar geschriften waren voor haar duidelijk de manier waarop zij haar ervaring van onderdrukking verwerkte. Dat was hun individuele functie. Maar haar erfenis is rijker dan wat op papier was vastgelegd. Door de invloed die ze op voormalige gevangenen en dissidenten uit de stalinistische tijd had (en nog steeds heeft), hadden haar leven en werk ook een politieke en sociale functie. Toen in 1990 het populaire tijdschrift Ogonyok een uitgebreid geïllustreerd artikel over Jefrosinia Antonovna publiceerde,415 werd de waarheid van haar verhalen door honderden brieven van lezers bevestigd. Kersnovskaja had hen en talloze ex-gevangenen een beter besef van de waardigheid van de menselijke geest bijgebracht.416

‘Zelfexpressie hielp om, in hoe geringe mate ook, vernedering en vertwijfeling van je af te zetten [en was een middel om enigszins] aan [je] ondraaglijke omgeving [te ontsnappen] in een privéwereld…’417 schrijft Memoriallid en kunsthistorica Valentina Tichanova. Evenals kunst is ook godsdienst een poging om diep gevoelde behoeften te uiten en zin te geven aan de wereld, zoals Viktor Frankl zo overtuigend betoogd heeft in Man’s Search for Meaning.418 Degenen die de onmenselijkheid van de kampen ondergingen, werden geconfronteerd met het daaraan verbonden probleem van Gods relatie tot de mens. Massale terreur en onderdrukking roepen onvermijdelijk de vraag op naar de onbeantwoorde gebeden van slachtoffers. Gelovigen werden geconfronteerd met de vraag hoe God zowel goed als almachtig kon zijn en toch zulke wreedheid kon dulden. De ervaring van onderdrukking en het overleven van die onderdrukking brengen mensen er meestal toe om hun religieuze overtuigingen te (her)evalueren. Solzjenitsyns ontdekking van godsdienst na zijn kamptijd is een van de meer bekende voorbeelden van een spirituele transformatie als een gevolg van onderdrukking. Een andere ex-gevangene van de Goelag die deze ervaring deelde, schreef dat ‘gevangenschap een beslissende rol speelde in mijn innerlijke ontwikkeling. Daar leerde ik pas werkelijk over het leven zonder vertekeningen.’419 Na zijn terugkeer in 1955 werd hij een vrome christen, volgde hij een priesteropleiding en bestudeerde hij het orthodoxe geloof. Hij verklaart vervolgens dat hij zich tot het christendom wendde om zijn gekwelde ziel te laten herstellen van de ervaring van de stalinistische kampen. Naar het schijnt zijn er sommige kwetsuren waarvan men meent dat die het menselijk herstelvermogen te boven gaan. Onder deze omstandigheden kan alleen goddelijke hulp worden ingeroepen.

Een aantal Goelagoverlevenden beweert dat ze tijdens hun gevangenschap de aanwezigheid van God voelden. Ze hadden het gevoel dat hij hen beschermde en hen door de veel beproevingen hielp die ze moesten doorstaan. Dit geloof uitte zich niet in gebeden of enige andere openlijke godsdienstbeoefening, maar was veeleer geïnternaliseerd.420

Voor die mensen die gesocialiseerd of gepolitiseerd waren in een volledig wereldse samenleving, was appelleren aan een godheid niet een mogelijkheid die werd meegenomen in hun overwegingen. God speelde geen enkele rol in hun vreugde en hun lijden. Vanwege de beperkte steekproef willen we niet proberen om conclusies te trekken, maar het is interessant om op te merken hoe sommige terugkerende ex-gevangenen reageerden op de volgende vragen over godsdienst: ‘Was u gelovig voor uw onderdrukking? Is uw houding ten aanzien van godsdienst veranderd na uw onderdrukking?’ (Deze vragen maakten deel uit van een enquête die in 1995 werd opgesteld voor dit onderzoeksproject en voornamelijk in Moskou maar ook in St. Petersburg en Magadan onder ex-gevangenen werd gehouden.) Van de eenendertig ondervraagden waren er twee atheïsten die in de kampen gelovig werden, waren er acht al gelovig die dat ook bleven, werden er vier gelovig na het kamp of in hun latere leven, waren er twaalf niet gelovig voor of na de Goelag, was er voor twee van hen weinig veranderd in hun houding ten aanzien van godsdienst (het is onduidelijk welke houding dat was), waren er twee gelovig vóór het kamp en vielen ze daarna van hun geloof, terwijl er een later in het leven gelovig werd. Naar het schijnt werd voor sommigen het bestaan van God bevestigd door hun lijden. Zoja Martsjenko (een van de niet-gelovigen in deze steekproef) beschrijft vrouwelijke kampgenoten die het lijden dat hen in de kampen werd aangedaan beschouwden als een straf voor hun gebrek aan geloof.421

In dit onderzoek werd ‘geloof’ misschien wat al te beperkt gelijkgesteld aan geloven in God. Veel partijleden geloofden in Stalin of de partij met een ‘religieus’ fanatisme. Een van de twaalf niet-godsdienstige ondervraagden verklaarde: ‘Ik was en bleef een ongelovige omdat ik ben opgegroeid in een familie van communisten en beroepsrevolutionairen.’422 Een ander had zijn eigen vorm van geloof (zoals velen): ‘Ik was atheïstisch noch godsdienstig, geen van beide zienswijzen deed mij iets. Dat is niet veranderd. Ik geloofde gewoon in Stalin en hij bleek een schoft en een schurk te zijn.’423 Geloof in de partij of het socialisme, soms zelfs geloof in Stalin, kwam veel voor bij terugkerende ex-gevangenen. Dit was van invloed op hun latere pogingen om hun lidmaatschap van de cpsu te hernieuwen.

Slachtoffers en informanten

De pathologie van het sovjetsysteem raakte iedereen die er deel van uitmaakte – zowel slachtoffers als daders en informanten.424 Een van de technieken die het systeem gebruikte om de oppositie te versplinteren was door de leden van een sociale groep tegen elkaar op te zetten. Er waren krachtige prikkels voor mensen om donoschiki (informanten) te worden en hun buren, vrienden en zelfs familieleden aan te geven. Dit had consequenties, aangezien sommige slachtoffers of hun familie later te maken kregen met de informanten.

In 1932 gaf de dertienjarige Pavlik Morozov zijn vader aan bij de plaatselijke autoriteiten van zijn dorp in de Oeral voor het onderdak verlenen aan voortvluchtige koelakken. Dientengevolge werd hij doodgehouwen door wraakzuchtige familieleden. Later werd hij een communistische volksheld omdat hij trouw aan de staat boven loyaliteit aan zijn familie stelde. Het verontrustende erfgoed van Pavlik Morozov was dat deze praktijk een impliciet geaccepteerde manier werd om jezelf te beschermen of je buren te wreken in de daarop volgende jaren van de stalinistische terreur. Van een vrouw werd gezegd dat ze een verlammende beroerte kreeg toen de gevangenen na de dood van Stalin begonnen terug te keren, omdat ze zo veel van haar buren had aangegeven.425

Polina Furman, een joodse arts, werd samen met haar man en zoon gearresteerd in augustus 1952. Een andere zoon, een student medicijnen, was in 1951 al gearresteerd. Tijdens haar ondervragingen in de Lubyanka kreeg Polina te horen dat een zekere Khukhrina de ‘antisovjetactiviteiten’ van de Furmans bij de autoriteiten had aangegeven. Furman was geschokt dat haar vriendin, die ze al dertig jaar kende en met wie ze medicijnen had gestudeerd, tot zoiets in staat kon zijn. Furman werd vrijgelaten op grond van de amnestieregeling van 1953, maar haar man bleef zijn vonnis van tien jaar dwangarbeid uitzitten. Meteen na haar terugkeer in Moskou belde Polina haar ‘oude vriendin’ die angstig stamelde: ‘Ben je terug?!’ Ze spraken af om elkaar in het metrostation te treffen. Toen ze geconfronteerd werd met de vraag hoe ze zoiets laags kon doen, werd de informante bleek en antwoordde ze slap dat ‘de ondervrager zei dat je nooit terug zou komen’.426 Furman zag Khukhrina nooit meer en probeerde haar te vergeten. In 1954, na herhaalde onderzoeken, kreeg Polina eindelijk van het hooggerechtshof te horen dat haar zoon Vladilen (naar ‘Vladimir Lenin’) in maart 1952 was geëxecuteerd. In 1955 keerde Furmans man terug uit de kampen en een jaar later werd het hele gezin gerehabiliteerd. Ze emigreerden in 1980.

Medvedev beschreef de bijzondere psychologische problemen waarmee kampinformanten geconfronteerd werden. Dit waren mensen die, in ruil voor samenwerking met de autoriteiten, beloond werden door makkelijk werk te krijgen zoals dat van kampkok. Medvedev tekent op: ‘Dit was het lot en het intense morele lijden van velen [hij citeert Pjotr Jakir]…het kwelde hen in hun latere leven, omdat dat leven zo’n vreselijke prijs had gehad.’427 Ze leefden in voortdurende angst aan de kaak gesteld te worden omdat ze zich niet bewust waren van de ‘volledige vernietiging van de kampdocumentatie’ waaruit hun rol bleek. (Medvedevs uitspraak over de vernietiging van dit materiaal is slechts gedeeltelijk waar. In 1954 gaf Chroesjtsjov opdracht dat bepaalde operativnye dela (operationele dossiers) vernietigd moesten worden. Daartoe behoorden dossiers die belastende informatie bevatten over ‘brave sovjetburgers’. In Stalins tijd werd zulk materiaal bewaard voor mogelijk toekomstig gebruik.428)

Zowel de slachtoffers als de informanten werden bij de terugkeer van de ex-gevangenen geplaagd door het trauma en de tragedie van deze gecompliceerde kwesties. De eersten voelden woede, verdriet en achterdocht; de laatste groep ging gebukt onder schuldgevoelens en dikwijls zelfverwijten. Op deze politiek gevoelige vragen kon men ingaan als ze verhuld waren in fictie. Deze literaire benadering was een acceptabele manier om de moeilijke situatie van slachtoffers en informanten te beschrijven, getuige Solomon Sjulmans hartverscheurende Tupikovaja Situatsija (Doodlopende situatie). Hoewel dit verhaal niet werkelijk gebeurd was, had dat makkelijk gekund. Daarom zal het hier voor illustratieve doeleinden samengevat worden.429 De hoofdpersoon, Oleg, werkt in een onderzoeksinstituut en is verloofd. Als zijn verloofde hem bekent dat haar ouders onderdrukt waren, besluit hij om verloofd te blijven maar het voorlopig geheim te houden. Op een dag wordt hij door een chef ontboden en verzocht om een vragenlijst in te vullen. Oleg wordt bang omdat hij vermoedt dat de nkvd hem in de gaten houdt en zich bewust is van zijn trouwplannen. Hij is vooral bang voor de nkvd omdat zijn vader tijdens de burgeroorlog aan de kant van de Witten heeft gevochten. Oleg blaast zijn trouwplannen af omdat hij bang is dat wanneer hij met de dochter van een ‘vijand van het volk’ zou trouwen, de nkvd zijn verleden bekend zou maken. Uiteindelijk werden zijn ergste angsten bewaarheid. Olegs verloofde werd gearresteerd en keerde nooit terug uit de kampen.

Oleg vermoedde dat iemand de nkvd op de hoogte had gebracht van zijn trouwplannen. Hij vroeg zich af of het misschien zijn vriend en collega Sergej was geweest. Olegs verdenkingen werden sterker toen hij, heel toevallig, Sergej uit het hoofdkwartier van de nkvd aan het Dzjerzjinskiplein zag komen. Ervan overtuigd dat zijn collega de nkvd over hem had ingelicht, besloot Oleg zich te wreken door Sergej te vermoorden. Hij zorgde dat er op het instituut iets misging met de hoogspanning, op zo’n manier dat de dood van Sergej een ongeluk leek.

Enkele jaren later kreeg Oleg een brief van Sergejs moeder die net uit de kampen was teruggekeerd. Ze wilde Oleg treffen omdat hij Sergejs beste vriend was geweest. Toen Oleg naar haar toe ging, trof hij een oude gebroken vrouw die bijna twintig jaar in de kampen had doorgebracht. Sergejs moeder omklemde een boek in haar hand
– geschreven door Oleg en Sergej. Daarna werd Oleg zo overweldigd door schuldgevoelens dat hij naar de partijsecretaris ging, de waarheid onthulde en verzocht om voor moord gearresteerd te worden. De partijsecretaris belde de nkvd om de zaak in hun archieven uit te zoeken. Prompt werd er een papier gebracht, waarop stond dat Sergej bij de nkvd was geweest om toestemming te vragen zijn moeder in de kampen te bezoeken. Hij was onschuldig aan het vergrijp waarvoor Oleg hem had vermoord. Hij was helemaal geen informant!

De partijsecretaris opperde dat Oleg de hele zaak zou vergeten, omdat dat voor alle betrokkenen makkelijker zou zijn. De boodschap van de secretaris was dus dat de worsteling met de erfenis van de terreur, met individuele trauma’s, schuldgevoelens en verantwoordelijkheid eerder een particulier dan een openbaar proces zou moeten zijn.

Het probleem van slachtoffers en knechten ( nkvd’ers, kampbewakers, enzovoort) roept nieuwe vragen op. In de tijd na Stalin was een aantal bewakers voortdurend bang om de gevangenen tegen het lijf te lopen die ze hadden bewaakt en dikwijls gekweld.430 De slachtoffers herinnerden zich hen over het algemeen goed en waren zich ook bewust van het feit dat velen van hen een persoonlijk jaargeld kregen dat hoger was dan het bedrag dat hun slachtoffers ontvingen als compensatie voor hun lijden. Als slachtoffers wraak hadden willen nemen, en dat wilden velen, dan bleef dat verlangen onbevredigd, omdat de knechten nooit werden aangeklaagd. Om de zaken nog meer te compliceren, vervaagden de grenzen tussen slachtoffers en knechten soms, omdat heel wat nkvd’ers later slachtoffers werden. Pavel Soedoplatov, een exnkvd’er, die in tegenstelling tot veel andere voormalige, tot gevangenschap veroordeelde knechten in leven bleef om voor zijn rehabilitatie te vechten, noemde zichzelf de ‘zondebok’ van het systeem.431 Op deze fundamentele vragen zal in het laatste hoofdstuk uitvoeriger worden ingegaan.

Semjon Samoeïlovitsj Vilensky: participant-waarnemer432

Semjon Samoeïlovitsj Vilensky is een inspirerend voorbeeld van een terugkerende ex-gevangene die er zijn leven aan heeft gewijd om de historische waarheid bekend te maken en anderen te helpen om dat ook te doen. Daarom zullen wij uitgebreid het verhaal van deze man onder de loep nemen, wiens eigen lot zo onverbrekelijk is verbonden met dat van andere terugkeerders.

Het historisch literair genootschap dat Vilensky in 1989 heeft opgericht heet toepasselijk Vozvrasjtsjenie (De terugkeer). Hij, en het genootschap, hebben twee doelstellingen: het publiceren van memoires waarin de onderdrukte geschiedenis behouden en bewaard blijft voor het publiek en het helpen van overlevenden van de terreur. Daartoe heeft Vilensky de overlevenden een podium geboden waar zij hun verhaal kunnen vertellen, en heeft hij, onder andere, succesvol gelobbyd bij de commissie ter rehabilitatie van slachtoffers van politieke onderdrukking. Hij heeft hen onder druk gezet om te helpen bij de overdracht van een pachtvrij landgoed – Tsjoekavino – aan Vozvrasjtsjenie. Hoewel Vilensky’s eigen tweekamerwoning in Moskou krap is omdat die fungeert als een combinatie van uitgeverij, archief, opslagruimte, receptie en woonruimte, spant hij zich in om ruimte voor anderen te vinden. Voor dat doel heeft Vozvrasjtsjenie van Tsjoekavino een cultureel, charitatief centrum gemaakt waar ex-gevangenen zich kunnen terugtrekken.433 Het bevindt zich aan de bovenloop van de Wolga in de provincie Tver.

Semjon Samoeïlovitsj Vilensky is een ex-gevangene die het buitengewone vermogen heeft ontwikkeld om zijn persoonlijke ervaringen van buitenaf te bezien en heeft zijn leven gewijd aan humanitaire doelen. Zijn kampervaring heeft zijn leven en zijn wereldbeeld bepaald. Zijn ervaring als terugkerende ex-gevangene heeft een grote, bepalende rol gespeeld in het leven en het wereldbeeld van andere terugkeerders. Het verhaal van Vilensky als gevangene, ex-gevangene en terugkeerder belichaamt de problemen die verband houden met de terugkeer van politieke gevangenen in de samenleving.

Vilensky beschrijft twee aspecten van de terugkeer: het uiterlijke en het innerlijke. Het uiterlijke aspect heeft betrekking op problemen zoals het verkrijgen van de propiska (het interne paspoortsysteem, dat wil zeggen een verblijfsvergunning), het vinden van werk, het streven naar rehabilitatie en het indienen van verzoekschriften voor schadeloosstelling. Het innerlijke aspect heeft betrekking op de problemen die verband houden met de manier waarop het individu psychologisch in het reine komt met zijn of haar innerlijk leven. Hier lopen angstige herinneringen aan de vervolging in het verleden over in angstige verdenkingen van bespied-worden in het heden. Vilensky vertelt dat veel ex-gevangenen altijd bang waren (en nog steeds zijn) om zelfs maar onbeduidende overtredingen te begaan, zoals door het rode licht lopen, omdat ze bang zijn opgepakt en gestraft te worden. Geterroriseerde gevangenen zijn zo geconditioneerd dat ze voortdurend straf verwachten. Vilensky herinnert zich dat hij na zijn vrijlating met zijn handen op zijn rug ineengeslagen bleef lopen, en dat het hem jaren heeft gekost om die gewoonte te doorbreken. Het was een worsteling om gewend te raken aan lopen op het trottoir, omdat gevangenen altijd onder gewapende geleide in het midden van de straat moesten lopen.434

Reeds vroeg waren er aanwijzingen dat Vilensky het soort onderzoekende geest, menslievendheid en onwankelbare moed had dat hem wel in conflict moest brengen met een terroristische dictatuur. In 1945 ging hij naar de staatsuniversiteit van Moskou als student filologie. In deze jaren begon zijn ontwikkeling als intellectuele vrijdenker. Vilensky had er geen moeite mee om Lenin te bestuderen, maar stond sceptisch tegenover Stalins theorieën. De houding ten aanzien van de intelligentsia stond hem niet aan, die volgens hem een bijzondere rol in de samenleving kon spelen, waaraan voorbij werd gegaan. Verder was hij tegen nationalistische politiek en het deporteren van volksgroepen. Al met al zouden deze standpunten later neerkomen op ‘antisovjetactiviteiten’. Op zijn zeventiende zette hij al vraagtekens bij het systeem en verdedigde hij de rechten van anderen toen hij opmerkte dat een vriend ten onrechte werd gearresteerd. Dit werd beschouwd als een vorm van ‘antisovjetagitatie’.

Als student hield hij van wandelen in het bos met zijn vrienden en gedichten voorlezen. Op een middag in 1948 droeg hij in het bijzijn van enkele medestudenten een gedicht over Stalin en de intelligentsia voor. De laatste regel luidde: ‘Overal zijn agenten en Stalin is de eerste.’435 Iemand bracht de autoriteiten hiervan op de hoogte en het werd geïnterpreteerd als Vilensky’s uiting van een verlangen om Stalin te vernietigen (‘terroristische intenties’). Hij werd gearresteerd en Semjons negen maanden durende ondervraging begon. Het volgende jaar werd hij tot tien jaar veroordeeld op grond van de liter asa (een afkorting voor ‘antisovjetagitatie’436 en Artikel 58-8 (punt 8 verwees naar ‘terroristische intenties’).

Vilensky bracht een maand door in de Lubyanka, van 17 juli tot 18 augustus 1948. Hij werd vervolgens naar de Sukhanovka overgebracht, berucht om tweeënvijftig vormen van marteling.437 Degenen die de Sukhanovka overleefden, waren lichamelijk het meest kapot.438 Daar verkommerde Vilensky honderd dagen lang zonder wandelingen of ondervragingen, met weinig licht en het afschuwelijke geluid van gekreun en geschreeuw. Hij beweerde dat je daar makkelijk gek kon worden. Ondanks intense druk om een valse bekentenis te ondertekenen weigerde Vilensky om dat te doen. Om tegen de valse beschuldigingen te protesteren ging hij in hongerstaking, waarop hij naar een kartser werd gebracht (een koude, donkere cel voor speciaal gestraften). Toen hij volhield dat hij een procureur wilde zien, zorgden de autoriteiten met een kafkaësk gebaar in plaats daarvan dat hij een ondervrager kreeg. Dat was precies het tegenovergestelde van wat Vilensky nodig had omdat zijn weigering om een bekentenis te ondertekenen juist de reden was dat hij in de kartser was gezet. Zijn oorspronkelijke verhaal beviel de ondervrager niet, maar Vilensky had er niets aan toe te voegen.

Vilensky herinnert zich dat hij in de kartser begon te hallucineren. Het volgende wat hij zich herinnert is dat er toen hij wakker werd in de cel een plaatselijke dokter over hem heen stond. Haar diagnose was dat Vilensky geestelijke problemen had en ze deed de aanbeveling dat hij naar het Serbsky-instituut zou worden gebracht om door deskundigen onderzocht te worden. De rol van dit instituut was in die tijd bijna volkomen tegenovergesteld aan zijn latere functie bij het bestraffen van dissidenten. In de stalinistische tijd beoordeelde het Serbsky-instituut de waarachtigheid van de psychiatrische diagnose om vast te stellen of de patiënt zijn ziekte niet veinsde. Er waren heel wat redenen om een geestesziekte te veinzen omdat zo’n diagnose het leven van de patiënt/gevangene kon redden. Later, zoals reeds opgemerkt, beoefende het instituut de schone kunst van het vervalsen van diagnoses en verzorgde het misplaatste, lichamelijk pijnlijke behandelingen om patiënten/gevangenen te straffen. Vilensky werd in feite gered doordat het instituut zijn geestelijke toestand van nerveuze uitputting bevestigde. De doktoren zeiden dat hij ’s nachts niet ondervraagd kon worden en Vilensky werd teruggestuurd naar de Lubyanka.

Volgens de ex-gevangene was er een korte tijd in de Lubyanka dat het slaan van gevangenen werd vervangen door andere vormen van dwang. Een van die vormen was het gebruik van psychologische marteling door het arresteren van familieleden. Een andere was de zogenaamde ‘lopende band’-methode, waarbij gevangenen van hun slaap werden beroofd439 om valse bekentenissen los te krijgen. Vilensky werd onderworpen aan een langdurige ondervraging, maar vanwege de medische aanbevelingen mocht hij ’s nachts slapen. Vervolgens werd hij overgebracht naar de Butyrka, waar hij werd veroordeeld op grond van de liter asa (zie hiervoor), en tevens werd beschuldigd van de voorbereiding van een terreurdaad. Hij werd door de Bijzondere Raad veroordeeld tot tien jaar in een speciaal kamp in Kolyma.

In mei 1949 begon Vilensky aan zijn bijna twee maanden durende treinreis. Vervolgens kwam het schip, waarmee ze werden ‘vervoerd als slaven, maar dat is een ander verhaal’, grinnikte Vilensky, toen hij besefte hoeveel zaken hij oversloeg en hoe we tijdens ons interview zo’n enorme hoeveelheid persoonlijk leed wisten in te dikken tot dit relaas van de gebeurtenissen.

In het speciale kamp in Kolyma hadden zeks een nummer op hun rug, hun pet en hun knieën. Het nummer van Vilensky was I1620. Hij herinnerde zich een kampgenoot die zijn nummers groter schreef dan gebruikelijk. Toen de bewaarders vroegen waarom hij dat deed, antwoordde de gevangene: ‘Ik wil dat de Amerikanen mij vanuit hun vliegtuigen zien.’440 De daarop volgende tien dagen zag niemand hem; hij werd opgesloten in de kartser. Hoewel het gevangenen was toegestaan om twee keer per jaar naar huis te schrijven, hoefden de ‘bewaarders’ (nadzirateli) de brieven niet te versturen. De gevangenen kwamen er spoedig achter dat als ze wilden dat hun zwaar gecensureerde brieven werden verstuurd, ze zich bij het schrijven moesten beperken tot werken, gezond zijn en het goed hebben. Gevangenen konden vragen om pakjes met dingen die ze nodig hadden, zodat mensen konden vermoeden hoe ze het echt hadden.

(Een verhaal uit het memoiresarchief van Memorial geeft een schrijnend voorbeeld van de manier waarop familieleden leerden om tussen de regels de werkelijke inhoud van de boodschap te lezen. De vrouw van een gevangene leidde correct af uit een simpele uitspraak over kleding, die achter op een ontvangstbewijs (voor bezorgde zaken) was gekrabbeld dat ze van de gevangenisadministratie terugkreeg, dat haar man ter dood was veroordeeld. Haar was verteld dat hij naar Kolyma werd gestuurd. Op een lijst met zaken die hij nog nodig zou hebben waren de woorden ‘deken’ en ‘jas’ doorgestreept. Gevangenen hebben het klimaat in Kolyma wel beschreven als twaalf maanden winter en de rest zomer. Zijn vrouw besefte dat hij wist dat hij daar niet zou komen.441

Soms schoven gevangenen onderweg brieven door de spleten in de vloer van transporttreinen. Het is opmerkelijk dat deze brieven vaak op hun bestemming aankwamen.442 Hoewel de mensen die ze langs het spoor vonden op de hoogte moeten zijn geweest van de status van de briefschrijvers, plakten ze er niettemin een postzegel op om ze te versturen. Zelfs in het holst van de terreur waren er nog altijd ‘vrije’ individuen die hun menselijkheid bewaarden.)

Vilensky verbleef meer dan zes jaar (tot najaar 1955) in het speciale kamp in Kolyma. In de winter van 1953-54, na de executie van Beria, hielp hij de uitzetting van een rebel uit het kamp organiseren. Deze ‘gevangene’ was begonnen om jonge mensen tot opstand aan te zetten. Uit ervaring wist Vilensky dat zulke openlijke provocaties nooit mogelijk waren tenzij de leiding van het kamp het wilde en dus riep hij de gevangenen op om zich tegen de provocateur te keren. Omdat hij hun plannetje had verijdeld, werd Vilensky door de bewaarders op de huid gezeten. Hij werd naar een kamp in Kolyma gestuurd waar alleen gewone criminelen en geen politieke delinquenten werden vastgehouden. Vervolgens werd hij naar een kamp gestuurd voor geprivilegieerde criminelen, de zogenaamde suki (dieven die in dienst waren van de kampbewaarders). Zijn nieuwe kampgenoten dachten dat Vilensky een agent van hun aartsvijanden was, omdat hij niet was gedood in het kamp waar hij vandaan kwam. Een van de sukikliekjes wilde Vilensky en de jonge nationalistische gevangenen uit Oekraïne met wie hij in hun barakken was aangekomen verbranden, maar slaagde daar uiteindelijk niet in.

In het najaar van 1955 werd Vilensky vrijgelaten uit het kamp. Hij verklaarde dat Kolyma in die tijd een vrijlatingssysteem had dat verband hield met de arbeidsproductie. Als een gevangene bijvoorbeeld de normale hoeveelheid werk overschreed met 110 procent, stond één werkdag gelijk aan twee dagen van het vonnis; met 150 procent telde één werkdag voor drie. Een verhoogde productiviteit kon dus het aantal dagen dat iemand in gevangenschap doorbracht verminderen en tot vervroegde vrijlating leiden. Als de gevangene minder dan een jaar te gaan had, mocht hij zijn haar laten groeien, een teken van een bevoorrechte status onder de kaalgeschoren gevangenen. Zeks konden ook wat geld verdienen, waarop ze recht kregen bij hun vrijlating. Van dat bedrag trok de kampadministratie echter wel de kosten voor de voeding, de kleding en de bewaking van de gevangene af. De kleren waarin de gevangene tien, twaalf of vijftien jaar eerder was gearresteerd werd uit de bewaring gehaald (als ze de verschillende transporten hadden doorstaan) en aan hem teruggegeven. Bij zijn ontslag kreeg Vilensky een vrijlatingsbewijs en wat geld dat de medegevangenen van zijn eenheid voor hem hadden opgespaard.

Vilensky kreeg aanvankelijk opdracht om naar Yagodnoe te gaan, het centrum van het industriële complex van de Noordelijke Mijnen waar hij de noodzakelijke extra documenten moest halen. Degenen die in de speciale kampen zaten, kregen geen paspoort maar een papier. Degenen met bepaalde ‘punten’ (onderafdelingen van artikelen uit het wetboek van strafrecht, zoals Vilensky’s 58-10) werden niet gedwongen tot kolonisering (verplichte vestiging) in Kolyma en hadden derhalve het recht op een paspoort, zij het met beperkingen. Een ex-gevangene beschreef deze paspoorten als een openlijk blijk van officiële afkeuring. Met hun opvallende cijfers en letters ‘wisten de mensen zodra het paspoort werd opengeslagen met wie ze te maken hadden. Het was als een stigma.’443 Niettemin was het beter dan een gewoon papiertje, omdat het de houder het recht gaf om op een bepaalde plaats te wonen. In 1955, toen de eerste sovjets en raikoms (districtscommissies) naar Kolyma kwamen, wendde Vilensky zich voor hulp tot de nieuwe administrateurs, aangezien de kampadministratie hem geen paspoort had willen geven. Hij was een van de eerste zeks die bij de secretaris van de raikom kwamen. Gelukkig was Vilensky’s vader erin geslaagd om de hulp van de schrijver Ilya Ehrenburg in te roepen, wiens tussenkomst een grote invloed op de autoriteiten had. Vilensky kreeg zijn paspoort, zij het met al de gebruikelijke beperkingen. Ehrenburg bleef zich inzetten voor de rehabilitatie van de jonge schrijver.

Nu kon Vilensky beginnen aan zijn terugkeer. Hij beschrijft het tafereel bij het treinstation van Ugolnaja aan de lijn van Moskou naar Vladivostok: ‘Op het station waren duizend ex-gevangenen, bijna allemaal criminelen die de treinen niet wilden meenemen. Ik kwam levend uit Kolyma en vond bijna de dood op het station!’444 Het was onmogelijk om kaartjes naar het westen te krijgen. Daarom ging Vilensky naar zijn neef in Blagoveshchensk, bij de Chinese grens in het zuidoosten. Hij had wettelijk niet het recht om daarheen te gaan vanwege zijn paspoortbeperkingen, maar hij kreeg hulp uit een onverwachte hoek. Naast hem in de trein zat een luitenant-kolonel aan wie hij zijn verhaal vertelde. Toen bij de grens de papieren werden gecontroleerd, zei de officier dat Vilensky met hem reisde.

Vilensky werd op het station van Blagoveshchensk afgehaald door zijn neef Iosif, een arts, die Semjon meenam naar zijn huis. Die avond, toen ze een wandeling in de stad gingen maken, wees Iosif naar een klein zijstraatje en hij zei: ‘Daar woont een familielid van ons met zijn gezin. Hij werkt voor de kgb en wil jou ook zien.’ Ze konden elkaar zien, min of meer. Vilensky keek naar de overkant van de straat en zag een man, een vrouw en twee kinderen naar hem staren. Daar bleven ze, op een veilige afstand – dichtbij genoeg om te zien dat Vilensky leefde en het goed maakte, ver genoeg om hem niet aan te hoeven geven.

Kort na zijn aankomst in het oosten, belde Vilensky Moskou om te vragen naar zijn kansen op een legale terugkeer. Hij kreeg te horen dat zijn zaak werd onderzocht, en dat zijn vader en Ilya Ehrenburg eraan werkten. Dat was voor Semjon genoeg aanmoediging om terug te gaan naar Moskou. Hij keerde terug naar het gemeenschappelijke appartement waar hij had gewoond. Als ex-gevangene werd hij behoedzaam ontvangen. Een vriendelijke buurvrouw beloofde Vilensky dat ze de autoriteiten niet zou vertellen dat hij in Moskou was. Andere buren waren zo verstandig om geen vragen te stellen.

Intussen belde Ehrenburg Vilensky’s procureur. Deze jonge man steunde diens rehabilitatie, maar zijn superieuren waren ertegen, omdat zij vermoedden dat de bij zijn arrestatie in 1948 geconfisqueerde poëzie van Vilensky een subversief karakter had. Vervolgens werden zijn gedichten opgestuurd om te onderzoeken of ze antisovjetthema’s bevatten. Dat was niet het geval en het Militaire College van het hooggerechtshof, dat verantwoordelijk was voor terroristische kwesties, opende een heronderzoek van zijn zaak. Het vonnis werd vernietigd en uiteindelijk, in juli 1956, gevolgd door rehabilitatie. In afwachting van de bepaling van zijn wettelijke status woonde Vilensky officieel bij zijn oom in de provincie Kostroma, buiten de 101-kilometer cirkel.

In deze periode kon Semjon geen werk krijgen op zijn vakgebied, literatuur, en nam hij derhalve een baan als vervoerscoördinator bij een transportbedrijf. Dankzij deze baan kon hij regelmatig (illegaal) van Kostroma naar Moskou reizen, terwijl zijn rehabilitatieproces zich voortsleepte. Vilensky ontdekte dat zijn collega’s bij het transportbedrijf veel meer begrip hadden voor zijn status als ex-gevangene dan zijn collega’s in de intelligentsia. Het geval wilde dat zo veel van deze arbeiders in de gevangenis hadden gezeten dat ze een houding hadden ontwikkeld dat iemand die niet gevangen had gezeten om de een of andere reden minderwaardig was. Bij het beoordelen van dit standpunt moeten we niet vergeten dat veel van de arbeiders waarschijnlijk waren veroordeeld op grond van artikelen van het Wetboek van Strafrecht die betrekking hadden op welbewuste daden. Doorgaans was dit niet de houding van ex-gevangenen die veroordeeld waren op grond van Artikel 58 omdat zij over het algemeen niet van hun vrijheid waren beroofd omdat zij iets hadden gedaan.

In 1957, het jaar na zijn rehabilitatie, kreeg Vilensky werk op contractbasis bij een uitgever, Sovetsky pisatel, waar hij gedichten van Balkaren vertaalde, een etnische groep die tijdens de oorlog massaal was gedeporteerd en nu uit ballingschap was teruggekeerd. Hij mocht niet zijn eigen meningen uiten door zijn eigen poëzie te publiceren, maar de thema’s van oorlog en deportatie zoals beschreven in de geschriften van de Balkaren leenden zich voor de verspreiding van Vilensky’s boodschap. In de tussentijd hield de kgb Vilensky nauwlettend in de gaten. Zijn woning werd een keer doorzocht naar de gedichten van een ex-zek uit Kolyma, maar er werd niets gevonden. De gerehabiliteerde Vilensky schreef een verontwaardigde brief naar de autoriteiten vanwege de inval. Intussen bleef hij hen een stap voor door op andere plaatsen door hem verzamelde manuscripten te verbergen. In deze tijden schreef hij zich opnieuw in bij de universiteit om zijn studie in de Russische filologie af te maken. Als compensatie voor een gevangenschap van meer dan zeven jaar kreeg Semjon een stipendium van twee maanden.

In 1962 keerde Vilensky terug naar Kolyma in de dubbele hoedanigheid van bijzondere correspondent voor de Literaturnaja gazeta en vertegenwoordiger van de schrijversvakbond. Hij had geen moeite met zijn terugkeer naar de plaats waar hij gevangen had gezeten, maar de plaatselijke autoriteiten kennelijk wel, want hij werd door hen niet hartelijk ontvangen. Kolyma bleef bij Moskou achter in haar aanpassing aan de politieke veranderingen die zich voltrokken. In Moskou werden vrienden die gevangen hadden gezeten door veel publicisten gewaardeerd en opgezocht omdat dezen verwachtten dat de ‘dooi’ blijvend zou zijn. In Kolyma gingen de veranderingen veel trager, en was het moeilijk om ze te bestendigen. Aan het begin van de jaren zestig werd hier een tak van de schrijversvakbond opgericht. Tegen deze achtergrond maakte Vilensky kennis met Nikolaj Vladimirovitsj Kozlov, directeur van een uitgeverij en secretaris van de Magadanafdeling van de schrijversvakbond. Het lot van Kozlov en de wisselvalligheden van zijn worsteling om een door Vilensky samengesteld boek over Kolyma gepubliceerd te krijgen kunnen als graadmeters dienen voor de aanhoudende onderdrukking in de Sovjet-Unie in de tijd na Stalin.

Het boek dat Kozlov probeerde te publiceren was een poging om een leemte in de officiële sovjetgeschiedenis aan te vullen en de memoires en verhalen van gevangenen in Kolyma voor het voetlicht te brengen. Tot die tijd was er in Kolyma niets gepubliceerd over de kampen. De samenstellers van het boek waagden zich dus op politiek onbekend en, zoals bleek, verboden terrein. Het idee stuitte niet meteen op weerstand omdat de eerste secretaris van de Communistische Partij in de regio Magadan ervóór was. Maar toen het boek was samengesteld en zijn assistent, de ideologisch secretaris, Moskou van de inhoud op de hoogte bracht, veranderden de zaken snel. De censor gaf opdracht om het manuscript naar de sovjethoofdstad te sturen, omdat het inmiddels tot een ‘ideologisch onjuist werk’ was bestempeld. Vervolgens besloot Moskou dat het boek alleen gepubliceerd kon worden als het zich beperkte tot de verhalen van degenen die een propiska (registratie) in Magadan hadden. Met andere woorden, alleen de geschriften van degenen die de kampen hadden overleefd (en niet over hun bestaan repten) of degenen die werkten bij de kampdrukkerij konden gepubliceerd worden. De schrijvers die in Kolyma waren omgekomen werden als auteurs uitgesloten. Kozlovs vastberaden pogingen om te zegevieren over de overheidscensuur hadden tot gevolg dat hij in een psychiatrisch ziekenhuis werd opgenomen met de diagnose ‘obsessie met de strijd voor gerechtigheid’. De boodschap van de autoriteiten was dat het krankzinnig was om te proberen het systeem uit te dagen of dat je krankzinnig zou worden van de zinloosheid van die onderneming.

Tot overmaat van ramp werden zelfs de afgezwakte en gekuiste kampthema’s die aanvankelijk waren goedgekeurd, geleidelijk uit de verzameling verwijderd. Het eindproduct werd door Kozlov beschreven als een ‘gecastreerd boek’. Toen het onder de titel Radi zhizni na zemle (Omwille van het leven op aarde) werd gepubliceerd, werd Kozlov genoemd als een van de redacteuren, hoewel hij demonstratief afstand had genomen van zijn redacteurschap. Kozlov was hier erg ontstemd over. De datum van publicatie was september 1963; de stad van publicatie was Magadan. De opmerkzame lezer kon het politieke relaas van het boek afleiden uit het ontbreken van bepaalde auteurs en onderwerpen.

Ondanks de dwingende invloed van de staat in Kozlovs vastberaden maar tevergeefse strijd ging Vilensky door met dat wat hij reeds was begonnen – het verzamelen van manuscripten van ex-zeks. Daarbij was hij bereid om zijn eigen leven en vrijheid op het spel te zetten om de verhalen te bewaren van degenen die beide waren kwijtgeraakt. Als men ook maar één manuscript in zijn bezit zou hebben gevonden, zou hij zijn verblijfsvergunning in Moskou en misschien veel meer hebben verloren. Niettemin had hij aan het begin van de jaren zeventig al tientallen manuscripten verzameld, die hij dikwijls bij vrienden in dorpjes buiten Moskou onderbracht. Dat was vooral een moedige onderneming omdat Vilensky intussen nog steeds werd gekweld door terugkerende nachtmerries over de kampen. De verhalen die volgens hem nooit vergeten mogen worden zijn ook te traumatisch om zich te herinneren. Omwille van hun geestelijke gezondheid zijn hij en andere ex-zeks gewend geraakt aan een nuttige vorm van ontkenning. Hij zegt dat wanneer hij ex-zeks ontmoet ‘wij niet praten over die vreselijke dingen. Die kennen wij allemaal. We praten over de leuke dingen’, – een bijzonder schrijnend voorbeeld van galgenhumor. Hij geeft ook weemoedig toe dat hij altijd wanneer hij mensen ziet die even oud zijn als hij toen hij werd gearresteerd, beseft dat hij zijn verloren jeugd nooit meer terug kan krijgen. Maar hij heeft een andere vorm van kracht gevonden. Semjon Samoeïlovitsj Vilensky heeft gezorgd voor het boekstaven van het lijden en een gedeeltelijk herstel van de waardigheid van zijn achterban van ex-zeks, van wie de meesten het gevoel hebben dat ze tweederangsburgers zijn gebleven.445 Door zijn inspanningen heeft hij een onwillige wereld getuige laten zijn van hun opoffering en er zo een grotere betekenis aan gegeven.

De kampcultuur

De kampervaring drukte haar subculturele stempel op alle gevangenen, die zich voor het kampleven kenmerkende kleding, taalgebruik en tradities eigen maakten. Over het algemeen waren degenen die die ervaring deelden getekend voor het leven, en hun kameraadschap weerspiegelde de saamhorigheid die voortkwam uit het doorstaan van een gemeenschappelijke beproeving. Ze hadden zo veel tijd doorgebracht met leren hoe ze in een duivelse wereld in leven moesten blijven dat de gewone wereld hun vaak vreemd voorkwam. Een ironisch samenvallen van deze twee werelden kan gevonden worden in het verhaal van de terugkeer van Snegov, of, liever gezegd, het verhaal van hoe hij werd teruggebracht. Na de arrestatie van Beria moesten er getuigen worden gevonden die bezwarende verklaringen tegen hem wilden afleggen vanwege zijn vroege activiteiten als eerste secretaris van het Transkaukasische Comité van de cpsu. Nadat de autoriteiten de gevangenissen en kampen hadden afgespeurd, vonden ze eindelijk Aleksandr Snegov, die in Tbilisi onder Beria had gewerkt.446 Deze kroongetuige werd zowaar naar het Kremlin gebracht zoals hij werd gevonden – in gevangeniskleding met een nummer op zijn rug en mouwen. Naar het schijnt waren de kampbewaarders niet op de hoogte van het doel van Chroesjtsjovs oproep.447

De ex-gevangenen die uit de kampen terugkwamen, waren niet dezelfde mensen die er binnen waren gegaan. Ze hadden een ander verleden en een andere toekomst en voelden zich dikwijls vervreemd van de rest van de samenleving. Die samenleving voelde zich in hun aanwezigheid ook niet op haar gemak omdat de ex-gevangenen de wereld waarin ze terugkeerden verontrustten door die te herinneren aan de wereld waar ze vandaan kwamen. Er was derhalve bij beide partijen een druk om elkaar te mijden. Bij enquêtes in het kader van dit project ontdekten wij dat terugkerende ex-gevangenen dikwijls de voorkeur gaven aan het gezelschap van ex-zeks omdat zij vonden dat niemand anders kon begrijpen wat zij hadden gezien, gedaan en doorgemaakt. Hoewel sommigen begripvol werden ontvangen door oude vrienden, hielden anderen hun status verborgen voor hun vrienden om de draad van hun relaties weer op te kunnen pikken.

Zelfs uit de tweede hand door contact met overlevenden was de ervaring van gevangenschap moeilijk invoelbaar voor degenen die niet gevangen hadden gezeten. Dit werd nog meer bemoeilijkt doordat de ex-gevangenen die het hadden overleefd, en wat het was dat in die ex-gevangen had overleefd, erg onaangenaam kon zijn. In zijn realistische roman Forever Flowing beschrijft Vasili Grossman de dubbele gevoelens en het knagende geweten van Nikolaj Andreevitsj die op het punt staat om zijn onlangs vrijgelaten neef Ivan voor het eerst sinds diens terugkeer te zien. De ontmoeting ging gepaard met een ongewilde antipathie jegens iemand die hij had verwacht in de armen te zullen sluiten:

…Toen Ivan daar voor hem stond merkte hij dat zijn gevoelens omsloegen. Deze man met zijn gevoerde jas, soldatenschoenen, zijn gezicht aangevreten door de Siberische kou en de slechte lucht van de overvolle kampbarakken, kwam hem vreemd, wraakzuchtig, vijandig voor.448

Omdat veel van de ex-zeks niet meer in hun eerdere sociale en beroepsmatige netwerken pasten en omdat ze de ervaring van lijden met elkaar gemeen hadden, werd er door velen een soort post-vrijlatingssubcultuur ontwikkeld en in stand gehouden. Volgens Isaak Moiseevitsj Filsjtinsky vierden de ex-zeks hun rituele feestdagen
– de dag van hun vrijlating, de verjaardag van Stalins dood (5 maart) en hadden ze unieke uitdrukkingen met elkaar gemeen. Deze ‘symbolentaal’ verwijst naar zaken die alleen iets betekenden voor diegenen die in de kampen waren geweest.449 Jevgenia Ginzburg heeft dit verschijnsel beschreven:

Zelfs nu, vele jaren later, terwijl ik deze memoires schrijf, zijn allen van ons die het bloed van het lam hebben geproefd leden van één familie. Zelfs de onbekende die je op je reizen, of in een kuuroord, of in het huis van iemand anders, leert kennen, wordt meteen een naaste en een dierbare van je als je erachter komt dat hij dáár was. Met andere woorden, hij weet dingen die mensen die er niet zijn geweest, zelfs de meest nobele en goedaardige onder hen, niet kunnen begrijpen.450

Het unieke dat zeks verenigde en hen van anderen onderscheidde werd ook in stand gehouden door hun jargon en hun bijzondere taalgebruik. In het begroetingsritueel van ex-zeks werd de vraag: ‘Waar kom je vandaan en wanneer ben je teruggekomen?’ dikwijls gebruikt om referentiepunten vast te stellen en de gemeenschappelijke ervaring te bevestigen.451 Verder werden er speciale woorden toegevoegd aan het vocabulaire van ex-gevangenen. Woorden als tufta (het overdrijven van resultaten om aan normen te voldoen), dokhodyaga (gedoemde, een gevangene die op zijn laatste benen liep) en lagernaya pyl (kampstof, een uitdrukking die beschreef wat gevangenen zouden worden, aangezien ze niet fatsoenlijk werden begraven als ze overleden)452 waren betekenisvol, zelfs voor degenen die de kampen niet hadden doorgemaakt.

Er werden andere woorden uitgevonden voor ondershandse communicatie om ontdekking door de autoriteiten te voorkomen. Er waren bijvoorbeeld codewoorden voor ‘mes’ (een verboden object), of ‘boodschap’, ‘brief’ of ‘bijeenkomst’ of ter aanduiding van lagere functionarissen, iemand die de waarheid verhult, of iets verstoppen, enzovoort.453 Veel van deze heimelijke communicatie was niet specifiek politiek maar eerder crimineel jargon. Dit raakt aan de eerder gestelde vraag naar de criminalisering die het gevolg is van gevangenschap. Misschien weerspiegelt de overname van crimineel taalgebruik niet alleen de taalkundige aspecten van criminalisering maar ook een zekere psychosociale overname van de criminele status.

Tamara Davidovna Roezjnetsova

Een voorbeeld van hoe sommige aspecten van de kampcultuur deel van de terugkerende ex-gevangene bleven en hoe andere mensen hierop reageerden, is te vinden in het verhaal van twee zusters, van wie er een van haar vrijheid werd beroofd. De in het kader van dit project geïnterviewde Tamara Davidovna Roezjnetsova groeide op met haar oudere zuster, Rita, nadat ze in 1931 hun ouders verloren. Tamara was toen veertien. Ze waren joods van geboorte, maar hun vader bekeerde zich tot het christendom en liet hen dopen, omdat hij een militaire carrière ambieerde.454 In 1938 werd Tamara gearresteerd als een Engelse spion. De beschuldigingen leken voort te komen uit het feit dat ze in het restaurant National in Moskou had gedanst met een musicus uit een westerse jazzband.455 Tot haar vrijlating in 1946 zat ze afwisselend in kampen en in ballingschap. Haar zus Rita werd niet gearresteerd maar wel door de autoriteiten lastiggevallen. Die eisten dat ze Tamara openlijk zou beschuldiging, wat ze weigerde. Vanwege haar weigering werden de medailles haar ontnomen die ze had gekregen voor haar werk als tolk in de Spaanse burgeroorlog.456

Na haar terugkeer mocht Tamara niet in Moskou wonen vanwege haar paspoortbeperkingen. Ze bezocht Rita echter heimelijk in haar woning in Moskou. Gelukkig droeg de liftbediende van het gebouw, wiens taak het was om verslag uit te brengen van de activiteiten van bewoners, Tamara een warm hart toe en rende hij naar de woning om tegen haar te zeggen dat ze zich moest verstoppen wanneer er een paspoortcontrole op handen was. Bij Tamara’s eerste bezoek aan Moskou organiseerde Rita een heel ‘kunstfestival’ om haar zuster te vermaken. Ze gingen naar het theater, naar tentoonstellingen en concerten. Er was voor elke avond wel ergens een activiteit gepland.

Volgens Tamara was alles anders bij haar tweede bezoek. Ze herinnert zich dat ze op de eerste avond thuiszaten en dat er wat vrienden langskwamen. Op de tweede avond kwamen er weer vrienden op bezoek. Op de vierde dag kon Tamara haar nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en riep ze uit: ‘Rita, de vorige keer dat ik hier was had je voor van alles kaartjes voor me geregeld, en nu zit ik alleen maar thuis met je vrienden. Waarom is dat?’ Rita’s antwoord verbaasde Tamara en weerspiegelde de persoonlijke en sociale problemen die het gevolg waren van de kampcultuur waarvan terugkerende gevangenen nog steeds doordrongen waren:

Tomosjka, wees alsjeblieft niet beledigd. Het is zo dat toen je vorig jaar kwam, je zo’n lagernitsa (kampbewoonster) was, dat ik me gewoon schaamde om je aan mijn vrienden te laten zien. Je sprak amper een zin zonder te vloeken, en gebruikte veel kampjargon. Nu ben je alweer een beetje wie je was, ben je weer een interessant iemand geworden. En mijn vrienden willen met je omgaan.457

Bij het droeve lot van de terugkerende ex-gevangene kwam nog dat de kampbeproeving van Tamara geen heldin had gemaakt, laat staan een martelares, maar haar veeleer in de ogen van de ‘fatsoenlijke’ gemeenschap had onteerd. Ze was een paria. Rita had niet verwacht dat haar vrienden zich ongemakkelijk of bang zouden voelen als ze met haar zuster, de ex-zek geconfronteerd zouden worden. Ze vreesde eerder hun weerzin. Wat indruk zou maken op deze zelfgenoegzame groep was niet zozeer het feit dat Tamara in de kampen was geweest, alswel het feit dat ze de kampen nog steeds in zich had. Tamara riep beelden op van een wereld waarmee ze niets te maken wilden hebben. Hoewel haar zuster Rita naar het schijnt ook deze afkeer voelde, was hun familieband sterk genoeg om die te boven te komen. Veel terugkerende ex-gevangenen hadden niet zulke familiebanden en leden in eenzaamheid.

De overige bijzonderheden in het verhaal Roezjnetsova hebben niet specifiek te maken met de kampcultuur. Maar omdat ze wel gerelateerd zijn aan het hoofdthema van dit hoofdstuk – de gevolgen van onderdrukking – geven zij ons wel een beter inzicht in de terugkerende ex-gevangenen en zullen zij hier daarom te boek worden gesteld.

Toen Rita in juli 1956 Tamara’s rehabilitatieverklaring kreeg, ging dat gepaard met een verzoek van de autoriteiten om hun verontschuldigingen voor eerdere vergissingen aan Tamara over te brengen. Tamara’s reactie was dat ze hen graag zou vergeven, maar dat ze dat niet kon omdat hun wreedheid te groot was. Ze verklaarde vervolgens dat ze tijdens haar gevangenschap nachtblind was geworden. De gevangenen werden gedwongen om van zonsopgang tot zonsondergang te werken, en moesten dus in het donker naar en van hun werkplek vertrekken. Een misstap naar rechts of naar links werd als een ontsnappingspoging beschouwd, en Tamara leefde dan ook in voortdurende angst. Ze had alle reden om bang te zijn. Tamara herinnert zich de wreedheid van de bewakers:

Wij werkten van donker tot donker. Er waren gevallen dat de bewakers gevangenen doodschoten. Wij mochten dat niemand vertellen, hoewel velen van ons daarover ondervraagd werden. We moesten antwoorden dat het om een ‘ontsnappingspoging’ ging. Anders was het de volgende dag jouw beurt. Onze schutters vermaakten zich ook door de bevelen te schreeuwen: ‘Liggen, opstaan, liggen, opstaan…’ En aangezien het vochtig, vies en koud was, gingen we al uitgeput en nat naar ons werk. Zo moesten we werken tot het weer donker was.458

Meer dan eens werd Tamara’s leven gered door haar kampgenoten die voorkwamen dat ze viel tijdens de reis naar en van het werk. Maar ze konden haar gezichtsvermogen niet redden. Sinds haar vader aan een hartaanval was overleden, had Tamara ervan gedroomd om hartchirurg te worden. Maar na haar kamptijd werd ze geen chirurg maar typiste. Uiteindelijk raakte ze blind aan een van haar ogen. ‘Wat zou ik dan moeten vergeven,’ vraagt ze, ‘een kapot gemaakt leven? Ik heb geen familie [haar zuster overleed in de jaren 1990]. Ik heb geen kinderen. In die tijd hebben ze mij beroofd van alles waarvan iemand maar beroofd kan worden.’459

Tegenwoordig woont Tamara in Moskou en werkt ze voor Memorial, waar ze oral histories uitschrijft. Toen haar aan de vooravond van de Russische presidentsverkiezingen van mei 1996 werd gevraagd naar haar mening over de populariteit van Zjoeganov, de kandidaat van de Communistische Partij, antwoordde Roezjnetsova: ‘Ik ben 78. Ik kan geen hout hakken, ik kan niets. Ze moeten aan mij geen kogel verspillen.’460 Haar antwoord ging niet in op de gestelde vraag maar was meer een weerspiegeling van haar eigen gevoelens van waardeloosheid en haar aanhoudende angst voor het politieke systeem dat hij vertegenwoordigde. Het verhaal van Tamara Roezjnetsova illustreert waarom de last van de kampervaring nooit verlicht kan worden. Het rechtvaardigt de ruime titel van het boek waarin haar memoires zijn opgenomen, Our Whole Life.

Aanpassing aan de omgeving is een van de fundamentele overlevingsmechanismen voor alle levensvormen. Maar het kan een aantal problemen met zich meebrengen. De aanpassing aan de ene omgeving kan leiden tot onaangepastheid in een andere omgeving. Het overleven in de kampen vereiste noodzakelijkerwijs de overname van opvattingen en gedragsvormen die in een menselijke samenleving niet getolereerd zouden kunnen, en moeten, worden. Daarom resulteerde deze ‘zekificatie’ van mensen die gevangenschap in sovjetarbeidskampen hebben ondergaan soms in onaangepast gedrag na hun vrijlating. Het volgende fictieve verhaal illustreert goed hoe moeilijk het voor gevangenen is om aan hun verleden te ontkomen en hun identificatie met de status van gevangene (of slachtoffer). Het is alsof terugkerende ex-gevangenen tot een andere wereld behoren, een geheime groep van voormalige zeks. In Karzubyi, zoals het verhaal wordt verteld, was er een man die een tijd in de kampen moest zitten omdat hij de zoon was van een ‘vijand van het volk’. Bij zijn vrijlating kon hij niet de draad van een normaal leven oppikken
– hij kon geen werk vinden, hij kon zich niet herenigen met zijn familie, enzovoort. Zijn haatgevoelens jegens alles wat niet op het kamp leek, maakten zijn aanpassing aan de samenleving nog moeilijker. Hij richtte zijn eigen kamer in als een cel, at primitief voedsel en verdeelde dat in kamprantsoenen. De ex-zek schreef brieven en pamfletten, vertelde mensen van de gruwelen van de kampen en beschuldigde de autoriteiten in het openbaar van onmenselijk gedrag jegens gevangenen. Hij werd niet gearresteerd, maar zijn inspanningen leidden nergens toe.

Op een dag leerde de ex-gevangene een man kennen die lid was van een groep mensen die het systeem wilde veranderen. Ze verwachtten dit niet te zullen doen door middel van agitatie en propaganda, maar door een (succesvolle) opstand in de stijl van de dekabristen. Maar eerst werd het noodzakelijk geacht om belangrijke posten in de regering te bezetten om van binnenuit het establishment te werken. Op bevel van de groep sloot de ex-gevangene zich aan bij deze ‘sovjetdekabristen’. Hij nam een andere naam aan, verzon een nieuwe levensloop en kreeg een baan in de kampadministratie. Maar hij kon de hem toegewezen rol niet spelen. Zijn onvermogen om zich los te maken van zijn vroegere loyaliteit stond zijn opmars in de carrièrehiërarchie van de Goelag in de weg. Hij had te weinig gemeen met zijn collega’s, zijn ‘mede’-bewaarders voelden zich van hem vervreemd en hij kreeg conflicten met degenen die zijn gelijken zouden moeten zijn. In het diepst van zijn ziel bleef hij een slachtoffer van het regime, en ondanks de door hem beleden doelstellingen kon hij zijn verleden niet te boven komen en overtuigend de rol van dader spelen.461 Hoewel dit een fictief verhaal is, weten wij wel dat vroegere slachtoffers zich inderdaad aansloten bij het sovjetestablishment of zelfs de Goelagadministratie. Het verhaal is overgedramatiseerd, maar het laat zien hoe slachtoffers een diepgeworteld en blijvend gevoel hadden tot de wereld van ex-zeks te behoren.

Gezinshereniging

Voor de meeste terugkerende ex-gevangenen was een van de belangrijkste doelen de hereniging met hun gezin.462 Huis en haard vormden de concrete, psychologische en sociale plaats die een heel vanzelfsprekende aantrekkingskracht op hen uitoefende. Omdat het gezin de meest voor de hand liggende ingang was bij hun herintrede in de samenleving, doen de eerste aanpassingsproblemen zich dikwijls in de gezinssituatie voor. De wisselwerking tussen terugkerende ex-gevangenen en hun gezin was dikwijls moeilijk en complex. Veel gezinnen wachtten tevergeefs op de terugkeer van dierbaren die in de kampen waren omgekomen. Een van de terugkeerders die de gezinnen bezocht van zijn vrienden die het niet hadden overleefd, voelde zich schuldig vanwege zijn eigen overleven. Hij kon zich er nauwelijks toe brengen om hun te vertellen wat hij wist.463 Soms was de situatie omgekeerd en ontdekten gevangenen toen ze terugkeerden dat hun gezin de terreur niet had overleefd. Het enige wat ze dan konden doen was trachten werk te vinden, hun wettelijke status herstellen en proberen om een nieuw gezin te stichten. Veel vrouwen die in Kolyma hadden gezeten en in de vijftig waren toen ze werden vrijgelaten, legden het aan met onbekenden voor onderdak en bescherming en trouwden binnen een maand met hen.464

De meeste gevangenen die terugkeerden waren er erbarmelijk aan toe. Een ongelukkige ex-gevangene die van 1936 tot 1941 in gevangenissen en kampen had gezeten, en nogmaals van 1948 tot 1954, mocht in juni 1954 op zijn zesenvijftigste eindelijk terug naar Moskou. Hij werd herenigd met zijn vrouw en dochter, maar was te verzwakt door de beproevingen van het kampleven om van zijn vrijheid te genieten. Twee dagen na zijn aankomst in Moskou viel hij dood op straat door een hartaanval.465 Dit was duidelijk een extreem geval, maar aan dezelfde ontberingen die zo veel gevangenen het leven hadden gekost, hielden degenen die het overleefden voor de rest van hun leven gezondheidsproblemen over.

De officiële communicatieorganen hadden de oorzaak van de problemen van de terugkerende ex-gevangenen niet erkend, en ook had de overheid niet gezorgd voor een sociaal acceptabele procedure om te proberen deze problemen op te lossen. Zowel praktisch als emotioneel wisten gezinnen niet wat ze aan moesten met de resocialisering van hun terugkerende beminden. Laten wij eens te meer de literatuur raadplegen voor een glimp van enkele realiteiten van de ervaringen van de terugkeerders. Boelat Okoedzjava had zijn Devoesjka moei mechty (Meisje van mijn dromen) net zo goed Moeders en zonen kunnen noemen (als Toergenjevs boek uit 1862 over conflicten tussen verschillende generaties Vaders en zonen), aangezien het een schrijnend beeld geeft van de moeilijke situatie van de generatie van weduwen van ‘vijanden van het volk’ die de kampen overleefden en bij hun terugkeer hun kinderen opzochten. Het verhaal van Okoedzjava staat vol met het soort authentieke details dat alleen een autobiografie kan verschaffen. Het beschrijft de terugkeer van een moeder bij haar zoon in 1947 (na een scheiding van tien jaar) en het onvermogen van buitenstaanders (zelfs familieleden) om ten volle te begrijpen wat het betekende om in een kamp te zitten, wat de gezinshereniging compliceerde en bijdroeg tot functioneringsproblemen bij terugkerende ex-gevangenen. De verteller bereidde zich psychologisch voor op de aankomst van zijn moeder vanuit Karaganda, in de verwachting dat een lichamelijk zwak maar emotioneel ongeschonden oud vrouwtje uit de trein zou stappen om hem hartelijk te begroeten. Hij verwachtte dat hij haar zou oppikken bij het station, dat ze thuis zouden eten, dat ze hem over haar leven zou vertellen en hij haar over het zijne, en dat ze dan naar de film zouden gaan waar ze zich kon ontspannen.466

Wat misschien een gepaste thuiskomst zou zijn geweest wanneer iemand terugkwam van een reisje, was ongepast voor iemand die terugkeerde van de beproevingen van de Goelag. De verteller vond zijn moeder niet op het station en ging dus terug naar huis. Toen hij daar aankwam, zag hij tot zijn verbazing zijn moeder, rijzig en elegant, naar het huis toe lopen.467 Haar uiterlijk was vertrouwd maar ook bedrieglijk. Hij had verwacht dat hun ontmoeting een huilerige hereniging zou worden, en had gerepeteerd hoe hij haar zou troosten door te zeggen dat hij gezond was, dat alles goed ging, dat zij gezond was en net zo mooi, en dat alles in orde zou komen. Maar toen hij in haar ogen keek, waren die droog en had ze een uitdrukking van koele afstandelijkheid. Hij herinnert zich dat hij verbijsterd was: ‘Ze keek naar me, maar zag me niet, haar gezicht was harder, verstard…’468 Toen hij vroeg of ze iets wilde eten, antwoordde ze: ‘Wat.’; toen hij de vraag herhaalde, vroeg ze: ‘Ik?’ Ze leefde, maar iets warms, iets levendigs, de ontvankelijkheid voor emotionele ervaringen was in haar gestorven. Ze gingen naar de film, maar zijn moeder moest midden in de hoofdfilm weg. Aldus geschiedde.

De verteller besefte dat het voor hem moeilijk was om haar ervaring ‘daar’ te begrijpen en dat het voor haar nog moeilijker was om erover te praten. De overlevende die voor hem stond, kon hem niet in haar gevoelsleven toelaten omdat ze zich daar niet waagde. Wij worden herinnerd aan het personage in Sjalamovs Berichten uit Kolyma die niet terug wilde naar zijn familie om wat hij had gezien en wat hij wist. De geborgenheid van de huiselijke haard vormde zo’n schrille tegenstelling met de barre toestanden in de kampen dat terugkerende ex-gevangenen vaak moeite hadden om hun draai weer te vinden. De aanpassingen die noodzakelijk zijn om in de ene omgeving te overleven zijn dikwijls ongeschikt om in een andere te overleven.Aangenomen kon worden dat het gezin een heilzame en normaliserende invloed op de terugkeerder zou hebben. Maar het was ook mogelijk dat het omgekeerde gebeurde – dat terugkerende ex-gevangenen een verontrustende invloed hadden op hun gezin, en met name op hun echtgenoten. Dat was vooral het geval als die echtgenoten andere relaties waren aangegaan.

Het fictieve verhaal Kira Georgievna van Viktor Nekrasov, een van de meer bekende vertellingen over terugkerende ex-gevangenen, beschrijft dit probleem. Het is interessant dat de novelle in 1961 werd gepubliceerd en aanvankelijk goed werd ontvangen door de critici, maar een jaar later werd Nekrasov erom aangevallen.469 Kennelijk waren de aan de orde gestelde problemen politiek, zelfs in de vorm van fictie, nog steeds te verontrustend om het publiek ermee te confronteren. De hoofdpersoon Kira is getrouwd met een succesvolle, bekende kunstenaar en geniet van het goede leven. Maar het verleden verstoort haar idyllische leven als ze door de nkvd wordt opgeroepen. In 1936 was Kira getrouwd met Vadim, die in 1937 werd gearresteerd en ervan werd beschuldigd dat hij een ‘vijand van het volk’ was. Kort daarop kreeg ze een brief van haar man die haar van haar huwelijkse verplichtingen ontsloeg.
Kira accepteerde het altruïstische aanbod van haar man en scheidde van hem. Ze zette zich over haar leven met Vadim heen en trouwde uiteindelijk met een ander. Maar Vadim kwam niet om in de kampen. Op een dag keerde hij terug in Moskou wegens zijn rehabilitatie. Hij had twintig jaar in Kolyma gezeten en had daar een vrouw en een zoontje van twee. (Hij werd waarschijnlijk tussen 1953 en 1955 vrijgelaten op voorwaarde dat hij in dat gebied bleef.) Toen Vadim en Kira elkaar weer troffen, bloeide hun jeugdliefde weer op. Ze wilden de laatste twintig jaar vergeten en helemaal opnieuw beginnen. Maar Vadims kijk op het leven was zozeer bepaald door twintig jaar kampervaring dat hij dat niet kon. Zelfs voor zijn geliefde Kira kon hij niet voldoen aan de sociale conventies voor ‘gerehabiliteerden’. Een geëmigreerde literatuurcriticus beschrijft inzichtelijk wat er van zo’n rol werd verwacht. ‘Volgens de ongeschreven wet van de afgelopen paar jaar [eind jaren vijftig, begin jaren zestig] zou de “gerehabiliteerde” vreugde moeten uiten en de partij moeten bedanken voor haar welwillendheid. Hij zou moeten streven naar herinschrijving in de partij en “het oog op de toekomst moeten richten”.’470 Het probleem was dat Vadim zijn verleden niet kon loslaten. Hij bleef er voortdurend over praten, niet uit woede, maar omdat hij zo’n integraal deel van zijn wezen niet terzijde kon schuiven. Zijn hartstochtelijke appel aan zichzelf en zijn gehoor was: ‘Dit mag niet weer gebeuren, dit mag niet worden herhaald.’471

In een poging om hun oude verstandhouding te hervinden reisden Vadim en Kira naar Kiev, de stad van hun jeugdige hartstocht. Maar de wrijvingen tussen hen namen toe. Het was moeilijk om het heden en de toekomst met elkaar te delen omdat ze allebei zo’n ander verleden hadden. Zij kon zijn obsessie met het verleden niet begrijpen; hij kon haar achteloosheid ten aanzien van het verleden niet begrijpen. Vadim sprak met haar af dat hij zou proberen om vooruit te kijken en te beginnen om in toekomstige termen te denken, maar Kira begon weifelend te geloven dat hij het moderne leven gewoon niet begreep en dat zijn opvattingen en oordelen ouderwets waren. Kira’s nieuwe man kwam uit Moskou; Vadims nieuwe vrouw uit Kolyma. Beide echtgenoten namen de daarbij behorende ervaringen mee. Uiteindelijk bleken Kira en Vadim niet in staat om hun oude band te herstellen en gingen ze met tegenzin uit elkaar. Niettemin verlangde Kira naar wat zij en Vadim ooit hadden. Ze werd rusteloos. Zoals ex-gevangenen die terugkeerden in de samenleving kon ze de draad van haar leven niet oppikken zoals ze dat voor hun hereniging had gedaan. Het zou lang duren voordat ze een nieuw evenwicht in het leven vond en dan nog was dat een wankel evenwicht.

De emigré en literatuurcriticus Burg beschrijft een tegenstelling tussen de officiële en de realistische literatuur over terugkerende gevangenen. Volgens de partijlijn ‘helpen [normale] sovjetburgers het “slachtoffer van de persoonlijkheidscultus” zijn plaats in de samenleving te vinden’.472 Burg merkt op dat de schrijver in deze roman de situatie omkeert door te vertellen hoe de ervaringen van de zek Vadim in de kampen van invloed waren op het normale leven van Kira. Dit realistische verhaal beschrijft het effect dat slachtoffers hadden op de samenleving waarin ze terugkeerden. Het was niet gewoon zo dat degenen die achterbleven veranderingen teweegbrachten in het leven van terugkerende slachtoffers. Het lijkt erop dat doorgaans niemand in het sociale netwerk aan het slachtofferschap ontkwam. Iedereen werd beïnvloed. De vraag was alleen in welke mate.

In het geval van Kira had haar man haar van haar huwelijkse verplichtingen ontslagen en was zij daarop ingegaan. Deze praktijk was tamelijk wijdverbreid. Echtgenoten wisten niet zeker of zij hun gevangenschap zouden overleven en wilden hun vrouw en hun gezin ervoor behoeden dat ze lastiggevallen en uitgestoten zouden worden als familieleden van ‘vijanden van het volk’. Op hun beurt kon de vrouw van een gearresteerde zichzelf misschien beschermen door zich van haar man te distantiëren en van hem te scheiden. Maar zelfs daarmee was haar veiligheid nog niet gegarandeerd. Een aantal vrouwen bleef met hun man getrouwd nadat die van zijn vrijheid was beroofd, maar de spanningen van de scheiding en de deformerende aanpassing aan het kampleven eisten hun eigen tol in hun huwelijk. Volgens Medvedev keerden weinig mannen na hun kamptijd terug naar hun eerdere vrouw. Snegov trouwde bijvoorbeeld met een meisje van negentien. Hoewel Sjalamov wel bij zijn vrouw terugkwam, scheidden zij binnen een paar jaar.473

Als het zo uitkwam dat terugkerende ex-gevangenen herenigd werden met echtelieden die ook terugkeerders waren, was hun kans op onderlinge aansluiting veel groter omdat ze allebei ‘daar’ waren geweest. Een voormalig slachtoffer herinnert zich de wisselvalligheden in het huwelijk van haar ouders. Haar vader werd in 1951 vrijgelaten met ‘verlies van rechten’ (veel beperkingen waaronder het verlies van burgerlijke vrijheden), terwijl haar moeder nog een straf van vijftien jaar uitzat. Ze waren gescheiden en haar vader was hertrouwd en had een zoon gekregen. Toen haar moeder werd vrijgelaten op grond van een amnestieregeling uit 1955, keerde haar vader terug naar zijn eerste gezin hoewel zijn tweede vrouw nooit officieel van hem wilde scheiden.474

Het kwam zelden voor dat de vrouw van een ‘vijand van het volk’ vast bleef zitten, zelfs nadat haar man was vrijgelaten, maar het gebeurde wel. Een schrijfster van memoires vertelt over een kampgenote wier man werd vrijgelaten en gerehabiliteerd terwijl zij nog twee jaar in de kampen moest blijven. Ondanks het feit dat haar gevangenschap louter en alleen berustte op het ‘misdrijf’ van haar man, konden ze het proces van haar vrijlating niet bespoedigen.475 Een andere gevangene die acht jaar in Akmolinsk moest zitten als vrouw van een ‘vijand van het volk’ kreeg in haar derde jaar een brief van haar man in Moskou. Tot haar verbijstering waren zijn rechten volledig hersteld en had hij hun woning teruggekregen. Zelfs in zijn kennelijk bevoorrechtte positie kostte het deze ex-gevangene nog minstens een jaar om de vrijlating van zijn vrouw te bewerkstelligen.476

Ondanks de officiële aansporingen om de huwelijksband te ontbinden, de jarenlange scheiding, de onzekerheid omtrent de terugkeer, het aangaan van andere relaties en de problemen van onverenigbaarheid waarmee de terugkeer gepaard ging, hielden sommige huwelijken niet alleen stand, maar werden ze zelfs sterker. Evgeny Aleksandrovitsj Eminov, een deskundig ingenieur, werd in 1941 als specialist in het leger opgeroepen. Volgens zijn biografie overleefde hij veel hachelijke situaties. Eminovs divisie werd in het najaar van 1941 verpletterd door de Duitsers. Hij liep een ernstige buikwond op en werd gevangengenomen, waarna hij naar een krijgsgevangenenkamp werd gestuurd en werd geopereerd door een chirurg die ook een krijgsgevangene was. Hij overleefde het, maar liep tyfus op. Hij werd in het lijkenhuis gegooid, maar overleefde het opnieuw doordat hij door een verpleegster werd gered. Het volgende jaar weigerde hij om voor de Duitsers te werken en werd hij naar Auschwitz en vervolgens naar Buchenwald gestuurd. In 1944 werd hij ter vernietiging naar een invalidenkamp gestuurd, waaruit hij wist te ontsnappen. In 1945 werd hij bevrijd door de Amerikanen en eerst naar een Amerikaans ziekenhuis in Hamburg en toen naar een sovjetziekenhuis in Breslau gestuurd om te herstellen. Vervolgens keerde hij terug naar Moskou en kreeg hij zijn eerdere hoge positie als hoofdingenieur terug. In 1952 werd Eminov gearresteerd en veroordeeld tot vijfentwintig jaar dwangarbeid en vijf jaar verlies van rechten. Hij gelooft dat de reden hiervoor was dat hij zich levend door de Duitsers gevangen had laten nemen. Hij werd naar Vorkoeta gestuurd. Hij overleefde dat alles en werd in mei 1956 vrijgelaten.477

Toen Eminov thuiskwam, werd hij begroet door een vrouw die op hem had gewacht en die zo haar eigen problemen te verduren had gehad. In de tijd dat hij naar Vorkoeta werd gestuurd, studeerde hun zoon aan het Mendelejev-instituut, maar de arrestatie had diens reputatie daar zo geschaad dat hij werd weggestuurd. Nu zat hij in het Verre Oosten in het leger. Eminovs vrouw mocht een reeds voltooide dissertatie niet verdedigen. Ook werd ze gedwongen om haar positie als specialist in de Centrale Raad van Vakbonden eraan te geven, waar ze twintig jaar had gewerkt. Om de woning te houden nam ze een bescheiden technisch baantje. De autoriteiten hadden haar scheidingspapieren gegeven en haar aangespoord om die in te vullen en in te dienen, wat ze nooit heeft gedaan.478 Deze vrouw maakte geen gebruik van de gelegenheid zich van haar ‘criminele’ echtgenoot te distantiëren om problemen te vermijden. Er waren een aantal anderen die even vastberaden waren, maar dat lijkt niet de regel te zijn geweest.

Een ex-gevangene, Evgeny Edvardovitsj Gagen, keerde bij zijn vrouw terug na een scheiding van veertien jaar. Hij zat van 1937 tot 1947 in Kolyma, en bleef van 1947 tot 1954 in ballingschap in de provincie Magadan. Hij zei dat zijn vrouw aan het begin van zijn ballingschap bij hem had kunnen komen, maar ze wilde de kinderen niet in Moskou alleen laten en was bang om ze mee te nemen. Pas toen hun dochter naar de universiteit ging, voegde ze zich bij haar man in ballingschap. Ondanks het feit dat ze negeneneenhalve maand na hun hereniging een zoon kregen, was het moeilijk om die veertien jaar en de daaraan verbonden ervaringen te boven te komen. Gagens vrouw kon niet met zijn vrienden overweg en meed hen. Hij had het gevoel dat hij in die jaren was gegroeid terwijl zij niet was veranderd.479 Hoewel zijn leven in het arbeidskamp zwaarder was dan haar leven thuis, was zij als echtgenote van een gevangene zwaar gestigmatiseerd. Hoewel Gagen misschien gelijk had toen hij zei dat ze uit elkaar waren gegroeid, zat hij ernaast in zijn oordeel dat zijn vrouw niet was veranderd. Niemand die met onderdrukking te maken kreeg, bleef daardoor onberoerd.

De pathologische consequenties van onderdrukking troffen niet alleen het slachtoffer maar verbreidden zich in steeds grotere cirkels. De grote en kleine problemen als gevolg van onderdrukking drongen door tot in elke uithoek van het psychologische, sociale en politieke leven van het slachtoffer. Sommige terugkerende ex-gevangenen proberen weer in hun sociale omgeving op te gaan; andere wilden zich niet braaf schikken in een samenleving die hen hun vrijheid had ontnomen en hen nu van hun waardigheid wilde beroven. Zij eisten terecht elke kleine tegemoetkoming op die de staat toekende.

In de periode direct na Stalin was er slechts een lichte neiging tot liberalisering maar geen duidelijke koers of een duidelijk beleid. Oude repressieve opvattingen hadden nog steeds de overhand, maar er werd erkend (onder andere in Chroesjtsjovs geheime rede op het Twintigste Partijcongres) dat er om te blijven functioneren verandering moest komen in de karakteristieke aanpassing van de staat aan onderdrukking. Dat gebeurde uiteindelijk ook, maar voor de terugkerende ex-gevangenen zou het nog lang duren voordat er een blijvende verandering intrad. Gorbatsjovs twee favoriete ideeën glasnost (open(baar)heid) en perestrojka (herstructurering) zouden nog dertig jaar op zich laten wachten.

Hoewel het lot van terugkerende ex-gevangenen beduidend verbeterde na de tijd van de rehabilitatie, bleven de gevolgen van hun ervaringen met de sovjetonderdrukking hen en iedereen in hun sociale netwerk kwellen. In het volgende hoofdstuk zullen we ingaan op Chroesjtsjovs ‘destalinisering’ van 1956 en de jaren daarna, en het stilzwijgende sociale contract dat daarbij werd aangegaan met terugkerende ex-gevangenen.

Verwijzingen
NB. Enkele passages uit dit hoofdstuk zijn verschenen in ‘Life in the “Big Zone”: The Fate of Returnees in the Aftermath of Stalinist Repression,’ Europe-Asia Studies, 51, nr. 1 (1999) 5-19.

hoofdstuk 5 De politiek van herintegratie en resocialisatieprocedures: beleid en praktijk voor en na het Twintigste Partijcongres

Inleiding

Het politieke klimaat in de Sovjet-Unie in de jaren vijftig werd sardonisch weergegeven in een populair grapje dat destijds de ronde deed. Daarin werd de Sovjet-Unie in drie klassen verdeeld: gevangenen, ex-gevangenen en toekomstige gevangenen.480 Hoewel het waar is dat ex-zeks na de dood van Stalin minder snel werden gearresteerd en minder lastiggevallen, is het ook waar dat velen in de tijd na Stalin het gevoel hadden dat het onrecht voortduurde over hun status als ex-gevangene of zelfs gerehabiliteerde. Hun geschiedenis van gevangenschap maakte het voor hen moeilijk om fatsoenlijk werk en huisvesting te vinden. Verder was het een tijd die werd gekenmerkt door een tegenstrijdig karakter, hoewel het Twintigste Partijcongres leidde tot veranderingen in de lichamelijke en juridische situatie van zeks en terugkerende ex-gevangenen. De discrepantie tussen officieel beleid en onofficiële praktijk was zowel het gevolg als de weerspiegeling van de alomtegenwoordige ambivalentie op alle niveaus van de overheid (en de samenleving). Maar er waren gradaties in de inzet van de overheid. De hogere echelons waren meer hervormingsgezind, maar voelden dikwijls niet een zodanige betrokkenheid dat ze bereid waren om er hard voor te vechten. Omdat topbureaucraten nog steeds naar de oude partijlijn neigden, bleef op de lagere niveaus de discriminatie van terugkerende ex-gevangenen nog lang doorgaan nadat die praktijk van bovenaf was verworpen.

John Keep beschreef de ambivalentie van de rehabilitatie in de jaren na Stalin correct door te zeggen dat zij een ‘oppervlakkig, onwillig karakter’ had. Hij voegt daaraan toe dat ‘het niet zozeer een juridische alswel een politieke kwestie was, onderhevig aan de grillen van de strijd in het Kremlin en de belangen van de partij zoals die door de overwinnaars geïnterpreteerd werden’.481 De rehabilitatie werd niet uitgevoerd in de geest van de gerechtigheid, maar veeleer als een achterhoedeactie om, met name op de lagere niveaus, de oude machthebbers hun macht te laten behouden. Zelfs na de implementatie van juridische hervormingen, bleven er veel oude repressieve opvattingen bestaan. In De Goelagarchipel trekt Solzjenitsyn van leer tegen het voortdurende onrecht dat veel ex-zeks moesten ondergaan. Hij vertelt het verhaal van een ex-gevangene die vijftien jaar in een kamp zat en nog eens acht jaar stilzwijgend onder die ervaring gebukt ging. Toen deze terugkerende ex-gevangene het in 1960 waagde om met zijn collega’s te praten over zijn herinneringen aan de kampomstandigheden, leidde dat tot een kgb-onderzoek waarbij een kgb-majoor het volgende zei: ‘Rehabilitatie betekent niet dat je onschuldig was, alleen dat je misdrijven niet zo ernstig waren. Maar er is altijd nog een beetje over!’482 Het beetje dat waarschijnlijk nog ‘over’ was kon altijd worden gebruikt om te rechtvaardigen dat iemand nog verder werd lastiggevallen. Voor veel terugkeerders was gerechtigheid een trein die altijd te laat kwam.483 In dit hoofdstuk zullen wij verder gaan op de weg naar en van het Twintigste Partijcongres en de terugkeer van de slachtoffers in de samenleving traceren in hun zoektocht naar huisvesting, werk, sociale rehabilitatie en persoonlijk herstel. We zullen zowel de officiële ‘top-down’-verklaringen over terugkerende ex-gevangenen beschrijven als de ‘bottom-up’-ervaringen van de slachtoffers die het gevolg waren van deze richtlijnen. We zullen zien dat mensen die naar de kampen vertrokken zo veranderden, dat zij niet dezelfden waren die terugkeerden, en dat de plaats waarnaar zij terugkeerden niet dezelfde plaats was als waarvan zij waren vertrokken.

Huisvesting

Goede huisvesting was een hardnekkig, ernstig pobleem voor sovjetburgers in het algemeen. Voor terugkerende ex-gevangenen was het een nog groter probleem. De sovjetonderdrukking leidde niet alleen tot het verlies van je woonvergunning maar ook tot het verlies van je woning. Dit was een probleem waar de meeste terugkeerders mee werden geconfronteerd. Een ex-gevangene vertelt dat zijn woning werd overgenomen door personeelsleden van de mgb: ‘Terwijl ik in de Lefortovogevangenis werd ondervraagd, haalde een mgb- agent het slot van mijn appartement en trok hij erin met zijn gezin.’484 Het gezin van de gevangene moest genoegen nemen met een kamer van viertien vierkante meter, waar zijn vrouw en zoon samenwoonden. Na zijn vrijlating in mei 1955 mocht hij naar Moskou terug, maar hij had geen wettelijke gronden om teruggave van zijn appartement te eisen. Er was in Moskou een decreet uitgevaardigd dat woningen van onderdrukten die door mgb-mensen waren overgenomen, niet teruggegeven werden aan de gerehabiliteerde vorige bewoners.485

Een terugkerende ex-gevangene herinnert zich dat men hem zelfs na de liberalisering van het huisvestingsbeleid woonruimte bleef onthouden. In 1955 waren de uitvoerende comités verplicht om terugkeerders voorrang te geven bij de toekenning van woningen. Desondanks had deze gevangene geen enkel succes met zijn pogingen om zijn kamer (waarschijnlijk in een gemeenschappelijke woning) terug te krijgen. Hij bleef met drie andere familieleden samenwonen in een kamer van zeventien vierkante meter.486

De verzoeken die uiteindelijk werden ingewilligd, vereisten doorgaans heel wat smeekschriften. Een vrouw die in 1944 wegens antisovjetagitatie werd gearresteerd door de contraspionageafdeling Smersj en in 1947 werd vrijgelaten, besteedde de daarop volgende acht jaar aan pogingen om zich te laten inschrijven zodat ze bij haar moeder in Moskou kon wonen. In een brief uit 1955 aan de president van de ussr, Vorosjilov, smeekt ze om herziening van haar zaak omdat haar zoon aan tuberculose lijdt en ze in de buurt van een ziekenhuis in Moskou moet wonen. Ze wijst erop dat ze al haar vrije tijd besteedt aan haar rehabilitatie en dat de datum van de herziening voortdurend wordt verschoven. (Wat ons herinnert aan de ‘beschuldigde’ in Het Proces van Kafka, die al zijn tijd besteedt aan vertwijfelde pogingen om aan de bureaucratische doolhof te ontkomen.) Deze ex-zek voegt daar patriottisch aan toe: ‘Wat wil ik graag leven, werken en me een gelijkwaardige burger van dit geweldige moederland voelen!’487 In een met de hand geschreven instructie op de brief wordt het verzoek gedaan dat procureur Roedenko de zaak uitzoekt. Het vonnis van deze terugkerende ex-gevangene werd op 7 juli 1955 vernietigd.488 Het is niet duidelijk of de vrijspraak haar problemen heeft opgelost, maar in elk geval was een van de obstakels uit de weg geruimd.

Zelfs onder ongelijken waren sommigen ongelijker dan anderen. De behandeling van sommige terugkerende ex-gevangenen werd gunstig of ongunstig beïnvloed door onderscheiden op basis van vroegere politieke verbintenissen. Sommige van de meer prominente terugkeerders kregen een ‘heldenonthaal’ vergeleken met de ontvangst die gewone burgers ten deel viel die uit de kampen terugkwamen. Deze voorkeursbehandeling werkte door in allerlei behoeften. Er waren gevallen waarbij hogere ambtenaren bereid waren om te bemiddelen, meestal ten gunste van vroeger bevoorrechte partijleden. Aino Kuusinen, de vrouw van Otto Kuusinen, een Finse communist en lid van het presidium van de Opperste Sovjet, kwam in 1955 in Moskou aan nadat ze was vrijgelaten uit het vrouwenkamp bij Potma. Ze ging naar het ontvangstkantoor van de kgb aan de Koeznetsky Most en zei tegen een functionaris dat ze net uit het kamp was en niet wist hoe ze een nieuw leven moest beginnen. Toen hij haar naam zag, vroeg de functionaris of ze familie was van het presidiumlid. Toen hij te horen kreeg dat ze inderdaad de vrouw van Kuusinen was, raadde hij haar aan om naar haar man toe te gaan en weer bij hem in te trekken. Ze legde uit dat haar trots haar dat niet toestond. De kgb-functionaris had geen andere raad voor haar.

Via oude vrienden vond Aino een functionaris die haar als ‘beschermengel’ door het ingewikkelde proces van de juridische terugkeer loodste. Dan nog ging ze acht maanden lang van de ene instantie naar de andere. De smekelingen stonden in rijen tot aan het eind van lange gangen. Bij een van de instellingen zag ze een oude vrouw flauwvallen toen die hoorde dat veel van de mensen die daar elke dag kwamen dat al vijf jaar deden. Uiteindelijk kreeg Aino Kuusinen de woning van haar keuze in Moskou, omdat haar van haar vervreemde man nog steeds zijn officiële positie bekleedde en omdat ze hulp had. In haar memoires gaat ze in op zowel haar eigen herintegratieproblemen als die van anderen die minder geluk hadden: ‘Het was heel moeilijk voor mij, een [bekende] politieke gevangene, om naar een normaal leven terug te keren. Hoe veel moeilijker, zelfs onmogelijk, moet het zijn geweest voor gewone mensen die niet de steun hadden die ik had.’489 En inderdaad waren de problemen die gewone burgers bij hun terugkeer ondervonden, net als de problemen van gewone burgers in de sovjetsamenleving, onmetelijk veel groter dan die van de vroeger geprivilegieerden. Niettemin hadden ook deze laatsten te kampen met de zorgen en beproevingen van hun terugkeer. Laten wij hier nog een voorbeeld van geven.

Roza Jakolevna Smoesjkevitsj

De vrouw van Jakov Smoesjkevitsj, een geëxecuteerde generaal in het sovjetleger, deed persoonlijk een beroep op Vorosjilov om hulp voor zichzelf en haar dochter (Roza). Tot de arrestatie van Smoesjkevitsj in juni 1941, had het gezin in het gebouw van de Raad van Ministers gewoond, Dom na Neberezhnoj (Huis op de oever). Toen diens weduwe, Basja Solomonovna Smoesjkevitsj en hun dochter Roza terugkeerden van hun elf jaar lange verblijf in Karlag en ballingschap in Kazachstan, kregen ze onmiddellijk hun oude woning aangeboden, zoals Roza zich herinnerde (in ons interview in 1996).490 Maar volgens materiaal dat onlangs uit de archieven is bovengekomen, was dat niet echt zo onmiddellijk of automatisch. In een dringende smeekbede aan Vorosjilov uit mei 1954 schrijft Basja Solomonova: ‘Op mijn oude dag heb ik geen plek om mijn hoofd te laten rusten, geen hoek, geen dak waaronder ik mijn laatste jaren kan slijten… u herinnert zich mijn echtgenoot nog goed… laat ons alstublieft niet zonder hulp of zorg in deze ellendige situatie.’491 Omwille van de nauwkeurigheid moet worden opgemerkt dat Roza toen ze met dit document werd geconfronteerd zei dat het een vervalsing was omdat zij beweerde dat haar moeder nooit zo’n smeekbede aan Vorosjilov zou hebben geschreven – en dat dat ook niet nodig zou zijn geweest.492 Deze tegenspraak kan misschien worden verklaard door de bekende problemen die verband houden met gereconstrueerde herinneringen en het selectieve geheugen, omdat het niet logisch lijkt dat een dergelijke brief vervalst en in het archief van de Opperste Sovjet zou worden bewaard. Verder wordt de authenticiteit van het geschreven verzoek bevestigd door wat Vorosjilov vervolgens deed. Hij gaf opdracht dat de zaak direct onderzocht moest worden.

Vastgesteld werd dat Jakov Smoesjkevitsj zonder proces geëxecuteerd was op ‘crimineel bevel’ van Beria. De zaak van Smoesjkevitsj werd nietig verklaard door de procureur-generaal, Roedenko. Deze nietigverklaring van zijn criminele status werd ook uitgebreid tot zijn weduwe en zijn dochter, die hun geconfisqueerde bezittingen terug moesten krijgen, alsook de voor het gezin van een overleden generaal passende toelage en een woning.493 Roza herinnerde zich dat Malenkov haar moeder persoonlijk trof, hun wat geld gaf en hun hun vorige woning aanbood. Haar moeder weigerde daar te wonen. Roza houdt vol dat deze beslissing gebaseerd was op emotionele overwegingen – haar moeder wilde pijnlijke herinneringen vermijden. Haar weigering kwam niet doordat ze geen zin had om in een officieel sovjetgebouw te wonen. Waar de weigering van haar moeder op emotionele overwegingen was gebaseerd, was die van Roza eerder een politiek protest. Zij dacht dat ze beter af waren als ze niet zouden wonen in dat ‘vervloekte gebouw waar in elke woning van de diverse huurders er wel drie, vier of vijf waren opgepakt.’494 Hoewel zij ervoor kozen om ergens anders te wonen, ging (en gaat) Roza dikwijls op bezoek bij die jeugdvrienden die het bestaan in Dom na Naberezhnoj wisten te overleven.

Werk

Terugkerende ex-gevangenen maar ook de familieleden van (voormalige) ‘vijanden van het volk’ bleven op hun werk onderdrukt worden, zelfs toen dit officieel niet langer werd toegestaan. Klachten van terugkeerders werden ofwel genegeerd ofwel afgehandeld met een onderzoek voor de vorm, dat weinig werkelijke verbetering teweegbracht in het lot van de klagers. De archieven hebben wat interessante papieren sporen opgeleverd die illustratief zijn voor deze bedrieglijke praktijk.

Genri Grigorevitsj Levin, die lector was aan het Kazachstaans Pedagogisch Instituut, werd op 18 maart 1953 ontslagen. Hij schreef een brief aan Vorosjilov waarin hij de gronden voor zijn ontslag aanvocht. Hij betoogde dat zijn ontslag niet gebaseerd was op zijn werk, zoals officieel werd beweerd, maar dat het politiek gemotiveerd was. De functionarissen hadden geen bewijs aangevoerd om de vermeende ‘politieke fouten’ in zijn lessen en zijn wetenschappelijke werk hard te maken. Hij was echter wel familie van de ‘vijand van het volk’ Zinoviev (de neef van Zinovievs vrouw Zlata Ionovna Lilina, die in 1929 was gestorven).495 Vorosjilov gaf opdracht dat het ministerie van Cultuur van de ussr de zaak moest onderzoeken.

Het ministerie vroeg de Kazachstaanse minister van Onderwijs twee keer om de reden van Levins ontslag. De minister gaf niet echt antwoord, maar bevestigde slechts de beslissing van de directeur van het instituut. Het ministerie van Cultuur kon niet verder gaan en gaf de zaak door aan de Kazachstaanse Raad van Ministers. De afdeling Onderwijs van het Centraal Comité van de Kazachstaanse Communistische Partij bestudeerde de kwestie en overlegde in januari 1954 een volgens haar ‘uitvoerig’ antwoord aan haar tegenhanger in de ussr.496

Intussen kon Levin geen ander werk vinden vanwege de kharakteristika die hij bij zijn ontslag had gekregen. Met zijn baan raakte hij ook zijn vaste woning kwijt. Omdat hij geen werk had, kon hij zich nergens inschrijven om te wonen, niet eens bij zijn moeder in Leningrad. Hij had derhalve geen woonplaats.497 Dit was typerend voor de bureaucratische vertroebeling waarmee veel terugkerende ex-gevangenen en hun familieleden werden geconfronteerd.

In de conclusies die het hoofd van de afdeling Onderwijs van het Centraal Comité van de cpsu werden voorgelegd (in een op 6 januari 1954 gedateerde verklaring) wordt het feit dat Levin familie was van Lilina aangegeven als de hoofdreden voor zijn ontslag. Als tweede reden wordt aangevoerd dat de meeste familieleden van Levin ooit onderdrukt waren. Er worden vijf familieleden genoemd. Aan het eind van de eerste pagina staat op de verklaring: ‘Afgezien daarvan veroorloofde Levin zich politieke fouten in zijn werk… en begeleidde hij studenten niet naar behoren bij hun veldwerk in de zomer van 1952.’498 De afdeling Onderwijs besloot dat Levin terecht was ontslagen. Een kopie van deze verklaring werd later naar Vorosjilovs zaakwaarnemer gestuurd.

Het is interessant dat in een brief van 26 januari van de secretaris van het Centraal Comité van de Communistische Partij van Kazachstan aan Vorosjilov, de chronologie van de redenen was veranderd om de overduidelijk politieke motivatie van zijn ontslag te verhullen. De eerste reden die hij voor Levins ontslag geeft was beroepsmatig. Hij schrijft dat Levins colleges theoretisch ondermaats waren en dat zijn veldwerk met studenten slordig was. Hij wijst erop dat afgezien van dat alles Levin familie was van Zinoviev. Het Kazachstaanse Centraal Comité van de Communistische Partij achtte de beslissing van het instituut juist.499 Daar houdt de documentatie van Levins zaak op. We mogen aannemen dat de beslissing om hem te ontslaan werd bevestigd. Het is waar dat dit in 1953 was en dat de kwestie verband hield met een familielid van een oppositievoerder. Aangezien Zinoviev pas in 1988 onder Gorbatsjov werd gerehabiliteerd, viel het te verwachten dat wie aan hem was gerelateerd op veel officiële en onofficiële obstakels zou stuiten. Maar hoe lag dat voor de meer gewone mensen, degenen die politiek actief noch bekend waren?

We kunnen kijken naar het lot van gewone ondrukte burgers die niet meer als vijanden werden beschouwd om te zien of er een aantoonbaar verschil in behandeling is tussen hen en degenen die nog wel officieel als vijanden werden beschouwd. In de 2000 met de hand geschreven pagina’s van zijn memoires beschrijft Evgeny Edvardovitsj Gagen (zie ook hoofdstuk 4) zijn tienjarige verblijf in Kolyma (1937-1947), zijn zeven jaar ballingschap in de provincie Magadan (1947-1954) en zijn jarenlange strijd om gerehabiliteerd te gadan (1947-1954) en zijn jarenlange strijd om gerehabiliteerd te 1956). Uit zijn confrontaties met de immer achterdochtige sovjetfunctionarissen en zijn worsteling om werk te vinden blijken de problemen waarop gewone burgers stuitten die te maken kregen met een systeem dat op onderdrukking was ingesteld.

In de zomer van 1955 woonde Gagen in de regio Borovsk van de provincie Kaluga en wilde hij werk zoeken als journalist. Daartoe ging hij naar de Moskouse receptie van het ministerie van Binnenlandse Zaken van de rsfsr om te proberen een tijdelijke inschrijving te krijgen (in afwachting van zijn rehabilitatie) zodat hij in Moskou kon werken. Tussen deze ex-gevangene (G) en een functionaris (K) ontspon zich de volgende veelzeggende dialoog:

K: ‘Waarom bent u hier?’

G: ‘Mijn zaak wordt heronderzocht en ik zou graag willen verzoeken om tijdelijk in Moskou te worden ingeschreven.’
K: ‘Heeft u Artikel 58?’ vroeg de kolonel landerig [waarschijnlijk eerder passief-agressief] terwijl hij geeuwde.
G: ‘Ik heb een decreet van de Bijzondere Raad.’
K: ‘krd?’ [contrarevolutionaire activiteit, een liter]
G: ‘Ja, krd.’
K: ‘Dat is dus hetzelfde.’ [Artikel 58 en krd]
G: ‘Dat denkt u misschien, maar volgens mij is het iets heel anders.’
K: ‘En waarom is het iets volledig anders?’ vroeg de kolonel.
G: ‘Omdat ik niet berecht ben. Volgens onze grondwet kan niemand worden veroordeeld zonder proces, bij verstek en zonder het recht om zich te verdedigen.’
K: ‘O, denkt u dat? Nou, ik denk dat de Bijzondere Raad ook een gerechtshof is.’ De kolonel keek me achterdochtig aan. ‘En waarom wilt u zich eigenlijk in Moskou inschrijven?’
G: ‘Omdat mijn familie hier woont.’
K: ‘Laat uw familie dan naar u komen.’
G: ‘Ziet u dat zo?’
K: ‘Ja, zo zie ik dat.’
G: ‘Maar mijn zaak wordt herzien! En ik ben een Moskoviet.’
K: ‘Maar de zaak is nog niet herbeoordeeld.’
G: ‘Als dat wel zo was, zou ik niet naar u komen…’500

Het gesprek ging op dezelfde dwarsdrijverige manier door en leidde voor Gagen uiteindelijk tot niets. Het is interessant om op te merken dat deze vertegenwoordiger van de autoriteiten beweerde dat hij de Bijzondere Raad als een gerechtshof beschouwde, ondanks het feit dat het reeds aan het begin van 1954 officieel was veroordeeld (zie hoofdstuk 3). Kennelijk betekende een wetswijziging niet noodzakelijkerwijs dat de praktijk ook werd gewijzigd, omdat functionarissen op dit niveau dikwijls ongestraft de wet konden negeren.

Bij de meeste officiële instanties had Gagen het gevoel dat hij als een ‘tweederangs burger’ werd behandeld, zelfs door mensen die twintig jaar jonger waren dan hij.501 Er waren echter enkele uitzonderingen. Aan het begin van september 1955 kreeg Gagen een oproep van het sociale dienstkantoor voor de regio Borovsk. De papieren voor zijn toelage waren aangekomen uit Magadan en hij moest de nodige formulieren komen invullen. De chef van deze overheidsinstelling was zowaar geïnteresseerd in Gagens vervolgingsverleden en gaf blijk van begrip toen hij het verhaal hoorde. Toen Gagen zei dat hij verwachtte dat hij zou worden gerehabiliteerd, vertrouwde de functionaris hem toe dat hij een instructie had ontvangen waarin hij op de hoogte werd gesteld van de voorrechten van gerehabiliteerden. Ten eerste hadden ze recht op een schadeloosstelling van twee maandsalarissen (volgens de huidige koers), gebaseerd op hun loon ten tijde van hun arrestatie; ten tweede moesten ze voorrang krijgen bij hun huisvesting; en ten derde konden diegenen die niet konden werken een uitkering krijgen die zo was berekend dat de tijd van hun gevangenschap zou worden meegenomen in de duur van het dienstverband (trudovoy stazh).502 Het was vooral aardig van de chef van deze instelling dat hij deze informatie verschafte omdat hij verwachtte dat dit document nooit gepubliceerd zou worden en wilde dat Gagen zou weten wat zijn rechten waren.503

Ondanks de logheid van het systeem kwam er echter vaart in de liberalisering en het document werd gepubliceerd. Op 8 september 1955 werd decreet nummer 1655 uitgevaardigd door de Raad van Ministers van de ussr.504 Daarin waren richtlijnen opgesteld ‘met betrekking tot de duur van het dienstverband, de werkverschaffing en de toelagen voor burgers die ten onrechte beschuldigd en later gerehabiliteerd waren’. Dan nog bleven er de komende veertig jaar vragen en problemen omtrent de uitvoering van dit decreet. Een voormalig slachtoffer dat in 1946 was vrijgelaten en in 1963 was gerehabiliteerd, had deze financiële compensatie nog steeds niet gekregen toen hij aan het eind van de jaren tachtig aan Memorial schreef. In zijn brief hoonde hij de schamele en willekeurige schadeloosstelling van de staat: ‘Waarom twee maanden en niet twee jaar of twee dagen?’505

Gagen werd in het najaar van 1955 uiteindelijk tijdelijk in Moskou ingeschreven, maar in een kafkaëske bureaucratische wending werd zijn ‘tijdelijke’ status als een gewettigde grond beschouwd om hem werk te weigeren. Tot overmaat van ramp konden terugkerende exgevangenen dikwijls niet hun oude werk terugkrijgen omdat iemand anders hun plaats had ingenomen.506 Maar er konden allerlei redenen worden aangevoerd om ex-gevangenen werk te weigeren, en allerlei banen konden ongeschikt voor hen worden bevonden. Ex-gevangenen konden als ze terugkeerden hun vroegere baan als leraar of lerares507 (overdrager van informatie) niet terugkrijgen. Een slecht betaald baantje terugkrijgen in een bibliotheek of museum waarbij ze weinig contact hadden met mensen, was meer waarschijnlijk, zij het geenszins gegarandeerd.508

Afgezien van het algemene vooroordeel ten aanzien van terugkerende ex-gevangenen was er een specifiek vooroordeel ten aanzien van joden. Dit antisemitisme kon op elk moment worden aangewend om een weigering van privileges te rechtvaardigen. Een joodse arts die terugkeerde in de Kievregio van Moskou kreeg van een potentiële werkgever eerlijk te horen: ‘Luister, ik heb een joodse man, ik wens je geen kwaad toe, maar je pogingen zijn tevergeefs, wij hebben een richtlijn “van bovenaf” gekregen dat we geen joden mogen aannemen, en die heeft nog niemand ingetrokken.’509

Het probleem om werk te vinden werd voor de ex-zeks nog vergroot door het feit dat het uitvoerende comité eiste dat ex-zeks werk moesten vinden, omdat ze anders wegens ‘parasitisme’ uit Moskou konden worden verdreven. Ze verkeerden dikwijls in een dilemma omdat ze enerzijds werk moesten hebben en dat anderszins niet konden krijgen. Zo schrijft een ex-gevangene in een brief aan Vorosjilov: ‘Ik kan alleen werk krijgen als ik in Moskou ben ingeschreven, en de politie wil mij niet inschrijven omdat ik niet kan aantonen dat ik werk heb…’510 Trotski’s kleindochter, die een soortgelijke ervaring had nadat ze in 1954 uit Kazachstan in Moskou terugkeerde, beschreef dit verschijnsel als een ‘vicieuze cirkel’. In de receptie van de Opperste Sovjet klaagde ze tegen een functionaris: ‘Jullie hebben mij mijn ouders ontnomen, ik ben niet officieel getrouwd, ik kan geen werk krijgen, waar moet ik van leven? Moet ik prostituee worden?’ De functionaris was kennelijk niet ontroerd door haar verhaal en antwoordde: ‘Wil je daar dan weer naar toe?’511

Terugkerende ex-gevangenen konden bij elke stap gefrustreerd worden in de strijd om hun rechten, aangezien het beleid vaak verschilde van de praktijk en functionarissen zich nauwelijks verplicht voelden om de decreten uit te voeren en hun rechten te erkennen. Een schrijfster van memoires schrijft over de verwoede pogingen van haar vader, een ex-zek, om werk te vinden in Kharkov: ‘De overheid maakte hem heel duidelijk dat volledige rehabilitatie slechts theoretisch was.’512 Gagens worstelingen zijn illustratief voor deze tergende gang van zaken. Hij was in november 1955 gerehabiliteerd. Volgens het decreet van 8 september had hij recht op een nieuw (‘schoon’) paspoort. Als Gagen een nieuw paspoort had, zou het hem zijn toegestaan om werk te zoeken, een uitkering te ontvangen en een vaste woning te krijgen. Toen hij met ingevulde formulieren naar de politie ging om zijn paspoort in te ruilen, zei het afdelingshoofd tegen de ex-gevangene dat hij geen reden zag om een nieuw paspoort af te geven. Toen Gagen verwees naar het septemberdecreet, zei de functionaris tegen hem dat hij een verklaring moest schrijven omtrent de redenen van zijn gevangenschap. Gagen weigerde om terug te gaan naar die fase van het rehabilitatieproces omdat hij nu een andere status had. Bij zijn volgende bezoek vroeg Gagen waarom er zo’n vertraging was en weer herinnerde hij de functionaris aan het decreet. Waarop de functionaris vinnig antwoordde: ‘Nou en? Dit is Moskou, niet het platteland.’513 Feitelijk golden voor beide dezelfde regels. De functionaris had geen gelijk en evenmin het recht om Gagen tegen te werken, maar kennelijk kon hij dat wel en deed hij dat dan ook.

Gagens daaropvolgende pogingen om werk te vinden, nu met de status van ‘gerehabiliteerde’, bleven frustrerend. Zodra ter sprake kwam dat hij gerehabiliteerd was, nam het gesprek een andere wending. De potentiële werkgever besefte dan opeens dat hij geen tijd had om op dat moment met Gagen te praten, maar vroeg of hij later terug kon komen. Als hij dat deed, werd hij weggestuurd. Een potentiële werkgever verborg zijn vooroordeel niet eens. Gagen vertelt: ‘Zonder eromheen te draaien zei hij tegen me dat de enige reden dat hij mij niet aannam was dat, hoewel ik was gerehabiliteerd, ik in zijn ogen nog steeds iemand met een duister verleden was.’514 Nadat hij voor de ene baan na de andere was afgewezen, kwam Gagen tot de conclusie dat ‘iedereen één woord leek te vrezen: “gerehabiliteerd”’.515 Het leek erop dat de status van gerehabiliteerde een ‘negatieve’ kwalificatie was geworden, net zoals bij terugkerende ex-gevangenen aan het eind van de jaren veertig en het begin van de jaren vijftig het etiket dat ze hadden gekregen en de plaats waar ze naar toe waren gestuurd genoeg redenen waren om hen voor werkgevers ongewenst te maken.

Dit gold zelfs voor een aantal van de voorheen geprivilegieerden. Jadviga Iosifovna Verzjenskaja, de vrouw van een generaal in het Rode Leger die geëxecuteerd was (zoals ze later te horen kreeg), probeerde na haar vrijlating drie tergende jaren lang om een woning, werk, een rehabilitatieverklaring en een andere identiteit dan die van een paria te krijgen. In 1951 deed ze een beroep op een officier van de nkvd, die ze verzocht om haar terug te sturen naar het kamp. Ze legde uit dat ze als ze daar werkte, tenminste brood kon krijgen, een mogelijkheid die voor veel andere terugkeerders niet openstond. Hij vond werk voor haar, en werd later zelf gearresteerd.516

Met haar rehabilitatie in 1956 ging het leven van Verzjenskaja er niet echt op vooruit. Ze kon kiezen uit een aantal aangewezen militaire gebieden om te wonen, maar kreeg slechts één kamer voor zichzelf, haar zoon en haar moeder. Omdat haar man voor zijn arrestatie was gedegradeerd, was de toelage die ze kreeg lager dan die van het gezin van een generaal. Culturele en andere officiële instanties waren nog steeds op hun hoede als het erom ging haar in dienst te nemen. Hun collectieve reactie leek: ‘Rehabilitatie, rehabilitatie – maar ze zat in de gevangenis!’517

Inderdaad betekende het feit dat iemand de status van gerehabiliteerde had dat hij of zij ooit gearresteerd was en de status van gevangene had gehad. Rehabilitatie kon die gestigmatiseerde geschiedenis niet uitwissen, niet voor de voormalige slachtoffers en niet in de ogen van het grote publiek. Mensen wisten dat iemand een gevangene moest zijn geweest om de status van gerehabiliteerde te krijgen. Waar ze niet bij stilstonden was de vraag hoe het kwam dat die iemand een gevangene was geworden. Pas toen het misdadige gedrag van de functionarissen die de gevangenisstraf hadden opgelegd aan het licht kwam, werd het stigma van de gevangene opgeheven.

Intellectuelen vielen in een heel eigen categorie. Sommige werden geprezen en geëerd, sommige werden weifelend geaccepteerd en weer anderen werden slechts geduld. Onder Chroesjtsjov was er een trend tot ondersteuning van het intellectuele werk van terugkerende ex-gevangenen, die culmineerde in de publicatie van Solzjenitsyns Een dag van Ivan Denisovitsj (zie hierna). Het is echter moeilijk om uit deze ervaringen een uniform beleid af te leiden. Een wetenschapper die van 1938 tot 1948 in Norilsk gevangen zat en de daarop volgende zeven jaar in ballingschap verkeerde, zette tijdens zijn gevangenschap een laboratorium op waar hij werkte. In 1955 werd hij volledig gerehabiliteerd en werd zijn lidmaatschap van de partij hernieuwd, zonder verlies van continuïteit in zijn pedagogische dossier. Hij ging vervolgens lesgeven aan prominente instituten in Moskou.518 Een andere wetenschapper, Pavel Osjtsjepkov, die in de jaren dertig in een onderzoekslaboratorium had gewerkt aan radarontwikkeling, een project dat de steun had van Toechatsjevsky, werd daarna gearresteerd. Na zijn terugkeer uit de kampen vervolgde hij zijn wetenschappelijke werk. Het is niet verbazend dat in een biografie van deze terugkerende ex-gevangene, die in een sovjetperiodiek verscheen, zijn jaren van gevangenschap worden overgeslagen. Wel verbazend is dat de titel van het stuk De heroïsche daad van een wetenschapper was.519 Het was verre van gewoon dat terugkeerders in zo’n hoog aanzien stonden, maar een enkele keer kwam het wel voor.

Isaak Moiseevitsj Filsjtinsky

Isaak Moiseevitsj Filsjtinsky (zie ook hoofdstuk 1 en 4), een hoogleraar in de Arabische filologie, zat van 1949 tot 1956 gevangen. In die tijd werd hij geplaagd door persoonlijke en beroepsmatige verliezen: zijn moeder overleed (‘aan een onverklaarbare ziekte, waarschijnlijk domweg van verdriet’520), zijn vrouw verliet hem, zijn vader verloor zijn baan en zijn dissertatie werd ongeldig verklaard. Na zijn vrijlating werd hij in sociale omstandigheden goed opgevangen door zowel zijn vrienden als de mensen met wie hij een gemeenschappelijke woning deelde. Maar als hij diezelfde buren op zijn werk tegenkwam, in hun officiële hoedanigheid, werd hij heel anders behandeld – meer als de voormalige ‘vijand’ die hij was. Hij stelde vast dat officiële instellingen degenen die waren onderdrukt als ‘tweederangsburgers’ behandelden.521 Filsjtinsky werd nog slechter behandeld.

In een hoofdstuk van zijn memoires met de titel Dat bittere woord vrijheid, doet hij verslag van een gesprek tussen hem en een functionaris over de ongeldigverklaring van zijn dissertatie. De functionaris rechtvaardigde deze met de volgende argumentatie: ‘U bent een wetenschapper, u moet begrijpen dat in de loop van zes jaar de wetenschap vorderingen heeft gemaakt en dat uw bevindingen achterhaald zijn geraakt. Schrijf een nieuwe dissertatie!’522 Hoewel hij negatief tegenover het partijlidmaatschap stond, zette de ex-gevangene zich in voor zijn rehabilitatie en zijn herinschrijving in de partij. Uiteindelijk slaagde hij daarin, maar later werd hij uit de partij gezet vanwege zijn werk op het gebied van de mensenrechten. Hij kon geen academische positie als hoogleraar krijgen. Het enige werk dat hij kon krijgen was als redacteur in de Vreemde Talenbibliotheek. De directrice van deze instelling, Margarita Ivanovna Roedomino, is door een aantal ex-gevangenen geprezen omdat ze de moed had hen in dienst te nemen. Later werkte Filsjtinsky aan de Academie van Wetenschappen, maar in 1978 werd zijn woning doorzocht en werd hij geroyeerd door deze organisatie. Pas in 1992 werd hij weer uitgenodigd om les te geven aan de Moskouse Staatsuniversiteit.

Lev Emmanoeïlovitsj Razgon

Sommige terugkerende ex-gevangenen konden hun werk hervatten op hun oude werkplek, zij het voor een lager salaris en met een lagere status. Dat gold bijvoorbeeld voor de schrijver Lev Emmanoeïlovitsj Razgon. Voor zijn arrestatie in 1938 (op zijn dertigste) had Razgon gewerkt als ideologisch redacteur bij een uitgeverij. Zijn verhaal is typerend voor de moeilijke situatie van veel ex-gevangenen die aanvankelijk bij hun terugkeer goed werden opgevangen. Na zijn vrijlating en rehabilitatie in 1955 kon hij weer werken voor dezelfde organisatie, kon hij terug in zijn gemeenschappelijke appartement en werd hij weer opgenomen door de partij. Lev Razgon behoort tot de kleine groep terugkeerders die zowaar als ‘helden’ werden behandeld. Maar ook hij leed onherstelbare verliezen. De samenleving kon Razgons overgang naar zijn vroegere status nog zo makkelijk maken, maar ze kon zijn persoonlijke tragedie niet goedmaken
– Razgons vrouw keerde nooit terug uit de kampen doordat ze tijdens haar transport in 1938 was gedood.523 Pas in 1990 mocht Razgon zijn kgb-dossier inzien. Dat bleek een casestudy van de verwoesting van een gezin alsook van het ondersteunende sociale netwerk. Deze slachtoffers waren zijn vrienden en anderen die aan hem gerelateerd waren en tot het hogere kader van de partij hadden behoord. Dit waren ‘mensen die de partij hadden opgericht, de revolutie hadden gemaakt, deze samenleving hadden opgebouwd en bestuurd…’524 Razgon maakte constructief gebruik van zowel zijn talenten als zijn ervaring door een van de grondleggers van Memorial te worden. Daardoor hielp hij zowel zichzelf als anderen bij hun rehabilitatie.

Een andere ex-gevangene, de in 1955 vrijgelaten Joeri Dombrovsky, bediende zich van de literaire stijl van de fabels van Aesopus. Zo beschreef hij in Obezjana prikhodit za svoim cherepom het racistische nazi-Duitsland als een nauw verholen kritiek op Rusland onder Stalin. Hoewel hij erin slaagde om de tekst gepubliceerd te krijgen, werden er weinig exemplaren gedrukt. Dombrovsky kreeg een kamer in een gemeenschappelijke woning, een toelage en kon lid worden van de Schrijversvakbond. Maar hij was geïsoleerd van andere schrijvers, mocht niet naar het buitenland en werd ontmoedigd van publieke optredens. De weifelende acceptatie door zijn collega’s was voor hem net genoeg beloning om te voorkomen dat hij rebelleerde
– en zich van zijn publieke medium bediende om te vertellen over zijn ervaringen in de kampen.525 In sommige gevallen gebruikten werkgevers werk als overredingsmiddel en de angst voor werkloosheid om terugkerende ex-gevangenen ‘de juiste kant’ op te sturen.

Officiële regelgeving voor de werksituatie van ex-zeks

De bureaucratische praktijk van het systematisch opwerpen en instandhouden van obstakels die de herintegratie van terugkerende ex-gevangenen in de weg stonden, was in 1953-1955 geïnstitutionaliseerd (zie hoofdstuk 3). De sovjetautoriteiten waren zich daarvan bewust, maar deden er weinig aan. In een rapport uit 1955 over de activiteiten van de receptie van de Opperste Sovjet van de rsfsr worden de volgende statistische cijfers aangevoerd: 7601 individuen kwamen met problemen naar aanleiding van de beperkingen van hun registratie (propiska), 6263 mensen zochten hulp bij problemen in verband met werk. Er wordt niet aangegeven welk percentage van deze bezoekers uit ex-zeks bestond, hoewel de problemen omtrent registratiebeperkingen suggereren dat deze groep voornamelijk uit ex-zeks bestond (zoals hiervoor besproken stond hun status dikwijls hun werkmogelijkheden in de weg en zonder werk konden ze geen woonvergunning krijgen. Daar kwam bij dat velen nog steeds paspoortbeperkingen hadden). Verder wordt in dit rapport aan Vorosjilov toegegeven dat er veel problemen waren met de werkvoorziening van burgers, ‘met name invaliden die uit gevangenschap waren vrijgelaten… er waren gevallen waarbij ze vele maanden geen werk konden krijgen.’526

Een van de structurele oorzaken van het onofficiële verzet tegen het officiële standpunt over rehabilitatie was de onwil van de autoriteiten om de morele verantwoordelijkheid te aanvaarden. Daardoor zou het stigma van crimineel gedrag van de ex-gevangenen naar de autoriteiten zijn verschoven, met name naar de ‘onfeilbare’ cpsu, en daartoe waren ze niet bereid. De problemen van ex-zeks bleven daarom bestaan, ondanks het veelbelovende decreet van september 1955 over de werkvoorziening en andere officiële gebaren. Een schrijver van memoires vertelt dat hij terug wilde naar de fabriek waar hij voor zijn tweede arrestatie had gewerkt, maar dat hij door de directeur bijzonder vijandig werd ontvangen: ‘Ondanks de bepaling van 8 september waarin de indienstneming van gerehabiliteerden werd geëist, weigerde hij me aan te nemen en verklaarde hij verontwaardigd dat hij geen ex-gevangenen in “zijn” fabriek wilde of hoefde aan te nemen. Hij nam me niet aan.’527

De klachten van terugkerende ex-gevangenen bereikten echter een hoogtepunt. Deze kwestie wordt erkend in een document uit april 1956 dat is aangetroffen in de ‘speciale dossiers van Chroesjtsjov’ over ‘vragen omtrent de tewerkstelling van degenen die uit gevangenschap werden vrijgelaten’. Het begint aldus:

De instructies van de leidinggevende organen die plaatselijke sovjetorganisaties en directeuren van economische instellingen en ondernemingen verplichten om alle mogelijke hulp te bieden bij de tewerkstelling van degenen die uit gevangenschap zijn vrijgelaten, worden onbevredigend uitgevoerd, een feit dat blijkt uit talrijke klachten en verklaringen van ex-gevangenen.528

Vervolgens wordt er een aantal zaken opgesomd. Verder onthulde het document dat veel kantoren die belast waren met de verdeling van arbeidskrachten zelfs expliciete instructies hadden gekregen van de organisaties die zij dienden dat ze ‘mensen die veroordeeld waren’ niet moesten aannemen. Soortgelijke problemen bij de registratie werden ook in dit rapport benadrukt.

Het officiële beleid ten aanzien van de tewerkstelling van terugkerende ex-gevangenen was relatief duidelijk. Op deze kwestie wordt ingegaan door de Prokoeratoera van de ussr in een opzet uit oktober 1956 voor regelgeving betreffende correctionele arbeidskampen. Het rapport gaat in hoofdlijnen over voortdurende officiële overtredingen bij het transport van gevangenen, de kampdiscipline en de kampomstandigheden. In de sectie over ‘vrijlating en tewerkstelling’ stelt het document: ‘De comités [waarschijnlijk uitvoerende comités, fabriekscollectieven, enzovoort] zijn verplicht om de bevrijde [gevangene] te helpen bij zijn inschrijving in zijn woonplaats en snel werk te vinden… zodat de ontslagen gevangene werd ingezet in sociaal nuttige arbeidsactiviteiten.’529

In een brief uit mei 1957 van de Opperste Sovjet van de ussr aan de Raad van Ministers worden nog meer specifieke juridische en organisatorische regels aangegeven met betrekking tot deze kwestie:

Degenen die zijn vrijgelaten uit correctionele arbeidsinstellingen zouden in dienst moeten worden genomen met het oog op hun specialisering en niet later dan twee weken na de dag van hun verzoek om hulp… De verantwoordelijkheid voor tijdige indienstneming van degenen die zijn vrijgelaten… ligt bij de Raad van Ministers van de Unie en de autonome republieken, alsook de gewestelijke, provinciale, stedelijke en regionale uitvoerende comités van de raden van arbeidersafgevaardigden.530

Niettemin bleef het moeilijk voor ex-zeks om werk te vinden zoals blijkt uit veel zaken in datzelfde jaar. In documenten uit de ontvangstkamer van de voorzitter van het presidium van de Opperste Sovjet van de rsfsr wordt bericht dat in 1957 ‘burgers die gevangen hadden gezeten… die geen verblijfplaats hadden’ de moeilijkste groep vormden om te helpen bij het vinden van werk.531 Vervolgens wordt erin gesteld dat de ontvangstkamer er echter in was geslaagd om een betrekking voor hen te vinden. Het is niet duidelijk naar welke categorie gevangenen hier wordt verwezen, hoewel deze vraag bijna academisch is omdat veel mensen geen onderscheid maakten tussen degenen die voor politieke delicten waren veroordeeld en diegenen die voor andere misdrijven gevangenzaten.

In een rapport over 1958 wordt beweert dat ‘doorgaans degenen die om werk verzoeken geen verblijfplaats of vast adres hebben… Verder willen velen van hen geen eerlijk werk, veranderen ze vaak van baan, en houden ze zich niet aan de arbeidsdiscipline.’532 Hoewel deze werkzoekenden niet allemaal ex-zeks waren, suggereert de combinatie van tewerkstellings- en woonproblemen dat een deel van de groep uit exzeks bestond.

De bewering dat ex-zeks niet wilden werken kan ook worden gevonden in correspondentie van 24 december 1959 van het ministerie van Binnenlandse Zaken van de ussr aan het Centraal Comité: ‘Veel individuen die vervroegd uit gevangenschap zijn vrijgelaten, willen geen deel uitmaken van de werkende wereld; velen van hen die een baan hebben gekregen, hebben ontslag genomen en plegen weer misdrijven.’533 Zelfs als dit waar zou zijn, zou betoogd kunnen worden dat juist de moeilijkheid om passend werk te vinden kan hebben meegespeeld in de ‘herhaalde vergrijpen’. Een document uit januari 1961 van het hooggerechtshof ondersteunt dit idee. Hierin wordt gesteld dat het gebrek aan werk voor ex-zeks tot misdrijven leidt en dat ‘bepaalde leidinggevenden van organisaties en instellingen weigeren om hun werk te bieden. Als zij [ex-gevangenen] zich tot de politie wenden voor hulp in deze aangelegenheden, krijgen zij niet de [officieel] verplichte bijstand.’534 De onwil van functionarissen om te reageren op de legitieme behoeften van de terugkerende ex-gevangenen was al vroeg in het rehabilitatieproces duidelijk en bleef bestaan. Ondanks hun officiële opdracht om de tijdige vrijlating van gevangenen te vergemakkelijken en de (ex-)zeks bij te staan in hun pogingen om werk te vinden, deden de commissies van uitvoerende comités van afgevaardigden van arbeidsraden heel weinig.535

Het discrimineren van ex-gevangenen begon al vroeg en bleef lang doorgaan. Deze opvattingen bestonden nog (en weer) in de jaren zeventig. Voor velen wekten de officiële doctrines slechts valse hoop. Een terugkerende ex-gevangene herinnert zich dat toen ze in 1960 afstudeerde aan het pedagogisch instituut, het heel moeilijk was om werk te vinden omdat ‘wij niet meer in de mode waren’.536

Pavel Negretov herinnert zich zijn frustraties bij het vinden van werk, zelfs in 1975, twintig jaar na zijn vrijlating. Toen het hoofd van het archief van de kolencombine (fabriek) in Vorkoeta met pensioen ging, had hij gehoopt haar op te volgen. Degene die over het aannemen van personeel ging, was enthousiast over zijn kansen omdat Negretov een graad in geschiedenis had. Maar toen hij hoorde dat de sollicitant niet officieel was gerehabiliteerd, ‘betrok zijn gezicht en staarde hij peinzend uit het raam naar het standbeeld van Kirov’.537 Bewust of onbewust roept de auteur het ironische beeld op van de potentiële werkgever die de duidelijk geschikte ex-zek afwijst terwijl hij naar een standbeeld van Sergej Kirov kijkt, wiens moord mede het sovjetterreurapparaat in gang heeft gezet. Het kan zijn dat Negretov niet werd aangenomen omdat hij een ‘ongerehabiliteerde’ was, maar er zijn veel voorbeelden waarbij de status van ‘gerehabiliteerde’ slechts een marginaal verschil maakte in de moeizame herintegratie van terugkerende ex-gevangenen.
Er is een oud gezegde: ‘Iemand die tegen zijn zin ergens in gelooft, heeft niettemin die mening in zijn hoofd.’ Veel van de sovjetburgers hadden de diepgewortelde houding ten aanzien van hun overheid dat als iemand door de socialistische staat werd gearresteerd en tot gevangenisstraf werd veroordeeld, men mocht aannemen dat hij of zij dat verdiende. Vanuit dit perspectief was rehabilitatie een onverdiende beloning voor wangedrag. Tot de overheid de onrechtmatigheid van de door haar opgelegde gevangenisstraffen kon toegeven, zou er voor het volk weinig reden zijn om zijn houding ten aanzien van ex-gevangenen te herzien. Zoals blijkt uit de verhalen in deze gedeelten, kon elke potentiële werkgever bij een onderneming, fabriek, universiteit of kantoor wat betreft arbeidskansen als rechter en jury optreden. Ongeacht de officiële richtlijnen bleven terugkerende ex-gevangenen op een aantal vlakken kwetsbaar.

Status en rechten

Terugkerende ex-gevangenen begrepen niet altijd wat hun rechten waren, en zelfs als ze dat wel deden en zich daarvoor inzetten, wilden functionarissen die dikwijls niet erkennen. Eerlijk gezegd was niet al het officiële verzet opzettelijk ondermijnend, maar kwam het eerder voort uit het feit dat functionarissen niet altijd begrepen wat de rechten van terugkeerders waren. Niettemin was, ondanks al het (on)officiële verzet van het middenkader, de uitvaardiging van het decreet van september 1955 een belangrijke concessie van de kant van de staat. Maar het gebrek aan duidelijkheid over de regelgeving werd voor zowel functionarissen als voormalige slachtoffers een bron van frustratie. Op dit probleem wordt ingegaan in de correspondentie van de Prokoeratoera van de ussr in 1955 en 1956. Bij de desbetreffende kwesties draaide het om het recht van terugkerende ex-gevangenen op de twee maanden compensatie alsook om hun sociale en juridische status. De meest gestelde vraag was of iemand die herhaaldelijk gevangen had gezeten en was vrijgelaten, en vervolgens voor alle beschuldigingen was gerehabiliteerd, recht had op een compensatie van twee maanden voor al de betrekkingen die hij vóór zijn arrestatie had gehad.538 De uiteindelijke beslissing was dat de twee maanden compensatie maar één keer werd toegekend.539 Degenen die waren vrijgelaten uit hun speciale vestiging (ballingschap) en de familieleden van postuum gerehabiliteerde gevangenen hadden ook recht op deze uitkering.540 Aanvragers moesten een rehabilitatieverklaring overleggen alsook een bewijs van hun tewerkstelling en positie op de dag van hun arrestatie.541 De compensatie gold niet voor ex-gevangenen die werkloos waren ten tijde van hun arrestatie.542

Het Twintigste Partijcongres en de nasleep daarvan: welke invloed acties van het Congres hadden op de status van terugkerende ex-gevangenen

Aan het eind van 1955 vormde het presidium van het Centraal Comité van de cpsu een speciale commissie, onder Pospelov, de secretaris van het Centraal Comité, om materiaal te bestuderen over de massale onderdrukkingen in de jaren 1935-1940. Na het onderzoeken van zaken en documenten en interviews met ondervragers bracht de commissie op 9 februari 1956 een vernietigend rapport uit aan het presidium van het Centraal Comité.543 Chroesjtsjov pleitte ervoor om ‘schoon schip te maken met de door Stalin begane wanpraktijken’544 door de bevindingen te presenteren in een gesloten bijeenkomst van het Congres. Aan deze informatie zouden ook de onthullingen van gerehabiliteerde oude bolsjewieken zoals Sjatoenovskaja en Snegov worden toegevoegd. Er werd besloten dat de partij de verantwoordelijkheid voor de onderdrukking op zich zou nemen, maar dat Stalin de schuld zou krijgen. De ‘geheime rede’ was een krachtig protest tegen de ‘persoonlijkheidscultus’ en concentreerde zich op de door en onder Stalin gepleegde misdaden tegen communisten. Opvallend genoeg ontbraken misdaden tegen oppositievoerders en, veelzeggend, tegen gewone burgers die onderdrukt waren door het strafbeleid van het stalinistische regime. In zijn kritiek op de persoonlijkheidscultus beperkte Chroesjtsjov zijn aanval tot de ‘persoonlijkheid’ en verdoezelde hij de vergrijpen van de medeplichtige ‘kliek’, de partijleden die de onderdrukking steunden. Door de speech meer anti-Stalin dan antistalinistisch te maken bleef het systeem zelf buiten schot. Chroesjtsjov verwachtte dat de potentieel belastende getuigenissen van de terugkerende zeks geneutraliseerd zouden worden door het feit dat de partij hen had bevrijd.545 Maar Vorosjilov vreesde de gevolgen van de onthullingen voor de toenmalige machthebbers en pleitte ervoor om de speech pas na de verkiezingen voor het presidium van het Centraal Comité te houden.546 Die verkiezingen vonden plaats op 24 februari en de volgende dag werd de speech voorgelegd aan afgevaardigden van het congres en de net gekozen leden van het Centraal Comité. De geschoktheid, verbijstering en woede waarmee de afgevaardigden op de ‘geheime rede’ reageerden valt buiten het bestek van deze uiteenzetting. In plaats daarvan zullen wij de gevolgen onderzoeken die hij had op de levens van gevangenen en terugkeerders.

Een van de eerste consequenties van de onthullingen was een verbetering van de vrijlatingsprocedure voor diegenen die onschuldig waren verklaard. Aan het eind van 1953 zaten er 475 000 mensen in kampen en de gevangenissen wegens ‘contrarevolutionaire activiteiten’. Op 1 januari 1956 zaten er nog 114 000 politieke gevangenen vast.547 Deze cijfers hebben uiteraard geen betrekking op het aantal bannelingen en mensen die tot speciale vestiging waren gedwongen. Volgens documenten van de Prokoeratoera van de ussr werden er reeds op 7 februari 1956 vrijlatingscommissies van de Opperste Sovjet gevormd. Op deze datum presenteerde procureur Roedenko de opzet van een richtlijn ‘omtrent de regels voor het werk van de commissies voor het onderzoek van de redenen voor het vasthouden van gevangenen op plaatsen waar zij van hun vrijheid zijn beroofd’. In tegenstelling tot het werk van de eerdere teams, zoals beschreven in hoofdstuk 3, worden hier specifieke procedures aangegeven en wordt benadrukt dat zaken onderzocht moeten worden op ‘hun essentie en de gegevens die kenmerkend zijn voor de persoonlijkheid van de gevangene’.548 Verder waren de commissies verplicht om elke gevangene te spreken. De kampadministratie werd belast met de verantwoordelijkheid om de gevangenen die niet werden vrijgelaten daarvan op de hoogte te brengen.549 Zij moest tevens vrijgelaten gevangenen een vrijlatingsverklaring en een bewijs van de herroeping van hun vonnis geven.

De (toegankelijke) archieven hebben iets andere cijfers opgeleverd dan de historische verslagen omtrent de vraag hoeveel gevangenen door hoeveel mensen werden vrijgelaten. Wij zullen hier slechts een heel kort overzicht van deze cijfers geven, aangezien verschillende documenten verschillende informatie bevatten, en een aantal Russische historici niet de bronnen voor hun uitspraken vermelden en evenmin verklaren op welke grond zij tot bepaalde cijfers zijn gekomen. Verder is de reikwijdte van het werk van de commissies secundair, aangezien wij ons hier concentreren op de ervaringen van het slachtoffer.

De Prokoeratoera van de ussr streefde naar een bureaucratisch zo breed mogelijke vertegenwoordiging. Derhalve moesten vijfenzestig commissies bestaan uit drie tot zeven mensen, in totaal 291 personen. Deze groep omvatte: personeelsleden van het Centraal Comité, secretarissen en afdelingshoofden van centrale comités van republieken, gewesten, provincies en steden, hoge functionarissen van het presidium van de Opperste Sovjet, de Prokoeratoera, het hooggerechtshof, het ministerie van Justitie en het ministerie van Staatsveiligheid van de ussr en de rsfsr, alsook afgevaardigden van de Opperste Sovjet van de ussr en de republieken.550

Een historicus beweert dat er negenenzeventig commissies van de Opperste Sovjet belast waren met de vrijlating van gevangenen.551 Een ander stelt dat het er honderd waren die het land afreisden en allemaal uit drie personen bestonden (een gerehabiliteerd partijlid, iemand van de Prokoeratoera en een vertegenwoordiger van het Centraal Comité).552 De Russische historicus Naoemov (zie ook hoofdstuk 1) schrijft over de politieke nasleep van de geheime rede en schat dat er ongeveer een miljoen gevangenen werden vrijgelaten, maar hij specificeert niet of dat meteen gebeurde.553 Elders wijst hij erop dat honderdduizenden mensen kort na de rede terugkeerden uit de gevangenis en ballingschap.554 Gorbatsjov beweerde in een rede uit 1996 dat Chroesjtsjov de aanzet gaf tot de vrijlating van miljoenen gevangenen alsook de ‘rehabilitatie van degenen die “kampstof” waren geworden’.555 (Die negen jaar hadden een flink verschil gemaakt in Gorbatsjovs publieke schatting van het aantal slachtoffers! Zie hoofdstuk 1.)

Er zijn ook meer specifieke cijfers aan het licht gekomen. In een document van november 1956 (uit de speciale dossiers van Chroesjtsjov) wordt beweerd dat er door de commissies in dat jaar 107 979 gevangen werden vrijgelaten (van wie er 50 562 politieke gevangenen waren).556 Over rehabilitatie wordt hier niet gesproken. Een Russische bron beweert dat dankzij de ‘zich verbreidende rehabilitatiepraktijken’ er medio 1957 232 000 mensen gerehabiliteerd waren, en dat het er tussen 1954 en 1961 in totaal 737 182 waren.557 (Zie hoofdstuk 1 voor meer statistische gegevens over de rehabilitatie.) Hij specificeert echter niet of bij deze cijfers ook postume rehabilitaties zijn meegerekend (aangezien familieleden ook petities indienden om omgekomen gevangenen vrij te pleiten). Ook maakt hij niet duidelijk bij hoeveel van deze zaken het om politieke gevangenen ging, en of zij werden vrijgelaten op uitspraak van de commissies.
Laten wij van de cijfers overgaan op kwalitatieve oordelen en onderzoeken welk effect de uitspraken van de commissies op de ervaringen van gevangenen hadden. Gevangenen staan in hun verhalen meestal kritisch tegenover de rehabilitatieprocedure. Een schrijver van memoires herinnert zich dat zeks over het algemeen de indruk hadden dat de commissie een hekel had aan mensen die beweerden dat ze ten onrechte waren gearresteerd. Ook wilden ze volgens deze ex-gevangene niets horen over de wetteloosheid en de martelingen in de kampen. Ze wilden alleen dat de gevangene passief luisterde en antwoord gaf op de gestelde vragen.558 Solzjenitsyn is verontwaardigd als hij wat er had moeten gebeuren vergelijkt met wat er daadwerkelijk gebeurde:

Had de commissie niet voor een grote groep gevangenen moeten gaan staan, het hoofd moeten ontbloten en zeggen: ‘Broeders! Wij zijn door de Opperste Sovjet gestuurd om jullie om vergeving te smeken. Jaren, tientallen jaren zijn jullie hier verkommerd, hoewel jullie niets hebben gedaan… Aanvaard ons verlate berouw, als jullie dat kunnen.559

Vervolgens protesteert hij dat de ‘ontlastingscommissies geen manier [waren] om nieuwe morele grondslagen voor onze samenleving te leggen’, omdat ‘de gevangene in de positie wordt gebracht van iemand die wordt vergeven, in plaats van iemand die vergeeft!’!560 Wat hadden ze realistischerwijs kunnen verwachten? Gezien de tijd en de plaats van de commissies, de boodschap van de geheime rede en de manier waarop het systeem was ingericht op onderdrukking is de tegenzin waarmee dit werk werd verricht helemaal niet zo verbazend.

In de zomer van 1956 spoelde er een vloedgolf van vrijgelaten gevangenen over het land. ‘…in treinen en spoorstations verschenen overlevenden uit de kampen, met loodgrijs haar, diepliggende ogen en een flets uiterlijk; ze hapten naar adem en sleepten met hun voeten als oude mannen.’561 Soms waren ze zelfs vreemden voor zichzelf.562 Ze waren geen gevangenen meer, maar ze waren evenmin echt vrij. Niettemin waren ze beter af dan hun kameraden die nog steeds in gevangenschap verkommerden. Het was voor zowel functionarissen als gevangenen een verwarrende tijd. Functionarissen moesten zich herbezinnen op de juridische en morele veronderstellingen waarmee de onderdrukking voorheen was gerechtvaardigd. Gevangenen en ex-gevangenen moesten zich herbezinnen op hun trouw aan een systeem dat hen gevangen had gezet en moesten manieren vinden om hun overhoop gehaalde levens weer op orde te krijgen.

In de verwarring van veranderend beleid en richtlijnen gingen sommige instructies in tegen wat men als gezond verstand was gaan beschouwen. In een brief uit oktober 1956 van het procureurskantoor van het gewest Krasnojarsk aan de Prokoeratoera van de ussr wordt geklaagd dat sinds de bekendmaking van de amnestie van maart 1953 ze herhaaldelijk hebben gevraagd wat ze aanmoesten met Artikel 7-35’ers (voornamelijk kinderen van ‘vijanden van het volk’) die in 1948 voor tien jaar in ballingschap waren gestuurd, en met de ‘bijzonder gevaarlijke criminelen’, die na hun vrijlating in datzelfde jaar door de Bijzondere Raad in ballingschap waren gestuurd. In tegenstelling tot wat men zou verwachten was het antwoord: ‘Als er op dit moment in het gewest bannelingen zijn [die tot de laatste categorie behoren]… moet u maatregelen nemen om hen vrij te laten’, omdat de richtlijn op basis waarvan ze werden vastgehouden in 1954 was afgeschaft. De zaken van 7-35’ers zouden op individuele basis moeten worden herzien.563

Sommige terugkerende ex-gevangenen konden nog niet hopen op rehabilitatie, maar konden wel streven naar meer privileges. In een brief van het Estlandse procureurskantoor aan de Prokoeratoera van de ussr wordt ingegaan op de kwestie van de juridische status van de Artikel 58’ers die ervan werden beschuldigd dat ze gecollaboreerd hadden met de bezetters tijdens de Grote Patriottische Oorlog. Door een decreet van de Opperste Sovjet van 10 maart 1956 werd deze groep uit ballingschap bevrijd. In zoverre zij recht hadden inzake de amnestie van 17 september 1955 (die leidde tot de vrijlating van 55 480 gevangenen in 1955 en 4130 in 1956564) protesteerden de ex-gevangenen tegen het feit dat zij slechts een beperkt paspoort kregen. De politie van Estland weigerde om deze burgerpaspoorten in te wisselen ‘omdat in de order van de algemene Prokoeratoera van de ussr, het ministerie van Binnenlandse Zaken van de ussr en de voorzitter van de kgb van de Raad van Ministers van de ussr wordt gesteld dat individuen die op grond van het decreet van 10 maart 1956 uit ballingschap zijn bevrijd niet onschuldig zijn verklaard’.565

Het hervormingsgezinde procureurskantoor van Estland was het niet eens met de Estlandse politie omdat, in hun interpretatie, de septemberamnestie voorzag in de vernietiging van vonnissen en het herstel van rechten. Het procureurskantoor schreef zelfs nog een vervolgbrief naar de Prokoeratoera van de ussr waarin ze erop aandrongen dat die de zaak snel zou afhandelen omdat het werd overspoeld met klachten.566 De Prokoeratoera van de ussr reageerde dat de Estlandse politie onjuist had gehandeld toen zij geen ‘schone’ paspoorten verstrekte aan degenen die op grond van de amnestie van september 1955 waren vrijgelaten. Zaken die specifiek aan het decreet van 10 maart waren gerelateerd, moesten op een individuele basis worden bezien.567 Er waren zo veel vragen dat de Opperste Sovjet opheldering moest verschaffen omtrent de richtlijn van 17 september.568 Er waren niet alleen onderlinge conflicten tussen bestuurlijke en gerechtelijke instellingen, maar ook intern verkeerden beide in verwarring. Maar ondanks al deze verwarring werden terugkerende ex-gevangenen zich meer bewust van hun rechten en werd het voor functionarissen moeilijker om die schaamteloos met voeten te treden.

Rehabilitatie werd vooral belangrijk voor de terugkerende ex-gevangenen omdat hun compensatie van die status afhing. Een bureaucratische barrière was de verwarring omtrent de vraag of die gevangenen die waren vrijgelaten door de commissies uit 1956 van het presidium van de Opperste Sovjet van de ussr beschouwd moesten worden als personen die amnestie hadden gekregen of als gerehabiliteerden, want de enige documenten die zij kregen waren een vrijlatingsverklaring en een papier waarop stond dat ze recht hadden op de in het septemberdecreet aangegeven privileges.569 Het door elkaar halen van vrijlating en rehabilitatie maakte het bijzonder moeilijk om de compensatie voor de laatste groep nauwkeurig te berekenen. Een brief uit september 1956 van het procureurskantoor van Kazachstan ssr aan een regionale onderafdeling is hierin duidelijk:

Individuen die bevrijd zijn uit gevangenschap op uitspraak van de commissies van het presidium van de Opperste Sovjet van de ussr omdat ze ten onrechte zijn veroordeeld, worden beschouwd als gerehabiliteerden en hebben recht op alle privileges, inclusief de twee maandgelden volgens het decreet van de Raad van Ministers van de ussr van 8 september 1955.570

Deze officiële regels waren duidelijk, maar of ze door ondergeschikten billijk werden geacht en of ze ten uitvoer werden gebracht was een heel andere vraag.
Terwijl sommigen in de hogere bestuursregionen waren geschrokken van de gruwelen van de stalinistische onderdrukking en op hervormingen aanstuurden, waren velen op de lagere niveaus nog steeds niet op de hoogte van de rechtvaardiging voor de hervormingen. Dientengevolge verzetten zij zich tegen de toekenning van wat zij beschouwden als ongerechtvaardigde privileges aan criminelen die dat niet verdienden. Dit resulteerde in een stelselmatig passief verzet in de bureaucratie die belast was met het toezicht op de vrijlating en de rehabilitatie. Daar komt bij dat al dan niet passief verzet al was ingebouwd in het programma voor de aanpak van exgevangenen.

Hoewel de voor de commissies vrijgelaten gevangenen recht hadden op privileges, werden ze inderdaad niet automatisch gerehabiliteerd. Aangezien de kampen geen rehabilitatieverklaringen uitgaven, moesten ex-gevangenen die status nog altijd aanvragen. Een gevangene die in mei 1956 door een commissie was vrijgelaten, werd niet opnieuw toegelaten aan de universiteit omdat ze geen rehabilitatieverklaring had. Ze stuurde een verzoekschrift naar het presidium van de Opperste Sovjet, dat op zijn beurt haar brief doorstuurde naar de Prokoeratoera. Die reageerde als volgt: ‘Er is geen reden om uw zaak te herzien.’571 Vervolgens kostte het deze terugkerende exgevangene negen jaar om gerehabiliteerd te worden. Het feit dat de zaken van deze groep terugkeerders al door commissies waren herzien, had kennelijk weinig invloed op het tempo van hun officiële vrijspraak. Niettemin is het waarschijnlijk dat het hun in het rehabilitatiedoolhof beter verging dan degenen die op grond van een van de amnestieregelingen waren vrijgelaten. Een terugkerende ex-gevangene die op grond van de amnestie van 1953 was vrijgelaten en van juli 1955 tot juli 1956 zonder succes om rehabilitatie had verzocht, klaagde: ‘Ik begrijp niet waarom ik twee keer gestraft moet worden. De eerste straf was kamp en ballingschap; de tweede was de weigering om mij te rehabiliteren.’572 Ze voegde daaraan toe dat de rehabilitatie spoedig niet meer nodig zou zijn aangezien ze nu drieënzeventig jaar was.

Zoals eerder opgemerkt was een van de structurele problemen die de voortgang van de hervormingen belemmerden dat de overheid de ambivalentie ervan niet voldoende aanpakte. Dezelfde mensen die hadden toegezien op de vervolging van de voormalige ‘vijanden van het volk’ werd nu gevraagd om hen als slachtoffers of martelaars te behandelen – zonder dat de overheid haar eigen schuld erkende. Hoewel er op het ene niveau enkele oprechte pogingen tot hervorming werden ondernomen, werden er daardoor op het andere niveau nog steeds nieuwe repressieve maatregelen geïmplementeerd. Om deze politieke ambivalentie te verhullen, was er heel wat interne en externe propaganda nodig. In een artikel uit september 1956 in de Izvestiya, met de titel ‘Tegenwoordig zijn gevangenen criminelen: Butyrka als modelgevangenis’ gaat men prat op een verbeterde gevangenisomgeving. Na beweerd te hebben dat al de huidige gevangenen inderdaad misdaden hebben begaan, wordt in dit artikel hun overvloedige dagelijkse menu beschreven: ‘Aardappelpuree met plantaardige olie en haring voor het ontbijt, zure koolsoep met vlees en gerstepap met boter voor het avondeten, en gierstpap met plantaardige olie voor het souper.’573 Dit menu is even geloofwaardig als de bewering dat al de gevangenen misdrijven hebben gepleegd. In deze tijd werden mensen nog steeds gearresteerd voor het lezen van Marx, uit angst dat zijn teksten anders geïnterpreteerd zouden worden dan de partijlijn voorschreef. Dientengevolge werd zulke intellectuele activiteit behandeld als ‘een strijd voor de gewelddadige omverwerping van de bestaande sociale structuur’.574 Maar in het geliberaliseerde klimaat na het Twintigste Partijcongres was de straf die op een dergelijk vergrijp stond slechts gevangenschap in plaats van executie!

Hoewel het absurde artikel in de Izvestiya onjuist was over de feitelijke toedracht van de gevangenisomstandigheden, was het wel een weerspiegeling van de pogingen van sommigen – vergeefse pogingen zou je misschien zeggen – tot een politieke heroriëntatie. Niettemin werden de stalinistische praktijken in grote lijnen voortgezet. De officiële onderdrukking trof zelfs degenen die nog maar net uit de kampen waren vrijgelaten. Zo wordt in een brief van 19 december 1956 van het Centraal Comité aan partijorganisaties gewaarschuwd dat deze groep misschien ‘antisovjetelementen’ bevat:

Er zijn mensen onder de terugkerende ex-gevangenen die het sovjetgezag slechtgezind zijn, met name onder de voormalige trotskisten, rechtse opportunisten en bourgeois-nationalisten. Ze omringen zich met antisovjetelementen en politiek onbetrouwbare personen, en proberen hun vijandige antisovjetactiviteit te hervatten.575

In termen van werkelijke ‘oppositionele’ elementen, moet worden opgemerkt dat heel vaak degenen die, bijvoorbeeld, als trotskisten werden veroordeeld, nogal willekeurig dat stempel opgedrukt kregen. Het weerspiegelde niet zozeer hun eigen politieke overtuigingen alswel die van hun familieleden, vrienden of het quotum dat die dag gehaald moest worden. Maar ogenschijnlijk bleek uit de brief van december 1956 van het Centraal Comité de (niet volledig ongegronde) paranoia van een repressief systeem waarvan de intolerantie jegens afwijkende meningen voortdurend de vijanden oproept die het probeert te vernietigen. Het bracht het hooggerechtshof tot de conceptverordening ‘over het uitsluiten van fouten in het werk van rechtbanken bij de herbeoordeling van contrarevolutionaire strafzaken’.576 Na een pro-forma-inleiding over de noodzaak om diegenen te rehabiliteren die ten onrechte in de stalinistische tijd waren veroordeeld, wordt in het document opgemerkt:

Bepaalde rechtbanken veroorloven zich, vooral recentelijk, soms ernstige vergissingen… die getuigen van verslapte waakzaamheid, en onderschatten het gevaar van contrarevolutionaire activiteiten… Deze vergissingen [blijken uit] het zonder reden sluiten van een aantal zaken… en het vrijspreken van mensen die zich schuldig hebben gemaakt [aan daden die] het gevolg [zijn] van een onjuiste politieke en juridische beoordeling van hun activiteiten.577

Uit de instructies aan het eind blijkt de voortdurende ambivalentie

Uit de instructies aan het eind blijkt de voortdurende ambivalentie 1955 (zie hoofdstuk 3) roepen zij op tot verhoogde waakzaamheid in de ‘genadeloze strijd’ tegen dergelijke misdrijven, maar waarschuwen zij ook tegen het toelaten van ‘ongegronde veroordelingen van rechtschapen sovjetmensen’.578 In een democratisch systeem zou deze aansporing misschien gewoon een poging zijn geweest om een evenwichtige toon te treffen, hoewel democratische regeringen ook te maken hebben gehad met het probleem om ‘goede’ en ‘slechte’ burgers of handelingen van elkaar te onderscheiden. (Een voorbeeld daarvan zijn de pogingen van de Nederlandse overheid om na de Tweede Wereldoorlog vast te stellen welke burgers collaborateurs van de nazi’s waren geweest.) In het sovjetsysteem werd de ‘genadeloze strijd’ om ‘contrarevolutionaire’ neigingen uit te roeien gebruikt als een vrijgeleide om de onderdrukking voort te zetten. In februari 1957 reageerde de kgb op de conceptverordeningen door te benadrukken dat de rechtbanken ‘zorgvuldig alle feiten omtrent een zaak [moesten] onderzoeken [om te verzekeren dat] vijanden van de sovjetoverheid niet vrijgesproken of lichter bestraft worden [als ze in feite] zwaardere straffen [zouden moeten krijgen]’.579

Het is niet verbazend dat dit in 1957 werd gevolgd door een toename van het aantal strafzaken vanwege contrarevolutionaire activiteiten. De Memorialonderzoeker Nikita Petrov, een van de eerste wetenschappers die toegang kreeg tot de kgb-archieven, vond in het jaar 1957 een bijzonder hoog aantal politieke veroordelingen.580 Een andere Russische onderzoeker vond dat er vergeleken met 1954 een toename van 25 procent was in het aantal veroordelingen, dat er twee keer zo veel veroordelingen waren als in 1955, en vier keer zo veel als in 1956. Volgens hem waren er in 1957 2948 veroordelingen581, al geeft hij niet aan hoeveel arrestaties er in dat jaar werden verricht. Deze onderzoeker stelt ook dat een door het hooggerechtshof in 1958 opgestelde samenvatting van de resultaten van gerechtelijke praktijken van contrarevolutionaire strafzaken een van de ‘centrale documenten [was] die de weg bereidden voor een nieuw strafbeleid’.582 Zij legde de basis voor nieuwe benaderingen om de ‘wet op misdrijven tegen de staat’ te consolideren, die op 25 december 1958 was aangenomen als onderdeel van het nieuwe sovjet-Wetboek van Strafrecht. Onduidelijk is of deze stap werd geïnitieerd door het hooggerechtshof of het Centraal Comité, aangezien het materiaal dat deze vraag zou kunnen beantwoorden zich in archieven bevindt die nog ontoegankelijk zijn.

Anderen hebben ook de inconsequenties en de beroering in deze periode beschreven. Naoemov noemt het koelbloedig neerschieten van vreedzame demonstranten in Tbilisi (1956) en Novotsjerkassk (1962) (om nog maar te zwijgen van Hongarije in 1956) als slechts enkele van de vele voorbeelden van het gebruik van bruut repressief geweld onder Chroesjtsjov, een leider die zich presenteerde als hervormer. Gezien de veranderingen die werden nagestreefd in een korte tijdspanne, met dezelfde vastgeroeste leiders en hetzelfde politieke systeem en zonder de louterende gevolgen van een militaire nederlaag, is het geen wonder dat de hervormingen met horten en stoten verliepen. Antonov-Ovsejenko, een historicus wiens vader een prominent slachtoffer van de terreur was, stelt dat de rehabilitatiecampagne alleen in het centrum met een zekere voldoening werd begroet en dat dan nog veel functionarissen hun goedkeuring van de plotselinge ommekeer in de partijlijn slechts veinsden. Vervolgens wijst hij erop dat er in de provincies een houding van angst en achterdocht bleef bestaan.583 Dikwijls leek het alsof de rechterhand niet wist wat de linkerhand deed. Zo kwamen er nieuwe politieke gevangenen bij terwijl de slachtoffers van de onderdrukking in de jaren dertig en veertig juist werden gerehabiliteerd. Zulke tegenstrijdigheden konden niet eindeloos doorgaan, en het was het rehabilitatieproces dat het aflegde. Naoemov wijst erop dat na het heronderzoek van veel duizenden zaken in 1956-1957 er zo’n scherpe daling was dat er in 1962 slechts 117 (niet noodzakelijkerwijs individuele) zaken werden herzien. Daarvan werd bij 25 procent van de aanvragers rehabilitatie of herinschrijving bij de partij geweigerd. In 1963 werd 13 procent (zeven van de 55) van de herziene zaken verworpen en in 1964 werden er slechts achtentwintig zaken herzien. In 1965 was het proces nagenoeg tot stilstand gekomen.584

Een verder teken van de wisselvalligheid van het rehabilitatieproces was volgens Semjon Vilensky het verbranden van honderdduizenden gevangenendossiers in de jaren zestig, onder Chroesjtsjov. De motivatie hiervoor was dat ‘mensen de sporen van hun misdaden wilden uitwissen’. Vilensky voegde daaraan toe dat er in Moskou in deze periode bepaalde boeken werden vernietigd die misschien van pas hadden kunnen komen bij het vaststellen van het aantal arrestaties.585

Het sociale contract van de rehabilitatie

Door het ontbreken van een programma om de opvattingen van de bureaucratie te veranderen en het volk op te hoogte te brengen van de door de overheid begane onrechten, moesten van bovenaf uitgevaardigde, van onderaf geïmplementeerde officiële richtlijnen wel in het ongerede raken. Arseni Roginsky (zie hoofdstuk 7) werd in de kampzone geboren omdat zijn vader, een politiek gevangene, was vrijgelaten met beperkingen. Later werd Roginsky historicus, dissident, gevangene, ex-gevangene en een van de oprichters van Memorial. Hij geeft het beeld dat een insider van deze periode heeft en stelt: ‘Rehabilitatie werd een heilig woord; de rehabilitatieverklaring werd een heilig document’586, en de status van gerehabiliteerde stond centraal in het collectief bewustzijn bij alle terugkerende ex-gevangenen in het sovjetbewustzijn. Om persoonlijke, sociale en politieke redenen voerden veel ex-zeks dan ook een principiële strijd om dezelfde status te krijgen als degenen die niet met achterdocht werden bezien. Roginsky beweert: ‘…die status was van invloed op de concrete factoren waaraan je afmeet hoe iemand terugkeerde: het vinden van een woning, werk, enzovoort’.587

Het rehabilitatieproces verliep in drie fasen: vrijlating (de fysieke verwijdering uit het kamp), het verkrijgen van de verklaring (het herstel van iemands persoonlijke status), en ten slotte herinschrijving in de partij van diegenen die lid waren geweest (herstel van politieke/sociale status). Een vernietigd vonnis leek bijvoorbeeld op rehabilitatie omdat het bepaalde privileges verschafte, maar in het sovjetbewustzijn was het niet hetzelfde als rehabilitatie. Degenen die niet gerehabiliteerd werden, ondervonden een ‘permanente instabiliteit’, een status die vereiste dat er steeds weer verklaringen werden gegeven, bijvoorbeeld telkens wanneer er een vragenlijst moest worden ingevuld.588 Maar sommigen durfden niet eens hun rehabilitatie aan te vragen, omdat hun angst voor elke vorm van contact met officiële autoriteiten zo diep was geworteld.589 Anderen wilden zichzelf niet ‘vernederen’ door te vragen of de sovjetautoriteiten hun zaak wilden herbezien.590

Ondanks dit alles was de worsteling om de status van gerehabiliteerde te verkrijgen dikwijls op een ironische manier zinloos omdat die status, zoals we hebben gezien, nog altijd een politiek stigma aankleefde en dikwijls weinig positieve invloed op huisbazen of werkgevers had. Een terugkerende ex-gevangene omschrijft de ‘zogenaamde rehabilitatie’ als ‘vals’ omdat volgens hem alle ex-zeks, zelfs partijleden, op een speciale lijst bleven staan en nog steeds in de gaten werden gehouden.591 Een ex-gevangene kreeg van de kgb te horen dat ‘de vlek was verwijderd, maar de vuile plek bleef’.592 Daar kreeg hij ook te horen dat hij het wel kon vergeten om in zijn vakgebied terug te keren, dat hij gewoon blij moest zijn dat hij een toelage en een woning kreeg en het daarbij moest laten. Een ander beschrijft wat er gebeurde toen hij in 1957 zijn rehabilitatieverklaring kreeg:

Na achttien jaar te hebben geleden kreeg ik twee maanden lerarensalaris van het Moskouse Historisch Archiefinstituut waar ik tot mijn arrestatie had gewerkt. Ik werd op de wachtlijst voor een woning gezet, en leidde twee jaar lang een ellendig dakloos leven in en buiten Moskou.593

Er waren veel sociale en politieke factoren die het rehabilitatieproces compliceerden. Roginsky wijst op de grote verschillen tussen de glasnost aresta (de openbaarheid waarmee arrestaties werden uitgevoerd) en de tainaja reabilitatsia (het rehabilitatieproces waaraan weinig ruchtbaarheid werd gegeven en dat zich bijne heimelijk voltrok).594 Wanneer de slachtoffers door de staat werden onderdrukt, was dat algemeen bekend; als de staat op zijn mening terugkwam, was dat een particuliere aangelegenheid. De overeenkomst tussen beide procedures was dat de slachtoffers bij beide gestigmatiseerd raakten. Ze waren politiek gênant omdat juist de status van gerehabiliteerde de staat confronteerde met een verleden dat zij probeerde te ontkennen. De gerehabiliteerde fungeerde als een verwijt aan zowel een verleden dat de partij niet kon verdedigen als een heden waarop de partij niet was ingesteld. Toen de gerehabiliteerden probeerden om hun plaats in de gemeenschap te hervinden, stuitten zij op de lagere niveaus van de samenleving op dezelfde problemen. Zoals een ex-gevangene opmerkte: ‘Ook al werden we warm onthaald, we wisten dat de samenleving als geheel nog steeds naar vroegere wetten leefde. In wezen veranderde er niets… We kregen onze vrijheid terug, maar dat werd heel stilletjes gedaan.’595

De houding van het publiek jegens terugkerende ex-gevangenen was met name relevant als de terugkeerders om rehabilitatie verzochten omdat er soms getuigenissen over hun karakter moesten worden afgelegd. In een algemeen klimaat van sociale afkeuring kon het moeilijk zijn om aan een gunstig getuigenis te komen. Het was ook moeilijk om het publiek te confronteren met de penibele situatie van terugkerende ex-gevangenen, zelfs in literaire werken. Ivan Lazoetins Chernie Lebedi (Zwarte zwanen), een fictieve vertelling waarin dit gegeven en ook andere terugkeerdersthema’s aan de orde werden gesteld, had zijn eigen onderdrukkingsgeschiedenis. Lazoetins uitvoerige verslag van de problemen waarop terugkerende exgevangenen stuitten, was kennelijk dermate controversieel dat de autoriteiten het niet over hun kant konden laten gaan. Het werd in 1964 in afleveringen gepubliceerd in het tijdschrift Baikal, maar de publicatie werd in 1965 gestaakt nadat het in Voprosy Literatury vrij kritisch was besproken.596 De laatste dertig pagina’s werden in een aflevering uit 1966 opgenomen, misschien bij wijze van gebaar om gezichtsverlies te voorkomen.597

Volgens het verhaal had de militaire Prokoeratoera om het rehabilitatieproces in gang te zetten karakterbeschrijvingen nodig van mensen die de terugkerende ex-gevangene goed kenden. Het getuigenis van een gerehabiliteerde voormalige kampgenoot was aanvaardbaar, maar alleen ter ondersteuning van de beschrijvingen van anderen die de betreffende persoon vóór 1937 hadden gekend.598 Lazoetin beschrijft het dilemma van Rodimov, een waarnemend volkscommissaris die in 1937 was gearresteerd. Jaren later liep hij een oude kampgenoot tegen het lijf, die verbaasd was hem te zien, omdat men aannam dat Rodimov was geëxecuteerd. In feite werd hij meegenomen om geëxecuteerd te worden maar werd hij door de kogel alleen gewond. Hij kon wegkruipen, zichzelf verbergen in een berg kolen op een vrachttrein, een soldatenuniform vinden (het was 1941) en zelfs vechten in de oorlog.

Daarna woonde Rodimov onder een andere naam bij zijn zuster tot 1955, toen zij een verklaring van Rodimovs postume rehabilitatie ontving. Toen hij naar de mgb ging om te verklaren dat hij nog leefde (en gerehabiliteerd was), zeiden ze daar dat ze bewijs nodig hadden van anderen dat hij inderdaad was wie hij beweerde te zijn. Vier van zijn voormalige collega’s die nog op het ministerie werkten, weigerden hem te identificeren.599 In deze hele episode beschrijft Lazoetin het pathos van mensen die niet bereid en/of niet in staat waren om iemand in politieke problemen te helpen, of vanwege hun trouw aan de partij of uit angst voor hun eigen veiligheid.

Lazoetin geeft een dramatisch beeld van de dubbelhartigheid van een partij die meer geïnteresseerd was in de rehabilitatie van haar publieke imago dan in het rehabiliteren van mensen. Het was de dode en niet de levende Rodimov die gerehabiliteerd werd. Rodimov was tenslotte op grond van een officieel besluit geëxecuteerd. Nu hij voor zijn collega’s stond, zouden zij de levende Rodimov alleen rehabiliteren als zij daartoe officieel opdracht kregen. De uitspraak van lord Acton dat macht leidt tot corruptie en absolute macht absoluut corrumpeert,600 wordt algemeen aanvaard. Het omgekeerde is ook waar: zwakte corrumpeert en absolute zwakte corrumpeert absoluut. De steun van voormalige collega’s verschrompelde door hun angst voor de overheid. Postume rehabilitatie was over het algemeen minder bedreigend voor het systeem dan rekenschap afleggen aan levende, zich herinnerende, sprekende overlevenden in hun midden.

Uiteindelijk kreeg Rodimov hulp van onderaf. De garderobejuffrouw herkende hem en had de moed om het voor hem op te nemen. Vervolgens werd hij weer opgenomen in de partij en kreeg hij zijn oude baan als waarnemend minister terug. Een van de hoofdthema’s in deze vertelling is dat de mensen in vastgeroeste machtsposities meer geïnteresseerd waren in het beschermen van hun positie binnen de partij dan in het helpen van terugkerende ex-gevangenen. Het is goed mogelijk dat zulke portretteringen hebben meegespeeld bij de belemmeringen die Lazoetins tekst ondervond.

In het verhaal van Rodimov wordt het ethos beschreven dat in 1955, vóór het Twintigste Partijcongres, de boventoon voerde. Na het Twintigste Partijcongres waren de mensen veel vaker bereid om als karaktergetuigen op te treden. In een brief aan Memorial vertelt een vrouw een succesverhaal. In 1955 verzocht zij het Militaire College van het hooggerechtshof om (postume) rehabilitatie voor haar man. Ze hadden totaal geen documentatie over hem. Ze wist de getuigenissen te krijgen van hoge functionarissen aan de militaire luchtvaartacademie van Zhukov, waar hij had gewerkt. Twee in juli 1956 geschreven getuigschriften verzekerden de postume rehabilitatie van haar man in 1956.601 Dit was een bemoedigende maar niet karakteristieke ervaring.

Soms probeerden de autoriteiten de levende gerehabiliteerde terugkeerders net zo politiek inactief te maken als hun postuum gerehabiliteerde kameraden. Een aantal gerehabiliteerde terugkeerders werd gewaarschuwd dat ze het verleden achter zich moesten laten. Een terugkerende ex-gevangene die in 1960 was vrijgelaten, kreeg een paspoort zonder beperkingen, op één na: hij mocht niet praten over wat hij in ‘de zone’ (het kamp) had gezien.602 Een andere ex-zek werd door de autoriteiten onder druk gezet om een verklaring te ondertekenen toen ze in 1956 werd vrijgelaten. Daarin accepteerde ze dat ze drie jaar gevangenisstraf riskeerde als ze aan verzoeken van kampgenoten zou voldoen, of als ze informatie zou verspreiden over de manier waarop het regime het kamp beheerde.603 Hoewel er voor deze praktijken om iemand de mond te snoeren geen juridische basis kan zijn geweest, was het duidelijk dat ze niettemin werden beoefend.

Ondanks de dreiging van hernieuwde gevangenschap was het dikwijls moeilijk om geen uiting te geven aan het zielenleed dat voortkwam uit de ervaring van willekeurige onderdrukking. Het was zelfs nog moeilijker om te blijven zwijgen in de tijd van de rehabilitaties, met haar façade van liberalisering. Een voormalige banneling, de dochter van een ‘vijand van het volk’, was verontwaardigd toen ze in 1957 eindelijk haar vaders postume rehabilitatieverklaring ontving. Ze protesteerde bij een functionaris van het militaire tribunaal: ‘Het heeft jullie twintig jaar gekost om duidelijk te maken dat hij onschuldig was, wat ik altijd heb geweten… dus vertel me eens hoe dit monsterlijke onrecht dat zo veel rechtschapen, toegewijde mensen kapot heeft gemaakt heeft kunnen plaatsvinden!’604 De majoor probeerde haar te sussen terwijl hij tegelijkertijd heel nadrukkelijk tegen haar zei dat de verklaring haar het recht gaf op een aantal privileges, maar dat het stellen van zulke vragen daar niet toe behoorde. Voor deze vrouw en anderen in dezelfde positie vereiste rehabilitatie een stilzwijgende instemming om niet te spreken over het verleden in ruil voor privileges in het heden.

Joeri Aichenvald, de zoon van onderdrukte ouders, werd in 1949 gearresteerd en in ballingschap gestuurd. In 1951 werd hij oppnieuw gearresteerd en opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis van Leningrad, waar hij werd vastgehouden tot 1955, toen hij werd ontslagen en vervolgens gerehabiliteerd. In zijn verzameling memoires en poëzie beschrijft hij de ervaring van een vrouw die na haar rehabilitatie terugkeerde naar Moskou. Sommige mensen konden haar niet recht aankijken, omdat ze haar tien jaar eerder hadden veroordeeld als een ‘vijand van het volk’. Aichenvald geeft een schrijnend beeld van het dilemma van de terugkerende ex-gevangene die eerst wordt gestigmatiseerd door onderdrukking en vervolgens doordat ze onwelkome herinneringen oproept bij de samenleving die haar had onderdrukt. Het overheersende gevoel dat hij afleidde uit de publieke reactie was ‘genoeg over 1937’.605

De reactie van het publiek is misschien minder gevoelloos dan het lijkt omdat zij in zekere zin een misplaatste reactie op een ondraaglijk schuldgevoel was. Freud heeft de paradox van gevoeligheid die zich manifesteert als ongevoeligheid geïllustreerd door een grappig verhaal op te voeren. Een bedelaar die door een rijke buurt liep, zag een deur openstaan, liep naar binnen en stond toen oog in oog met de rijke eigenaar van het herenhuis. Voordat de rijke man iets kon zeggen, stortte de bedelaar zijn hart uit met zijn droevige verhaal. De rijke man belde onmiddellijk zijn butler en zei: ‘Ik heb nog nooit zo’n ontzettend droef verhaal gehoord. Ik kan er niet tegen. Gooi hem er alsjeblieft uit.’606 Getuige zijn van de benarde situatie van de slachtoffers van onderdrukking bracht niet alleen politieke risico’s met zich mee, maar was ook emotioneel belastend. Het slachtoffer isoleren en veroordelen was een makkelijke, zij het wrede oplossing.

De literaire werken die over de problemen omtrent de rehabilitatie gaan, bevatten over het algemeen minstens twee boodschappen: ten eerste: rehabilitatie is in wezen een voorwaardelijk pardon;607 ten tweede: volledige rehabilitatie snoert mensen meestal de mond. Hoe nauwkeurig was dit beeld? In de woorden van Sjatoenovskaja vermeden velen van degenen die weer in de partij werden opgenomen en belangrijke posities verwierven het ‘angstvallig’ om over het verleden te spreken.608 Stephen Cohen beschrijft dit ‘ongeschreven maar vaak uitgesproken sociale contract’ dat de sovjetoverheid aan overlevenden van de Goelag aanbood als volgt: ‘Nu we je hebben vrijgelaten, zullen we binnen bepaalde grenzen zorg dragen voor je welzijn en werk, en zullen we je in vrede laten leven. In ruil daarvoor moet je geen politieke eisen stellen of ophef maken over het verleden!609

De erkenning dat rehabilitatie gekocht en verkocht werd in ruil voor stilzwijgen – een soort chroesjtsjoviaanse overeenkomst – werd soms heel expliciet afgedaan als een verzinsel, bij gebrek aan een veiliger uitweg. Ter illustratie volgt een verhaal dat is geschreven door een terugkerende ex-gevangene, Iosif Aronovitsj Bogoraz. Uit zijn persoonlijke geschiedenis blijkt dat hij het recht heeft om als een insider over onderdrukking te spreken. Hij was er getuige van hoe de onderdrukking zich in steeds bredere cirkels om hem heen verbreidde om zijn sociale netwerk te verzwelgen. Op een door zijn dochter, de bekende voormalige dissidente Larisa Bogoraz, ingevulde vragenlijst van Memorial worden negen familieleden genoemd die van hun vrijheid zijn beroofd. Hiertoe behoren Bogoraz’ eerste echtgenoot, Juli Daniel, wiens proces in 1965 aan het begin stond van de dissidentenbeweging, en haar tweede echtgenoot, Anatoli Martsjenko, een politiek gevangene die in 1986 in gevangenschap overleed.610

Iosif Bogoraz begint Otshchepenets (De afvallige) met de begrafenis van een ex-gevangene, Pavel. Die wordt bijgewoond door veel terugkerende ex-gevangenen wier verhalen over de sovjetsamenleving na Stalin worden belicht door middel van flashbacks. Door het gebruik van vignetten onderzoekt hij de persoonlijke keuzen van terugkeerders, laat hij hun argumenten de revue passeren en probeert hij te verklaren waarom zo veel ex-gevangenen hun mond hielden. Het verhaal stelt de vraag waarom de morele principes die voor velen zo’n bron van moed waren tijdens alle jaren dat ze gevangen zaten niet leidden tot een krachtige stellingname en een actieve zoektocht naar de waarheid toen de tirannie officieel voorbij was.611 Het antwoord dat het geeft is in wezen dat de partij onder Chroesjtsjov met politieke gevangenen een koehandel dreef waarvoor ze ontvankelijk waren door jaren van slopende ontbering: rehabilitatie in ruil voor stilzwijgen. Stilzwijgen in ruil voor nooit meer terug te hoeven. Veel ex-gevangenen wilden hun lijden achter zich laten en terugkeren naar de positie van gezag die ze ooit hadden genoten of misschien nieuwe privileges krijgen. Daar kwam bij dat velen zichzelf altijd loyaal aan de partij hadden geacht (zelfs aan Stalin en zelfs terwijl ze in kampen zaten) en bereid waren om de partij te dienen. We hebben zelfs een aantal gevangenen gezien die na hun vrijlating een baan bij de mvd-autoriteiten accepteerden als hun die werd aangeboden.

Met twee personages toont Bogoraz twee tegenovergestelde manieren waarop terugkerende ex-gevangenen de problemen omtrent hun rehabilitatie konden oplossen. Pavel, de hoofdpersoon, bleef een ideoloog. Hij kon zich niet aanpassen aan zijn status als terugkerende ex-gevangene, wilde zijn partijlidmaatschap niet terug en was niet vergevingsgezind. Het andere personage was daarentegen pragmatisch. Zijn benadering was in wezen ‘je bent terug van die koude en bittere aarde van Vorkoeta, vergeef, en zorg dat je een behoorlijke positie in de partij krijgt’.612 Hij hielp terugkerende ex-gevangenen dan ook bij hun herintegratie. In een bijzonder veelzeggende scène trekt Pavel van leer tegen de pragmatische ex-gevangenen: ‘Zielige komedie… jullie zijn afgekocht [met]… twee maanden compensatie, rehabilitatie, goede banen,… woningen, datsja’s, persoonlijke toelagen… Vorkoeta heeft nooit bestaan… laat het rusten… jullie hebben je laten omkopen.’613 Later protesteert hij: ‘Ze hebben jullie het zwijgen opgelegd, hou je mond [omdat je je] in een benijdenswaardige positie [bevindt].’614 Dit was fictie, maar de problemen die erin werden beschreven kwamen overeen met de realiteit van het leven van terugkerende ex-gevangenen.

Zorja Leonidovna Serebrjakova

Ondanks de problemen waarmee veel terugkerende ex-gevangenen werden geconfronteerd, was er een aantal dat het onder Chroesjtsjov goed verging. Zij houden vol dat er geen, impliciete of expliciete, verplichting om te zwijgen bestond. Zorja Serebrjakova, dochter van ‘vijand van het volk’ Leonid Serebrjakov, verloor haar vader en stiefvader, Grigori Sokolnikov (beiden hoge sovjetfunctionarissen) tijdens de grote terreur. Haar moeder, Galina, een klerk van de partij, bracht twintig jaar door in kampen en gevangenissen.615 (Cohen voert Galina Serebrjakova aan als een voorbeeld van een terugkerende ex-gevangene die ‘hoog steeg in het sovjetestablishment door ogenschijnlijk de Goelag te vergeven en te vergeten’.616) Zorja’s vader werd in 1931 gearresteerd en toen ze in 1937 op haar dertiende naar een weeshuis werd gestuurd, was haar vader al overleden.617 Evenals andere kinderen van ‘vijanden van het volk’ werden haar vingerafdrukken afgenomen en werd ze met een nummer gefotografeerd in dit weeshuis, waar de ramen tralies hadden.618 Zorja voegde zich later bij haar moeder in ballingschap in Semipalatinsk. Daar studeerde ze van 1945 tot 1947 en trouwde ze in 1948. Haar man, een Poolse jood, werd in 1949 gearresteerd vanwege banden met een familielid van ‘vijand van het volk’ Serebrjakov. Tijdens deze periode had haar moeder in het kamp gezeten, en vervolgens in ballingschap, toen in ‘politieke isolatie’ in Vladimir, waarna ze in ballingschap naar Dzhambul (Kazachstan) werd gestuurd, om toen weer gearresteerd te worden.

Toen Zorja in 1950 in Moskou terugkeerde, werd ook zij gearresteerd. Kennelijk vonden de autoriteiten haar verdacht omdat ze getrouwd was met een ‘vijand van het volk’, haar moeder een politiek gevangene was, ze had gecorrespondeerd met een ‘vijand van het volk’, Sokolnikov, en ze een foto van de ‘vijand van het volk’ Serebrjakov had bewaard. In de jaren negentig, toen Serebrjakova haar delo (dossier) mocht inzien, viel het haar op dat nergens werd gezegd dat ze werd beschuldigd van het corresponderen met mannen die respectievelijk haar stiefvader en haar vader waren. Ze bracht twee maanden in isolatie door, en intussen verordonneerde de kgb dat haar baby, een zoon, in een weeshuis moest worden ondergebracht. In november dat jaar werd Zorja geherclassificeerd (van Artikel 58-10 tot Artikel 7-35) en veroordeeld tot tien jaar ballingschap, waarbij ze ook haar zoontje mocht meenemen. Serebrjakova herinnert zich dat ze zo blij was toen ze haar nieuwe detentiestatus vernam dat ze opsprong en de man zoende die haar het vonnis voorlas. In ballingschap in Dzhambul werkte ze als lerares Russisch op een Kazachstaanse school op een kolchoze. In 1952 lukte het haar om een baan als lerares Engels te krijgen, maar ze kon geen werk vinden op haar eigen vakgebied, geschiedenis.

In 1955 werd het vonnis van Zorja Serebrjakova gehalveerd, zodat ze onmiddellijk kon worden vrijgelaten op grond van de amnestie van 1953. Zorja’s moeder, die in de Potmakampen had gezeten, werd ook in ballingschap vrijgelaten. In de zomer van 1955 keerde Zorja met haar zoon terug naar het huis van vrienden in Moskou. Serebrjakova stelt: ‘Toen Stalin overleed, kwam er een eind aan de terreur… misschien was er wel onderdrukking, maar er was geen terreur. Onder Chroesjtsjov kon je alles zeggen.’ Zij voegt daaraan toe: ‘Wij hadden niet die vreselijke corruptie die we tegenwoordig [1996] hebben.’619 Ze herinnert zich ook dat kort na haar aankomst in Moskou in 1955, de politie naar het huis kwam waar ze bij vrienden verbleef en eiste dat deze ‘politiek gecompromitteerde’ persoon binnen tweeënzeventig uur de hoofdstad zou verlaten.620

Ondanks haar vroege persoonlijke geschiedenis, of misschien vanwege haar latere persoonlijke geschiedenis, was Serebrjakova het oneens met de opvatting dat het sovjetsysteem op onderdrukking was ingericht. Zorja werd in februari 1956 gerehabiliteerd. Vervolgens werd op 14 februari 1956 de eerste dag van het Twintigste Partijcongres, Zorja’s moeder Galina eveneens gerehabiliteerd. Op dat moment wilde de militaire Prokoeratoera de postume rehabilitatie van haar vader niet in overweging nemen, maar Zorja werd daar wel beleefd behandeld. Serebrjakov werd pas onder Gorbatsjov gerehabiliteerd. Zorja verdedigde haar scriptie onder Chroesjtsjov en haar dissertatie onder Gorbatsjov. Na haar rehabilitatie werd ze zelfs gebeld door de Academie van Wetenschappen en uitgenodigd om lid te worden. Het is interessant dat de plaats van ons vraaggesprek – de ruime datsja van Serebrjakova aan de rand van Moskou – zijn eigen geschiedenis van onderdrukking en aanpassing had. Deze datsja was overgenomen en bezet door procureur Vysjinsky tot Zorja en haar moeder hun privileges terugkregen. Het is ironisch, maar niet ongebruikelijk, dat het huis van dit slachtoffer werd bewoond door een knecht van het systeem en toen weer door het slachtoffer.

Zorja beweert dat van eind 1955 tot 1964 de gerehabiliteerden als helden werden behandeld.621 Er werden zelfs enkele voorheen hoge functionarissen vrijgelaten, onmiddellijk gerehabiliteerd, weer opgenomen in de partij en officieel geëerd als partijveteranen en pioniers van het communisme.622 Een militair ingenieur die van 1938 tot 1948 gevangen zat, werd geëerd met officiële certificaten waarop hij werd gefeliciteerd met zijn zeventigste en vijfenzeventigste verjaardag (1971 en 1976) en waarop de dertigste verjaardag van de overwinning van de sovjetstrijdkrachten werd herdacht. Op deze certificaten, vol lof voor de manier waarop hij zijn land had gediend, werd zijn gevangenschap nergens genoemd.623

Dit standpunt over de beroemde terugkerende ex-gevangene wordt gedeeld door Serebrjakova’s collega-historicus bij de Gorbatsjovstichting, Vladlen Terentevitsj Loginov. Loginov betwist de geloofwaardigheid van de manier waarop de ervaring van het slachtoffer wordt voorgesteld, alsook de verspreiding van dat beeld door organisaties als Memorial. Hij betoogt dat aangezien terugkerende ex-gevangenen onder Chroesjtsjov in feite een ‘heldenonthaal’ ten deel viel, hun verhalen waaruit het tegendeel blijkt niet waar kunnen zijn.624 Zijn standpunt wordt tegengesproken door de getuigenissen van veel voormalige slachtoffers. Die getuigenissen over hun gestigmatiseerde status zijn zo overvloedig en stroken zozeer met de ondersteunende gegevens, dat ze zowel geloofwaardig als steekhoudend zijn. Maar in zoverre Loginovs gegevens juist zijn, blijkt daaruit de wisselvalligheid van het rehabilitatieproces.

De teruggave van geconfisqueerde eigendommen

Zoals het met het herstel van de sociale en juridische status ging, zo ging het ook met de teruggave van eigendommen die geconfisqueerd waren ten tijde van de arrestatie. Het teruggeven van eigendommen aan hun vroegere eigenaars werd belemmerd door zowel onwil als oprechte verwarring van de kant van sovjetfunctionarissen. Aangezien ten tijde van de arrestatie opgemaakte inventarissen dikwijls even willekeurig en onrechtmatig waren als de arrestatie zelf, was het voor de functionarissen, zelfs als ze hulpvaardig waren, moeilijk om erachter te komen wat ze terug moesten geven. Het terugkrijgen van kostbare zaken die nu in handen van de staat waren, werd dikwijls een kwestie van het woord van het slachtoffer tegen het officiële papierwerk.625 Wij hebben al gezien hoe weinig geloof de staat hechtte aan slachtoffers.

Volgens de Prokoeratoera was er aan het begin van 1956 geen directe wet omtrent de vraag of gerehabiliteerden schadeloosgesteld moesten worden voor de waarde die hun geconfisqueerde eigendommen in 1956 hadden of voor hun waarde volgens de inschattingen uit 1937-1938 van de nkvd.626 Een schrijfster van memoires beschrijft wat er ten tijde van de arrestatie van haar grootvader in beslag werd genomen: een antiek tapijt, een porseleinen theeservies, een Zwitsers jachtgeweer, een gouden horloge, een verlovingsring, en nog veel andere zaken. De waarde die aan de beknopte inventaris werd toegekend – niet alle zaken waren daarin opgenomen – was volgens de auteur dermate ‘belachelijk’ dat toen haar grootmoeder dit document tijdens de rehabilitatieprocedures overlegde, ‘zelfs de advocaten verontwaardigd waren’.627 Zo werden gouden horloges dikwijls omschreven als horloges van ‘geel metaal’, met een dienovereenkomstige waarde.628 Als geconfisqueerde zaken niet geretourneerd konden worden, baseerden functionarissen de financiële compensatie dikwijls op deze omschrijvingen, ook al leken ze op de hoogte van deze misleidende praktijk. Daar kwam bij dat hoewel de achterblijvende familieleden soms een kopie van de inventaris kregen, die kopie ook in beslag werd genomen als zij zelf werden gearresteerd.629 Sommige duidelijk onvolledige inventarissen werden ondertekend door familieleden die, door de schok en verwarring als gevolg van de arrestatie van een dierbare, niet de moeite namen om het document te lezen. Toen ze de inventaris van haar in 1957 geconfisqueerde eigendommen onder ogen kreeg, protesteerde de weduwe van een postuum gerehabiliteerde oude bolsjewiek: ‘Te oordelen naar deze beschrijving zaten wij op krukken en aten wij met tinnen lepels uit aardewerken bakken. Destijds lette ik niet op en ondertekende ik domweg wat ze me lieten ondertekenen.’630

Aan het eind van 1956 gaf het ministerie van Financiën van de ussr de aanzet tot een proces van herbeoordeling van de waarde van geconfisqueerde eigendommen. In correspondentie uit november van deze instantie wordt gesproken van ‘deskundige beoordelingen’ om vast te stellen hoeveel geld de staat de eigenaar nog was verschuldigd. Elk voorwerp werd beoordeeld in termen van kwaliteit, de waarde in 1937 en wat het in 1956 kostte. Het verschil moest aan de terugkerende ex-gevangene worden uitbetaald.631

Er waren enkele gevallen waarbij aanvragers volhielden dat er eigendommen moesten worden teruggegeven die niet in de inventaris waren opgenomen. Dat betekende een probleem dat onderzocht moest worden. Jekaterina Ivanovna Moeravjova bleef beweren dat een aantal zaken, waaronder een schilderij, niet was teruggegeven. Haar dochter identificeerde ander ontbrekend materiaal, zoals papieren en brieven, dat door de mgb tijdens haar huiszoeking in 1948 in beslag was genomen. Het onderzoek van deze kwestie resulteerde in een uitspraak ten gunste van de knechten en ten nadele van het slachtoffer. In een brief van augustus 1956 van de kgb aan het presidium van de Opperste Sovjet wordt gesteld dat de voormalige mgb- agenten die de huiszoeking hadden verricht en de inventaris hadden opgesteld, alsook andere aanwezigen, bevestigden dat Moeravjova die zaken nooit had bezeten. Wat betreft de papieren en brieven waarnaar haar dochter verwees, die waren ‘zonder onderscheid vernietigd’.632 Het resultaat van deze zaak en veel soortgelijke moet andere terugkerende ex-gevangenen hebben ontmoedigd om hun wettige aanspraken te doen gelden. Ook ontmoedigend was het feit dat functionarissen ongestraft misleidende praktijken bedreven en hun eigen wetten ondermijnden. De conclusies in deze zaak waren misschien een weerspiegeling van hetzelfde soort passiefagressief bureaucratisch gedrag dat in 1953-1955 werd aangetroffen (zie hoofdstuk 3).

De praktijken werden echter wel degelijk door officiële instanties opgemerkt. In een document van oktober 1956 van de provinciale aan de algemene Prokoeratoera wordt geklaagd over een bepaalde richtlijn die de kgb veel speelruimte gaf om over deze omstreden zaken te beslissen. Het provinciale procureurskantoor deed het verzoek dat het eindoordeel met betrekking tot geconfisqueerde eigendommen bij de rechtbanken zou liggen en dat de kgb alleen verantwoordelijk moest zijn voor het verifiëren van de aanvragen. De afwijzende reactie van de algemene Prokoeratoera was dat de compensatiepraktijken werden geregeld door een andere kgb-richtlijn, en dat de provinciale Prokoeratoera zich daarmee vertrouwd moest maken.633 De reactie van de algemene Prokoeratoera was een onnozele poging om het evidente feit te weerleggen dat de kgb een belangenconflict had bij het beoordelen van zijn eigen zaken. De kgb bleef samen met het ministerie van Financiën de uitkomst van deze zaken bepalen.

Ondanks dit alles zou het een vergissing zijn om te concluderen dat de aanvragers altijd eerlijk waren over hun in beslag genomen eigendommen. Het spreekt vanzelf dat er gevallen moeten zijn geweest waarbij men beweerde dat bepaalde zaken in beslag waren genomen, die er in feite nooit waren geweest. Heel vaak was de feitelijke toedracht moeilijk vast te stellen, maar soms hadden de autoriteiten gelijk. In een geval probeerde Vasili Kotlov in 1957 en 1958 voor zijn vrouw een schadeloosstelling te krijgen, wier vader postuum gerehabiliteerd was. Hij drong aan op een herbeoordeling van de geconfisqueerde eigendommen van zijn schoonvader. In 1956 begon Kotlovs vrouw haar aanvraag met een claim voor vergoeding van een auto, een piano en drie fietsen die volgens haar van haar vader waren geweest. Deze zaken stonden niet in de inventaris. De kgb trok deze claim na en ontdekte dat hij een motor en twee fietsen had bezeten. Verder beweerde de kgb dat hoewel hij inderdaad een piano had gehad, hij die in 1936 naar zijn dochter in Moskou had gestuurd – een jaar vóór zijn arrestatie in Ufa. Volgens een document van de Opperste Sovjet werden deze feiten bevestigd door getuigen in de plaats waar hij voorheen had gewoond en gewerkt, die tevens onderschreven dat hij geen auto had gehad.

Kotlov ging tussen eind 1957 en april 1958 vijftien keer naar de balie van de Opperste Sovjet. Voor zover de documentatie geloofwaardig is, waren er goede gronden om de legitimiteit van zijn verzoek aan te vechten. Kotlov werd in 1952 gearresteerd wegens zwendel. Zijn belangrijkste vergrijp was ‘illegale advocatuur’ – hij deed zich voor als advocaat en nam geld aan om voor burgers klachten aan officiële instanties te schrijven. Hij werd vervolgens naar het Serbskyinstituut gestuurd om vast te stellen of hij voor zijn handelen aansprakelijk kon worden gesteld. Toen dat werd bevestigd, werd hij tot tien jaar in een correctioneel arbeidskamp veroordeeld. Later werd zijn vonnis afgezwakt en werd hij op grond van de amnestieregeling in 1953 vrijgelaten.634 In dit geval lijkt het inderdaad mogelijk dat het officiële oordeel dat Kotlovs claims onrechtmatig waren juist is geweest. Maar het is ook mogelijk dat gewone burgers het gevoel hadden dat ze het recht hadden om te liegen, omdat het dikwijls zo was dat functionarissen logen. In een systeem dat de onderdrukten zo schaamteloos uitbuitte, voelden de slachtoffers zich gerechtvaardigd om manieren te zoeken om het systeem te manipuleren om enige schadeloosstelling los te krijgen. Daaraan moet misschien worden toegevoegd dat diegenen die de kampen goed genoeg doorstonden om terug te keren, zich waarschijnlijk manipulatieve en misleidende praktijken eigen hadden moeten maken. Zoals in elke andere sociale organisatie waren sommigen meer geneigd dan anderen om een loopje te nemen met de regels.

Niet alle problemen met het verkrijgen van een schadeloosstelling hadden een officiële oorzaak. Soms werd de schadeloosstelling gecompliceerd door huiselijke problemen. In een zo’n geval werd Dmitri Danilovitsj Golovin, een operasolist aan het Bolsjoitheater, in 1944 gearresteerd, tot tien jaar in een correctioneel arbeidskamp veroordeeld en in 1953 vrijgelaten. Golovins zoon en broer waren ook met hem veroordeeld, maar zij werden eerder vrijgelaten en in 1956 gerehabiliteerd. Toen hij werd vrijgelaten, kreeg Golovin te horen dat hij niet naar zijn familie in Moskou kon terugkeren omdat zij niets met hem te maken wilden hebben. Golovin beweerde dat de ‘laster’ van zijn ex-echtgenote zijn rehabilitatie in de weg stond. Veel hooggeplaatste kunstenaars zonden verzoekschriften om hem te steunen en uiteindelijk werd hij in november 1965 gerehabiliteerd. Intussen hertrouwde Golovin in 1956. De familie uit zijn vorige huwelijk hield zich op een afstand en begon pas wat belangstelling voor hem te vertonen nadat hij in 1965 officieel was gezuiverd. Toen Golovin in 1966 overleed, ging zijn ex-vrouw niet naar de begrafenis. Ze diende echter wel onmiddellijk een claim in om het geld te erven dat hij na zijn rehabilitatie ter schadeloosstelling had gekregen.635 Het is niet duidelijk wat de uitkomst van deze zaak was, aangezien deze documenten deel uitmaakten van een Memorialdossier, en niet van een officieel archief dat doorgaans zowel de klachten als de reacties zou hebben omvat. Het is echter heel goed mogelijk dat dit een kwestie was die zich jarenlang voortsleepte. Dit is een van de vele voorbeelden van hoe persoonlijke en huiselijke problemen en de kampervaring elkaar over en weer beïnvloedden en daarmee het schadeloosstellingsproces.

In een samenleving waar dienstbaarheid aan het moederland sterk werd gestimuleerd door propaganda, waren de symbolen van die dienstbaarheid in de vorm van eerbewijzen een belangrijke aanduiding van iemands sociale status. Voor veel ex-gevangenen was de teruggave van hun vroeger toegekende staatsonderscheidingen de krachtigste bevestiging van hun heracceptatie in de sovjetsamenleving en een bijzondere vorm van erkenning van hun status als gerehabiliteerde. Het was het officiële en publieke symbool van wettelijke vrijspraak en herwonnen sociale status. Getooid met hun medailles konden ex-gevangenen hun herwonnen maatschappelijke positie tonen en eens te meer trots zijn op hun vroegere dienstbaarheid aan het moederland. Daarom was deze kwestie voor veel terugkerende ex-gevangenen zo belangrijk. En daarom hadden de knechten van het stalinisme slachtoffers zo snel van hun officiële onderscheidingen ontdaan. Na hen beroofd te hebben van de symbolen van hun dienstbaarheid aan de staat werd het makkelijker om hen als vijanden te stigmatiseren. In de jaren tussen 1938 en 1958 werd 72 791 burgers hun onderscheidingen ontnomen.636 De teruggave van deze eerbewijzen begon in 1953 maar vorderde heel langzaam. Tussen 1953 en 1958 kende het presidium van de Opperste Sovjet slechts 2125 ex-gevangenen het recht toe om hun medailles terug te krijgen. Tot dit aantal behoorden ook de gevallen waarbij de familie van postuum gerehabiliteerde slachtoffers van de terreur zoals Toechatsjevsky en Jakir hun onderscheidingen terugkreeg.637

De gelijktijdigheid van destaliniserings- en restaliniseringspraktijken

De jaren tussen het Twintigste Partijcongres en Chroesjtsjovs afzetting in 1964 werden gekenmerkt door dubbele opvattingen, inconsequente richtlijnen en soms tegenstrijdig beleid ten aanzien van terugkerende ex-gevangenen en gerehabiliteerden. Niettemin waren er in deze periode aanwijzingen dat de oude repressieve bureaucratie traag op hervormingen afkoerste. Een aantal nieuwe regels werd uitgevaardigd om zich aan te passen aan de behoeften van het groeiende deel van de samenleving dat uit ex-gevangenen bestond. Een van die aanpassingen was de invoering van juridische maatregelen om te voorzien in de financiële en andere behoeften van terugkerende ex-gevangenen. In juli 1956 werd er een nieuw wetsvoorstel voor de staatsuitkeringen ingediend. Hoewel daarin niet specifiek naar terugkerende ex-gevangenen werd verwezen, waren de aanbevolen budgettaire hervormingen speciaal gericht op de opname van grote aantallen aanvragers van uitkeringen in het systeem.638 Voorts werd in een poging om de namen van terugkerende ex-gevangenen te zuiveren door het Instituut voor Staat en Recht van de Academie van Wetenschappen een artikel gepubliceerd waarin werd betoogd dat ondervragers niet het recht hadden om bekentenissen af te dwingen en dat vonnissen die op schuldbekentenissen waren gebaseerd (de theoriën van Vysjinsky) een ‘grove schending van het socialistische recht’ waren.639 In het artikel werd de aanname van onschuld verdedigd – een groot verschil met de stalinistische schuldaanname zonder het recht om je onschuld te bewijzen.

Veel hervormingen gingen echter niet erg ver. In 1956 werden de beperkingen die aan een aantal gedeporteerde bevolkingsgroepen waren opgelegd opgeheven, maar dat gaf hun niet noodzakelijkerwijs het recht om terug te keren naar hun thuisland. Zemskov heeft deze halve maatregelen als volgt gekarakteriseerd: ‘De richtlijnen voor de afschaffing van het speciale regime voor gedeporteerde volkeren en andere groepen werden gekenmerkt door vaagheid en pogingen om te vermijden dat men zelfs maar aan de minste of geringste kritiek op het vroegere massadeportatiebeleid werd onderworpen.’640 Tienduizenden Tsjetsjenen en Ingoesjeten keerden zonder officiële toestemming terug naar hun geboortestreek. Ten dele is de beroering als gevolg van deze massale terugkeer naar plaatsen die door Russen waren bezet al eerder beschreven (zie hoofdstuk 3). Uiteindelijk, in november 1956, kregen de Tsjetsjenen, Ingoesjeten, Kalmukken, Balkaren en andere nationale groepen wel de officiële autonomie die hen het recht gaf om terug te keren.641 Zelfs na hun officiële terugkeer bleven er tal van problemen. Zo kon slechts een zesde van de Tsjetsjenen en Ingoesjeten werk vinden, ondanks veel richtlijnen van het Centraal Comité voor de tewerkstelling van deze terugkerende bannelingen.642

De terugkerende gedeporteerde volksgroepen streefden doorgaans meer naar het herstel van hun nationale identiteit en hun rechten dan naar herintegratie. Voortdurende conflicten om de problemen rond hun terugkeer op te lossen leidden uiteindelijk tot massaal bloedvergieten. Het is in dit verband geen toeval dat de leider van de Tsjetsjeense separatisten, Dzjokhar Doedajev, evenals de meeste van zijn kameraden, een terugkerende banneling was.

Zoals zo vaak was het hervormingsproces wisselvallig in zijn uitvoering. In 1967 werden de Wolgaduitsers juridisch gerehabiliteerd, hoewel hun niet werd toegestaan om terug te keren naar het Wolgagebied.643 De Krimtataren werden in 1967 gedeeltelijk vrijgesproken, hoewel hun op dat moment geen autonomie werd toegekend en ze ook niet massaal naar hun geboortestreek mochten terugkeren.644 In de jaren zestig en aan het begin van de jaren zeventig moesten dissidenten zoals Pjotr Jakir, zoon van de geëxecuteerde commandant in het Rode Leger Iona Jakir, hun eigen juridische status riskeren door campagne te voeren voor het herstel van de rechten van de Krimtataren. Voor zijn steun voor deze impopulaire zaak werd generaal Pjotr Grigorenko opgenomen in een speciaal psychiatrisch ziekenhuis.645 De Wolgaduitsers werden, net als de Krimtataren, pas tegen het eind van de sovjettijdperk volledig gerehabiliteerd. De problemen in verband met de terugkeer van de gedeporteerde volksgroepen bleven nog tientallen jaren spelen (zie hoofdstuk 7).

Diverse amnestieregelingen leidden in de loop der jaren tot de geleidelijke vrijlating van gevangenen. Zo werden er als gevolg van een amnestie in 1957 ter gelegenheid van de veertigste verjaardag van de Oktoberrevolutie 196 713 gevangenen vrijgelaten. In het document uit 1958 uit de speciale dossiers van Chroesjtsjov waarin dit cijfer wordt onthuld, wordt echter niet gespecificeerd welk percentage van deze vrijgelatenen bestond uit politieke gevangenen.646 Daar komt bij dat de amnestie in de eerste plaats was bedoeld voor gevangenen met een straftijd van minder dan drie jaar, en dus niet van toepassing leek op de zeks van Stalin. Niettemin werd de status van terugkerende ex-gevangenen er wel door verbeterd, omdat door deze amnestie de vonnissen van vrijgelatenen werden vernietigd, die van degenen die nog in de kampen zaten met de helft verminderd en bannelingen die hun tijd in gevangenschap hadden uitgezeten werden vrijgelaten.647 Er was dus een flinke stroom ex-gevangenen die in deze jaren in de samenleving terugkeerde. Wederom volgens de speciale dossiers van Chroesjtsjov werden er in de periode tussen 1953 en 1958 in totaal 4 118 414 gevangenen vrijgelaten uit correctionele arbeidskampen en kolonies op bevel van het presidium van de Opperste Sovjet.648 Onder hen waren veel gewone criminelen, van wie alleen wordt gezegd dat ze werden vrijgelaten; over hun rehabilitatiestatus wordt niets bekend gemaakt. Elders is opgetekend dat het aantal ‘contrarevolutionairen’ in gevangenschap afnam van 480 000 in het najaar van 1953 tot ongeveer 11 000 op 1 januari 1959.649

In het voorjaar van 1958 werden de beperkingen opgeheven van 25 000 mensen die tot speciale vestiging waren veroordeeld, onder wie voormalige koelakken en familieleden van ‘leiders en leden van de nationalistische ondergrondse beweging’. Deze regeling impliceerde niet noodzakelijkerwijs dat deze ex-bannelingen het recht hadden om terug te keren naar hun geboortestreek of dat hun geconfisqueerde eigendommen werden teruggegeven.650 Dit is kenmerkend voor de halfslachtige hervormingsmaatregelen. Kenmerkend waren ook de schommelingen in de hervormingen. Terwijl bij het destaliniseringsproces onder Chroesjtsjov dikwijls twee stappen vooruit en een stap achteruit werden gezet, was dat soms ook een stap vooruit en twee stappen achteruit. Terwijl de overheid oude politieke gevangenen vrijliet, werden er nieuwe gearresteerd. En hoewel het aantal nieuwe politieke arrestaties laag was vergeleken met wat het was geweest, getuigen deze arrestaties van een voortzetting van het beleid van officiële onderdrukking in deze ‘periode van liberalisering’. Volgens de onderzoekers van Memorial is uit materiaal dat uit de kgb-archieven is verzameld gebleken dat alleen al in 1958 1416 mensen werden gearresteerd en veroordeeld op basis van Artikel 70 (‘antisovjetagitatie en -propaganda’, een nieuwe versie van 58-10).651 En dat waren alleen de gedocumenteerde gevallen. In datzelfde jaar werd Boris Pasternak gedwongen om de Nobelprijs voor Dr. Zjivago af te wijzen uit angst gedeporteerd te worden. De kritiek van deze roman op het politieke systeem werd niet voldoende verhuld door de fictie.

In dit klimaat van censuur gaven kamprapportages, vanaf het eind van de jaren vijftig en gepubliceerd van regio’s zoals Kolyma/Magadan, bijzonder weinig prijs van hun geschiedenis van dwangarbeid. Deze gosizdat (officiële) publicaties beschrijven wat daar gebeurde over het algemeen als de heroïsche, zelfopofferende onderwerping aan de wildernis, maar verwijzen niet naar de omverwerping van de werkers die de wildernis overwonnen. Als er over de kamparbeid wordt gesproken, zijn de verwijzingen meestal zijdelings, misleidend en eufemistisch. In een boek, Notes on the History of the north-east rsfsr (1917-1953), wordt ons verteld dat er in Dalstroj ‘een grootschalig en zwaar werk was, dat gericht was op de heropvoeding door sociaal nuttig werk van een verzameling voormalige criminelen en andere sociaal gevaarlijke elementen.’652 Er worden geen bijzonderheden verstrekt over het pedagogische principe dat werd ingezet in de poging tot heropvoeding. In een ander boek, A Historical Chronicle of the Magadan Province, wordt voor historische beschrijvingen gebruik gemaakt van plaatselijke archieven. Er wordt melding gemaakt van het feit dat de provinciale en stedelijke organisaties van Magadan in maart 1956 bijeenkwamen om de resultaten van het Twintigste Partijcongres te bespreken.653 Dit was waarschijnlijk de tijd dat de geheime rede in Magadan werd gelezen. Een later, in 1982 gepubliceerd werk over de industriële ontwikkeling van Siberië probeert de westerse beweringen te weerleggen dat Siberië uitsluitend werd ontwikkeld door het gebruik van dwangarbeid.654

Hoewel het repressieve beleid van Moskou uitging, vond de uitvoering daarvan voornamelijk plaats in de geografische randgebieden. Het was ook in deze gebieden, de plaatsen waar de Goelag werd ontmanteld, dat de politieke dooi langzamer intrad. Een voorbeeld is de moeizame geschiedenis van een verzameling memoires van slachtoffers en overlevenden van Kolyma, zoals beschreven door Semjon Vilensky (zie hoofdstuk 4). Ook onthullend waren enkele werken waarvan de thematiek en de plaats van publicatie op de persoonlijke geschiedenis van hun auteur wezen. Een boek dat in 1963 in Perm werd gepubliceerd over recente ontwikkelingen in de houtproductie655 was naar alle waarschijnlijkheid geschreven door iemand die meer had geleerd over het omhakken van bomen dan hij ooit had willen weten! Zo is er ook niet veel verbeelding voor nodig om te beseffen dat de redacteur van het Handbook of Selection and Seed Growing of Oil Plants uit 1967 een terugkerende ex-gevangene is.656 Tegelijkertijd werden er door middel van al dan niet verhulde kritiek belangrijke stappen gezet in de richting van een onderzoek naar de stalinistische terreur. Zo verscheen in 1961 in het tijdschrift Novy Mir een bespreking van een boek onder redactie van procureur-generaal (!) Roedenko over de Neurenbergprocessen. Daarin werden het belang en de ‘tijdigheid’ van de publicatie van zulke documenten benadrukt, omdat zij ‘de misdaden van het Duitse imperialisme aan het licht brengen’. Het roept ons op om ‘waakzaam te zijn voor elke poging tot nieuwe Duitse [cursivering van mij] imperialistische agressie’.657 Gezien het jaar, de plaats en het onderwerp van de publicatie zou je je afvragen of er niet impliciet werd gevraagd naar een gerechtelijk onderzoek van sovjetknechten.

In tegenstelling tot zijn meer behoedzame rede op het Twintigste Partijcongres was Chroesjtsjovs veroordeling van Stalin op het Tweeëntwintigste Partijcongres in het najaar van 1961 relatief open en duidelijk. Hij onthulde ook de medeplichtigheid van Molotov, Kaganovitsj, Malenkov en Vorosjilov aan Stalins misdaden door hun handtekeningen te tonen op de doodvonnissen van zelfs de echtgenotes van ‘vijanden van het volk’.658 De stemming op het congres was dermate anti-Stalin dat Dora Lazoerkina, een afgevaardigde die zeventien jaar in de Goelag had doorgebracht, bekende dat Lenin in haar dagelijkse contact met hem had gezegd: ‘Ik ben niet graag goeie maatjes met Stalin, omdat hij de partij zo heeft geschaad.’659 De motie om Stalins stoffelijk overschot te verwijderen uit het Leninmausoleum waar het sinds 1953 had gelegen, werd ingediend en aanvaard, en Stalin kreeg een plaats bij de muur van het Kremlin. Ook werd er een voorstel gedaan om een monument voor de slachtoffers op te richten. De vervulling van deze wens zou pas dertig jaar later verwezenlijkt worden, en het was niet de staat die dit gedenkteken voor de slachtoffers van de sovjetterreur inspireerde of tot stand bracht – het was de organisatie Memorial.

Het stilzwijgen van bovenaf was verbroken door het Twintigste Partijcongres en de stille strijd van onderaf om de confrontatie aan te gaan met de geschiedenis van de onderdrukking, en de verhalen van de onderdrukten konden nu worden verteld. Medvedev kenmerkt de periode direct na het Tweeëntwintigste Partijcongres als een ‘tijd van memoires’.660 Twee van de meer roerende publicaties uit 1962 waren Solzjenitsyns verhaal Een dag in het leven van Ivan Denisovitsj en Jevgeni Jevtoesjenko’s gedicht De erven van Stalin. Solzjenitsyns in Novy Mir gepubliceerde vertelling ging over een typische dag in een Siberisch arbeidskamp tijdens de oorlog, zoals beschreven door een gevangene.661 Het gedicht van Jevtoesjenko, dat geschreven is nadat Stalin uit het mausoleum was verwijderd, waarschuwde voor de gevaren als Stalins geest het graf zou ontvluchten. Het werd in oktober 1962 in de Pravda gepubliceerd. De taboes omtrent het spreken en schrijven over de Goelag waren opgeheven. De terreur, het kampthema, en de anti-Stalinstemming drongen door in literatuur, memoires, film en theater. De fictie volgde een meer behoedzame maar niet minder effectieve benadering van deze kwesties. Daarom zijn in dit onderzoek veel van deze verhalen opgenomen.

Stephen Cohen beschrijft het effect van de cruciale discussies in deze periode als volgt:

De omvang van het beeld dat zich ontvouwde verbrijzelde de bijkomende leugen dat alleen Stalin en enkele medeplichtigen schuldig waren geweest. De bekendmaking van de kampen betekende de bekendmaking van het gedrag van miljoenen. Oog-inoogconfrontaties tussen slachtoffers en hun vroegere kwelgeesten werden zowel in de literatuur als in het theater weergegeven. En dit riep de vraag op hoe het zat met de huidige stalinisten…662

Die toenmalige stalinisten, van wie velen nog steeds een invloedrijke positie hadden, probeerden het tij van het antistalinisme te keren. De publicatie van Ivan Denisovitsj leidde tot een discussie tussen haar ‘vrienden en vijanden,’663 die er tegengestelde opvattingen op na hielden jegens deze benadering van het onderzoek naar het sovjetverleden. Toen Solzjenitsyns boek in 1963 voor de Leninliteratuurprijs werd genomineerd, beseften de conservatieve krachten dat de populariteit van een boek met een potentieel zo belastend thema een teken was dat de zaken uit de hand liepen – althans uit de handen van de partij.

Een brief naar de redacteur, gepubliceerd in Kazakhstanskaja Pravda geeft een voorbeeld van de ‘vijandige’ opvatting. De schrijver stelt zich voor als een terugkerende ex-gevangene die Solzjenitsyns beschrijving aanvecht en de hoop uitspreekt dat een journalist (die met name wordt genoemd) een waar verhaal over zeks in de Goelag zal schrijven. Dit ware verhaal zou niet uitgebreid moeten ingaan op de strijd van de gevangenen om te overleven, zoals Solzjenitsyn had gedaan, maar zou veeleer hun gevoel van kameraadschap, hun menselijkheid en hun communistische overtuigingen moeten benadrukken.664 Deze ‘terugkerende ex-gevangene’, als hij dat ook werkelijk was, moet tot de ware gelovigen gerekend worden, een van degenen die vonden dat zij de bouwers van het socialisme waren, voor wie het niet uitmaakte dat zij in het bouwwerk gevangenzaten.

Een ander teken aan het literaire front dat er andere tijden aanbraken, was een verandering in de redactie van de Concise Literary Encyclopedia (cle). Dit algemene naslagwerk op het gebied van de literatuur, waarvan het eerste deel in 1962 verscheen, verschafte biografische en terminologische informatie. Een aantal redacteuren en adviseurs waren terugkerende ex-gevangenen die behalve het perspectief van hun persoonlijke ervaringen met onderdrukking ook een schat aan informatie betreffende andere onderdrukte schrijvers met zich meenamen. De redactie had haar eigen ervaringen met onderdrukking. In het najaar van 1964 werd een van de redacteuren die tien jaar in gevangenissen en arbeidskampen had gezeten op bevel van de kgb uit het Instituut voor de Wereldliteratuur en de Schrijversvakbond gezet en uit zijn redactionele functie ontheven.

Ondanks deze stalinistische maatregelen en ondanks het feit dat de redactie nog steeds meer moest voldoen aan de eisen van kritische partijleden dan aan de eisen van wetenschappers, bleef een aantal van de vroege tradities van de encyclopedie behouden. Een veelzeggende illustratie van de continuïteit van de wetenschappelijke traditie was dat latere delen van de cle artikelen over een aantal terugkerende ex-gevangenen bevatten, hoewel soms in de sovjettraditie (eufemistisch) werd gesproken over hun persoonlijke geschiedenis. Zo luidt het artikel over Galina Serebrjakova: ‘Zij was een van de eersten in de sovjetliteratuur die een beeld van de grondlegger van het wetenschappelijke communisme, K. Marx, schiep in de roman Marx’s Youth (boeken 1-2, 1933-1934). Na een tussentijd van twintig jaar wijdde zij zich weer aan literaire activiteiten.’665 In het in 1978 gepubliceerde deel 9 werd helemaal niet meer verwezen naar iemands ervaringen met onderdrukking.666

In 1964 begonnen functionarissen de krachten die zij hadden ontketend onder controle te krijgen en kwam er met het eind van het regime van Chroesjtsjov abrupt een eind aan het van bovenaf opgelegde destaliniseringsproces. ‘De schroeven werden zo stevig aangedraaid,’ merkte een ex-zek op, ‘dat de gerehabiliteerden zich niet meer gerehabiliteerd voelden.’667 Brezjnev zorgde ervoor dat het politiek ambivalente regime van Chroesjtsjov, zelfs met al zijn tekortkomingen, achteraf bezien een goede indruk maakte op hervormers. De discrepantie tussen hervormingsbeleid en hervormingspraktijk waardoor de ambivalente pogingen van Chroesjtsjov gekenmerkt werden maakte plaats voor ijzeren consequentie in de Brezjnevjaren. Het was de consequentie van de reactie. Er was geen dubbelzinnigheid jegens de rechten van terugkerende ex-gevangenen, omdat de nieuwe leiding niet van plan was om de slepende problemen op te lossen die verband hielden met hun status. Tot de meer zichtbare tekens van restalinisering (waarbij de praktijk het beleid weerspiegelde) in deze periode behoorden het proces en de veroordeling van de schrijvers Andrej Sinyavsky en Yuli Daniel in 1966, en de plaatsing van een marmeren borstbeeld van Stalin op de plek van zijn graf in 1970. Cohen beweert dat dit officiële gebaar geen ‘ondubbelzinnige rehabilitatie was… maar niettemin wel een rehabilitatie was… Regeringen richten geen monumenten op, zelfs geen kleintjes, voor mensen die zij als misdadigers beschouwen.’668

Het was veelbetekenend dat een van de weinige werkelijke rehabilitaties in deze periode die van Molotov was, die na het Tweeëntwintigste Partijcongres uit de partij was gezet en in 1984 zijn lidmaatschap had teruggekregen. Op een bijeenkomst van het Politburo in 1984, waarbij Gorbatsjov aanwezig was, kwam een discussie over ‘illegale rehabilitaties’ op gang. Hiermee werd verwezen naar gevangenen die ‘terecht gestraft’ waren, en op grond van hun officiële vergrijpen derhalve geen vrijspraak verdienden. Solzjenitsyn was een van de genoemde voorbeelden. Verder nam Gorbatsjov een standpunt in waaruit de heropleving van het politieke conservatisme bleek, toen hij het herstel van het partijlidmaatschap van Malenkov en Kaganovitsj steunde.669

In de Chroesjtsjovjaren verschilde de hervormingspraktijk dikwijls van het hervormingsbeleid omdat de problemen omtrent terugkerende ex-gevangenen niet volledig en consequent konden worden aangepakt tot de politieke implicaties van hun onderdrukking aan de orde werden gesteld. De morele fundamenten en de legitimiteit van de staat zouden ondermijnd worden als zou worden toegegeven dat deze voormalige ‘vijanden van het volk’ eigenlijk onschuldige slachtoffers van onderdrukking door de staat waren. Als het probleem werd veroorzaakt door criminelen, en de gevangenen dat niet waren, waar moest men de boosdoeners dan zoeken? Ze zouden niet moeilijk te vinden zijn omdat velen van hen nog steeds in functie waren. De politiek opportune gedeeltelijke waarheid was dat de schuld bij Stalin lag. Een meer billijke evaluatie van de onderdrukking zou nog bijna veertig jaar op zich laten wachten.

Onderdrukking was aangewend als een belangrijk beheersingsinstrument. Daar komt bij dat onderdrukking zelfs nadat dit officieel erkend was, nog steeds op die manier werd ingezet. Het politieke systeem was niet bereid om zijn fundamentele fouten recht te zetten. Deze dubbelzinnigheid van ‘bovenaf naar beneden’ werkte ook van ‘onderaf naar boven’. Daardoor kwam het dat veel mensen (werkgevers, huisbazen, functionarissen) die niet direct het slachtoffer waren, in het systeem geloofden, de partij steunden en moeite hadden om de historische realiteit onder ogen te zien, of althans om zich daaraan aan te passen. Deze houding werd consequent weerspiegeld in hun antipathie jegens terugkerende ex-gevangenen.

Dat mensen die gevangen hadden gezeten in de partij bleven geloven en die bleven steunen is niet verbazingwekkend. Wel verbazend is dat zo veel gevangenen, ondanks hun verloren jeugd, verloren familie, en lange jaren van zwaar werk onder erbarmelijke omstandigheden, door hun ervaringen niet zodanig gepolitiseerd werden dat ze de legitimiteit van het bestuurssysteem betwisten. Integendeel, veel individuen bleven bij hun overtuigingen en streefden hernieuwing van hun partijlidmaatschap na, niet alleen om praktische maar ook om ideologische redenen. Hun politieke overtuigingen en de manier waarop onderdrukking het politieke systeem beïnvloedde zullen in het volgende hoofdstuk worden behandeld.

Verwijzingen
NB. Sommige passages uit dit hoofdstuk zijn verschenen in ‘Life in the “Big Zone”: The Fate of Returnees in the Aftermath of Stalinist Repression,’ Europe-Asia Studies 51, nr. 1 (1999): 5-19.