hoofdstuk 2 De eerste terugkeer: tussen bevrijding en liberalisering 1947-1953

De terugkeer van het verdrongene

De titel van dit gedeelte verwijst naar een van Freuds basisveronderstellingen omtrent de oorzaak en behandeling van geestesstoornissen bij individuen. In de context van deze uiteenzetting zal de term echter worden gebruikt om te beschrijven hoe een disfunctioneel sociaal systeem omgaat met delen van zichzelf die het niet wil erkennen. Kort gezegd komt Freuds hypothese erop neer dat mensen regelmatig verboden gedachten, gevoelens of neigingen hebben en die verdringen in plaats van sociaal aanvaardbare manieren te vinden om ze te uiten of te bevredigen. Ze worden ‘vergeten’ door ze naar een amnestisch deel van de geest te verbannen. Daar blijven deze verboden aandriften bestaan en oefenen ze voortdurend druk uit om hun behoeften te bevredigen. Het kost dientengevolge heel wat geestelijke energie om ze voortdurend uit het bewustzijn te weren. De gemoedsrust van het individu hangt ervan af of ‘de terugkeer van het verdrongene’ kan worden voorkomen en als de verdrongen aandriften de afweermechanismen van het ego doorbreken, krijgt diegene psychiatrische symptomen en loopt hij of zij het risico op een zenuwcrisis.179

Freuds hypothese wordt hier overgenomen voor gebruik in de sociale en politieke arena. ‘De terugkeer van het verdrongene’ verwijst naar de slachtoffers van het sovjetsysteem die door de staat werden onderdrukt, opgesloten in de Goelag en toen werden teruggestuurd naar de sovjetsamenleving. Freuds concept is bruikbaar bij het begrijpen van zowel de oorzaak als het gevolg van dit politieke proces omdat terugkerende ex-gevangenen uit de Goelag niet alleen mensen waren, maar ook levende herinneringen die niet meer ontkend konden worden. Ernest Rappaport schreef in 1971 over de holocaust en zegt: ‘Overlevenden van het kamp werden behandeld als onwelkome verstoorders van een in slaap gesust wereldgeweten en het hardnekkige zielenleed na hun bevrijding werd afgedaan als hun verzet tegen aanpassing.’ Verder beschrijft hij dat de slachtoffers tegen de ‘voorkeurshouding van vergeten’ ingingen.180 De ‘terugkeer van het verdrongene’ is niet slechts een navorsing van individuele herinneringen. Het is een onderzoek van de spanning die ontstond door de voortdurende strijd tussen de pogingen van het sovjetsysteem om zijn burgers te onderdrukken en de pogingen van de burgers om zich uit te spreken. Organisaties als Memorial slaagden erin om erkenning af te dwingen van zowel de onderdrukten als hun verdrongen geschiedenis. Dit leidde uiteindelijk tot een crescendo van onthullingen tijdens Gorbatsjovs destalinisering.

Hoewel onderdrukking de manier was waarop het sovjetsysteem functioneerde, zullen wij de diepere betekenis van het probleem van de terugkerende sovjetslachtoffers onderzoeken binnen het theoretische kader van een disfunctioneel sociaal systeem met een steeds terugkerend conflict tussen de onderdrukten en de krachten der onderdrukking. Ons onderzoek zal beginnen met de periode van ballingschap aan het eind van de jaren veertig, aangezien die het begin was van de eerste belangrijke golf van terugkerende ex-gevangenen in de samenleving. Deze terugkeerders waren overwegend de gevangenen die in 1937 straffen van tien jaar hadden gekregen. Hun ervaringen zijn een belangrijke graadmeter voor de houding van de samenleving ten aanzien van hun ‘politiek criminele’ landgenoten. Gevangenen werden bevrijd uit hun opsluiting, maar zoals zal blijken uit hun verhalen, kon hun nieuwe status nauwelijks vrij worden genoemd. Over vrijlating in de jaren voor Chroesjtsjov merkte Solzjenitsyn heel scherp op:

Er ligt een vloek over degenen die onder de vreugdeloze hemel van de Archipel werden ‘vrijgelaten’, en terwijl zij de vrijheid tegemoet treden, pakken zich donkere wolken samen… Vrijlating is helemaal opnieuw gearresteerd worden, hetzelfde soort genadeloze overgang van de ene situatie naar de andere, die je hart breekt en de structuur van je leven en je ideeën overhoop haalt, zonder daar iets tegenover te stellen.181

(Solzjenitsyns opmerking zou ook gebruikt kunnen worden voor de Chroesjtsjovjaren, zoals zal blijken uit verhalen van later terugkerende ex-gevangenen.) In termen van de persoonlijke vrijheid van de ex-gevangenen kwam ballingschap feitelijk neer op een gevangenis zonder muren. Met de hem kenmerkende grimmige ironie herinnerde Solzjenitsyn zijn landgenoten eraan dat ballingschap had moeten behoren tot ‘het arsenaal aan onderdrukkingsmiddelen dat de roemrijke revolutie voorgoed zou wegvagen’.182 In De Goelagarchipel wijst hij erop dat bannelingen niet vrijmoedig spraken over zaken uit het verleden, zoals in gevangenissen de gewoonte was, en ook geen foto’s maakten, opdat ze niet verdacht zouden worden van het organiseren van antisovjetactiviteiten. Om die redenen vond Solzjenitsyn het moeilijk om verhalen te verzamelen over de levens van bannelingen. Uiteindelijk werden deze verhalen opgenomen in memoires die gepubliceerd werden in samizdat of werden ze later in de jaren tachtig verzameld. Zij vormen een rijke bron voor onze reconstructie van sovjetopvattingen over terugkerende ex-gevangenen uit de Goelag.

In deze sectie neem ik een aantal verhalen onder de loep over de ervaringen in ballingschap van terugkerende ex-gevangenen. Deze verhalen gaan onder andere over hun leefomstandigheden, familierelaties, arbeidsomstandigheden, contact met en houding tegenover sovjetautoriteiten (en vice versa), hun (realistische) angst om opnieuw gearresteerd te worden, en hun zelfbeeld. Blijvende problemen die verband hielden met al deze kwesties zouden zelfs nog in de jaren zeventig terugkerende thema’s worden in het leven van terugkerende ex-gevangenen. Later zal hier nader op worden ingegaan.

De terugkeer naar de sovjetsamenleving begon op het moment van vrijlating, maar de ontvangst die de terugkeerders wachtte, verschilde van periode tot periode. Hoewel de vrijlatingen aan het eind van de jaren dertig en het begin van de Tweede Wereldoorlog hier niet uitgebreid behandeld zullen worden, zouden sommige van de toen gevestigde patronen gebruikelijk worden in de ervaringen met vrijlating en rehabilitatie in latere jaren. Zo heeft Medvedev het feit te boek gesteld dat belangrijke militairen zoals Rokossovsky en Meretskov, en bekende burgers zoals Toepolev en Korolyov tot deze categorie terugkerende ex-gevangenen behoorden en volledig werden gerehabiliteerd. Zij keerden terug naar hun werk en kregen hoge posities. Maar volgens Roy Medvedev ging hun gerieflijke status vergezeld van een waarschuwing:

Zet je handtekening dat je nooit aan iemand zult vertellen wat je hebt gezien en wat je weet. Anders zul je in het kamp belanden. Je hebt vreselijke dingen gezien. Je wilt niet dat die weer met je gebeuren. Wil je dat niet? Hou dan je mond! Vertel zelfs je vrouw in bed niets over het kamp. Zeg niets over de martelingen! Zeg niets over de ondervragingen! Dan zul je doen wat je maar wilt: werken, het leger, het front, de strijd, werken als volkscommissaris, minister. Je zult vertrouwd worden.183

Zwijgen in ruil voor rehabilitatie – als het ware ‘een pact met de duivel’, dat was waartoe hier de aanzet werd gegeven en wat later onder Chroesjtsjov zou worden toegepast. Hoewel vrijlating met rehabilitatie mogelijk was, kwam dat niet vaak voor. In de uitzonderlijke gevallen dat het gebeurde, werd het vonnis herroepen, de zaak gesloten en de rechten hersteld. Toen vrijlating en de terugkeer in de samenleving meer algemeen ingang vonden, werd de procedure meer gecompliceerd. De meeste gevangenen werden vrijgelaten omdat hun tijd erop zat, tenzij hun vonnis naar willekeur werd verlengd; aan anderen werd amnestie verleend, maar dat betekende niet dat ze van blaam waren gezuiverd. Het steeds meer geïnstitutionaliseerde en gebureaucratiseerde rehabilitatieproces kan gebruikt worden als een belangrijke graadmeter bij het beoordelen in hoeverre het sovjetsysteem op onderdrukking was ingericht.

Medvedevs beschrijving van de samenzwering van het zwijgen wordt bevestigd door een aantal verhalen van vroeg terugkerende ex-gevangenen. Hun verhalen doen soms denken aan het bezoek van Josef K. aan de woning van de advocaat in Het Proces van Kafka. Daar maakt hij kennis met een andere ‘beschuldigde’, die al lange tijd een cliënt is en vertwijfeld alles probeert om zichzelf uit de nesten te redden. Hij vertelt K. dat hij nog vijf advocaten heeft ingehuurd om aan zijn zaak te werken.184 Onschuld kan niet worden verondersteld en moet bewezen worden tegen een overweldigende schuldaanname. (Een ex-gevangene gebruikte het oude volksgezegde ‘Bewijs dat je geen kameel bent’ om dit principe van ‘stalinistische rechtspleging’ te beschrijven.185) Verder maakt onschuld weinig uit. De sovjetrealiteit was dikwijls een weerspiegeling van Kafka’s treffende beschrijvingen. De werkwijze van het sovjetsysteem werd dikwijls gekenmerkt door twee tegenstrijdige boodschappen: de eerste is dat je waarschijnlijk je doel niet kunt bereiken (gerechtigheid, werk, het krijgen van fatsoenlijke huisvesting, etc.); de tweede is dat er van je wordt verwacht dat je je blijft gedragen alsof je denkt dat je dat wel kunt. Deze tegenstrijdigheden kunnen naast elkaar bestaan omdat ze zich op verschillende communicatieniveaus afspelen: woorden en daden. Dit naast elkaar bestaan wordt ook in stand gehouden door de erkenning van de tegenstrijdigheid door de betrokkenen stilzwijgend te ontmoedigen.

In de post-Chroesjtsjovtijd was het gebruik van fictie een van de enige manieren om de kampervaring en de moeilijke situatie van de herintreders in het openbaar aan de orde te stellen. Door gebruik te maken van literatuur konden levensverhalen gepresenteerd worden alsof ze fictief waren en als ze voldoende artistieke kwaliteit hadden, konden ze een ten aanzien van het sovjetsysteem kritische boodschap hebben. Pushinsky Dom (Het huis van Poesjinski), door Andrej Bitov geschreven in de jaren zeventig, is zo’n literair werk. De roman vertelt het levensverhaal van Ljova, wiens vader en moeder terugkerende ex-gevangenen waren. Een van de personages is ‘oom Mitja’, een familielid dat in de naoorlogse periode uit de gevangenis is teruggekeerd en in werkelijkheid Ljova’s vader is. Veel meer komen we niet te weten over oom Mitja. Een van de belangrijkste punten in het plot is dat Ljova lange tijd niet wist dat zijn vader een gevangene was. Na zijn terugkeer behield zijn vader afstand tot zijn gezin, dat hij alleen bezocht onder de schuilnaam ‘oom Mitja’. Dit gezin werd niet herenigd uit angst voor het effect dat het hebben van een ex-gevangene als vader op de jongen zou hebben.

Ljova’s grootvader ‘Ded’ is een meer dramatisch personage met een schrijnender verhaal van de persoonlijke tragedie die volgde op zijn terugkeer, en daar ook het gevolg van was. Het verhaal van Ded concentreert zich op een aantal heel belangrijke vragen over terugkerende ex-gevangenen. Hij vertelt Ljova dat hij pas ná zijn terugkeer een gebroken man werd, en dat die terugkeer de grootste vernedering in zijn leven was: ‘Ik ben niet een van die nietsnutten, van die lui zonder trots, die eerst ten onrechte gevangen werden gezet en nu terecht zijn bevrijd… De autoriteiten zijn wat ze zijn. Als ik me in hun positie zou bevinden, zou ik mezelf ook hebben opgesloten. [Kennelijk was hij gearresteerd omdat hij terecht van actieve politieke oppositie werd beschuldigd.] Maar wat ik niet verdien is de belediging van deze rehabilitatie.’ Ded kreeg een woning en een toelage alsof het een soort geschenk was, en niet iets wat hij had verdiend. Hij verklaart dat hij door die dingen niet gekocht kan worden, omdat hij nu een ander mens is. Na zijn terugkeer wordt hij ziek, kan hij geen vrede vinden, alles gaat mis en hij raakt aan de drank. ‘Het is wreed om dat iemand twee keer aan te doen!’186 roept hij uit tegen zijn kleinzoon, waarmee hij doelt op de straf van zijn gevangenschap en de daaropvolgende straf van zijn rehabilitatie. Ded maakt de vergelijking van het opereren van een verkrachte maagd om het te laten lijken alsof ze nog steeds een maagd is. Ded vertelt hoe hij in het kamp een doel in het leven had – eruit komen. Nu is zijn leven leeg. Ded kan zich niet opnieuw aanpassen aan het familieleven en keert uiteindelijk terug naar de bannelingenkolonie waar hij vandaan kwam en waar hij hertrouwt. Hij gaat niet in op het verzoek van zijn familie om met zijn nieuwe vrouw naar hen terug te keren. Later overlijdt hij aan een hartaanval.

Hoewel dit verhaal een aantal zaken illustreert, is met name Bitovs dramatisering van het effect van het terugkeren en de moeizame heraanpassing aan de samenleving van een ex-gevangene erg inzichtelijk. Hij is vooral uitgesproken in zijn kritiek op de staat omdat zij ex-gevangenen vergiffenis schénkt in plaats van hen daarom te vrágen. Dit perspectief tart het zelfgenoegzame, het eigenbelang dienende officiële standpunt ten aanzien van rehabilitatie.

Een andere illustratie is de volgende kafkaëske situatie van een van de eerder terugkerende ex-gevangenen. Moisej Aronovitsj Panitsj, een joodse militaire ingenieur, werd in 1938 op zijn zesendertigste gearresteerd op grond van Artikel 58-10 (antisovjetagitatie) en door de oso (Bijzondere Raad), dat wil zeggen zonder proces, veroordeeld tot drie jaar in Ivdellag in het noorden van het Oeralgebergte. Toen hij in februari 1941 werd vrijgelaten, met de ‘vreselijk beschamende kwalificatie “vijand van het volk”’, mocht hij niet wonen in provinciale en regionale hoofdsteden en evenmin in een aantal administratieve centra. Hij had geen eigen gezin, geen thuis en kon niet bij zijn broers en zusters op bezoek omdat dat hen in gevaar zou brengen. Panitsj besloot om naar Moskou te gaan en zijn uiterste best te doen om zichzelf te verlossen van het stigma van een politieke misdadiger.

Toen hij eindelijk werd toegelaten tot de militaire Prokoeratoera, kreeg Moisej Panitsj te horen dat zijn zaak te zijner tijd bestudeerd zou worden, maar de functionaris zei tegen hem dat hij, ongeacht het resultaat, alles moest vergeten: ‘Niemand dwingt u te zeggen waar u bent geweest… u heeft een diploma, een paspoort, volgens uw laatste verklaring van de militaire dienst bent u gedemobiliseerd zonder enige bijzonderheden omtrent de reden. Dus ga, leef en werk.’187 Hoewel zijn vrienden in Moskou hem goed ontvingen en zelfs bereid waren om brieven voor hem te schrijven naar de militaire Prokoeratoera, lukte het Panitsj niet om het proces te versnellen en werd hij gedwongen om de sovjethoofdstad te verlaten omdat hij anders gearresteerd zou worden voor het overtreden van de bepalingen in zijn paspoort.

Zijn pogingen om werk te vinden als elektrotechnisch ingenieur liepen op niets uit zodra zijn potentiële werkgevers achter zijn geschiedenis kwamen. De ex-gevangene ging uiteindelijk naar het hoofd van de plaatselijke afdeling van de nkvd en eiste dat hij of werk zou krijgen of opnieuw gearresteerd zou worden. Er werd een baan voor hem geregeld in een plaatselijke fabriek, maar enkele maanden later vielen de Duitsers binnen en moest hij snel zowel zijn werk als de stad Marioepol verlaten waar hij was gaan wonen. Als verdacht element mocht hij niet in het leger en werd hem voortdurend verweten dat hij over zijn achtergrond sprak: ‘Waarom zou je je nu je hele verleden herinneren? Wie dwingt je om erover te praten?’188 Panitsj kwam tot de slotsom dat het voor zijn overleven noodzakelijk was om zijn biografie te veranderen. Daarna kreeg hij een baan in een metallurgisch bedrijf in Koeznetsk, waar hij tot 1962 werkte. Ondanks de vastigheid die hij had gevonden klaagde hij in zijn memoires: ‘Ik kon me gewoon niet met deze situatie verzoenen en kon mezelf er niet toe brengen om alles te vergeten. Ik schikte me alleen in het leven. Ik kon me niet verzoenen met het feit dat ik me zou moeten schamen voor mijn verleden, en nog meer, dat ik me moest schamen voor heroïsche bladzijden uit mijn geschiedenis.’189 Zolang hij bereid was om zijn herinneringen te verdringen, was het systeem bereid om hem te accepteren, omdat deze verdrongen persoon kennelijk te veel deed denken aan de verdrongen geschiedenis en de verdrongen aard van het systeem zelf. Gelukkig had deze specifieke ex-zek, als voormalig militair ingenieur, een hogere status dan veel anderen, zodat hij van officiële zijde werd geholpen met het vergeten van zijn verleden.

Het is interessant dat Panitsj een van de vele gevangenen was die gek genoeg sterk in de partij bleef geloven. Zijn serieuze poging om een beroep op de partij te doen om de waarheid aan het licht te brengen en misstanden recht te zetten was daarom begrijpelijk. De individuele worsteling van Panitsj om zijn persoonlijke geschiedenis te verdringen om zich aan te passen aan de vereisten van het heden was een weerspiegeling van soortgelijke pogingen en soortgelijke onvermogens van de samenleving in het algemeen. Het verleden kon niet weg gewenst worden omdat de gevolgen ervan altijd tegenwoordig waren. De voor deze tevergeefse poging benodigde vertekeningen werkten op het individuele noch op het maatschappelijke vlak.

Ballingschap

Een van de disfunctionele gevolgen van de repressieve aard van het sovjetsysteem was dat het vergeven was van tegenstrijdigheden en inconsequenties. Zo was het systeem zelf niet altijd bereid om het verleden te vergeten, zelfs niet voor diegenen die in staat waren om hun herinneringen of althans hun onthullingen te onderdrukken. Er waren talrijke gevallen van individuen bij wie erop werd aangedrongen om niet over hun verleden te spreken terwijl tegelijkertijd functionarissen verwoede pogingen deden om dat aan het licht te brengen. Het nu volgende deel bevat onopgesmukte verhalen over ballingschap waaruit duidelijk het effect blijkt van de status van ‘exgevangene’ op het leven van deze eerste terugkeerders. Hoewel hun ervaringen tot op zekere hoogte overeenkomen, zijn al deze verhalen geselecteerd om een bepaald aspect van de ervaring van terugkerende ex-gevangenen te illustreren: hun (vroegere) beroep, hun patriottisme, hun toewijding aan de partij, et cetera. Zij vullen enkele van de leemtes in dit deel van de sovjetgeschiedenis in.

Op dit punt is het ook zinnig om stil te staan bij het verschijnsel van gevangenen die in de Goelag bleven werken of, zelfs na hun vrijlating, uit vrije wil contact bleven houden met hun voormalige opzichters. Een vrouw die in 1940 werd vrijgelaten uit het werkkamp voor vrouwen in Akmolinsk, keerde terug met een aanbevelingsbrief van haar voormalige kampopzichter en kreeg de leiding over een technologisch project van het mvd bij een plaatselijke fabriek.190 Hieruit blijkt hoe ‘het kamp’ en ‘de buitenwereld’ (de sovjetwereld) in elkaar overliepen. Dit is niet verbazingwekkend als wij beseffen dat de kampcultuur die van het sovjetsysteem weerspiegelde. Sommige gevangenen genoten dan ook speciale privileges. Zo hadden degenen die aan het regime verbonden waren beter werk. Het repressieve sovjetsysteem was op zijn beurt in veel opzichten een strafkamp met ruimere grenzen. Dientengevolge was de kampervaring in hoge mate bepalend voor de aanpassing aan de samenleving na vrijlating.191 Stephen Kotkin vraagt: ‘Hoeveel langer zal de massale goelag, met al zijn gruwelen en paradoxen, nog behandeld worden als iets wat volledig losstaat van de rest van de sovjetsamenleving en tegelijkertijd als dé voor de ussr kenmerkende instelling en ervaring?’192 Om heuristische redenen zullen in deze uiteenzetting de zone (het kamp) en de buitenwereld als twee verschillende zaken worden behandeld, maar het is belangrijk te beseffen dat in de praktijk (dat wil zeggen in de sovjetvorm van socialisme) het onderscheid vaag was. We moeten hoe dan ook de Goelag bezien als een fundamenteel mechanisme van de aanpassing van het sovjetsysteem aan onderdrukking.

Maria Maksimovna Galner werd in 1936 uit de partij gezet en zat van 1937 tot 1946 gevangen in de Karlag en Dolinka omdat ze een familielid was van een verrader van het moederland. Haar man was in 1936 geëxecuteerd vanwege zijn betrokkenheid bij de ‘trotskistischezinovjevistische terreurhaard’. De gevangenschap van Galner begon in de Butyrka, waar honderd vrouwen waren ondergebracht in een cel die oorspronkelijk voor veertig was gebouwd. Tot haar celgenoten behoorden de vrouw van de hoofdredacteur van Vechernjaja Moskva en de tweede vrouw van Toechatsjevsky. Eenmaal in het kamp leerde Galner diverse vrouwelijke gevangenen kennen met wie zij vriendschap sloot – kunstenaressen, ballerina’s, zangeressen, leraressen, vrouwen van hoge militaire officieren en overheidsfunctionarissen – die allemaal onder erbarmelijke omstandigheden handwerk moesten verrichten. Ondanks de scheiding van hun dierbaren, het zware werk en het slechte eten, behielden zij hun geloof in het land, zoals bleek uit een patriottisch lied dat ze graag zongen: ‘Mijn land, mijn Moskou – jij bent me zo dierbaar.’ Kort samengevat was de boodschap ervan dat ‘ondanks ons verdriet… wij in ons geweldige land moeten geloven’.193 Galner kreeg uiteindelijk een goede baan in het kamp als draaibankwerkster. Zelfs een jaar nadat haar straf erop zat, bleef ze dit werk doen als vrije arbeidster.

Toen Galner het kamp verliet, ging ze naar Ryazan, maar ze kon geen werk vinden. Ze sloot zich aan bij enkele voormalige kampgenoten in een stad honderd kilometer van Moskou. Hoewel ze vertaalster van beroep was, probeerde de ex-zek niet eens om werk te vinden op haar vakgebied, aangezien ex-gevangenen geen ‘ideologisch’ werk kregen. In plaats daarvan ging ze fabrieken af op zoek naar werk als draaibankwerkster. Galner raakte vertwijfeld: ‘Overal waren draaibankwerkers nodig, maar zodra ze mijn kampverklaring zagen, werd ik afgewezen.’194 Uiteindelijk kreeg ze een baan bij een fabriek waarvan de directeur begrip had voor ex-gevangenen. Bij elke latere verhuizing ondervond ze dezelfde problemen met werk. Pas in 1966, dertig jaar na haar arrestatie, kon Galner werk vinden zonder voorbehoud. Ondanks de beperkingen had ze in zoverre relatief geluk dat ze erin slaagde om aangenomen te worden.

De bedoeling van het beleid ten aanzien van de vrijlating in ballingschap van politieke gevangenen lijkt te zijn geweest ‘dat geen gevangene ooit meer de vrijheid zou smaken’.195 Een oekaze (decreet) van het presidium van de Opperste Sovjet van de ussr uit februari 1948 verordonneerde dan ook dat ‘politieke delinquenten en individuen die een gevaar vormen vanwege hun antisovjetconnecties voor onbepaalde tijd in ballingschap [moesten]’ als hun gevangenisstraf erop zat.196 In een beschikking uit maart 1948 van het ministerie van Staatsveiligheid werden de afgelegen gebieden nader omschreven (Oost-Siberië, Kazachstan, etc.) waar deze bannelingen ter vestiging naar toe gestuurd moesten worden.197 Het volgende verhaal geeft een typisch voorbeeld van vrijlating in ballingschap. Grigori Grigorevitsj Boedagov, een spoorwegingenieur (een verdacht beroep dat in de stalinistische definitie dikwijls ‘trotskistisch-Japanse sabotage’ betekende), werd in 1930 gearresteerd en naar de Moskouse Butyrkagevangenis gebracht. Aan zijn reis door de gevangenissen en kampen kwam een eind toen zijn straf er in 1948 op zat. Hij wachtte drie dagen, liep toen zestien kilometer naar het station en ging met de trein naar Novosibirsk. Op deze bestemming werd hij opgepakt door de autoriteiten en naar de gevangenis gebracht. Hij wachtte vier dagen en ging toen in hongerstaking om te protesteren tegen het feit dat hij onrechtmatig werd vastgehouden. Ten slotte werd de gevangene uitgelegd dat ze hem ‘kwijt’ waren en daarom verplicht waren om hem in hechtenis te nemen. Toen ontdekte hij dat iedereen die op grond van Artikel 58 was veroordeeld naar afgelegen plaatsen in Siberië werd gestuurd voor ‘permanente vestiging’. Tientallen anderen bevonden zich in dezelfde situatie en wachtten allemaal tot ze doorgestuurd werden:

In een konvooi brachten twee agenten ons naar het dorp Chumakovo in de provincie Novosibirsk… dat mij aan De negerhut van Oom Tom deed denken. Het had iets weg van een slavenveiling. Alle grote bazen uit de regio waren gekomen: de directeur van een productiebedrijf,… de voorzitter van de kolchozen, etc. Ik werd gekozen door het hoofd van de regionale gemeenschapsdiensten (raikomchoz) die me meteen meenam en me onderweg vertelde dat hij geen technisch ingenieur had, en dat als de voorzitter van het regionale uitvoerende comité (rik) zijn toestemming zou geven, hij mij in die functie zou aannemen. Na zijn bezoek aan de voorzitter van de rik, kwam het hoofd van de raikomchoz terug met diens antwoord: ‘Geef hem de zwaarste lichamelijke arbeid’… Ik moest een week lang boomstammen slepen.198

De desbetreffende voorzitter werd later beschuldigd van corruptie en uit zijn ambt ontzet. Zijn opvolger gaf de ex-zek toestemming om als technisch ingenieur te werken. Zijn leefomstandigheden bleven echter problematisch. De buurtbewoners lieten over het algemeen geen bannelingen bij hen in huis, omdat zij hen als ‘vijanden van het volk’ beschouwden.199

Om de tien dagen moest Boedagov zich melden bij het mvd, waar hij te horen kreeg dat elke poging om de hem opgelegde grenzen te overschrijden zou worden beschouwd als een ontsnappingspoging en zou worden bestraft met een gevangenisstraf van tien jaar. Zijn ervaring en zijn conclusies waren niet ongebruikelijk onder de ex-gevangenen die in ballingschap moesten:

Spoedig merkte ik dat ik me in het kamp in Tomsk beter had gevoeld dan in ballingschap. Hier gaven de buurtbewoners mij bij elke stap te kennen dat ik een ‘vijand van het volk’ was. Terwijl ik in het kamp enig gezag had gehad op grond van mijn werk als ingenieur, waren mijn titel en mijn vaardigheden hier niet van toepassing… In deze kring van bureaucraten en weinig ontwikkeld volk, bleef ik een buitenstaander.200

Een andere ontmoedigde banneling, Aleksandr Dmitrievitsj Jegorov, schrijft gekweld in zijn memoires: ‘Ballingschap was onbegrijpelijk en duidelijk ongegrond en monsterlijk illegaal.’201 Deze ex-gevangene, een dokter, werkte als arts aan het front in de Eerste Wereldoorlog. Hij werd in 1940 in Ufa gearresteerd op grond van Artikel 58-10 & 11 en veroordeeld tot zes jaar vrijheidsberoving met drie jaar verlies van rechten. Hij werd in 1946 bevrijd en in 1950 opnieuw gearresteerd (op zijn 62e), waarop hij voor ‘eeuwige vestiging’ naar de omgeving van Krasnoyarsk werd gestuurd. Het transport naar dat gebied vond plaats door middel van de beruchte Stolypinwagons waarin geen ruimte, geen sanitair, weinig eten en geen water was. Een dief die in dezelfde wagon was geplaatst stal het beetje brood dat Jegorov had. Zijn geld was al geconfisqueerd tijdens de visitatie die aan de reis voorafging, en dus kwam hij op zijn bestemming aan zonder eten of financiële middelen. Uiteindelijk moest hij de eerste twee maanden van zijn ballingschap als patiënt in het ziekenhuis doorbrengen, waarna hij tijdelijk kon blijven als arts en een salaris kreeg. De ex-zek beschrijft zijn zoektocht naar werk in zijn beroep:

Er was een aankondiging dat er sollicitatierondes waren [bij een plaatselijk ziekenhuis of kliniek], maar ik werd afgewezen omdat [ze zeiden] dat er geen vacatures waren. Ze waren bang om ons aan te nemen; discriminatie werd getolereerd ten aanzien van ons bannelingen, hoewel in Ufa de procurator en de magistraat, die een onderzoek instelde, mij verzekerden dat er een decreet was uitgevaardigd dat men [bannelingen] zonder aanzien des persoons in dienst moest nemen, maar dat was bedrog. Het was zelfs dezelfde procurator die mij mijn artsendiploma van thuis niet liet ontvangen, en zonder diploma, zoals hij goed wist, word je niet aangenomen als arts.202

In het kantoor van de procurator werden verduistering, bedrog en passief verzet tot een kunst verheven. Uit Jegorovs pogingen om werk te vinden in zijn specialisme (keel, neus en oor) blijkt de gangbare houding jegens bannelingen: ze werden gevreesd, maar ze waren tevens ongewenst, paria’s. Nadat hij op de een of andere manier een kopie van zijn diploma had weten te bemachtigen, solliciteerde de dokter bij de Gewestelijke Gezondheidsdienst. Daar kreeg hij als antwoord dat ze geen vacatures hadden. ‘Als ik dit antwoord in Moskou zou laten zien,’ zo peinsde de dokter, ‘zouden ze geschokt, verwonderd en verbaasd zijn dat het in het hele gewest Krasnojarsk barst van de kno-specialisten, hoewel algemeen bekend is dat er alleen al in Krasnojarsk niet genoeg zijn.’203 (Deze verwijzing naar een ‘redelijk Moskou’ lijkt ironisch misplaatst voor iemand die al lange tijd slachtoffer was van een systeem dat vanuit de hoofdstad werd aangestuurd.) De problemen van de dokter bevestigden slechts dat hoe slecht het ook mocht gaan, procuratoren de zaken nog erger konden maken.

Het volgende jaar (1951) vroeg Jegorov overplaatsing aan om dichter bij het Europese Rusland te zijn en mocht hij naar Kazachstan verhuizen. Maar deze verhuizing bracht geen verandering in de houding van de buurtbewoners met zich mee. Toen er bij de bakkerijen niet genoeg brood was, ving hij de verordening op: ‘Geef geen brood aan bannelingen of Russen!’204 Hier vond Jegorov uiteindelijk wat werk in zijn specialisme. Toen hij in 1954 uit zijn ballingschap werd bevrijd, ondervond de dokter nieuwe problemen als ex-banneling. Er waren functionarissen die wilden dat hij in Kazachstan bleef werken en daarom systematisch zijn vrijlating tegenwerkten. Terugkijkend op zijn leven als banneling herinnerde Jegorov zich dat hij zich niet vernederd voelde, maar eerder zwaarmoedig, eenzaam en in de steek gelaten.

Zolang Stalin en het stalinisme niet algemeen werden veroordeeld (een idee dat op het Twintigste en Tweeëntwintigste Partijcongres werd benaderd, maar niet volledig werd gerealiseerd en evenmin blijvend van kracht was), werd de houding van de samenleving ten aanzien van ex-gevangenen doorgaans gekenmerkt door de aanname dat ze schuldig waren. Dientengevolge was de herintegratie van ‘politieke delinquenten’ in een zogenaamd legitiem systeem een complex en bijzonder moeilijk proces. Als bannelingen de hun opgelegde grenzen overschreden op zoek naar beter werk, betere leefomstandigheden en hun gezin, werden ze automatisch opnieuw gearresteerd en veroordeeld tot maximaal vijfentwintig jaar dwangarbeid. De meeste van deze individuen hadden reeds gevangenisstraffen uitgezeten. Om de beperkte bewegingsvrijheid van deze ‘gevaarlijke elementen’ te verzekeren, moesten ze zich om de tien dagen melden bij het plaatselijke hoofdkwartier van het mvd.

Na haar vrijlating worstelde Nina Georgievna Bardina met zowel de ervaring van haar gevangenschap als haar status als terugkerende ex-gevangene. In 1975 schrijft ze dat er veertig jaar was verstreken sinds het moment van haar arrestatie, dat werd gevolgd door zeven jaar in het kamp en zeven jaar in ballingschap en ‘nooit, onder geen enkele omstandigheid, stond ik mezelf toe om ook maar aan één episode uit dat leven te denken’205 (een uitspraak die wordt gelogenstraft door de lengte en de rijkdom van haar memoires). Bardina verklaart dat de periode na haar vrijlating de meest pijnlijke tijd van haar leven was: ‘De overgang van gevangenschap naar vrijheid, naar het vrije leven, lijkt veel moeilijker dan die van vrijheid naar de gevangenis’.206 In een lange uiteenzetting betoogt ze dat hoewel het voor een onschuldige buitengewoon traumatisch is om in de gevangenis te belanden, het niet vervreemdend is omdat alle anderen [onder de politieke gevangenen] hetzelfde bittere lot ondergaan. De gevangene ziet zijn familie niet, maar dat geldt evenzeer voor zijn medegevangenen; de gevangene wordt van zijn rechten beroofd, maar dat geldt ook voor de anderen; enzovoort. Er is geen hoop die je ontnomen kan worden – je gaat ervan uit dat het een zwaar leven zal zijn. Maar de overgang van gevangenschap naar vrijheid, met zijn beperkte rechten voor ex-zeks en de last van beschuldigingen waarvan de meeste niet ongegrond zijn verklaard, was op zijn eigen manier moeilijker. De bevrijde gevangene wordt, in Bardina’s woorden, ‘voortdurend geconfronteerd met zijn ongeschiktheid. In plaats van een paspoort heeft hij gewoon een papiertje… Iedereen heeft een paspoort en jij hebt een papiertje! Als mensen dat papiertje zien, verandert hun gezichtsuitdrukking, dan verschijnt er angst in hun ogen.’207 In deze periode was het zelden mogelijk om je geschiedenis te verhelen voor, bijvoorbeeld, een potentiële werkgever.

Bardina beschrijft de frustratie van ex-zeks die op aangewezen plaatsen moesten wonen, hun contact met vrienden, kennissen en voormalige collega’s verloren en die zich gedwongen voelen om iets te bedenken dat ze aan anderen konden vertellen over waar ze waren geweest. Hoewel van hoog tot laag niemand voor hetzelfde lot gevrijwaard was, werd hun gevoel van vervreemding versterkt door het feit dat als ze hun verleden onthulden, ze tot ‘vijanden van het volk’ werden gestigmatiseerd en door de samenleving werden gemeden; als ze het probeerden te verbergen, raakten ze vervreemd van zichzelf.

In 1942 studeerde Bardina scheikunde aan de staatsuniversiteit van Moskou toen ze in het kantoor van de decaan door de nkvd werd gearresteerd.208 Zeven jaar later zei diezelfde decaan na haar vrijlating tegen haar dat ze niet mocht studeren, zelfs niet als extraneus, omdat ze niet het recht had om in Moskou te blijven waar ze heen was gegaan om bij haar moeder te zijn. Ze ging naar Kaluga, waar de ex-gevangene en haar moeder van het ene huis naar het andere moesten verhuizen, omdat de plaatselijke politie hun huisbazen van hun status op de hoogte bracht. De werksituatie was al niet beter. Vanwege haar paspoort raakte Bardina elke baan kwijt die ze kreeg. Uiteindelijk ging ze, net als Panitsj, naar de inspecteur van het plaatselijke ministerie van Binnenlandse Zaken (mvd) en verklaarde ze dat ze in dit nieuwe leven geen plaats kon vinden. Ze verzocht om naar het kamp teruggestuurd te worden.209 Door de ernstige beperking van de beroepsmatige en geografische mogelijkheden van ex-gevangenen ging het leven in een strafkamp dikwijls het minst slechte van de verschillende slechtere opties lijken.

Zoals we ook hebben gezien was er wel enig begrip voor deze slachtoffers (officieel daders), zelfs binnen het mvd. In dit specifieke geval kreeg Bardina werk aangeboden op haar vakgebied in een geheime militaire fabriek (in 1950), en werd haar verteld om niet haar papieren te laten zien. De ‘weldoener’ van het mvd kon er in elk geval van op aan dat ze hard zou werken, aangezien gevangenen weinig anders gewend waren.

Familiebanden

In alle samenlevingen wordt de familie door de gevangenschap van een familielid in bepaalde mate aan stress blootgesteld. In de SovjetUnie werd door de politiek het stressniveau verhoogd tot dat van lichamelijk gevaar. Alle familieleden werden gestigmatiseerd door hun relatie met ‘vijanden van het volk’ en liepen daardoor zelf het risico om gearresteerd te worden. Laten wij kort ingaan op het effect van een arrestatie op het gezin, aangezien gezinshereniging voor terugkerende ex-gevangenen een van de meest cruciale problemen zou worden.

Aan het begin van de jaren vijftig werd er aan Harvard University een uitgebreid en uniek onderzoek gedaan naar het sociale systeem van de sovjets, waarbij gebruik werd gemaakt van interviews en enquêtes met 3000 vluchtelingen en uitgewekenen die tijdens en na de Tweede Wereldoorlog de Sovjet-Unie hadden verlaten. Dit was een groep mensen die niet geherintegreerd waren en niet noodzakelijkerwijs directe slachtoffers waren van de terreur. Hun opvattingen, althans die welke tijdens de interviews werden uitgesproken, waren uitgesproken antisovjet – iets wat niet veel voorkomt bij de in deze studie onderzochte groep. Deze steekproef biedt een nuttig tegenwicht voor de terugkerende ex-gevangenen.

Uit vraaggesprekken is gebleken dat de familie wisselend reageerde op de arrestatie van een familielid. Hoewel de reacties uiteenliepen van voor elkaar opkomen tot uiteenvallen en het openlijk beschuldigen van de gearresteerde, meldde een van de onderzoekers, H. K. Geiger, dat de doorsneereactie was dat de familie hechter werd, wat hij interpreteerde als een soort ‘overlevingsreactie’. Hij suggereert dat de totstandkoming van hechtere banden misschien een ‘psychologische aanpassing aan de verwerping door het systeem [is geweest]. De familie wordt een psychologisch toevluchtsoord voor iemand die door het systeem is verworpen.’210 Volgens dit vroege onderzoek is eerder hechting dan ontbinding de meest algemene reactie op de arrestatie van een van de familieleden. Familieleden waren niet in staat om een normaal leven te leiden omdat ze door het systeem werden verworpen (economische restricties, het gevoel door de gemeenschap te worden buitengesloten), en reageerden derhalve door woede tegen het regime te ontwikkelen.211 Deze geïnterviewden leken ook bereid om de daden van het regime te vergeven en te vergeten als ze maar hun normale leven konden hervatten.212 Die mogelijkheid was echter vrij onwaarschijnlijk voor gestigmatiseerde familieleden van terugkerende ex-sovjetgevangenen.

Veel memoires die de daarop volgende decennia zijn vrijgekomen, met name aan het eind van de jaren tachtig, betwisten Geigers conclusies omtrent de hechtheid van deze families. Zij suggereren veeleer dat familiebanden met gevangenen systematisch, en dikwijls succesvol, werden ontmoedigd. (Opgemerkt moet worden dat in de jaren dertig sommige vrouwen en kinderen van ‘vijanden van het volk’ zonder vorm van proces werden geëxecuteerd. Weer anderen werden in leven gelaten om medesamenzweerders en volwassen verdachten te worden.213) Als een potentiële arrestant haar echtgenoot openlijk beschuldigde, zou ze misschien aan gevangenschap kunnen ontkomen, hoewel het openlijk beschuldigen van anderen zeker geen garantie was dat men niet zelf in de gevangenis zou belanden. Een schrijver van memoires citeert de volgende brief die een kampgenoot ontving:

Beste man, ik heb gehoord dat je me mist. Je moet me niet missen en me niet meer schrijven, omdat ik al een jaar met een andere man samenwoon en we één maand geleden een dochter hebben gekregen. Pas nadat jij gevangen bent gezet, heb ik ontdekt hoe het leven in elkaar zit… Ik ontdekte welke rechten vrouwen hebben in de ussr, en jij hebt die rechten voor mij verborgen gehouden en me nooit de Vechernjaja Moskva voorgelezen, [je hebt je gedragen als] een klassevijand.214

Een andere auteur van memoires beschrijft de aanmoedigingspremies die de echtgenotes van slachtoffers kregen om de relatie te beëindigen. Normaliter kostte een scheiding vijfhonderd roebel, maar scheiden van een gevangene kostte slechts drie roebels – het equivalent van twee ijsjes.215

De meeste terugkerende ex-gevangenen hadden de ervaring dat zelfs aanvankelijk hechte persoonlijke relaties afbrokkelden onder de stress van de stigmatisering, bedreigingen en de lange scheiding, vooral wanneer er geen zekerheid was dat men herenigd zou worden. Misschien wordt de scheiding ook gemotiveerd door een gevoel dat de verteller in Sjalamovs Grafiet verwoordt: ‘Ik wilde niet terug naar mijn gezin. Zij zouden mij niet begrijpen, dat konden ze niet… Niemand zou de dingen die ik heb gezien en geweten moeten zien of weten.’216

1948 en de nasleep daarvan

Het onderdrukkingsbeleid van de sovjets is gekenmerkt door perioden van vorst en relatieve dooi, door periodes van onderdrukking gevolgd door periodes van inperking van deze praktijken. En zo begon aan het eind van de jaren veertig een nieuwe cyclus van onderdrukking. Jevgenia Ginzburg verwijst naar het ‘kaartenhuis’ waarin ex-zeks toen woonden, en ze schrijft over hoe ze met vrees 1949 dichterbij voelde komen, ‘de tweelingbroer van 1937’.217 Ginzburg werkte destijds als banneling op een kleuterschool, toen ze door de autoriteiten werd opgepakt op verdenking van voortzetting van haar terroristische activiteiten. Verontwaardigd over de belachelijkheid van de nieuwe verzonnen beschuldiging riep ze uit: ‘Moet ik dan op de kleuterschool zijn doorgegaan met mijn activiteit als terrorist?’218 Deze periode zou wat de terreur betrof uiteindelijk niet de tweelingbroer van 1937 worden, maar dat wisten gevangenen niet, die het ergste vreesden. In veel gevallen was het doel van hun gevangenneming slechts om hun status om te zetten in die van ‘permanente, levenslange’ bannelingen volgens het besluit van het Bijzondere Congres van de mgb.219

Sommige ex-gevangenen – bannelingen – werden opgepikt en naar nieuwe vestigingsplaatsen gestuurd. In de eerder genoemde oekaze van 21 februari 1948 werd bepaald dat die ‘bijzonder gevaarlijke staatscriminelen’ die hun tijd in de gevangenis of het kamp al hadden uitgezeten, nu in bessrochnaja ssylka (onbeperkte of eeuwige ballingschap) gestuurd zouden worden. In de woorden van de Raad van Ministers bestond deze categorie uit: ‘spionnen, terroristen, trotskisten, reactionairen, mensjewieken, sr’s, anarchisten, nationalisten, witte emigranten, leden van andere antisovjetorganisaties, en groepen of individuen die een gevaar vormden vanwege hun vijandige antisovjetactiviteiten’. Tot deze categorie behoorden ook die ‘staatscriminelen’ die aan het eind van de oorlog uit hun gevangenschap werden vrijgelaten.220 Degenen die op grond van deze richtlijn werden gearresteerd, werden op grond van hetzelfde artikel vervolgd als waarvoor ze al een straf hadden uitgezeten, en derhalve twee keer voor hetzelfde vermeende misdrijf gestraft. In een verordening uit oktober 1948 werd de aanbeveling gedaan dat mgb-inspecteurs met name verdachte individuen in de bovengenoemde categorie ‘criminelen’ moesten arresteren en ondervragen.221

Recent vrijgekomen archiefmateriaal geeft enig inzicht in de omvang van deze onderdrukkingsgolf. Op last van ‘Afdeling A’ van de mgb en zonder het besluit van de oso (Bijzondere Raad) werden 37 951 individuen in de jaren tussen 1948 en 1953 in onbeperkte ballingschap gestuurd. Voorts werden er in de periode tussen 1949 en 1953 nog 20 267 gevangenen naar afgelegen plaatsen gestuurd volgens het besluit van de Bijzondere Raad .

Zoja Dmitrievna Martsjenko222

Zoja Dmitrievna Martsjenko werd drie keer gearresteerd, de eerste keer in 1931, de tweede in 1937 en de derde in 1949. Haar broer was een trotskist geweest, die in 1929 werd gearresteerd en tot tien jaar in de Solovetskikampen werd veroordeeld voor zijn vermeende aanslag op Stalin. Bij haar enige bezoek aan haar broer na zijn arrestatie vroeg Martsjenko waarom hij in de gevangenis zat. Hij zei dat hij ‘voor puurheid van de leninistische lijn’ was. Hij werd in 1937 op Solovki geëxecuteerd. Zoja Martsjenko’s eerste arrestatie was vanwege het bezit van ‘antisovjetliteratuur’ – aantekeningen van het afscheidsgesprek met haar broer waarin hij haar vertelde van de marteling tijdens zijn ondervraging.223 Ze werd aanvankelijk in de Butyrka vastgehouden waar ze uiteindelijk zou werken als stenografe. Vervolgens werd ze naar Svitlag gestuurd (een acroniem voor de noordoostelijke correctionele arbeidskampen), waar ze ook stenografisch werk bleef doen voor de rest van haar opsluiting van drie jaar. Martsjenko beweert dat ze wist dat ze weer gearresteerd zou worden, omdat ze – bijgelovig als Russen zijn – zich omdraaide en naar de gevangenis keek toen ze die verliet.224 Gezien de verzonnen beschuldigingen die de sovjetautoriteiten doorgaans gebruikten om hun arrestaties te rechtvaardigen, was deze redenering niet zo ongebruikelijk.

In de tijd tussen haar arrestaties leerde Martsjenko de hoofdingenieur van een bouwbedrijf kennen, German Iosifovitsj Staubenberger, met wie ze trouwde. Vervolgens, in 1936, werd hij gearresteerd om in gevangenschap te overlijden. Martsjenko’s tweede arrestatie, in 1937, was vanwege haar weigering om een valse verklaring tegen haar echtgenoot te ondertekenen en ook vanwege contrarevolutionaire trotskistische activiteiten. Ze bracht het eerste jaar in de gevangenis door, werd veroordeeld tot acht jaar Kolyma en werd daar nog een jaar vastgehouden nadat ze haar tijd had uitgezeten. Over het feit dat ze de beruchte bootreis van Wladiwostok naar het noorden en de daarop volgende jaren van gevangenschap in het meest barre arbeidskamp wist te overleven, bedacht ze: ‘Ons organisme is sterker dan wij denken.’225 Op haar negenentachtigste beweerde ze dat haar levensdoel een zekere verantwoordelijkheid was, ‘omwille van het herinneren, onthouden en doorgeven… wat [zij] had moeten ondergaan’.226

Zoja Dmitrievna werd in 1946 vrijgelaten met een ‘minteken’ in haar paspoort. Ze mocht niet in grote steden wonen, maar ze kon wel terugkeren naar haar geboortestreek, Oekraïne. Ze bleef hetzelfde werk doen dat ze haar laatste jaar als gevangene had gedaan en woonde in een slaapzaal in Magadan, buiten de kampzone. In 1948 ging Martsjenko bij haar ouders in de provincie in Oekraïne wonen, maar niet voor lang. In 1949 werd ze opnieuw gearresteerd. Ze kreeg te horen: ‘Ze hebben je te snel uit het kamp vrijgelaten.’227 Het Bijzondere Congres stuurde haar eerst naar Sumy, waar ze een gevangenisstraf en ondervragingen moest ondergaan. Onder zulke omstandigheden was het een opluchting dat ze werd veroordeeld tot onbeperkte ballingschap in Krasnojarsky Kraj. Anders, zo stelt Martsjenko, zou ze zelfmoord hebben gepleegd.

De vrijheid van Krasnojarsky Kraj was betrekkelijk, aangezien het overschrijden van de grenzen van dit gebied met vijfentwintig jaar dwangarbeid kon worden bestraft. Daar werkte Martsjenko als econoom aan de ‘dode wegen’, een duur, verkwistend dwangarbeidproject dat na Stalins dood werd opgegeven. In 1954 verhuisde Martsjenko naar Krasnoyarsk waar ze met een Duitser trouwde, die eveneens een ex-gevangene met een minteken in zijn paspoort was. Als bannelingen moesten ze zich overal waar ze gingen om de tien dagen bij de plaatselijke autoriteiten melden. Op een dag werd tegen hen gezegd dat hun documenten waren ontvangen en dat hun ballingschap erop zat. Maar nog steeds mochten ze niet in grote steden wonen.

Terugkerende ex-gevangenen gingen voortdurend gebukt onder de bedreiging van nieuwe onderdrukking. Het feit dat iemand ooit gevangen had gezeten maakte hem of haar in de ogen van de autoriteiten bijna automatisch tot verdachte. Deze verdenking breidde zich uit naar het sociale netwerk. Martsjenko verklaarde dat een aantal van haar vrienden na haar arrestatie geloofde dat ze inderdaad een crimineel was en haar na haar vrijlating meed. Anderen die het onrecht van haar benarde situatie inzagen, probeerden haar na haar vrijlating te helpen, zelfs met gevaar voor zichzelf. Sommige oude vrienden kwamen bijeen met de ex-gevangene, maar zwegen angstvallig over het verleden. Martsjenko had sterk het gevoel een outcast te zijn en schaamde zich om anderen over haar verleden te vertellen. Ze was bang dat ze mensen af zou schrikken.228 Gezien de algemene houding van angst en afkeuring ten aanzien van ex-gevangenen was Martsjenko de Siberische geologen die haar na haar vrijlating ‘werk durfden te geven’ zo dankbaar dat ze in de jaren negentig nog steeds contact met hen onderhield. Martsjenko werd in 1956 gerehabiliteerd, en veel van haar kennissen (die zelf geen ex-gevangenen waren) wier ‘ogen opeens opengingen’ dankzij het Twintigste Partijcongres zochten haar vriendschap. Haar vriendenkring bleef echter louter uit ex-gevangenen bestaan. Er werd een groep ex-gevangenen uit Kolyma opgericht, die met elkaar correspondeerden en elkaar regelmatig troffen in Moskou. Kortom, zij vormden hun eigen ondersteuningsnetwerk. Het gevoel dat ze tweederangsburgers waren werd minder door het Twintigste Partijcongres, maar verdween nooit helemaal. Bovendien was het leven van veel ex-gevangenen doordrongen van de angst opnieuw het slachtoffer van onderdrukking te worden. Martsjenko herinnert zich hoe zij en haar vrienden zelfs in 1978, toen de paspoorten werden gewijzigd, de hele nacht opbleven en dat ze bang waren en zich afvroegen: ‘Welke letter of cijfer [van het Wetboek van Strafrecht] zullen we nu krijgen?’229

Haar gevangenisstraf was voor Zoja Dmitrievna Martsjenko een levensbepalende ervaring. Zij identificeerde zich met ex-gevangenen die met elkaar gemeen hadden dat ze eerst tot politieke criminelen waren bestempeld, om na een jarenlange gevangenisstraf van blaam te worden gezuiverd. Dit was een centraal thema in haar bestaan. Martsjenko had, net als veel anderen, een gevoel van verlies ten aanzien van haar eigen gebroken leven, alsook een bepaalde verantwoordelijkheid (en misschien schuldgevoelens) ten aanzien van diegenen die het niet hadden overleefd. Vandaar dat ze gemotiveerd was om (in de Gorbatsjovtijd) taken op zich te nemen zoals het uittypen van Anna Achmatova’s Requiem, een ode aan gevangenen van de Goelag, en het schrijven van haar eigen memoires.230 Aan het eind van de jaren tachtig en in de jaren negentig werd Martsjenko een actief lid van de organisaties Vozvrasjtsjenie (De terugkeer) en Memorial. Toen Memorial in 1990 haar monument voor de slachtoffers van het totalitarisme onthulde, knipte Martsjenko het lint door, samen met Oleg Volkov, die lange tijd een gevangene op Solovki was geweest. Zij was daar om de familieleden te vertegenwoordigen van degenen die op Solovki waren overleden.

Zoals reeds beschreven was ballingschap voor sommigen een bevrijdende fase, terwijl het voor anderen een nieuwe periode van gevangenschap betekende. Maar er waren nog weer anderen voor wie ballingschap de eerste ervaring van vrijheidsberoving was. Tot deze categorie behoorden familieleden van veroordeelde (en doorgaans geëxecuteerde) ‘vijanden van het volk’ die op grond van Artikel 7-35 waren veroordeeld als ‘sociaal gevaarlijke elementen’. In zoverre dat het bij deze groep bannelingen niet om ex-gevangenen gaat, vallen hun ervaringen in ballingschap buiten het bestek van deze studie. Maar om de ballingschapservaring vanuit een ander perspectief te bezien, zullen wij even bij een voorbeeld daarvan stilstaan.

Zajara Artjomevna Vesjolaja

Een van de redenen voor de tegenstrijdigheden en inconsequenties in het sovjetsysteem van onderdrukking was dat, hoewel het systeem wetten gebruikte om mensen te onderdrukken, het niet zozeer een rechtsorde betrof alswel een menselijk bewind. Deze mensen oefenden dikwijls naar willekeur hun macht uit. Een van de vele voorbeelden is het beleid ten aanzien van kinderen van onderdrukten. Stalins populaire woorden ‘kinderen zijn niet verantwoordelijk voor hun ouders’ werden alleen gebruikt als dat zo uitkwam, en dat was niet vaak. In 1949 werden Zajara en Gajara Artjomovna Vesjolaja, de tienerdochters van de geëxecuteerde schrijver Artjom Vesjoly,231 gearresteerd op grond van Artikel 7-35 (dat overeenkwam met 58-10). Zij waren ervan overtuigd dat hun vader geen ‘vijand van het volk’ was. Ze lazen zijn boeken en hielden daar ook van. Ondanks het feit dat ze wisten van zijn arrestatie en gevangenschap (zij het niet zijn lot op dat moment), beweert Zajara dat, hoewel de ondervrager veronderstelde dat ze er een antisovjethouding op nahielden, ze direct na de arrestatie van hun vader noch later enige vijandigheid jegens het sovjetsysteem of zelfs jegens de uitvoerende organen (van de nkvd) voelden. ‘Zelfs in ballingschap hield ik van het sovjetregime, in maart 1953 huilde ik bittere tranen. Mijn houding veranderde pas na het Twintigste Partijcongres,’ zo herinnerde ze zich later.232 Destijds nam Zajara aan dat haar vader per ongeluk in de gevangenis was beland tijdens de grote zuivering van spionnen en subversieve elementen.233

De andere gevangenen in de Lubyanka vermoedden dat Zajara en haar zuster vrijgelaten zouden worden en zouden kunnen kiezen in welke Siberische stad ze zich voor korte tijd zouden mogen vestigen. Dit was niet het geval. Nadat ze naar de Butyrka was overgeplaatst, werd Zajara veroordeeld tot vijf jaar ballingschap in Novosibirsk
– wat voor een tiener een eeuwigheid moest lijken. Haar moeder was veroordeeld tot acht jaar arbeidskamp. Zajara zei dat de zwaarste klap was dat haar zuster Gajara onverwachts voor haar ballingschap naar Karaganda was gestuurd. Zoals reeds eerder besproken was een van de redenen van arrestaties familiebanden te verzwakken of te verbreken. Aangenomen werd dat individuen zich dan voor steun tot de staat zouden wenden, aan het systeem verplicht zouden raken en meer inschikkelijke onderdanen worden.

Zajara keerde in 1953 terug naar Moskou, kreeg amnestie en werd vrijgelaten, om vervolgens te ontdekken dat ze door haar status als ex-banneling geen werk kon krijgen.234 Nadat ze herhaaldelijk was afgewezen, probeerde ze het in het literaire circuit. Ze solliciteerde bij de hoofdredacteur van een uitgever van technische literatuur. Gelukkig had deze man haar vader ontmoet en zijn geweten stond hem niet toe om haar af te wijzen. Zajara werd aangenomen met de waarschuwing dat haar collega’s er niet achter mochten komen dat ze in ballingschap was geweest, omdat haar baas anders in de problemen kon komen. Aanvankelijk was het makkelijk om dit geheim te bewaren, omdat haar collega’s niets vroegen over Vesjolaja’s verleden. Pas toen haar werd gevraagd om zich aan te melden voor het lidmaatschap van een vakbond, werd ze eens te meer geconfronteerd met haar illegale verleden. Bij een bespreking, waarbij haar weldoener, de hoofdredacteur, ook aanwezig was, werd Zajara gevraagd naar haar levensverhaal. Ze weigerde zonder een verklaring te geven en veroorzaakte zo een schandaal op de bespreking. De reden van de weigering was niet alleen om haar baas te beschermen, maar ook om zichzelf te behoeden voor stigmatisering.

Vesjolaja herinnert zich die gebeurtenis als de tweede keer dat ze door de grond wilde zakken. De eerste was in 1949 toen ze onder gewapende geleide door Novosibirsk moest marcheren samen met Duitse krijgsgevangenen. Zajara herinnert zich dat er mensen op de stoep stonden: ‘Ik weet niet met wat voor uitdrukking ze naar ons keken – ik zag niemand, ik klemde mijn kaken op elkaar en wendde mijn ogen niet af van de geel met grijze rug [voor haar].’235 In latere jaren schreef Zajara haar memoires en richtte ze haar energie op het helpen van de organisatie Vozvrasjtsjenie.

Terugkerende ex-gevangenen werden niet door iedereen met angst of achterdocht bezien. Ze werden soms zelfs geholpen bij het ontkomen aan een op handen zijnde herarrestatie. Eén ex-zek, die in 1949 als ‘vrije arbeider’ in een fabriek werkte, werd door de directeur gewaarschuwd: ‘De organen [mgb] hebben gebeld, ze waren geïnteresseerd in jou, of je in de fabriek was, of je al weg was. Ik ben erg bang voor je, omdat er geruchten gaan dat ze weer mensen zijn gaan oppakken.’236 Hij vertrok onmiddellijk naar een andere stad
– Karaganda – waar een vriend was achtergebleven na zijn bevrijding uit het kamp. Toen hij daar was aangekomen, belde hij zijn voormalige werkgever, die bevestigde dat de autoriteiten inderdaad waren gekomen om hem te arresteren. Deze ex-zek kon een jaar lang werken als ingenieur in een fabriek in Karaganda. Toen begonnen de geruchten weer. De mgb had zijn eigen agenda, waarmee plaatselijke politieke organisaties het niet altijd eens waren. In dit geval waarschuwde de secretaris van het partijcomité de gekwelde ex-gevangene dat de ‘organen’ waren begonnen om hem na te trekken. En zo verhuisde hij tot 1953 voortdurend om niet gearresteerd te worden. Veel van zijn vrienden bevonden zich in dezelfde positie. De ‘organen’ wisten er zelfs in 1956 nog een te achterhalen, die opnieuw werd gearresteerd en naar Akmolinsk gestuurd.237

Gelukkig voor sommigen van de ex-gevangenen stelden bureaucraten soms hun eigenbelang en ook hun menselijke gevoelens boven het beleid van de partij. Er zijn verhalen van ex-gevangenen wier bewegingsvrijheid en middelen beperkt waren maar die in staat waren om in ruil voor diensten kaartjes te krijgen om de kampzone achter zich te laten. Een ex-zek, Arkadi Grigorevitsj Grossman, werkte als hoofdmonteur in dezelfde fabriek waar hij als gevangene had gewerkt. Zijn chef bood hem een vlucht naar Khabarovsk aan, omdat hij de bemanning op dit traject kende, in ruil voor de reparatie van de auto van een vriend. De ex-gevangene stemde daarmee in en deed het werk. Hoewel zijn papieren in orde waren, had hij geen toestemming om Magadan te verlaten. Dus toen het vliegtuig daar een onverwachte stop maakte om passagiers op te pikken, werd hij geconfronteerd met het risico zijn ‘paspoortregiem te overtreden’ waarop drie jaar gevangenisstraf stond.238 Terwijl de papieren van de andere passagiers werden gecontroleerd, rookte Grossman een sigaret met de bemanning, nerveus afwachtend tot zijn status aan het licht zou komen en hij opnieuw zou worden veroordeeld. Maar de autoriteiten namen aan dat hij een bemanningslid was en lieten hem met rust. Later, op weg naar Khabarovsk, benaderde een van de piloten de ex-gevangene en vroeg hem om geld zodat de bemanning in Khabarovsk kon eten en drinken. Hoewel hij zijn wederdienst reeds had bewezen, kon Grossman het verzoek niet weigeren; hij herinnerde zich zijn angst in Magadan en wist hoe wankel zijn vrijheid was.239 Door hun kwetsbare status waren ex-zeks makkelijk uit te buiten.

In deze periode was er naar het schijnt een richtlijn die chefs verbood om ex-gevangenen fatsoenlijk werk te geven.240 Zo werden in 1950 ingenieurs die gevangen hadden gezeten op grond van Artikel 58 ontslagen op bevel van hogerhand.241 Problemen in verband met werk deden zich zowel vroeg als laat voor en waren altijd een potentiële bedreiging voor de ex-zeks. Hoe men zich tegenover ex-zeks gedroeg werd grotendeels bepaald door ongeschreven wetten. Een schrijver van memoires beweert dat veel chefs gebruikmaakten van zowel geschreven als ongeschreven instructies om ex-gevangenen uit te buiten. Een andere ex-gevangene vestigt de aandacht op de dubbelhartigheid van het systeem. ‘Wettelijk werd bannelingen hun stemrecht niet ontnomen, een banneling kon zelfs verkozen worden tot afgevaardigde van een arbeidersraad. De lezer begrijpt, uiteraard, dat geen een banneling ooit afgevaardigde was.’242 Het bleef problematisch om hoge posities te bereiken, zelfs voor diegenen die in de tijd van Chroesjtsjov en daarna gerehabiliteerd waren. De waarheid over hoe het sovjetsysteem met de integratie en rehabilitatie van ‘politieke delinquenten’ omging werd niet vervat in officiële retoriek of officiële decreten, en is derhalve misschien voor het grote publiek verborgen gebleven. Het was echter zonneklaar voor de exzek, wiens inspanningen telkens werden tegengewerkt door de Prokoeratoera (zie hoofdstuk 3). Deze problemen bleven bestaan onder Chroesjtsjov en zullen opnieuw onder de loep worden genomen in verband met zijn beleid.

Aan het eind van de jaren veertig en in het begin van de jaren vijftig was het relatief makkelijk om werk te vinden als de ex-zek een handwerker, chauffeur, monteur, elektricien, accountant of zelfs arts was. Het artikel op grond waarvan men was veroordeeld kon ook een rol spelen bij het vinden van werk.243 Maar je baan behouden of promotie maken was iets anders. Zoals een ex-zek, een accountant, verklaart: ‘In die jaren [het begin van de jaren vijftig] werd voortdurend de vraag gesteld waarom een voormalige “vijand van het volk” als hoofdaccountant kon werken.’244 Aan de andere kant was het voor leraren en journalisten, als overdragers van kennis en informatie, bijna onmogelijk om werk op hun vakgebied te vinden.245 Hooggeplaatste vrienden probeerden soms te helpen. Een ex-gevangene schrijft over hoe hij en zijn moeder gesteund werden door hun oude vriend, Dmitri Sjostakovitsj, die hen probeerde te helpen met het vinden van werk en toelating tot de universiteit.246 De autoriteiten probeerden deze relatie te ondermijnen. De moeder (echtgenote van een ‘vijand van het volk’) kreeg werk aangeboden… als informant. Ze moest informatie aan het licht brengen over Sjostakovitsj, zijn beminden, zijn vrienden en zijn kennissen, een baan die ze pertinent weigerde.247 Ze werd uiteindelijk opnieuw gearresteerd wegens ‘antisovjetagitatie’ – zoals bleek uit haar geloof in de onschuld van haar man. De ex-gevangene beschreef het cumulatieve effect van de repressieve maatregelen op zijn leven in september 1953: ‘Ik heb een stigma gekregen dat afgewassen noch verhuld kan worden en alles wat ik voor elkaar zal krijgen, zal enorme moeite kosten.’248

Er waren weinig gevallen waarbij de ‘terugkeer van de onderdrukte’ niet bij functionarissen en de samenleving een zekere angst, woede, schaamte, walging of ongerustheid teweegbracht. Het zou echter onjuist zijn om te beweren dat deze verslagen een volledig beeld geven van de ervaring van terugkerende ex-gevangenen in de eerste jaren na hun kamptijd, vóór de dood van Stalin. Er zou hier nog wat informatie aan toegevoegd moeten worden. Niet alle gevangenen voelden zich slachtoffers van het systeem terwijl ze in het kamp zaten omdat, hoewel ze het niet leuk vonden wat hen overkwam, ze de ideologie onderschreven dat het in het algemeen belang was. Ze beschouwden zichzelf als mensen die meebouwden aan het socialisme. Hun houding komt tot uiting in het Russische (en Nederlandse) gezegde ‘Waar gehakt wordt, vallen spaanders’, dat dikwijls wordt geciteerd in de memoires van degenen die in het systeem bleven geloven. Sommige gevangenen werden vrijgelaten uit het arbeidskamp met oorkondes voor hun ijver en initiatief.249 We kunnen aannemen dat hun proces van herintegratie in de samenleving soepeler verliep dan dat van de meeste terugkerende ex-gevangenen, die gebroken waren toen ze uit de kampen kwamen. Het is ook zo dat niet alle gevangenen zich na de Goelag slachtoffers van het systeem voelden. Er waren zelfs gevallen waarbij ex-gevangenen wier beschuldigingen nog moesten worden teruggedraaid werden onderscheiden vanwege hun prestaties. Een vrouw, een familielid van een ‘verrader van het moederland’, werd in 1938 door de Bijzondere Raad veroordeeld tot acht jaar in een correctioneel arbeidskamp. Zij werd in 1942 voorwaardelijk vrijgelaten, werkte in een sovchoze in Karaganda en kreeg in 1951 een Stalinprijs voor haar werk bij de ontwikkeling van een nieuw veeras. Haar vonnis werd echter pas in 1952 vernietigd en pas in 1956 werd ze officieel gerehabiliteerd.250 We kunnen in haar geval ook aannemen dat ze niet werd vervolgd vanwege haar status als ex-gevangene.

Weer een andere categorie gevangenen-overlevenden bestaat uit diegenen die vonden dat ze zowel onschuldige slachtoffers van het regime waren als onvrijwillig deelhadden aan de terreur. Deze groep bestond uit mensen die heimelijk samenwerkten met de ‘organen’ terwijl ze in het kamp zaten, voornamelijk in de rol van informant. Hierdoor konden ze lichter werk krijgen. Sommige dossiers over deze gevangenen werden bewaard, maar volgens Roy Medvedev werden miljoenen dossiers waarop ‘voor altijd bewaren’ stond onder Chroesjtsjov verbrand.251

In dit hoofdstuk hebben wij besproken hoe het politieke klimaat in het land vóór Stalins dood doorwerkte in de opvattingen ten aanzien van terugkerende ex-gevangenen. Tijdens diezelfde periode roerden zich ook andere krachten. Van bovenaf werd er nieuwe pressie uitgeoefend toen het ‘artsencomplot’ – dat voornamelijk tegen joden was gericht – op touw was gezet. De krant Kommunist publiceerde een artikel dat opriep tot ‘waakzaamheid ten aanzien van interne vijanden’ (joden), en in januari 1953 werd bekendgemaakt dat er een groep ‘terroristische doktoren’ was gearresteerd.252 Er werd een enorme zuivering voorbereid. In deze golf van antisemitisme werd Beria beschuldigd van bevoorrechting van joodse belangen en er werd al bewijsmateriaal tegen zijn medewerkers vergaard door Abakoemov, het hoofd van de mgb. Tegelijkertijd braken er onrust en insubordinatie uit onder gevangenen in Kazachstan en Vorkoeta (reeds in 1952). De rebelse sfeer had nog niet de omvang bereikt die zij in de zomer van 1953 in Norilsk en Vorkoeta zou bereiken, of in de zomer van 1954 in Kengir, maar er was iets op til.

Een andere bron van instabiliteit was de dood van Stalin op 5 maart 1953. Hoewel Malenkov, Beria en Chroesjtsjov reeds ter plekke waren, had Stalin naar verluidt al enkele uren zonder medische hulp op de grond gelegen nadat er een bloedvat in zijn hersenen was gebarsten. De omstandigheden omtrent deze vertraging zijn nog steeds enigszins geheimzinnig, hoewel het waarschijnlijk is dat ze bang waren dat wanneer Stalin herstelde, zij de schuld zouden krijgen voor zijn gebrekkige medische verzorging. Ongetwijfeld hadden de leiders ook zo hun eigen motieven.253 Stalins dood betekende het begin van de destalinisering. Zijn nalatenschap zou nog tientallen jaren doorwerken. John Keep stelt dat ‘de hele kwestie van Stalin en het stalinisme diende als een graadmeter aan de hand waarvan je de houding van bepaalde individuen ten aanzien van hervormingen kon afmeten’.254 Maar dat was niet de enige aanwijzing hoe de politieke winden waaiden. De herintegratie en rehabilitatie van politieke gevangenen waren ook een graadmeter, waaraan men kon zien hoeveel in het verleden gemaakte fouten het sovjetsysteem kon erkennen, en zo kon goedmaken en van zijn dwalingen kon leren.

hoofdstuk 3 Het onderdrukkingssysteem 1953-1955

Veel politieke systemen bewaren hun stabiliteit dankzij een dynamische spanning tussen tegengestelde krachten. Maar dat was niet het geval in de Sovjet-Unie na de dood van Stalin. Het begin van de postStalin periode werd gekenmerkt door een schommeling tussen een streven naar hervormingen en de hernieuwde voortzetting van repressief beleid. Dit was geen stabiel evenwicht. Het was meer zo dat het politieke systeem wankelde in de verzwakte greep van Stalins kibbelende erfgenamen. In dit hoofdstuk zullen wij de wisselvalligheden van het beleid in de post-Stalin periode onder de loep nemen. Wij zullen onderzoeken hoe het systeem – een systeem dat zijn legitimiteit tot dan toe door middel van geweld had gehandhaafd – worstelde om zich zonder massale terreur staande te houden. In het midden van de jaren vijftig was er een beduidende tendens tot hervormingen in het kampsysteem en de Prokoeratoera maar het nieuwe beleid was in handen van oude, ambivalente bureaucraten en de vooruitgang verliep derhalve traag, ongelijkmatig en inconsequent. Hoewel er na het Twintigste Partijcongres duidelijke verschillen waren in de ervaringen van terugkerende ex-gevangenen, waren er nog steeds veel van de officiële obstakels en officieuze opvattingen ten aanzien van rehabilitatie en gerehabiliteerden.

Hoe onwaarschijnlijk het ook mag hebben geleken, Beria, de minister van Binnenlandse Zaken, was de eerste destalinist. Misschien kwam het door het gezelschap waarin hij verkeerde dat hij behoefte had aan een nieuw imago, als hij zijn macht binnen het veranderende politieke klimaat hoopte te bewaren en misschien zelfs te consolideren. Hoewel het moeilijk was om zijn eigen aandeel in de terreur te verhullen, wilde Beria zichzelf presenteren als een hervormer die mensen had onderdrukt op bevel van Stalin. Zoals een Russische onderzoeker opmerkte: ‘Beria erkende dat destalinisering een krachtig wapen was in de strijd om de macht.’255 In feite zag elke latere destalinist die met de politieke winden meewaaide, dat het nodig was om een breuk met het recente verleden aan te kondigen en zich van de ideologie en/of daden van zijn voorgangers te distantiëren. Op initiatief van Beria werd de resolutie van 18 maart 1953 van de Raad van Ministers aangenomen.256 Deze resolutie verordonneerde de overdracht van de meeste correctionele arbeidskampen en kolonies, inclusief hun onderafdelingen en lokale instellingen, van het ministerie van Binnenlandse Zaken (mvd) naar het ministerie van Justitie. Naar het schijnt was deze zet niet bedoeld om het Goelagsysteem een schijn van rechtvaardigheid te geven. Het was veeleer een poging om de administratieve werklast van het mvd te verlichten. Het doel was eerder grotere efficiëntie dan grotere gerechtigheid. Hoe dan ook, de politieke gevangenen bleven in de kampen, die nog steeds onder de jurisdictie van het ministerie van Binnenlandse Zaken vielen.257

Op 27 maart, nog geen maand na de dood van de dictator, werd op Beria’s suggestie een verstrekkende amnestie uitgevaardigd.258 Zoals veel soortgelijke politieke signalen stelde dat minder voor dan het zich liet aanzien. De amnestie gold uitdrukkelijk niet voor diegenen die waren veroordeeld wegens ‘contrarevolutionaire misdaden’. In eerste instantie gold zij alleen voor diegenen die tot straffen van maximaal vijf jaar waren veroordeeld (voornamelijk gewone criminelen, hoewel ze op basis van hun overtredingen in een ander politiek systeem misschien geen delinquenten waren genoemd). Dit voorbehoud sloot politieke gevangenen nagenoeg uit, aangezien de meesten van hen straffen van acht tot vijfentwintig jaar kregen. Verder werden de straffen van degenen die tot meer dan vijf jaar waren veroordeeld gehalveerd. In 1953 werden 1 201 738 gevangenen vrijgelaten op basis van de maartamnestie.259 Volgens de correspondentie van het Centraal Comité was dat 53,8 procent van de kamppopulatie,260 hoewel het volgens Zemskov eerder 40 procent was,261 en in correspondentie van Beria met het presidium van het Centraal Comité wordt het totale aantal gevangenen op 26 maart geschat op 2 526 402.262 Bij hun vrijlating kregen de gevangenen geld voor voedsel tijdens de reis, kleren en schoenen als ze die nodig hadden en een kaartje naar de door hen gekozen woonplaats.263 In juli 1953 werd er een reeks regels en verordeningen ingevoerd die vakbonden verplichtten om te helpen met de werkverschaffing aan deze mensen.264 Intussen verkommerden bijna alle politieke gevangenen nog minstens een jaar lang en velen zelfs meerdere jaren.

In april 1953 werden de in het artsencomplot verwikkelde artsen vrijgesproken,265 evenals enkele militaire officieren (postuum). In deze tijd werden er ook veranderingen in het wetssysteem overwogen. De vraag naar de legitimiteit van ballingschap werd aan de orde gesteld in een brief van Kroeglov, de minister van Binnenlandse Zaken, en A.I. Ivanov, een politiek ambtenaar van het mvd, aan het presidium van de Opperste Sovjet van de ussr, aangezien het ‘basisprincipe van het strafrechtelijke sovjetbeleid in de eerste plaats individuele schuld [was]’266 (dit in tegenstelling tot schuld bij uitbreiding, dat wil zeggen familieleden). Ook konden er geen onbepaalde vonnissen zoals onbeperkte ballingschap meer worden uitgesproken, aangezien het sovjetstrafrecht zo was gewijzigd dat aan vonnissen een vaste termijn moest worden verbonden. Ballingschap was nog steeds een aanvaardbare straf, maar slechts tot een maximum van vijf jaar. Ook werd voorgesteld dat de oekazes van februari en oktober 1948 (op grond waarvan vrijgelatenen in ballingschap werden gezonden) werden afgeschaft, omdat daardoor mensen twee keer voor hetzelfde misdrijf werden gestraft. Verder werd vrijlating aanbevolen op grond van de amnestie voor bannelingen die tot maximaal vijf jaar waren veroordeeld.

In juni 1953 stelde Beria voor om de rechten van de buitengerechtelijke Bijzondere Raad in te perken. Het leek erop dat hij zich probeerde te presenteren als de initiatiefnemer tot hervormingsgezinde veranderingen in het land en zijn rivalen gingen hem beschouwen als een serieuze concurrent en een gevaarlijke mededinger voor de positie van Stalins opvolger. Daarom werd Beria bij een bespreking van het presidium van de Raad van Ministers op 26 juni gearresteerd in wat wel een paleiscoup is genoemd.267 De voltallige vergadering van het Centraal Comité ontzette hem uit al zijn ambten, stootte hem uit de partij en gaf de zaak ter onderzoek over aan het hooggerechtshof.268 Het is een historische ironie dat de arrestatie van Beria niet in overeenstemming was met de bestaande wetgeving maar meer met zijn eigen stalinistische praktijken. Op 10 juli 1953 berichtte de Pravda dat Beria als vijand van het volk uit de partij was gezet. Op 23 december werd Beria, samen met zijn naaste medewerkers, ter dood veroordeeld op basis van de anticonstitutionele wet van 1 december 1934, die als de juridische basis voor de stalinistische onderdrukkingen had gediend. Het is mogelijk dat Beria’s executie reeds was voltrokken voordat het vonnis werd uitgesproken.269

Hoewel Beria van het politieke toneel verdween, werkte een aantal van zijn voorstellen door. In september 1953 werd de Bijzondere Raad die sinds 5 november 1934 had bestaan, ontbonden. Die had al met al 442 531 mensen veroordeeld (waarvan 10 101 tot de doodstraf). De meesten die door dit orgaan waren veroordeeld waren beschuldigd van ‘contrarevolutionaire’ misdrijven.270 Verder werd de oekaze van oktober 1948 tot een ‘grove schending’ van de sovjetwet verklaard. Aanbevolen werd dat alle zaken die door de Bijzondere Raad waren onderzocht binnen zes maanden na de ontbinding van het congres opnieuw werden beoordeeld door het hooggerechtshof met de bedoeling de beslissing ongedaan te maken of de ballingschap te beëindigen.271

Beria’s karakter valt buiten het bestek van dit boek en is ook niet bijzonder relevant voor het lot van de terugkerende ex-gevangenen. Het is hier evenmin de bedoeling om de voormalige onderdrukker een humanist te laten lijken. Met de openstelling van de archieven zijn echter enkele interessante feiten omtrent Beria als onderdrukker en hervormer aan het licht gekomen. Daaruit komt een meer ambivalente Beria naar voren, wat misschien een weerspiegeling is van de inconsequenties en tegenstrijdigheden van het sovjetsysteem in het algemeen. Het schijnt dat hij reeds in 1945 had voorgesteld om de Bijzondere Raad op te heffen, een voorstel dat door Stalin werd verworpen. Beria pleitte naar het schijnt ook tegen de stalinistische beslissingen van het Centraal Comité uit 1937 en 1939 die het gebruik van fysiek geweld (marteling) bij ondervragingen toestonden.272 In een document van het ministerie van Binnenlandse Zaken dat gedateerd is op 1 april 1953, gelast Beria de afschaffing van de accommodaties en instrumenten voor martelingen in de Lefortovo en de interne gevangenissen van de mgb.273 Beria had ook deel aan een plan om in de loop van 1953 1,7 miljoen speciale kolonisten vrij te laten. Het plan werd destijds opgegeven in verband met zijn arrestatie.274 Dit is beslist geen verdediging van Beria, wiens gedrag onverdedigbaar was omdat wat zijn bedenkingen ook mogen zijn geweest, hij zich bijzonder efficiënt van zijn plichten kweet. Deze glimp van een zekere hervormingsgezindheid bij zelfs zo’n verstokte stalinist suggereert dat er misschien zelfs al voor Stalins dood een prille aanzet tot destalinisering is geweest. Dat zou de snelheid en de gretigheid verklaren waarmee veel van de oude leiders zich van de dode Stalin wilden distantiëren.

Het is moeilijk om Beria als een zondebok te zien omdat hij het zo verdiende om gestraft te worden, maar zijn executie had iets van een ritueel politiek offer en een exorcisme omdat ze gebruikt kon worden om te laten zien dat de nieuwe leiders wilden breken met enkele van de ergste excessen van het stalinistische tijdperk. En zo zagen gevangenen dat ook. Een ex-zek herinnert zich: ‘Na de vernietiging van die hond Beria, werd het leven in de kampen veel beter. Ze hielden op met barakken af te sluiten… de tralies voor de ramen werden verwijderd… er werd een commerciële eetzaal geopend en ze begonnen ons kontriki (contrarevolutionairen) een salaris te betalen.’275 De werkdag werd ook teruggebracht tot acht uur, en de nummers werden verwijderd van de uniformen van de gevangenen. Uiteraard kwam de drijvende kracht achter deze hervormingsmaatregelen ook van onderaf. Tegen het eind van juli 1953 was er een staking in dertien van de grote kampen bij Vorkoeta, die elk drie tot vierduizend gevangenen bevatten. De stakers werden zelfs versterkt door plaatselijke arbeiders.276

Hoe werd deze golf van ‘liberalisering’ – het bevrijden van gevangenen – door het publiek ontvangen en opgevat? Of veeleer, wat móést het grote publiek hiervan vinden? Hier volgen enkele fragmenten uit brieven van lezers in de Pravda (bewaard in het archief van de Opperste Sovjet) waarin gereageerd werd op het amnestiebesluit van het presidium van de Opperste Sovjet. Een leraar in Kishinev schrijft:

Ik ben nooit een crimineel geweest en er waren geen criminelen bij mij in de familie. Maar ik heb het nieuws over deze nieuwe wet [de amnestie van maart 1953] met grote bezorgdheid en vreugde op de radio gehoord… Het besluit is een historisch document dat ons hele volk tot nieuwe prestaties motiveert en inspireert in ons werk voor de glorie van de volledige overwinning van het communisme, in naam waarvan de onvergetelijke kameraad Stalin zijn hele leven heeft geleefd en gewerkt, tot zijn laatste hartslag… Eer aan kameraad Malenkov… Vorosjilov… Chroesjtsjov!277

Een groep Siberische bannelingen spreekt ook hun onvoorwaardelijke steun uit voor het ‘gebaar van de nobele staat’:

Wij zijn kinderen van onze moeder, ons sovjetmoederland. Misschien hebben wij een overtreding begaan, zijn wij ongehoorzaam geweest, en heeft moeder ons gestraft. Maar kunnen wij haar daarom werkelijk haten? Ze heeft gestraft, maar zij heeft ook vergeven, en wederom omhelst zij haar kinderen!… Laat de Amerikaanse leiders zich afvragen of het in hun land mogelijk is dat ex-gevangenen uit de gevangenis komen met een nog grotere liefde voor hun land en toewijding aan hun eigen regering.278

Andere brieven in deze verzameling van ex-gevangenen waren ook doorspekt met sovjetslogans waarin dank werd betuigd aan het nobele moederland, het presidium, enzovoort. Weerspiegelen deze opvattingen de werkelijke gevoelens van een representatieve dwarsdoorsnede van de bevolking? Aan de ene kant zijn deze teksten ongegeneerde, onkritische propagandamiddelen waarin de realiteit van de kampen niet wordt erkend, de reden waarom ze zo overvol zaten, of het feit dat zo veel gevangenen nog steeds vast bleven zitten. Aan de andere kant is er weinig reden om eraan te twijfelen dat veel gewone mensen de officiële partijlijn onderschreven. Veel van degenen die op grond van de in 1953 uitgevaardigde amnestie waren vrijgelaten, waren gewone criminelen, die vermoedelijk voor echte misdrijven waren veroordeeld (hoe onbeduidend die misschien ook waren), en hadden misschien weinig reden om politiek relevant te achten voor hun leven. Maar trouw aan de partij werd zelfs gezien bij politieke gevangenen (zowel ex-zeks als degenen die nog vastzaten). Zonder het tegenwicht van een vrije pers, godsdienst, onafhankelijke universiteiten en andere concurrerende stemmen in een vrije samenleving, waren er slechts zwakke alternatieve standpunten die geen ruggensteun hadden. Het sovjetsysteem was in staat om de meest absurde leugens te verspreiden dankzij de controle die het uitoefende door middel van censuur. Zouden wij ons kunnen voorstellen dat de Pravda in die tijd een brief zou publiceren die een sluitend beredeneerde weerlegging van de officiële partijlijn zou bevatten? Dit zou best eens de reden kunnen zijn waarom de (gepubliceerde) brieven volstaan met verheerlijkingen van het overheidsstandpunt, in plaats van medeleven met degenen die uit het Goelagsysteem terugkeerden; ze concentreren zich opportunistisch meer op het heden en de toekomst dan op het verleden. De regering wordt overstelpt met lofprijzingen omdat zij eindelijk een begin heeft gemaakt met het beëindigen van iets waarmee zij nooit had moeten beginnen. De realiteit is dat tegen de tijd dat de liberaliseringsbeweging in de sovjetregering concessies begon te doen, miljoenen van haar burgers al reddeloos waren verloren. Daar komt bij dat politieke gevangenen in de Goelag nog steeds hun lot afwachtten op hetzelfde moment dat de regering hervormingen uitbazuinde. Een voormalige politieke gevangene herinnert zich hoe de gevangenen werden verzameld voor de bekendmaking van de amnestie. Op haar vraag: ‘Hoe zit het met de 58’ers?’ antwoordde een kampbeheerder: ‘Voor vijanden van het volk kan er geen clementie zijn.’279

Overal in dit boek zullen wij de houding van de samenleving ten aanzien van terugkerende politieke gevangenen onderzoeken, die in het gunstigste geval ambivalent was en altijd werd beïnvloed door de historische periode. In de Sovjet-Unie werkt de tijdgeest meestal door in de reconstructie van en de herinnering aan de leemtes in de sovjetgeschiedenis. Tijdens Gorbatsjovs destaliniseringscampagne werden pogingen ondernomen om op elk vlak de vergeten periodes in de sovjetgeschiedenis te achterhalen. Zijn leiderschap stelde diverse onofficiële en onafhankelijke organisaties in staat om actiever te worden. Een daarvan was de Cinematografenbond, die een van de eerste voorvechters van Memorial was en vooropging in de liberaliseringscampagne. Ze zorgde voor kantoorruimte, waaraan grote behoefte was vóór de officiële registratie van de organisatie. In artistieke termen ontdekten de filmers dat zij een heel nieuw scala aan onderwerpen konden gebruiken. Uit ‘De koude zomer van 1953’, een film die geregisseerd werd door Aleksandr Prosjkin, blijkt hoe men in 1987 aankeek tegen de gangbare houding van de samenleving ten aanzien van politieke gevangenen na de dood van Stalin. Het is het melodramatische verhaal van hoe twee politieke gevangenen, die toevallig tot de zeer weinigen behoorden die op grond van de amnestieregeling werden vrijgelaten, een dorp redden van de bedreiging van moordzuchtige, plunderende misdadigers die de belangrijkste begunstigden waren van het besluit. Dit is een romantisch idee, maar het is onwaarschijnlijk dat terugkerende politieke gevangenen die zomer, of wanneer dan ook, als helden werden onthaald.

Tijdens het bewind van Stalin was er een vrij soepele coördinatie tussen zijn richtlijnen en het staatsapparaat dat die ten uitvoer bracht. Na zijn dood deden de pas geliberaliseerde oude leiders
– Beria, Chroesjtsjov, Vorosjilov en anderen – pogingen tot bescheiden hervormingen. Maar de diepgewortelde bureaucratie van het systeem, die behaaglijk op onderdrukking was ingesteld, verijdelde veel van hun inspanningen. Dat was vooral problematisch voor het kampsysteem en de rechtsgang die herzien en hervormd moesten worden. In september 1953 publiceerde de Prokoeratoera een rapport ‘Over de tekortkomingen van educatief en correctioneel werk van correctionele arbeidskampen’. Hierin wordt het mislukken van pogingen om degenen die op grond van de amnestie waren vrijgelaten te herintegreren in de samenleving en op de werkplek. Dit waren voornamelijk gewone criminelen en geen politieke gevangenen. Het meldde dat er amper een dag voorbijging zonder een of meer moorden.280 Deze groep was de keuze van de staat voor de eerste golf vrijgelatenen, en vormde als zodanig het eerste grootschalige contact van de samenleving met degenen die terugkeerden uit de kampen. Dat was voor beide partijen traumatisch. Eén dorp ‘moest al zijn wapens gebruiken om een “Bartholomeusnacht” (bloedbad) te voorkomen en de bandieten te verdrijven.’281 (We mogen aannemen dat deze gebeurtenissen aanleiding gaven tot een zekere vrees voor elke groep die uit ‘de zone’ terugkeerde.) Vervolgens klaagt het rapport dat de ‘correctionele arbeidskampen’ niets correctioneels deden. Het wijst erop dat de criminelen binnen de kampen hun eigen organisaties hadden geschapen. Deze organisaties boden hun onderlinge steun, onderhielden banden met andere criminelen buiten de kampen, en ze werden bedreven in hun eigen vorm van ‘correctioneel onderricht’. Toen ze eenmaal waren bevrijd, bleven ze in hun eigen groepen met hun eigen regels.

De zorg om het beschermen van het grote publiek tegen de gevaren van de georganiseerde misdaad werd nooit uitgebreid tot zorg voor de bescherming van politieke gevangenen in ‘de zone’. Politieke gevangenen werden voortdurend uitgebuit door criminele medegevangenen. Daar kwam bij dat criminelen een hogere status hadden en dat politieke gevangenen doorgaans een hogere werklast kregen. We moeten opmerken dat het ook voorkwam dat politieke gevangenen door hun medegevangenen werden geholpen. Als een blijk van hun vriendschap gaven dieven Semjon Vilensky (zie hoofdstuk 4) een mes als afscheidsgeschenk toen hij werd vrijgelaten.282

De conclusies van het rapport zijn van belang omdat daaruit een bewustzijn blijkt van de noodzaak om ex-gevangenen in staat te stellen terug te keren naar een ‘normaal leven’. (We moeten niet vergeten dat destijds de meeste politieke gevangenen niet de staus van voormalige gevangenen hadden.) Het rapport doet de aanbeveling dat, nadat ze hun straf in wat voor kamp dan ook hebben uitgezeten, ‘burgers van de ussr gevrijwaard zouden moeten zijn van elk soort extra paspoort, werk of andere restricties en de mogelijkheid zouden moeten hebben (met name diegenen die uit concentratiekampen waren bevrijd) om onmiddellijk het gebied van het kamp te verlaten en naar hun woonplaats te gaan’.283 Het voegt daaraan tevens toe dat deze groep nog steeds goed – ze bedoelden waarschijnlijk met argusogen – in de gaten moest worden gehouden.

Het ministerie van Justitie nam enkele van de aanbevelingen over. In oktober 1953 gaf de Raad van Ministers een decreet uit ‘over het terugbrengen van de hoeveelheid verboden steden en plaatsen en lijsten met paspoortbeperkingen’. Het is duidelijk dat politieke gevangenen hier geen profijt van hadden, omdat hun restricties van kracht bleven. Grote steden en een lange lijst van andere plaatsen bleven nog steeds ontoegankelijk voor álle gevangenen die op grond van Artikel 58 waren veroordeeld en wier vonnis niet herroepen was, maar het was een gebaar in de richting van meer bewegingsvrijheid voor sommige ex-gevangenen.284 De leiband werd geleidelijk losser gelaten maar het was een wurgband die op elk moment strak kon worden aangetrokken.

De onlangs vrijgegeven osobaja papka (speciale dossiers) van Chroesjtsjov verschaffen nieuwe informatie over de omvang van de terreur en tevens op de problemen die ontstonden in de beginperiode van de destalinisering. In februari 1954 was het proces in gang gezet waarbij de vijfenzestig correctionele arbeidskampen en de 798 correctionele arbeidskolonies en onderafdelingen van het Goelagsysteem weer van het ministerie van Justitie aan het (naar verluidt gereorganiseerde) ministerie van Binnenlandse Zaken werden overgedragen.285 De eerste stappen waren gezet in de richting van hervorming. Het was nu tijd om de schrikbarende en steeds terugkerende politieke problemen aan te pakken die belichaamd werden door de dokhodjagi (gedoemden) die nog altijd verkommerden in de kampen, de aan hun lot overgelaten weduwen in ballingschap en de wezen van geëxecuteerde ‘vijanden van het volk’.

In 1954 werd op verzoek van Chroesjtsjov een schatting gemaakt van het aantal politieke gevangenen dat nog steeds in de kampen zat. Volgens de gegevens van het ministerie van Binnenlandse Zaken (in een rapport aan Chroesjtsjov) waren in de periode tussen 1921 en 1954 3 777 380 mensen veroordeeld wegens contrarevolutionaire misdrijven door het college van de ogpu, trojka’s van de nkvd, de Bijzondere Raad, het Militaire College, gerechtshoven en militaire tribunalen. Volgens deze bron hadden 642 980 gevangenen de doodstraf gekregen, waren er 2 369 220 veroordeeld tot maximaal vijfentwintig jaar in kampen en gevangenissen en waren er 765 180 mensen in ballingschap.286 Deze getallen zijn misschien geen nauwkeurige weergave van het werkelijke aantal slachtoffers maar zij waren wel de cijfers waarmee de officiële instanties werkten in hun aanpak van de hervormingen.

Aan het begin van 1954 waren er, volgens het aan kameraad N.S. Chroesjtsjov (secretaris-generaal van het Centraal Comité van de cpsu) gerichte document, nog 467 946 gevangenen in de kampen en gevangenissen, die veroordeeld waren wegens contrarevolutionaire misdaden. Verder waren er nog eens 62 462 individuen, die hun straf voor contrarevolutionaire misdaden al hadden uitgezeten, in ballingschap op instructie van de mgb en de Prokoeratoera.287 De rechtmatigheid van de Bijzondere Raad werd eens te meer ter discussie gesteld – en veroordeeld – omdat dit orgaan zaken had onderzocht in afwezigheid van zowel de beschuldigde als getuigen. Het was een understatement om te concluderen dat dit een geweldige gelegenheid schiep voor ‘ernstige verdraaiingen van de sovjetwet’.288

Het rapport stelde de oprichting van een Centrale Commissie voor, die bestond uit een republieksprocureur (als voorzitter), de republieksminister van Binnenlandse Zaken en de republieksminister van Justitie. Deze functionarissen zouden in hun werk moeten worden bijgestaan door kampbeheerders en procureurs. Hun voornaamste taak was de ‘zorgvuldige verificatie van de gronden voor de beschuldiging… van elk individu’ dat door de bovengenoemde instanties was veroordeeld (het college van de ogpu, etc.).289 De conclusies zouden vervolgens moeten worden gepresenteerd aan het hooggerechtshof van de ussr voor de herroeping van vonnissen of ballingschap. Het document was ondertekend door Roedenko, de procureur-generaal, Kroeglov, de minister van Binnenlandse Zaken, en Gorsjenin, de minister van Justitie.

In deze zelfde periode werd het onderzoek naar de stalinistische onderdrukking ook uitgebreid tot mensen die onder ‘speciale vestiging’ vielen – hele nationaliteiten die verbannen waren naar de Kazachstaanse, Oezbeekse, Kirgizische en Tadzjikische ssr, de Komi, Basjkirische en Jakoetische assr, Altai, Krasnojarsk en Khaborovsky Kraj, om maar een aantal van de vestigingsgebieden te noemen. Tot deze nationaliteiten behoorden onder andere etnische Duitsers, Tsjetsjenen, Ingoesjeten, Balkaren, Krimtataren en Kalmukken. Aanbevolen werd dat ze zich vrij zouden mogen bewegen binnen de grenzen van provincies, gewesten en republieken (zonder van woonplaats te veranderen), en dat ze reisjes in verband met hun werk zouden mogen maken naar elke plaats in het land. Hun melding bij de plaatselijke autoriteiten zou beperkt worden tot eens in de drie maanden.290

Op 24 april 1954 werd er een langverwachte stap gezet om het onderdrukkingsmechanisme recht te zetten. De minister van Binnenlandse Zaken en de procureur-generaal vaardigden een bevel uit tot bevrijding uit ballingschap van degenen die tot maximaal vijf jaar waren veroordeeld wegens contrarevolutionaire misdaden. Daartoe behoorden ook gevangenen die op grond van de oekaze van februari 1948 waren veroordeeld. Het aantal mensen dat voor contrarevolutionaire misdaden in kampen en gevangenissen zat, was al enigszins teruggebracht. Op 1 april werd gerapporteerd dat dit er 448 344 waren291 en niet de boven geciteerde 467 946. Mettertijd werd de amnestieregeling uit 1953 uitgebreid tot nieuwe groepen, categorieën of individuen. Bijgevolg werd deze groep bannelingen bevrijd en werden de beschuldigingen tegen hen ingetrokken.292

Een maand later, op 19 mei, werden er in een decreet van de procureur-generaal, de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en de voorzitter van de commissie voor staatsveiligheid (kgb) regels opgesteld voor het onderzoek van strafzaken van individuen die in kampen, kolonies en gevangenissen vastzaten, of die wegens contrarevolutionaire misdaden in ballingschap waren gestuurd. Het decreet nam de procedurele aanbevelingen over die in het februarirapport aan Chroesjtsjov waren gedaan. De commissies waren gemachtigd om besluiten uit te voeren met betrekking tot een grote verscheidenheid aan misdaden en straffen. Hun mandaat omvatte het terugdraaien van beslissingen en de volledige rehabilitatie van beschuldigden, de herclassificatie van het soort misdaad, het verkorten van straffen, de toepassing van de amnestieregeling van 27 maart, het beëindigen van ballingschap, en de bevestiging van eerdere weigeringen om beslissingen of zaken opnieuw te onderzoeken. De beslissingen van de commissies moesten als bindend worden beschouwd voor de zaken van degenen die waren veroordeeld door het college van de ogpu, trojka’s van de nkvd en de Bijzondere Raad. Er konden aanbevelingen worden gedaan voor gevangenen die door gerechtelijke instanties waren veroordeeld, maar de uiteindelijke beslissing lag bij de rechtbanken. In een belangrijke heroriëntatie omtrent de status van gevangenen werden de commissies geïnstrueerd om niet af te gaan op lijsten die het ministerie van Binnenlandse Zaken mogelijk zou verschaffen, maar veeleer om zich te baseren op klachten van gevangenen die bij de Prokoeratoera en de instanties voor de staatsveiligheid waren gemeld. Als extra voorzorgsmaatregel werden kampbeheerders ook geïnstrueerd om klachten en verzoeken van gevangenen naar de centrale, republieks-, gewestelijke of provinciale commissies te sturen.293

In een rapport aan het Centraal Comité uit mei 1954 evalueerde het ministerie van Binnenlandse Zaken de stand van zaken in de kampen en kolonies. Tegen deze tijd waren de maatregelen en procedures voor de vrijlating van gevangenen al ingevoerd en van kracht. Het meirapport is van belang omdat hierin meer humanitaire regels werden aangegeven omtrent de overgang naar de vrijheid. Hierin werd bepaald dat de leiding van de plaats waar gevangenen vastzaten hen moest helpen als ze in de kampen of kolonies of in een van hun bedrijven wilden blijven werken. Bevrijde gevangenen moesten ook vrij transport krijgen naar een gekozen bestemming of naar hun woonplaats, alsook eten of het geld om dat voor de reis te kopen, kleding indien nodig, papieren over hun specialisatie (indien vereist) en de duur van hun dienstverband (stazh). Persoonlijke documenten en kostbaarheden moesten teruggegeven worden. Ten slotte moesten gevangenen een vrijlatingsverklaring krijgen en een kharakteristika (beoordeling) over hun gedrag in het kamp.

Geleidelijk kwam er schot in de pogingen tot hervorming, maar de honderd of meer teams die werden afgevaardigd om de kampen af te reizen, konden de taaklast amper aan.294 Waar het trage liberaliseringsproces voor de autoriteiten misschien vervelend was, was het voor de gevangenen zeer moeizaam. Het was geen verzachtende omstandigheid dat hun bevrijding op handen was. Het gebruik van wapens tegen gevangenen die op grond van Artikel 58 waren veroordeeld en probeerden te ontsnappen werd over het algemeen gerechtvaardigd geacht.295 In juni 1954 namen zeks het kampcomplex in Kengir, Kazachstan, veertig dagen over. De muiterij werd door de autoriteiten met geweld de kop ingedrukt. Volgens Solzjenitsyn werden er ongeveer 700 mensen gedood of gewond.296 Maar volgens de archieven lag het aantal gevangenen dat bij deze opstand werd gedood – vijfendertig in totaal – beduidend lager.297 Het ware aantal slachtoffers ligt misschien ergens daartussenin, maar het is waarschijnlijk dat in dit geval de schatting van de archieven nauwkeuriger is.

Solzjenitsyn beschrijft de kwelling van het wachten op gerechtigheid als hij over de leider van de opstand, Kapiton Koeznetsov, schrijft: ‘Wat vond hij van zijn gevangenschap? In welk stadium stelde hij zich voor dat zijn beroep verkeerde? Hoe lang was het geleden sinds hij had gevraagd om een herziening, toen het bevel tot vrijlating (met rehabilitatie geloof ik) tijdens de opstand uit Moskou kwam?’298 (Koeznetsov werd in augustus 1955 ter dood veroordeeld, maar zijn vonnis werd omgezet in vijfentwintig jaar. In 1960 werd hij vrijgelaten en gerehabiliteerd. Deze bijzondere behandeling kan misschien worden verklaard door het feit dat vlak na de onderdrukking van de opstand Koeznetsov naar het schijnt een bekentenis van drieënveertig pagina’s had geschreven waarin hij een aantal andere gevangenen aangaf die deel hadden uitgemaakt van de ‘kern van de samenzwering’.299)

In een poging de toenemende spanningen in de zone te verlichten en het moreel te stimuleren verspreidden de politieke instanties van de kampen tientallen verschillende kranten met propagandistische artikelen over ‘socialistische concurrentie’, hard werkende zeks, etc.300 Behandeld werden onder andere productie, scholing en cultureel werk in de kampen.301 Daar kwam bij dat het ‘nieuws’ ook doorspekt was met lichte onderwerpen zoals wat de gevangenen-lezers in de jaren dertig en veertig hadden meegemaakt, bijvoorbeeld, het bezoek van goedmoedige beren aan de kampen.302

In overeenstemming met de inconsequenties in het sovjetsysteem verliep de vrijlating in sommige kampen in een slakkengang en was het bevrijdingsproces in andere zodanig versneld dat sommige individuele gevangenen gewoon werden vrijgelaten voordat er enige vorm van recht kon worden gesproken.303 In juni 1954 werd in een ander decreet over de vrijlating van door het Bijzondere Congres veroordeelde bannelingen gesteld dat het werk aan hun vrijlating er binen twee maanden op zou moeten zitten.304 In augustus bepaalde een besluit van het Centraal Comité dat de speciale vestigingsbeperking voor een aantal groepen herroepen moest worden. Hiertoe behoorden onder anderen voormalige koelakken die tijdens de collectiviseringscampagne van 1922-1933 gedeporteerd waren, etnische Duitsers en Duitsers die tijdens de Grote Patriottische Oorlog waren gemobiliseerd voor werk in de industrie.305 Helaas was de geboortestreek van deze bijzondere bannelingen bezet door anderen – voornamelijk Russen – na hun deportatie. De consequenties van het terugsturen van de gedeporteerde nationaliteiten naar een plek die nu door anderen was bezet, had men niet volledig overzien of effectief aangepakt. De spanning die ontstond door de confrontatie tussen twee groepen die recht deden gelden op dezelfde plek, komt tot uiting in een verhaal van Semjon Lipkin met de titel Dekada (Decennium). In één scène wordt een Rus gedood door een Tsjetsjeen tijdens een ruzie in een dancing. Een vrouw die met de gedode Rus in de fabriek werkte vraagt zich hardop af:

Waarom hebben ze de Tsjetsjenen teruggestuurd? Zij willen de huizen terug waarin nu Russen wonen. Zij zeggen dat zij deze huizen hebben gebouwd. Maar het is niet de schuld van ons, de Russen, dat wij deze huizen hebben gekregen. Tsjetsjenen leggen met geweld beslag op de huizen en gooien de spullen van degenen die daar nu wonen naar buiten.306

Haar collega’s zeggen dat deze bandieten ‘op de stalinistische manier’ aangepakt zouden moeten worden. Dat was kennelijk wat er werkelijk aan het begin van de jaren zestig in Grozny gebeurde. (In deze context is het interessant om op te merken dat de meeste van de latere Tsjetsjeense rebellenleiders, bijvoorbeeld Doedajev en Maskhadov, teruggekeerde ex-gevangenen waren.) Hoewel de penibele situatie van deze ex-gevangenen nog meer gecompliceerd werd door elementen van etnische discriminatie, is dit verhaal illustratief voor een aantal van de algemene problemen bij de terugkeerders. Lipkins verhaal gaat niet alleen over de problemen van vooroordelen of zelfs politiek. Het is een algemeen thema over een schaars bestaansmiddel dat door twee groepen wordt opgeëist. Tenslotte hadden er mensen de vrijgekomen woningen, banen en gezinnen van terugkerende ex-gevangenen overgenomen. Er was dus een begrijpelijk verzet tegen het opgeven van zaken die ze in de afwezigheid van hun voorgangers hadden verworven. Toen de ‘geesten terugkeerden uit een wereld die niet mocht bestaan’307, keerden ze terug naar een wereld die niet meer bestond.

Volgens de Chroesjtsjovdossiers, berichtte het ministerie van Binnenlandse Zaken dat er op 1 juli 1954 nog 425 809 gevangenen in de kampen verbleven. Zemskov schat het aantal vrijgelaten politieke gevangenen in 1954-55 op 88 278.308 Het is moeilijk om op precieze cijfers uit te komen doordat sommige politieke gevangenen op grond van andere artikelen geherclassificeerd werden, en derhalve in aanmerking konden komen voor de amnestie van 1953.309 Zo werd Pavel Vasilevitsj Aksjonov (de man van Jevgenia Ginzburg) in 1937 gearresteerd op grond van de Artikelen 58-7 en 11 en veroordeeld tot vijftien jaar in een correctioneel arbeidskamp met inbeslagneming van zijn bezittingen. In september 1954 bepaalde het presidium van het hooggerechtshof in de rsfsr dat activiteiten die voorheen onder Artikel 58-7 en 11 vielen geherclassificeerd werden onder Artikel 109 (misbruik van ambt of positie) van het Wetboek van Strafrecht, waarop een straf van vijf jaar kon staan, zonder verbeurdverklaring van bezittingen. Aangezien het vonnis maximaal vijf jaar was, kon de amnestieregeling worden toegepast. Aldus werd het vonnis van Aksjonov herroepen.310 Deze bepaling van 24 september 1954 hield politieke rehabilitatie in.311

De botsing tussen het rehabilitatie- en het onderdrukkingsproces in 1954-1955

In zijn memoires zei Chroesjtsjov dat hij de dooi vreesde omdat het een vloed zou kunnen worden die het regime zou wegspoelen.312 In 1954 was een aantal hervormingen met betrekking tot gevangenen in gang gezet. Deze waren van invloed op de Goelag, de Prokoeratoera, het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Justitie. Individuele vrijheid en democratische rechten waren nooit het doel van de officiële hervormers. Die streefden eerder naar wat zij ‘socialistische legaliteit’ noemden, een contradictio in terminis die feitelijk kon worden omschreven als een ‘dictatuur zonder massale terreur’.313 Zoals ze in praktijk werd gebracht was de ‘socialistische legaliteit’ socialistisch noch legaal naar westerse regeringsmaatstaven. Het betekende uiteindelijk dat alles wat de overheid deed op bevel zowel legaal als socialistisch geacht moest worden. Er was inderdaad een hervormingsgezinde beweging maar die ging gepaard met zoveel horten en stoten dat zij altijd op het punt leek te staan om pas op de plaats te maken.

Er voltrokken zich veel veranderingen, maar er werd weinig bereikt in de richting van werkelijke hervormingen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een rapport over het werk van de Prokoeratoera van de rsfsr voor 1954 dat ondanks een toegenomen werklast de totale hoeveelheid personeel was teruggebracht tot een derde (evenals bij de Prokoeratoera van de hele ussr).314 Dit hield verband met een algemene reorganisatie, de vorming in de rsfsr van zes nieuwe provincies (territoriale administratieve districten), en de consolidering van posities. Tegelijkertijd werden er onduidelijke en misschien zelfs tegenstrijdige extra maatregelen genomen. In februari 1954 werden de procureurs van de correctionele arbeidskampen (365 posten) onder direct toezicht van de Prokoeratoera van de rsfsr geplaatst in plaats van onder dat van het mvd).315 Dit werd gedaan in een poging om de activiteiten van de organen van de staatsveiligheid en het ministerie van Binnenlandse Zaken te controleren. Het werd noodzakelijk geacht om het ministerie van Binnenlandse Zaken in de gaten te houden omdat was ontdekt dat men daar gevangenen niet naar behoren had omgeschoold en hen slechts als arbeidskrachten had gebruikt. Verder verrichten de partijorganisaties en politieke afdelingen van correctionele arbeidskampen geen politiek werk en was er een ‘aanzienlijke schending van de socialistische legaliteit in het regime en de omstandigheden van de gevangenschap’.316 Bijgevolg instrueerde het Centraal Comité van de partij de Prokoeratoera in maart om ‘de legaliteit te versterken… alsook de toezichtsmethoden van procureurs bij detentiecentra’. Deze instructie was duidelijk een van de pogingen van de staat om zichzelf te rehabiliteren. Er waren al speciale commissies met vertegenwoordigers van het kampbeheer opgezet om te werken aan de gesignaleerde tekortkomingen. De organen van de Prokoeratoera hadden opdracht gekregen om het toezicht op de kampen te verbeteren teneinde de legaliteit te bevorderen en een eind te maken aan de overwegend ‘soepele houding’ ten aanzien van willekeur.317 Het centrale apparaat van de Prokoeratoera en een aantal provinciale procureurskantoren trokken in een heel bescheiden mate nieuw personeel aan in een poging om de erkende ‘grotere hoeveelheid werk’ te ondervangen.318

Het Centraal Comité belastte de Prokoeratoera met het natrekken van de gronden voor hun gevangenschap. De speciale commissies zouden zaken niet meer alleen herzien op basis van ‘formele’ kwalificaties (dat wil zeggen de juiste stempels en handtekeningen). In plaats daarvan zou de herziening gebaseerd worden op de feitelijke toedracht van het misdrijf en de rechtvaardiging van de straf.319

Hoewel het proces was begonnen voordat het Centraal Comité officieel de richtlijn uitschreef, waren de resultaten aanvankelijk mager. Zo werden in één kamp slechts twaalf gevallen van illegale detentie ontdekt, waarop de procureur deze zaken aanvocht en de gevangenen werden vrijgelaten.320 Misschien was de Prokoeratoera bereid om voor de vorm slechts enkele zaken toe te geven. Het is ook waarschijnlijk dat door de reorganisatie en de algemene personeelsinkrimpingen in die periode de kwaliteit en de productiviteit van de Prokoeratoera omlaaggingen. In dit klimaat van inkrimping hadden de bureaucraten reden om zich zorgen te maken over hun baan en hun politieke lot – grote afleidingen bij het ‘intensieve werk’ van het heronderzoeken van zaken. Maar het geringe aantal zaken dat werd verwerkt was niet alleen maar het gevolg van overbelasting of afleiding. Er was een wijd verbreid probleem in de houding van de kampfunctionarissen jegens de gevangenen. Door de overplaatsing van voormalige kampprocureurs naar de Prokoeratoera van de rsfsr werd alleen hun hiërarchie veranderd en niet hun opvattingen of hun politieke oriëntatie. Er is geen informatie over serieuze herstructureringen of zuiveringen in deze plaatselijke onderafdelingen van de Prokoeratoera. Het waren derhalve dezelfde mensen die gisteren nog de gevangenen hadden veracht, belasterd en uitgebuit om in hun ogen goede redenen.321 Nu waren deze functionarissen verantwoordelijk voor de tijdige vrijlating van gevangenen wier tijd erop zat, en voor de uitvoering van de algemene of gedeeltelijke amnestie. Met één pennenstreek – en niet veel meer – moesten deze voormalige mvdprocureurs zich nu jegens de gevangenen gedragen op een manier die totaal in tegenspraak was met hun eerdere opleiding. Daarbij moesten ze heel wat van hun eigen geschiedenis terzijde schuiven. Met ingang van 1 januari 1995 had ongeveer 70 procent van het personeel tien jaar of langer in de Prokoeratoera van het sovjetsysteem gewerkt, waar het de hele periode van naoorlogse politieke onderdrukkingen was gebleven.322 Ze moesten nu zaken heronderzoeken met het oog op de vrijlating van de gevangenen in plaats van de verlenging van hun gevangenisstraf – onder de gegeven omstandigheden een bijzonder moeilijke taak.

Tijdens de destaliniseringsperiode rond het midden van de jaren vijftig was de houding van de staat jegens politieke gevangenen (de latere terugkeerders) in het gunstigste geval ambivalent, en in het ergste geval destructief. We kunnen zien hoe dit tot uiting kwam in de manier waarop er recht werd gedaan. Werknemers van de Prokoeratoera waren niet alleen overwerkt, overbezorgd en overdadig repressief, maar ook niet voldoende gekwalificeerd om gerechtelijke beslissingen te nemen. (Peter Solomon schrijft over de opleiding van juridische functionarissen aan het eind van de Stalintijd en stelt vragen bij het soort juristen dat deze opleverde, aangezien velen van hen door middel van correspondentie hun titel verkregen. Hij betoogt dat ze iets van de wet afwisten maar niet bezield waren met een ‘betrokkenheid bij het juridische proces of de legaliteit, die hen in staat had kunnen stellen om bureaucratische en politieke pressie bij hun werk te weerstaan’.323 Pas in mei 1955, toen het destaliniseringsproces al twee jaar aan de gang was, bepaalde een decreet van het presidium van de Opperste Sovjet dat nieuwe procureurs een hogere juridische opleiding moesten hebben.324 Het decreet kwam voor een aantal gevangenen te laat. In 1954 en 1955 was het opleidingspeil van het personeel van de Prokoeratoera als volgt: slechts 45,2 procent van de werknemers van de Prokoeratoera van de rsfsr had een hogere juridische opleiding, 42,5 procent had slechts een rudimentaire kennis van de wet en de rest had helemaal geen juridische opleiding.325 Niet alleen begrepen ze niet veel van wat er nu van hen werd verwacht, maar wat ze wel begrepen beviel ze niet omdat het tegen hun eerdere ervaring inging. En dit waren de mensen aan wie de beslissing over het lot van de gevangenen en de uitvoering van het rehabilitatieproces waren toevertrouwd. Maar vanuit het perspectief van het hele sovjetsysteem waren de inefficiëntie en de incompetentie van het personeel in het toezicht op het rehabilitatieprogramma misschien irrelevant, omdat het onderdrukkingsmechanisme nog steeds met enige regelmaat voor nieuwe veroordelingen zorgde. Tijdens de ‘dooi’ in het midden van de jaren vijftig werd de populatie politieke gevangenen ook aangevuld doordat sommige die werden vrijgelaten plaats maakten voor anderen (zie de statistieken over gevangenisstraf voor politieke vergrijpen in de jaren vijftig in hoofdstuk 1).

Bij die gevangenen wier straf werd bevestigd, moest de Prokoeratoera toezicht houden op hun tewerkstelling in de gevangenis. Die moest dienen ter heropvoeding en om een vaardigheid te leren. Bepaalde categorieën gevangenen/werkkrachten moesten ook regelmatig een medische controle ondergaan. Het een en ander liep vaak niet zoals het zou moeten gaan. In een kamp in de provincie Tsjita werd ontdekt dat gevangenen in de geïndiceerde arbeidscategorie 50 procent minder medische zorg kregen dan wettelijk was voorgeschreven.326

De Prokoeratoera was ook gemachtigd om de leefomstandigheden van gevangenen te inspecteren. Omdat van de meeste gevangenen verwacht kon worden dat ze een aantal jaren in het kamp doorbrachten, moesten ze ‘het recht hebben om een afzonderlijke slaapplaats te eisen in een ruimte met een normale temperatuur, slaapbenodigdheden hebben [vermoedelijk lakens en zo], normaal voedsel en rustgelegenheid hebben na het werk’.327 Vanwege een aantal incidenten waarbij gevangenen door criminelen werden verwond, moesten degenen die als bijzonder gevaarlijke criminelen waren geïdentificeerd worden gescheiden van de anderen.

Ondanks de instructies van het Centraal Comité genoten de kampbeheerders een aanzienlijke mate van autonomie en bleven velen problemen aanpakken op hun oude repressieve manier. Er was weinig toezicht en ieder kamp was daarom betrekkelijk vrij om een loopje met de regels te nemen. In een regio waren slechts 974 (of 15 procent) van de klachten gericht aan andere departementen waar ze misschien een meer open oor hadden kunnen vinden.328 De klachten waren onder andere een gebrek aan medische verzorging, het inhouden van het loon van gevangenen, enzovoort. Doorgaans werden deze klachten naar het Goelagmvd van de ussr gestuurd (het centrale beheer van de kampen), die niets deed om te verifiëren of ze gegrond waren. Dezelfde problemen met een gebrek aan toezicht op klachten van gevangenen werden aangetroffen in zulke ver uiteengelegen, belangrijke centra van het kampennetwerk als de provincie Archangelsk en de Mordovische assr. Zoals in een officieel rapport werd gesteld: ‘In de provincie Archangelsk vinden dezelfde praktijken plaats als in het centrale apparaat, dat wil zeggen, de meeste klachten worden naar de beheerders van het correctionele arbeidskamp gestuurd tegen wie ze zijn gericht en worden niet nagetrokken. Vorig jaar viel in de Mordovische assr 24 procent van de klachten in deze categorie.’329 De klachten van de gevangenen gingen dus regelrecht naar de beschuldigden!

Hoewel hervorming aan de top het officiële beleid was, werd zij op lagere niveaus officieus belemmerd. Het bureaucratische middenkader dat geïndoctrineerd was volgens het oude systeem van onderdrukking, verzette zich tegen verandering en bevond zich in een goede positie om elke werkelijke hervorming in het systeem tegen te gaan. Hier kon men een procedureel doolhof creëren dat de pogingen van gevangenen om te krijgen wat hun toekwam verijdelde, en dikwijls deed men dat ook. Maar de belemmeringen voor de hervorming kwam niet alleen voort uit bureaucratische afweermechanismen en passief verzet. Het systeem zelf was ook een obstakel. Kafka zou zich niet hebben verbaasd. In Het Proces gebruikte hij de metafoor van het juridische systeem om een klakkeloze, mechanische sociale organisatie te beschrijven, die er meer op was ingericht om dingen op de juiste manier te doen dan om het juiste te doen. Het was het proces als product. Met vooruitziende blik beschreef hij de sovjetautomaat die zichzelf gaande houdt, zijn eigen wetten gehoorzaamt, weinig tot geen zelfcorrigerend vermogen heeft en niet ontvankelijk is voor correcties van buitenaf. Dientengevolge verschoof de status van gevangenen van absoluut onrecht in de tijd van de onderdrukking naar relatief onrecht in de tijd van de ondoeltreffende hervormingen. Vertraagd recht was onthouden recht.

Om al deze redenen was er onder Chroesjtsjov geen beduidende verbetering in de kampomstandigheden. In het tweede kwartaal van 1954 konden er in de Goelag nog steeds ‘ernstige schendingen van de wet’ worden aangetroffen. Een van de meest voorkomende voorbeelden was het bijeenbrengen van moordenaars, bandieten en andere gevaarlijke criminelen met mensen die voor minder gevaarlijke misdrijven waren veroordeeld.330 Door dergelijke manipulaties vond het kamppersoneel manieren om gevangenen nog verder te straffen. Daar kwam bij dat de woonverblijven vuil waren, dat gevangenen in hun kleren sliepen, dat er onvoldoende medicijnen waren en dat er te weinig medische beoordelingen waren om vast te stellen of patiënten/gevangenen in aanmerking kwamen voor vrijlating op medische gronden.331 Er werd officieel erkend dat de medische zorg in de correctionele arbeidskampen ontoereikend was. De werkomstandigheden waren ook nauwelijks verbeterd. Zo kregen vrouwen nog steeds zwaar werk toegewezen hoewel dat officieel verboden was.332

In een document van de Prokoeratoera van de rsfsr uit december 1954 wordt erkend dat er ondanks alle pogingen tot verandering veel hetzelfde was gebleven. ‘Grove schendingen van de wet’ met betrekking tot de omstandigheden waaronder mensen werden vastgehouden konden nog steeds worden aangetroffen. Gevangenen die reeds wettelijk waren bevrijd, werden nog steeds vastgehouden, sommige barakken werden onbewoonbaar geacht en gevangenen hadden dikwijls gebrek aan fundamentele levensbehoeften. Terwijl zij verkommerden, maalden hun klachten traag door de molens van het formele herzieningsproces. In de penibele situatie van de gevangenen kwam nauwelijks verbetering doordat de regering een oogje dichtkneep voor de aanhoudende wanpraktijken. Het document komt tot de onverschillige conclusie dat de procureurskantoren van de republieken niet hun werk deden bij het begeleiden en controleren van het werk van de kampprocureurs.333 (Deze laatsten waren ondergeschikt aan de eersten die op hun beurt ondergeschikt waren aan de algemene Prokoeratoera van de ussr.) De uitvoering van de hervormingen was derhalve van meet af aan een tot mislukken gedoemde onderneming vanwege de tegenwerking op lagere organisatieniveaus, gebrek aan bereidheid om de hervormingen af te dwingen op hogere niveaus en de logheid van de bureaucratische kolos.

De wisselvallige vorderingen in de richting van hervorming kunnen verder verklaard worden door het feit dat de Prokoeratoera uitdrukkelijk was belast met een tweevoudige missie. Aan de ene kant had men daar de opdracht om zaken te herzien aangaande hun legaliteit; aan de andere kant moesten, zoals in een instructie wordt gewaarschuwd, functionarissen niet vergeten dat ‘tegelijk met de rehabilitatie van diegenen die ten onrechte waren beschuldigd van contrarevolutionaire misdrijven, de strijd met de werkelijke vijanden van de sovjetstaat niet zou moeten verslappen’.334 Er heerste nog steeds een crisismentaliteit waarbij de bedreiging van het staatsbestel eerder van de kant van de gevangenen leek te komen dan van degenen die hen ten onrechte gevangen hadden gezet. Een teken van het repressieve klimaat in die tijd was dat Stalins tegenstanders, zoals Boekharin, in deze jaren niet voor herziening in aanmerking kwamen. Procureurs moesten op hun hoede zijn bij hun herziening van zaken, opdat ze geen ‘echte’ contrarevolutionairen vrijlieten. In het klimaat van die tijd mochten kampfunctionarissen zulke richtlijnen interpreteren als ruggensteun voor verdere onderdrukking. Uiteindelijk waren juridische sovjetfunctionarissen verantwoording verschuldigd aan ‘hun bureaucratische en politieke meesters’ en niet aan het ‘publiek of de waarden der objectiviteit’.335

Laten we door ons op bepaalde provincies en steden te richten onderzoeken hoe in 1954 en 1955 de Prokoeratoera haar onderdrukkingsmechanisme ten dele bijstelde, terwijl ze tegelijkertijd het staatssysteem bleef dienen. Een rapport van het eind van 1955 van het provinciale procureurskantoor van Tomsk voert een aantal zaken aan waarvan de herziening niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had plaatsgevonden. Het herzieningsproces werd in gang gezet door klaagbrieven die door de gevangene of zijn familieleden aan de kgb-afdeling in Tomsk waren gestuurd. De verklaring die voor de vertraging werd gegeven is informatief omdat daaruit de inherente en misschien welbewuste inefficiëntie van het systeem blijkt. Het excuus voor de vertraagde rechtsgang was dat er een personeelsgebrek was. Slechts zes mensen hadden tot taak om vijfendertig ‘archiefonderzoekszaken’ af te handelen, waarbij het om enkele honderden mensen ging. Daar kwam bij dat hun taak verder werd bemoeilijkt door het feit dat het voor elke zaak noodzakelijk was om andere zaken te vinden om de getuigenissen te verifiëren. Kennelijk bevatten de dossiers alleen kopieën van de desbetreffende andere zaken; de originelen – die noodzakelijk waren om verder te gaan met het werk – werden in Moskou en andere provincies bewaard.336

In de provincie Tsjita werden tussen juni 1954 en november 1955 980 zaken onderzocht waarbij 1646 individuen waren betrokken die veroordeeld waren voor contrarevolutionaire misdaden. Ongeveer een derde (365 zaken of 37 procent) achtte men rechtmatig veroordeeld. De andere twee derde (615 zaken of 63 procent) werd onrechtmatig verklaard. Dit leidde in 150 zaken tot volledige rehabilitatie voor 296 mensen, terwijl nog eens 362 gevangenen strafvermindering kregen. Ongeveer 137 personen werden geherclassificeerd zodat ze onder de amnestiewet vielen. Zij werden vrijgelaten en hun vonnis vernietigd. Zeven mensen werden bevrijd uit ballingschap. Vanwege dit ‘grote aantal verdaagde zaken’ verklaarde het procureurskantoor van de provincie Tsjita dat er ‘grove schendingen van het sovjetrecht werden toegelaten tijdens het onderzoek door de organen van de staatsveiligheid en tijdens de gerechtelijke herziening van deze zaken’.337

Uit de in dit rapport gepubliceerde conclusies blijkt dat een aantal functionarissen probeerde om zich te distantiëren van wanpraktijken in het verleden. In de loop van dit onderzoek ‘ontdekten’ zij dat er illegale ondervragingsmethodes waren gebruikt terwijl arrestaties en beschuldigingen waren gebaseerd op vervalste documenten, dat er tot elke prijs bekentenissen werden losgepeuterd en dat er maximale straffen werden gegeven, ongeacht het wetsartikel op grond waarvan de gevangene was veroordeeld.338 Ondanks de erkenning dat deze praktijken wijd verbreid waren, werd 37 procent van de vonnissen bekrachtigd door het procureurskantoor van de provincie Tsjita.

Zij stonden niet alleen in hun ‘waakzame’ gedrag. In 1955 werden in de provincie Stalingrad 2181 klachten van politieke delinquenten onderzocht, waarvan er 360 strafvermindering kregen, 121 amnestie kregen en zestien uit ballingschap werden vrijgelaten. 1602 vonnissen werden echter bevestigd bij hun herziening.339 Het feit dat ongeveer driekwart van de veroordelingen in deze provincie door de post-Stalin Prokoeratoera gerechtvaardigd werd geacht, hoewel velen van de politieke onderdrukking afwisten, suggereert dat er weinig was veranderd. In de provincie Astrachan werden met ingang van januari 1955 de vonnissen van 196 van de 407 gevangenen die daar vastzaten wegens contrarevolutionaire misdaden bij hun heronderzoek bevestigd.340 In diezelfde maand werden er in de provincie Balasjov eenenvijftig van de negenenzeventig beroepsaanvragen van gevangenen verworpen bij hun herziening.341 In de provincie Leningrad werden aan het begin van 1955 van de 2869 politieke zaken 1622 vonnissen bevestigd bij hun heronderzoek.342 In de provincie Rostov kwam de commissie van het procureurskantoor tussen juni 1954 en januari 1955 achttien keer bijeen om zaken te herzien waarbij 1709 personen waren betrokken die wegens contrarevolutionaire misdaden waren veroordeeld. Bij slechts 56, ofwel 3,2 procent, van hen werd het vonnis vernietigd met volledige rehabilitatie.343 En zo ging dat overal. Stalin was dood maar het stalinisme leefde voort in de functionarissen die met de hervormingen waren belast.

De in hoofdstuk 2 opgemerkte geneigdheid tot beschuldigingen aan het eind van de jaren veertig en het begin van de jaren vijftig bleef het rechtssysteem beheersen. Vrijspraken werden gezien als een stigmatisering voor het systeem, omdat de instantie die verantwoordelijk was voor de toepassing van het recht (de Prokoeratoera) in diskrediet werd gebracht door een ongegronde aanklacht.344 Hoewel het misschien niet verbaast dat er vanaf 1949 een actieve campagne werd gevoerd tegen vrijspraken, blijkt uit de bovengenoemde zaken dat functionarissen in de post-Stalinperiode eveneens onder druk stonden om vrijspraken te voorkomen.345 Een vernietigd vonnis vanwege een ongegronde aanklacht riep de vraag op naar de verantwoordelijkheid en uiteindelijk de schuldvraag. De schuldvraag zou de komende decennia de sovjet- en post-sovjetpogingen om in het reine te komen met het stalinistische verleden blijven achtervolgen (zie hierna en de hoofdstukken 5 en 7).

Er waren ook banalere, typische sovjetredenen voor de vertraging van veel beroepsprocedures. Veel zaken konden niet herzien worden omdat de vereiste lijsten uit de detentiecentra niet aan de herzieners waren overlegd of te laat aankwamen. Bij het procureurskantoor van de provincie Ivanovo werd geklaagd dat het werk alleen op klachten van gevangenen gebaseerd kon worden, omdat de vereiste gevangenenlijsten er nog niet waren.346 In de provincie Kostroma wachtten 250 tot 300 strafzaken op herziening, die zonder deze lijsten echter niet in behandeling konden worden genomen.347 In een brief uit januaria 1955 aan de Prokoeratoera van de rsfsr stelde de procureur van de provincie Kuibysjev: ‘Het is moeilijk om iets met zekerheid te zeggen over de vraag of het kampbeheer [verantwoordelijk is voor de vertraging van het proces door] deze gevangenenlijsten achter te houden die door de commissie onderzocht moeten worden.’348 De procureur van de republiek Jakoet aarzelde om iemand te beschuldigen. In de Jakoetische assr was bij dertig van de 223 aanvragen voor herziening het vonnis herroepen met volledige rehabilitatie. De procureur van Jakoet klaagt: ‘Aan de eisen van het besluit van mei 1954 [aangaande het heronderzoek van strafzaken van contrarevolutionairen] met betrekking tot de gevangenenlijsten van detentiecentra wordt onbevredigend voldaan door de detentiecentra.’349 Er was duidelijk een discrepantie tussen het officiële beleid en de praktijk ten aanzien van de gevangenen in de stalinistische kampen. Functionarissen die op luide toon de behoefte aan hervormingen verkondigden, gaven blijk van een heel andere houding toen ze de vernietiging van zo veel vonnissen verwierpen. Verder werden de bevrijdings- en rehabilitatiepogingen belemmerd doordat kampbeheerders niet de benodigde documenten overlegden. Naar het schijnt was deze ambivalentie inherent aan het systeem. We kunnen aannemen dat deze dubbelheid op alle niveaus van de samenleving doorwerkte. De hervormingen waren in gang gezet maar stokten voortdurend omdat veel van degenen die met de uitvoering ervan waren belast er niet in geloofden.

Ondanks dit alles was er veel wat erop wees dat het systeem probeerde om zich te beteren. In deze periode waren er gevallen dat er individuen werden gearresteerd, veroordeeld, gevangengezet en vervolgens vrijgelaten bij gebrek aan goede gronden. Zo werd een van deze latere arrestanten op 30 oktober 1954 gevangengezet met het fiat van de hulpprocureur van Leningrad omdat hij ervan werd verdacht dat hij in 1952-53 drie anonieme antisovjetbrieven had geschreven en die naar het Centraal Comité en het Comité van Radioinformatie had gestuurd. Tijdens zijn ondervraging noch voor het gerecht gaf de beschuldigde zijn schuld toe. De rechtbank baseerde zijn vonnis louter en alleen op de conclusies van handschriftdeskundigen. De Prokoeratoera van de rsfsr en het hooggerechtshof van de rsfsr erkenden echter dat de mening van deskundigen niet als hard bewijs kon worden beschouwd en de zaak werd verdaagd. Op 16 maart 1955 stuurde de Prokoeratoera van de rsfsr een brief naar de procureur van Leningrad, waarin werd gesteld dat er in dit naar de procureur van Leningrad, waarin werd gesteld dat er in dit 10 niet op de beschuldigde kon worden toegepast.350
Een ander geval was dat van een man die in mei 1953 tot een gevangenisstraf van tien jaar werd veroordeeld op grond van Artikel 58-10 vanwege het verspreiden van antisovjetopruiing in zijn kennissenkring van 1949 tot 1953. Er werd vastgesteld dat de kgb zijn gezag had misbruikt. Het vonnis werd in juni 1955 herroepen en de gevangene werd vrijgelaten.351 Bij een aantal zaken die in deze periode werden herzien werd beseft en erkend dat er onwettige methodes waren gebruikt om tijdens de ondervraging een bekentenis te verkrijgen.352

In deze zelfde tijd waren er enkele gevallen waarbij de noodzaak van vrijlating werd aangetoond maar dat door de autoriteiten niet wenselijk werd geacht. Er waren andere manieren om een gevangene uit het kampsysteem te krijgen en hem niet in de samenleving te laten terugkeren, zoals opname in psychiatrische ziekenhuizen. De forensische psychiatrie zou in de daarop volgende jaren (vanaf de jaren vijftig tot de jaren tachtig) een van de verfijnde (en regelmatig gebruikte) onderdrukkingsmiddelen worden tegen ‘politieke delinquenten’. G.I. Boetov werd in september 1952 gearresteerd door de mgb van de autonome provincie Adyge. Hij werd op grond van Artikel 58-10 veroordeeld omdat hij ervan werd verdacht dat hij systematisch in aanwezigheid van kennissen uiting had gegeven aan agitatie met een antisovjetkarakter. Volgens de tenlastelegging beweerde Boetov dat een oorlog tussen de ussr en de kapitalistische landen onvermijdelijk was en dat de Sovjet-Unie zou verliezen. Het presidium van de Opperste Sovjet van de rsfsr vernietigde in oktober 1955 het vonnis en liet de zaak opnieuw onderzoeken in de fase van het vooronderzoek en liet het vooronderzoek van de zaak opnieuw onder de loep nemen. Het presidium van het hooggerechtshof bepaalde dat Boetov een forensisch psychiatrisch onderzoek moest ondergaan. Boetov werd naar het Serbsky-instituut gestuurd.353

Een bekendere zaak die door Peter Reddaway en Sidney Bloch wordt beschreven brengt aan het licht dat deze praktijken naar het schijnt van bovenaf werden goedgekeurd. Een partijlid, Sergej Pisarev, had in 1953 openlijk kritiek op de geheime politie vanwege het verzinnen van het artsencomplot. Hij werd gearresteerd, eerst naar het Serbsky-instituut gestuurd en vervolgens voor achttien maanden naar het psychiatrisch ziekenhuis van de gevangenis van Leningrad. Op deze plaatsen was hij getuige van een aantal opzettelijk foute diagnoses. Na zijn terugkeer voerde hij een campagne voor de afschaffing van dit misbruik van de wetenschap, waarbij hij de hulp inriep van het Centraal Comité van de partij. Een onderzoekscommissie werd in het leven geroepen om het Serbsky-instituut en de psychiatrische ziekenhuizen van Leningrad en Kazan door te lichten. Het lijkt erop dat Pisarevs observaties door de bevindingen van de commissie werden bevestigd, omdat zij door de partij werden genegeerd. Reddaway en Bloch, pioniers in het onderzoek naar dit verschijnsel, verschaffen inzicht in de motieven: ‘de inherente voordelen van op psychiatrie gebaseerde onderdrukking, met name het discreet tot zwijgen brengen van dissidenten zonder toevlucht te moeten nemen tot een groot proces of overduidelijk verzonnen beschuldigingen, spraken Chroesjtsjov waarschijnlijk aan in zijn pogingen om het sovjetregime een nieuw gezicht te geven.’354

Het misbruiken van de psychiatrie om politieke dissidenten vast te houden in inrichtingen lijkt onder Lenin te zijn begonnen355 en werd onder Stalin voortgezet.356 Sommige van de gevangenen aan het eind van de jaren dertig waren echter werkelijk gebaat bij deze praktijk. Ziekenhuizen hadden over het algemeen een lichter regiem dan de kampen en voor diegenen die alleen werden doorverwezen voor ‘de mening van een deskundige’ waren er zelfs gevallen waarbij psychiaters verklaarden dat de gevangene nachtelijke ondervragingen, isolatie, enzovoort, niet kon verdragen.357 In de loop der jaren veranderde de officiële sovjetpsychiatrie steeds meer van karakter in haar aanpassing aan politieke invloeden, maar dit proces valt buiten het bestek van dit boek. Het systeem had veel onderdrukkingsmethodes. Hoewel de staat luid de lof zong van haar pogingen om zich te bevrijden van de erfenis van de stalinistische Goelag, was zij tegelijkertijd bezig met het verder ontwikkelen van het misbruik van de psychiatrie voor strafdoeleinden.

Het is moeilijk uit te maken hoeveel van de vertraging in de hervormingen te wijten was aan officiële slapheid aan de top, onofficieel verzet onder aan de ladder, of medeweten aan de top met heimelijke verstandhouding onder aan de ladder. Wat we wel weten, is dat functionarissen van hogere departementen (althans op papier) kritiek hadden op het werk van hun regionale ondergeschikten. Als ze oprecht waren zouden ze in het gunstigste geval moeten worden omschreven als wanpresteerders. In 1955 werd bij inspecties van het onderzoekswerk van regionale, provinciale en gewestelijke organen van de Prokoeratoera vastgesteld dat pogingen tot heronderzoek van zaken van contrarevolutionaire delinquenten nog steeds onbevredigend waren.358 Inefficiëntie, gebrek aan initiatief en passiviteit werden aangevoerd als redenen voor de nalatigheden. Hoewel van hulpprocureurs werd verwacht dat ze deelhadden aan de herziening van contrarevolutionaire strafzaken, beweerde het rapport dat de hulpprocureur van de provincie Tsjeljabinsk geen deel had aan de herziening van ook maar een van de drie zaken die in behandeling waren. In de provincie Tsjkalov had de hulpprocureur niet alleen geen deelgehad aan het onderzoek van een ingediende zaak, maar wist hij zelfs niet dat de zaak herzien werd.359 De onregelmatige deelname van andere hulpprocureurs werd terecht opgemerkt door de onderzoekers: ‘Het bewijs dat sommige procureurs hun verantwoordelijkheden [louter] formeel opvatten kan gevonden worden in het feit dat in een aantal protocollen van zaken staat geschreven dat ze door de procureur waren “gelezen”.’360

In een rapport van de Prokoeratoera van de rsfsr van oktober 1955 wordt geëist dat de procureurskantoren van provincies, gewesten en autonome republieken, alsook die van Moskou en Leningrad, aanzienlijk beter werk leveren met het heronderzoek van contrarevolutionaire strafzaken. Het gaat in op het kafkaëske doolhof van procedures en beweert dat er te veel zaken zijn waarbij de onderzoekers zich op kleine details concentreren in plaats van op de werkelijke hoofdzaken, en dat de wettelijk vastgestelde termijnen voor het heronderzoek nog steeds worden overschreden.361 Deze en dergelijke wanpraktijken worden ook opgemerkt in documenten van het begin van 1956.362

Sommige gevangenen stuurden, gefrustreerd door de inadequate plaatselijke vrijlatings- en rehabilitatiepogingen, hun beroepsaanvragen rechtstreeks naar functionarissen in Moskou en zelfs naar de voorzitter van het presidium van de Opperste Sovjet, K.E. Vorosjilov. Sommigen werden daartoe zelfs aangemoedigd. Er was de zaak van een man die een aantal jaren als vrije werknemer in een correctioneel arbeidskamp had gewerkt nadat hij in 1941 zijn straf had uitgezeten. Zijn verhaal bevestigt de door een auteur gegeven definitie van een terugkeerder: ‘een semi-vrij iemand met een verdacht ogend paspoort.’363 Deze man had naar het schijnt per vergissing een paspoort zonder beperkingen gekregen. In 1954, meer dan twaalf jaar na zijn vrijlating, werd hij opgeroepen door de plaatselijke politie en ondervraagd over hoe het mogelijk was dat hij een paspoort zonder ‘mintekens’ had. Er werd vastgesteld dat men twaalf jaar eerder een vergissing door de vingers had gezien, en dat het ‘schone’ paspoort van deze terugkerende ex-gevangene vervangen moest worden door eentje met beperkingen. Verder merkten de bureaucraten op: ‘als je tot vijf jaar was veroordeeld, had je onder de amnestie kunnen vallen, maar je hebt zes jaar gekregen, en dus kunnen wij hier niets aan doen. Ga naar het presidium van de Opperste Sovjet, zij zijn de enigen die hierover kunnen beslissen.’364 Zijn vonnis werd uiteindelijk vernietigd, maar het bureaucratische apparaat dat een dergelijke dwaasheid in het leven had geroepen en in stand hield bleef bestaan.

Voor velen werd de kampervaring iets wat geduld moest worden als een acceptabele levenswijze of een acceptabel beleid van de overheid. De langdurig gestrafte Vasili Petrovitsj Barkhanov bracht zeventien jaar in gevangenschap door in het correctionele arbeidskamp in Norilsk voordat hij in ballingschap werd gestuurd. Zijn vrijlating in deze fase verliep zeer traag. In een brief uit zijn ballingschap in Norilsk van november 1954 schreef de ex-zek dat hij strafvermindering kreeg omdat hij goed had gewerkt en dat hij voor het eind van zijn straftijd (na zeventien jaar!) op zijn zesenvijftigste werd vrijgelaten. ‘Het was alsof ik opnieuw geboren werd,’ schrijft hij aan een invloedrijke vriend, ‘alles was nieuw voor me, zelfs bussen. Ik loop nog steeds rond in kampkleren. Ik moet weer wat spullen aanschaffen… Maar ik ben blij dat de partijleiding en de regering het land over het leninistische pad leiden en dat mijn leven niet tevergeefs is geweest.’365 Het is interessant om op te merken dat deze gevangene ondanks het feit dat hij zeventien jaar van zijn vrijheid was beroofd – of misschien wel juist daardoor – nog steeds zijn vertrouwen in het systeem uitsprak.

Barkhanov vroeg of zijn vriend deze brief wilde doorsturen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken. Hij verzocht daarin om rehabilitatie en toestemming om uit Norilsk vrijgelaten te worden zodat hij herenigd kon worden met zijn familie, die hij niet had gezien sinds de dag van zijn arrestatie in 1938. Hij vroeg toestemming om zich bij zijn vrouw te voegen in een dorpje op 150 kilometer afstand van Leningrad en voegde daaraan toe dat er binnen een straal van vijftig kilometer van zijn huis geen belangrijke onderneming was gevestigd. Hij verklaarde dat zijn vrouw en zijn ouders niet bij hem in het noorden konden gaan wonen vanwege het barre klimaat. Zijn vriend stuurde de brief door naar Moskou. Ook schreef de vrouw van de ex-gevangene een direct aan Vorosjilov gericht verzoekschrift. Vanaf zijn eerste verzoek duurde het negen maanden voordat Barkhanov eindelijk in augustus 1955 werd vrijgelaten uit ballingschap. Zelfs met de tussenkomst van functionarissen in Moskou duurde het zo lang omdat de documenten van zijn zaak uit het archief van de Prokoeratoera van de ussr waren verwijderd.366 Voor degenen zonder hooggeplaatste vrienden duurde het nog veel langer.

Tussen januari en juli 1955 werden ongeveer 165 verzoeken van gevangenen tot vernietiging van hun vonnis naar het presidium van de Opperste Sovjet van de rsfsr gestuurd en ingewilligd. Veel van deze beroepsaanvragen werden gemotiveerd door het verlangen om naar huis terug te keren, of op de behoefte aan werk, dat heel moeilijk te krijgen was als ze niet onschuldig werden verklaard. Voor een aantal van de Artikel 58’ers luidde het standaarddocument als volgt: ‘hij [of zij] is terecht veroordeeld’, of ‘de criminele activiteiten zijn correct gecategoriseerd. Maar gezien het feit dat [deze persoon] afkomstig is uit de boeren- [of arbeiders]klasse, geen strafblad heeft, en op dit moment een goede kharakteristika heeft, heeft de Prokoeratoera van de rsfsr geen bezwaar tegen de vernieting van het vonnis.’367 Het is opmerkelijk dat het document niet de toepasbaarheid van Artikel 58 of de schuld van het slachtoffer betwist. Het omzeilt deze vragen domweg en stelt de Prokoeratoera voor als een vergevingsgezinde weldoener. Niettemin moest een aantal van deze mensen tot het eind van de jaren tachtig op rehabilitatie wachten.368

Op dit moment waren terugkerende ex-gevangenen niet in een positie om al te veel eisen te stellen. Ze moesten tevreden zijn met elke concessie die ze konden krijgen, ongeacht of er werkelijk recht werd gedaan. Een ex-zek die als student was gearresteerd wegens antisovjetopruiing en in 1951 was vrijgelaten, legt uit waarom hij er behoefte aan had dat hij onschuldig werd verklaard en zijn burgerrechten terugkreeg: ‘De schaduw van mijn schandelijke verleden achtervolgt me overal. Ik kan geen lid van een vakbond zijn, ik kan niet stemmen, ik kan geen hogere opleiding krijgen of de privileges van andere arbeiders genieten…’369 De procureur besloot dat er geen redenen waren om het vonnis te betwisten, omdat het gerechtvaardigd was. Dat gezegd zijnde had hij er geen bezwaar tegen om de burgerrechten terug te geven en het vonnis te vernietigen. In sommige bijzondere gevallen werd bij het verzoek om herroeping van een vonnis vastgesteld dat de gevangene ten onrechte was veroordeeld omdat er geen misdrijf was gepleegd.370 Er waren zelfs gevallen waarbij hoge functionarissen persoonlijk betrokken raakten. Roedenko, de procureur-generaal van de ussr, schreef aan Vorosjilov ten gunste van een terugkerende ex-gevangene die verzocht om uit ballingschap te worden vrijgelaten. Hij stelde dat diens vonnissen uit 1939 en 1949 ongegrond waren geweest. Vervolgens werd de exgevangene uit zijn ballingschap bevrijd.371 Dat zijn echter zeldzame gevallen. Wat je een ambivalent pardon zou kunnen noemen kwam vaker voor. Het rechtssysteem van de Sovjet-Unie probeerde een wankel evenwicht te bewaren tussen pogingen om een aantal van de wanpraktijken uit het verleden recht te zetten en ontkenningen dat het systeem fout zat. Hoewel de acties die van officiële zijde werden ondernomen juist waren – het herstel van burgerrechten, enzovoort – namen die de vorm aan van gratie voor misdadigers. De reden voor deze benadering was misschien een poging van de kant van de autoriteiten om de fundamentele juridische vraag te omzeilen: als al deze mensen die verzoeken indienden en jaren in arbeidskampen hadden verkommerd voor hun politieke vergrijpen geen misdadigers waren, wie of wat was dat dan wel?

Afgezien van alle andere belemmeringen voor de terugkerende ex-gevangenen was er nog een bureaucratisch obstakel. In tegenstelling tot andere obstakels die zich op lagere niveaus in het systeem voordeden, kwam dit van het hogere echelon. Tegen het eind van 1955 stuitten de ex-zeks die erin geslaagd waren om hun vonnis te laten vernietigen en hun burgerrechten terug te krijgen op een nieuw probleem. Dit was de dubbelheid die voortkwam uit het feit dat de twee helften van het hervormingssysteem niet met elkaar communiceerden. Naar het schijnt gaf het hooggerechtshof van de ussr noch dat van de rsfsr verklaringen af waaruit de rehabilitatie van een slachtoffer bleek. Zulke ‘heilige documenten’372 waren heel belangrijk, zo niet de belangrijkste tastbare zaak die noodzakelijk was voor herintegratie in het ‘normale’ sovjetleven. Wanneer de rechtbanken meedeelden dat een zaak was verdaagd, impliceerde dat dat de voormalige gevangene was gerehabiliteerd. De rechtbanken stuurden echter niet een dienovereenkomstige spravka (verklaring) mee. Exgevangenen klaagden bij het plaatselijke mvd dat ze een bewijs van hun onschuld op papier moesten hebben. Het mvd stuurde de klachten door naar provinciale procureurskantoren, die vervolgens een beroep deden op de algemene Prokoeratoera van de ussr.373 Kennelijk waren lagere functionarissen het eens over de noodzaak van een dergelijk document, maar het duurde heel lang voor dat er van kwam.

Hoeveel gevangenen werden er daadwerkelijk vrijgelaten in dit beslissende jaar dat voorafging aan het Twintigste Partijcongres? Volgens de speciale dossiers van Chroesjtsjov werden er 24 036 gevangenen die veroordeeld waren voor contrarevolutionaire vergrijpen vrijgelaten na de door het decreet van 19 mei 1954 verordonneerde herziening.374 Dit aantal terugkeerders werd aangevuld door degenen die bevrijd werden op grond van een amnestieregeling uit september 1955 voor sovjetburgers die beschuldigd waren van collaboratie met de bezetters tijdens de Grote Patriottische Oorlog375 alsook bijzondere bannelingen. Zemskov komt erop uit dat er in 1955 195 353 politieke gevangenen zijn vrijgelaten,376 hoewel het moeilijk is om dit precies te zeggen vanwege al de verschillende categorieën. Bovendien was er, zoals eerder opgemerkt, een tweerichtingsverkeer naar en van het gevangenissysteem. Zo werden er 12 765 mensen die waren gearresteerd op onderdelen van het politieke Artikel 59 (bijzonder gevaarlijke misdrijven tegen de gezagsorde) aan de gevangenis- en Goelagpopulatie toegevoegd.377

Ondanks de ‘chroesjtsjoviaanse dooi’ bleef het systeem repressief en dat bleek, onder andere, uit opvattingen omtrent wetten uit het verleden. Er bestond, in de woorden van Zemskov, een actief continuïteitsprincipe waarbij bepaalde vroegere onderdrukkingspraktijken niet werden bekritiseerd en zelfs werden beschouwd als politiek opportuun (hij voert de eerdere praktijk van massale deportatie aan die was verordend op grond van de toenmalige wetten).378

De liberale krachten die het land in 1956 en de daarop volgende jaren tot een destalinisering dreven deden zich gelden, maar de tegenkrachten eveneens. In het gunstigste geval hadden functionarissen nog steeds een ambivalente houding ten aanzien van het liberaliseringsproces. Hoewel de hoogste partijfunctionarissen hervormingen afkondigden, beoefende de Prokoeratoera de schone kunst van het passief verzet jegens terugkerende ex-gevangenen en rehabilitatievragen. Zoals we hebben gezien liet hun mandaat op alle niveaus nog steeds ruimte voor een repressieve interpretatie. Voorts werd rehabilitatie voorgesteld als een daad van grootmoedige vergeving door de autoriteiten in plaats van een smeekbede aan de slachtoffers om het systeem te vergeven. Ongeacht de officiële kijk op de rehabilitatie beschrijven de verhalen van slachtoffers (het perspectief van ‘onderaf’) afwijzing, het gevoel een paria, een tweederangsburger te zijn, vervolging zowel in als buiten de gevangenis, beperkte bewegingsvrijheid en arbeidskansen, en het onvermogen tot hereniging met de familie of tot herintegratie in het werk en de sociale gemeenschap. Zij getuigen van een voortzetting van impliciet of expliciet repressief beleid van het hoogste tot het laagste niveau. Er waren onmiskenbaar hervormingen in gang gezet, maar die waren nog lang niet waar ze wezen moesten. De reden voor de traagheid van de hervormingen was dat het sovjetsysteem nog steeds afhankelijk was van onderdrukking. Om zich te handhaven onderdrukte het niet alleen mensen maar ook ideeën. Het erkennen van dit publieke geheim door de misstanden toe te geven, zou de legitimiteit van het regime ondermijnen.

Door gerehabiliteerden en terugkerende ex-gevangenen werd men voortdurend herinnerd aan de criminele aard van het systeem. De worsteling over hoe men met hen moest omgaan en hoe men in het reine moest komen met dat waarvoor zij stonden zou via Gorbatsjov doorgaan tot aan het eind van de Sovjet-Unie. Chroesjtsjov ontwikkelde een aantal manieren om het probleem aan te pakken, waaronder ook stilzwijgen indien mogelijk en gedeeltelijke aanpassing indien noodzakelijk. Hoewel niemand immuun was voor het etiket, was de houding ten aanzien van voormalige ‘vijanden van het volk’ diepgeworteld. Het was moeilijk om deze herinneringen aan en restanten van de stalinistische erfenis een passende psychologische en sociale plaats te geven. Ten tijde van zijn geheime rede kon Chroesjtsjov weinig meer doen dan een diagnose stellen. Maar de tijd was nog niet rijp voor genezing.