Inleiding

‘Wij kwamen ter wereld om van sprookjes [ skazka] werkelijkheid te maken’
propagandavers, waarin het heldendom van de Sovjetluchtmacht wordt bezongen

‘Wij kwamen ter wereld om van Kafka werkelijkheid te maken’
onofficiële geestige opmerking, waaruit de realiteit van de sovjetervaring blijkt

De vijftigste verjaardag van Stalins dood, 5 maart 2003, markeerde een moment van overpeinzing – en voor velen bezorgdheid – omtrent de nalatenschap uit Ruslands sovjetverleden. Voormalige gevangenen kunnen zich herinneren dat ze in de Goelag werden gewekt met de melodie van Stalins volkslied.1 Vandaag de dag, in het Rusland van Poetin, is de melodie in ere hersteld, zij het met een andere tekst. Aleksandr Jakovlev, voorzitter van de Rehabilitatiecommissie, klaagde: ‘Wij kunnen niet met [het volkslied] leven als wij ons herinneren dat bij het klinken daarvan vreselijke misdaden zijn begaan en miljoenen zijn geëxecuteerd.’I Het land lijkt aan een of andere vorm van politiek geheugenverlies te lijden.

Een van de geesten van Ruslands verleden die het heden regelmatig achtervolgt, is die van gevallen sovjetidolen, compleet met hun onderscheidingen en hymnes. In december 1998 stemde de Doema van de Russische Federatie met een overweldigende meerderheid voor de heroprichting van het standbeeld van Feliks Dzjerzjinski op de verhoging voor de Lubyanka waar de oprichter van Lenins Tsjeka (de geheime politie) zeven jaar eerder zo plechtig was neergehaald. De Doema besloot dat het een belangrijke stap zou zijn in het behoud van het ‘historisch-culturele erfgoed van Rusland’ om Dzjerzjinski zijn oude plaats terug te geven, een stap die als symbool zou dienen in de strijd tegen de misdaad.II In 1991 was dit symbool door vier hijskranen op verzoek van het volk van zijn voetstuk verwijderd en in een Moskous park gedumpt met andere aandenkens aan het sovjettijdperk. Het andere monument – voor de slachtoffers van het totalitarisme – dat een jaar lang naast het beeld van Dzjerzjinski op het plein had gestaan, kon daar eindelijk alleen in stilte waken. Deze onbewerkte zwerfkei, die door de anti-stalinistische beweging Memorial uit Lenins eerste concentratiekamp was gehaald, was voor Rusland een uitdaging om haar eigen geschiedenis onder ogen te zien. De verwijdering van ‘IJzeren Feliks’ leek een belangrijke stap in dit proces. Zoals echter bleek uit de stemming bij de motie van de Doema, was Dzjerzjinski niet werkelijk dood en begraven, maar sluimerde hij slechts. Deze confrontatie van symbolen is wederom een sterk voorbeeld van de ‘twee Ruslanden’ van Anna Achmatova: diegenen die gevangen zaten en degenen die daarvoor verantwoordelijk waren.III

Toen de oprichter van de Tsjeka niet herrees, werd de motie eens te meer in stemming gebracht. In het najaar van 2002 verlangde de Moskouse majoor Joeri Loezjkov dat het standbeeld op zijn voormalige ereplaats zou terugkeren. Hij noemde de ‘goede daden’ die Dzjerzjinski had verricht door weeshuizen2 op te richten en hoopte op de terugkeer van de ‘fraaie architectonische en artistieke compositie waardoor het plein werd gekenmerkt’.IV Mensenrechtenorganisaties zoals Memorial spraken hun verontwaardiging uit over deze belediging van de nagedachtenis van degenen die in de handen van de nkvd waren omgekomen. Zij waarschuwden dat de samenleving door zo’n daad verder verdeeld zou raken.v Het voorstel van Loezjkov was misschien politiek gemotiveerd en bedoeld om president Poetin te behagen, die voorheen als officier bij de kgb carrière had gemaakt. Het werd gesteund door de communistische, de nationalistische en de agrarische partij, maar uiteindelijk door critici tegengehouden.

Een ander veelzeggend symptoom van publiek of politiek geheugenverlies is aan het licht gekomen bij enquêtes onder de bevolking. Een publieke opiniepeiling uit februari 2003 onder 1000 inwoners van St. Petersburg meldde dat 45 procent van de ondervraagden een positief beeld hadden van Stalins rol in de Russische geschiedenis, terwijl 38 procent negatief tegen de dode leider aankeek.VI Toen in een latere peiling de vraag werd gesteld of mensen op Stalin zouden stemmen als hij zich nu kandidaat zou stellen voor het presidentschap, zei 26 procent van de ondervraagden waarschijnlijk of zeker wel, en zei meer dan de helft van de ondervraagde Russen die ouder waren dan zestig ja.VII

Wie herinnerd en herdacht moeten worden en hoe, kunnen intimiderende vragen zijn voor een samenleving die herstellend is van zeventig jaar door de staat gesteunde onderdrukking. Ruslands ambivalente strijd om in het reine te komen met haar repressieve, onverkwikkelijke verleden is al meer dan een halve eeuw aan de gang. Op een politiek en maatschappelijk niveau hebben verstokte functionarissen vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw geprobeerd om deze problemen aan te pakken in hun pogingen om zich te distantiëren van het stalinistische verleden. Tegelijkertijd hebben slachtoffers van de Goelag bij hun terugkeer in de samenleving iedereen met wie ze in contact kwamen geconfronteerd met een realiteit omtrent de aard van het systeem en de mentaliteit die daardoor werd gevoed, die velen niet wilden zien en waaraan velen niet wilden denken. Het is zelfs zo dat de manier waarop de slachtoffers van de sovjetterreur terugkeerden in de samenleving en daarheen werden teruggezonden, raakt aan enkele van de moeilijkste vragen in de sovjetgeschiedenis en in Ruslands voortdurende zoektocht naar aansprakelijkheid en leiderschap. Wat zegt het bijvoorbeeld over de geloofwaardigheid van een systeem waarin velen geloofden als een individu (of miljoenen individuen) zeventien jaar in gevangenissen in arbeidskampen doorbrengt en dan tot ‘onschuldig slachtoffer’ wordt verklaard zonder dat er een dader wordt aangewezen? In zekere zin was iedereen de dader, om een redenering van Vaclav Havel te gebruiken: buren, collega’s, vrienden en familieleden die er door persoonlijk gewin of uit angst toe werden aangezet om het systeem te steunen. In een andere zin was de dader niemand in het bijzonder. Het was het hele systeem, met alomtegenwoordige terreur als het instrument van aanpassing. De sovjetdictatuur duurde meer dan zeventig jaar, en de pathologie die van boven naar beneden en van beneden naar boven liep had derhalve lang de tijd om wortel te schieten en zich te ontwikkelen. Deze fundamentele problemen zullen in dit boek telkens weer aan de orde komen omdat zij de kern zijn van het vraagstuk van de terugkerende ex-gevangenen uit de Goelag.

De Russische weerstand tegen de confrontatie met het verleden blijkt op allerlei manieren. In het najaar van 2002 legde Memorial, na een zoektocht van veertien jaar, de eerste resten van een massagraf bloot in een bos bij Toksovo, ongeveer dertig kilometer ten noorden van St. Petersburg. De organisatie schat dat op deze begraafplaats in vijftig groeven de lijken van 30 000 slachtoffers zijn begraven. Een voorlopig forensisch onderzoek wijst erop dat deze resten daar al minstens vijftig jaar liggen, en dat de slachtoffers in het achterhoofd zijn geschoten met een .45 Colt, een wapen dat karakteristiek was voor Stalins nkvd. De onderzoekers van Memorial zijn op verzet van de fsb (de opvolger van de kgb) gestuit. Zij hebben geen inzage gekregen in relevante documenten zoals executierapporten uit de jaren dertig van de vorige eeuw, omdat de fsb volhoudt dat dit een schending van de rechten van de slachtoffers zou betekenen. Bovendien is de redenering van de fsb dat aangezien zij de locaties van de massagraven uit de tijd van Stalin reeds heeft gepubliceerd en gemarkeerd, dit massagraf niet het werk van de nkvd was als het niet op hun lijst staat (in elk geval zeggen ze niet dat ‘het niet bestaat’). De weg naar het gebied is versperd door bouwwerkzaamheden, zodat onderzoekers gedwongen zijn om de vijf kilometer te voet af te leggen.VIII Dit alles speelde zich af in de loop van tien jaar na de instorting van de Sovjet-Unie. In de komende pagina’s van Overleven na de Goelag wordt ingegaan op de onopgeloste problemen die uit dit relaas naar voren komen. De Goelag is een ongewenst deel van het publieke bewustzijn geweest en dat is het nog steeds. Dit heeft consequenties gehad voor degenen die het hebben overleefd.

In dit boek wordt beschreven hoe individuele slachtoffers en het sovjetsysteem na de Goelag hebben overleefd. Door middel van het geheugen, memoires, uitgebreide interviews en officiële documenten en richtlijnen onderzoek ik wat de ex-gevangenen hebben doorgemaakt bij hun terugkeer in de samenleving, hoe functionarissen en anderen hen hebben geholpen of gehinderd, en hoe de vragen rondom het bestaan van deze terugkeerders zich van de jaren vijftig tot de jaren negentig hebben ontwikkeld. We beginnen met het vraagstuk van de terugkerende ex-gevangenen uit de sovjetperiode in een bredere context te plaatsen (hoofdstuk 1). Vervolgens analyseren wij de reactie op de eerste stroom van deze terugkeerders door de ervaringen te beschrijven van degenen die in de tijd van Stalin in ballingschap werden ‘vrijgelaten’, omdat de toekomstige opvattingen over ex-gevangenen deels in deze tijd zijn bepaald (hoofdstuk 2). De hervormingen, richtlijnen en praktijken van de Prokoeratoera in het midden van de jaren vijftig wijzen erop dat het sovjetsysteem was ingericht op onderdrukking en vormen de basis voor de volgende uiteenzetting (hoofdstuk 3). Daarna wordt uitgebreid ingegaan op diverse aspecten van de terugkeer, zoals de kampcultuur, gezinshereniging en de psychologische gevolgen van de Goelag (hoofdstuk 4). Dit wordt gevolgd door een onderzoek van de effecten van het Twintigste Partijcongres op de levens van gevangenen en ex-gevangenen alsook op problemen bij hun huisvesting, werkgelegenheid, status en rechten en de teruggave van hun geconfisqueerde bezittingen (hoofdstuk 5). Hierna richten wij onze aandacht op het geloof in de Communistische Partij en de relatie tussen terugkerende ex-gevangenen en dissidenten (hoofdstuk 6). In de conclusie gaan wij erop in hoe problemen omtrent terugkerende ex-gevangenen in de jaren tachtig en negentig opnieuw de kop opstaken en welke invloed zij hadden op het instortende sovjetsysteem (hoofdstuk 7).

Aan het begin van deze verkenning van de levens en lotgevallen van degenen die hun veroordeling tot de Goelag hebben overleefd, moeten wij de volgende realiteit niet uit het oog verliezen: ondanks het feit dat de ‘leemtes’ in de sovjetgeschiedenis nu grotendeels zijn opgevuld met kennis van de onder het sovjetregime begane wreedheden, is de Communistische Partij van de Sovjet-Unie strafrechtelijk noch moreel veroordeeld. Dientengevolge rust er niet alleen geen taboe op de symbolen ervan, maar worden die zelfs in ere hersteld. Hoewel Dzjerzjinski misschien niet zal terugkomen, is hij duidelijk niet volstrekt ongewenst. En Lenin rustte nog steeds op het Rode Plein toen de Russische Communistische Partij aan het eind van de twintigste eeuw (en het begin van de eenentwintigste) een zekere populariteit genoot. De afgelopen eeuw heeft Rusland inderdaad van Kafka werkelijkheid gemaakt.

Verwijzingen
i. ‘Aleksandr Jakovlev: The Commissar of Glasnost,’ The National, cbctv, 14 januari 2003.
ii. ‘Pust’ vernetsia “zheleznyi Feliks”’!’ Sovjetskaia Rossiia, 5 december 1998. Zie ook ‘Vozvrasjtsjenie Feliksa,’ Moskovskie Novosti, nr. 48, 6-14 december 1998; Bart Rijs, ‘In Magadan zijn beulen en slachtoffers buren,’ de Volkskrant, 3 december 1998.
iii. Stephen F. Cohen, Rethinking the Soviet Experience: Politics and History since 1917 (New York: Oxford University Press, 1985), pp. 99-100. iv. Moscow weighs future of ‘Iron Feliks’ statue, Washington Times, 17 september 2002.
v. Zie: Eshche raz o pamiatnike predsedateliu vchk-ogpu Dzerzhinskomu, Zaiavlenie obshchestva ‘Memorial’, Russkaia Mysl’, 12-18 september 2002.
vi. ‘Otsenka roli Stalina v istoricheskoi perspective Piterski opros,’ Vserossiiskii Tsentr izucheniia obschestvennogo mneniia, 22-27 februari 2003.
vii. ‘Shaping Opinion in Russia,’ Washington Post, 16 augustus 2003. viii. Zie: Vestnik mezhdunarodnogo obshchestva ‘Memorial’, Vypusk 6, 18, 2003; ‘Russia’s resistance to facing past,’ bbc, 13 augustus 2003; ‘Memorial, fsb in Standoff Over Toksovo Graves,’ St. Petersburg Times, 12 augustus 2003; ‘As Its Past is Exhumed, Russia Turns Away,’ New York Times, 20 oktober 2002.

hoofdstuk 1 Het afbakenen van het terrein

De laatste leider van de Sovjet-Unie, Michail Gorbatsjov, luidde de tweede periode van officiële destalinisering in op de zeventigste verjaardag van de Oktoberrevolutie in 1987. Bij deze gelegenheid heropende hij een discussie die lange tijd officieel was afgesloten toen hij publiekelijk verklaarde dat ‘duizenden’ partijleden en andere sovjetburgers onder Stalin onderdrukt waren. Dit understatement weerspiegelde eerder een politieke dan een historische realiteit. Uiteindelijk was er dertig jaar eerder een Chroesjtsjov geweest, in wiens geheime rede werd verwezen naar ‘enorme’ misdaden, vermoedelijk veel meer dan ‘duizenden’. Maar toen er een eind kwam aan Chroesjtsjovs ambtstermijn, kwam er ook een eind aan de te hooi en te gras ondernomen pogingen om de waarheid te vertellen. De Chroesjtsjovtijd werd gevolgd door bijna 25 jaar van officieel geheugenverlies.

Een jaar na Gorbatsjovs publiekelijke erkenning van misdaden onder Stalin leek de secretaris-generaal de implicaties daarvan te erkennen, dat wil zeggen, de implicaties dat men in het reine moest komen met het verleden van zijn land. Dit besef bleek op een bijeenkomst van het Politbureau in 1988, waarbij het onderwerp ‘Memorial’ op de agenda stond. Memorial was in 1987 begonnen als een piepkleine organisatie – een initiatief van elf personen – die een campagne voerde om handtekeningen te verzamelen voor de oprichting van een monument voor slachtoffers van Stalins onderdrukking. Maar ten tijde van de genoemde bijeenkomst van het Politbureau waren de doelstellingen ervan uitgebreid tot de vestiging van een wetenschappelijk en openbaar onderzoekscentrum in Moskou met een archief, een museum, een ontvangstzaal en een bibliotheek met informatie en gegevens over slachtoffers van sovjetonderdrukking. Onder andere werd de suggestie dat er slechts ‘duizenden’ het slachtoffer van Stalin waren geworden meteen al in twijfel getrokken. Toen de discussie eenmaal openbaar werd, vormde zij een ernstige bedreiging voor het sovjetsysteem zelf.

Bang voor het politieke potentieel van Memorial suggereerde Gorbatsjov een behoedzame aanpak: hij koos ervoor om het onderzoek van het sovjetverleden in de handen van de partij te houden, door Memorial tot een regionaal niveau te beperken onder toezicht van de partij.3 Wat had Gorbatsjov te vrezen van het mandaat van Memorial? Uiteindelijk hadden andere staten (zij het geen regimes) te maken gehad met het omstreden probleem van de officiële erkenning van nationale verantwoordelijkheid en schuld, en hebben zij daar nog steeds mee te maken. Twee recente voorbeelden zijn te vinden in de gepaste herdenking van de bevrijding van Auschwitz en de bombardementen op Hiroshima en Nagasaki vijftig (en zestig) jaar na dato, met alle geschiedenis die dat naar boven brengt.

Maar voor de Sovjet-Unie van Gorbatsjov bracht de confrontatie met haar geschiedenis andere problemen met zich mee dan voor Duitsland of Japan. Noch nazi-Duitsland noch het keizerlijke Japan was feitelijk ooit de confrontatie met zijn geschiedenis aangegaan of had pogingen ondernomen om zich tot een meer open samenleving te ontwikkelen. Deze politieke systemen gingen ten onder en werden verslagen door wapengeweld en het was pas het daarop volgende democratische politieke systeem dat de strijd aanging om het kwalijke verleden onder ogen te zien. Het staatsterrorisme van de sovjets daarentegen stierf een veel tragere dood, en hield nog lang stand na het overlijden van de dictator. De Communistische Partij van de Sovjet-Unie (cpsu) bleef meedogenloos, had een starre hiërarchie waarbij de verantwoordelijkheid slechts van boven naar beneden liep en geen feedbackmechanisme om te reageren op de behoeften van het volk. In tegenstelling tot het naoorlogse Duitsland en Japan waren in het sovjetsysteem veel van dezelfde mensen die de politieke misdaden hadden begaan nog politiek in functie en niet van plan om de macht af te staan aan mensen die hen ter discussie zouden stellen.

De dood van Josef Stalin in 1953 en de daarop volgende stroom gevangenen die beetje bij beetje uit het Goelagsysteem vrijkwam, vormde het begin van het sovjetproces van aanvaarding van het stalinistische verleden. Deze gewone, voor het merendeel niet-politieke, onschuldige burgers waren gearresteerd wegens ‘contrarevolutionaire’ activiteiten en weggezonden naar de amper bewoonbare gebieden in het noorden en het verre oosten om nikkel te delven, hout te hakken, goud op te graven of spoorlijnen aan te leggen die nergens heen liepen,4 maar voornamelijk om domweg onder verschrikkelijke omstandigheden weg te kwijnen als gevolg van honger en zware arbeid. Degenen die tegen alle verwachting in de Goelag overleefden, vormden, op basis van die status alleen al, een politiek statement en wekten een sociaal geweten waar men niet omheen kon. Zij en de geesten van de miljoenen slachtoffers die in de kampen zijn gestorven waren het bewijs en het belastende getuigenis van een krankzinnig systeem. De terugkeer van onschuldige slachtoffers van een crimineel systeem dwong de samenleving en de staat nu om de confrontatie met het verleden aan te gaan.

Dat proces verliep echter soepel noch ononderbroken, en kwam tegen de tijd van Brezjnev nagenoeg tot stilstand. Toen het onder Gorbatsjov werd hervat, leidde de ‘ondraaglijke schok’ als gevolg van het hartverscheurende onderzoek van de sovjetgeschiedenis tot grote politieke beroering. In Lenin’s Tomb merkt David Remnick op: ‘onder deze stortvloed van herinneringen gaven mensen na enige tijd blijk van vermoeidheid en zelfs verveling. Maar in feite werden ze gekweld door de pijn van de herinnering, de schok van de erkenning.’5 De filosoof Grigori Pomerants beschrijft het als volgt: ‘Stel je voor dat je een volwassene bent en vrijwel alle waarheid omtrent de wereld om je heen… in twee of drie jaar verwerkt moet worden.’6 Hij beschouwde de moeilijke situatie van het land als een staat van ‘massale desoriëntatie’. Maar het was meer dan politiek de weg kwijt zijn. Het was de schok van het onthullen en onthuld worden. Bovendien krenkten onthullingen over het verleden de trots van een economisch reeds tekortschietend land.7 De samenleving en de staat kregen opeens te maken met gevoelens van schuld, schaamte en schande naast de ontstellende culturele schok van een afschuwelijke politieke waarheid.

Historiografie, literatuur

Aangezien er niet veel bekend is over de herintegratie van de slachtoffers van sovjetterreur, is er weinig wetenschappelijke literatuur aan dit probleem gewijd. Er is echter een aantal werken over soortgelijke problemen dat als kader kan dienen voor een beter begrip van deze kwestie. Vooral The Survivor en Die Schuldfrage zijn van belang, die hierna besproken zullen worden in de context van deze studie. In The Wages of Guilt: Memories of War in Germany and Japan 8 beschrijft Ian Buruma hoe deze twee staten in het reine zijn gekomen met hun totalitaire verleden. Hij verwijst met name naar de Japanse schaamte en het Duitse schuldgevoel.9 Dit werk is in die zin bruikbaar dat het een perspectief biedt voor het Russische proces van aanvaarding van een beschamend verleden. Hoewel er in posttotalitaire staten veel wetenschappelijke literatuur is geschreven waarin specifiek wordt ingegaan op slachtoffers van politieke onderdrukking onder het vorige regime, met name die van nazi-Duitsland (holocaust), Cambodja (Rode Khmer), en Latijns-Amerika,10 is het merendeel van wat wij weten omtrent de ervaring van slachtoffers uit het sovjettijdperk tot dusver niet gesystematiseerd. Tot voor kort was onze kennis gebaseerd op kampmemoires, officieuze en onsystematische rapporten, getuigenissen, anekdotes van overlopers en emigranten, dissidente literatuur (waaronder samizdat) en een beperkt maar gestaag toenemend aantal gestaafde studies.11

In deze korte verkenning van de voor ons thema relevante literatuur wordt niet ingegaan op de vele werken die zich voornamelijk bezighouden met de terreur en de kampen, aangezien wij ons hier concentreren op de nasleep van de sovjetonderdrukking.12 Aangezien de autoritaire sovjetstructuur pas vrij recent is afgebrokkeld, is er weinig gelegenheid geweest om de effecten en de politieke implicaties van haar wanpraktijken systematisch te bestuderen. Inzage in officiële archieven was beperkt of verboden, en pas sinds 1988 zijn er meer slachtoffers openlijk gaan spreken over de geschiedenis van hun onderdrukking. Er zijn echter enkele westerse, sovjet en post-sovjetwerken of delen van werken die wel specifiek op de kwestie van de terugkeer in de samenleving van de slachtoffers ingaan. Daartoe behoren Stephen Cohens Rethinking the Soviet Experience uit 1985, met name zijn hoofdstuk over ‘Het Stalinvraagstuk sinds Stalin’. In zijn bespreking van de behoeften van slachtoffers aan huisvesting, werk, medische zorg, etc., evalueert Cohen de politieke invloed van deze groep overlevenden. Zijn oordeel dat ‘deze eisen van de overlevende slachtoffers verstrekkende politieke implicaties hadden, zij het enkel omdat vrijspraak en schadeloosstelling officiële erkenningen van enorme officiële misdaden waren’13 getuigde van een vooruitziende blik, zoals de ervaring tijdens Gorbatsjovs destalinisering zou aantonen.14

In Remembering Stalin’s Victims: Popular Memory and the End of the ussr vergelijkt Kathleen E. Smith overgangen van totalitaire of autoritaire naar democratische systemen, vooral met betrekking tot het bewind van respectievelijk Chroesjtsjov en Gorbatsjov. Zij traceert de geschiedenis van de destaliniseringscampagnes van beiden, hun pogingen om de waarheid aan het licht te brengen en hun zoektocht naar de verantwoordelijkheid. De auteur merkt op dat de gecompliceerde en ongepubliceerde rehabilitatieprocedures ‘de sociale versplintering versterkten’ en het rouwproces belemmerden.15 Impliciet bracht juist het rehabilitatieproces de ambivalentie van de staat aan het licht ten aanzien van de vrijspraak van diegenen die ‘vijanden van het volk’ waren genoemd. Wat betreft de slachtoffers stelt zij dat in 1956 ‘een snelle vrijlating… over het algemeen niet betekende dat terugkerende ex-gevangenen snel weer in de samenleving werden opgenomen’.16 Smith gaat niet uitvoerig in op deze fundamentele kwestie.17

In zijn The Unquiet Ghost: Russians Remember Stalin uit 199418 biedt Adam Hochschild enig inzicht in de herinneringen van overlevenden aan hun tijd in de Goelag. Tot de door hem geïnterviewde personen behoren zelfs voormalige knechten van het systeem. Maar met uitzondering van enkele losse verwijzingen naar hun lot na de kampen concentreert hij zich op het beeld dat de ex-gevangenen van het stalinistische tijdperk en het heden hebben. In het werk van Hochschild wordt niet veel aandacht besteed aan de status van terugkerende ex-gevangenen in de samenleving.

Jane Shapiro’s niet gepubliceerde dissertatie Rehabilitation Policy and Political Conflict in de Soviet Union 1953-1964 uit 196719 is een van de eerste studies over deze kwestie. Hierin wordt het rehalibitatieproces benadrukt van partij- en legerleiders die het slachtoffer werden van de zuiveringen tussen 1936 en 1938. Shapiro gaat ook in op veranderingen in de jurisdictie van mvd over de kampen na de dood van Stalin. Maar omdat dit onderzoek zich concentreert op de rehabilitatie van vooraanstaande partijleden en begrijpelijkerwijs weinig informatie over voormalige slachtoffers bevat, biedt het weinig inzicht in het lot van gewone burgers.

Albert van Goudoever heeft een unieke studie gepubliceerd over de rehabilitatie van voormalige leden van de Communistische Partij met de titel Angst voor het verleden: politieke rehabilitatie in de Sovjet-Unie na 1953. Hoewel dit een uitgebreid onderzoek is van het rehabilitatieproces en de betekenis daarvan, waren bepaalde bronnen met betrekking tot sociale rehabilitatie niet beschikbaar in de periode waarin het werd geschreven. Bovendien konden de slachtoffers zelf nog niet openlijk over hun ervaringen praten, en was oral history derhalve geen dadelijk beschikbare aanvulling op de geschreven, officiële geschiedenis. Van Goudoever zegt zelf: ‘Vanuit een sociaal perspectief is de rehabilitatie van de slachtoffers van Stalin een van de meest dringende en tegelijkertijd minst toegankelijke problemen in de geschiedenis van de sovjetsamenleving’.20 In zijn kritiek op de uitspraak van de gebroeders Medvedev dat de slachtoffers volledig werden opgenomen, wees hij er (in 1986) op dat ‘het materiaal te ontoereikend is om enige conclusie te rechtvaardigen over de manier waarop de herintegratie in het sociale leven werd gerealiseerd’.21 Gelukkig is het materiaal niet meer te ontoereikend voor dergelijke onderzoeken.

Een groot deel van de historiografische literatuur over de destalinisering onder Chroesjtsjov concentreert zich op veranderingen op het politieke en culturele vlak, de rehabilitatie van vooraanstaande partijleden en het beëindigen van de ‘persoonsverheerlijking’. Met betrekking tot de terugkerende ex-gevangenen beperkt zij zich doorgaans tot de beschrijving van administratieve maatregelen. Het daadwerkelijke effect dat deze maatregelen op de slachtoffers hadden, is niet iets waar uitgebreid onderzoek naar is gedaan. Antwoorden moesten gezocht worden in de memoires en fictie uit deze periode. Overal in dit boek zullen voorbeelden worden gegeven van de manier waarop fictie werd gebruikt om de realiteit te verhullen.

Russische geleerden zijn uiteraard ook ingegaan op een aantal van de problemen omtrent degenen die uit de kampen terugkeerden. Uitspraken in de werken over Chroesjtsjov van Roy en Zhores Medvedev zijn vermoedelijk gebaseerd op mondelinge overdracht, al is niet precies duidelijk wat hun bronnen zijn. Hoewel dit heel belangrijke vroege werken waren, heeft nieuwe informatie een aantal onnauwkeurigheden aan het licht gebracht waardoor hun cijfers ten dele achterhaald zijn geraakt. In Memory and Totalitarianism zijn de mondelinge historici Darja Choebova en Irina Sjerbakova kort ingegaan op het thema van de terugkerende ex-gevangenen. Met name Sjerbakova bespreekt de kwestie van geslacht en herinneringen met betrekking tot de Goelag.22 De symptomen van posttraumatische stress en herintegratie in de samenleving bij slachtoffers van een bepaalde (post-stalinistische) manifestatie van stalinisme – dissidenten die vastzaten in psychiatrische inrichtingen – zijn ook bestudeerd.23 Het eigen werk van Memorial met slachtoffers is door de organisatie zelf beschreven en geanalyseerd in, onder andere, haar almanak Zvenja (Schakels).24 Hoewel enkele van de essays wat materiaal bevatten over de terugkeer van slachtoffers in de samenleving, wordt deze terugkeer niet als een apart onderwerp behandeld. In haar studie over de Goelag gulag v sisteme totalitarnogo gosudarstva (De Goelag in het systeem van totalitair staatsbestuur), beschrijft de Russische historica G. M. Ivanova, met behulp van verwijzingen naar archieven, de structuur en de functie van de Goelag. Zij gaat ook even in op de aard van de rehabilitatie – de zogenoemde ‘triomf der gerechtigheid’. Dit zijn haar bevindingen over deze gang van zaken: ‘De gekrenkte gevoelens van de burger konden niet [veranderd] worden door dit valse eerherstel’.25 Het feit dat Ivanova ook ingaat op de ervaringen van slachtoffers met administratieve maatregelen maakt dit tot een bijzonder verhelderend Russisch naslagwerk.

Memoires ( Vospominanija) vormen noodzakelijkerwijs een van de belangrijkste bronnen om zaken te weten te komen over de sovjetwereld vanuit het perspectief van voormalige slachtoffers. Solzjenitsyn en Sjalamov hebben ons in staat gesteld om ons in de gevangene te verplaatsen en met hem in de kampen te verkeren. Overal in dit boek zullen wij verwijzen naar veel gepubliceerde en ongepubliceerde memoires. Er zijn echter enkele verslagen die inzicht bieden in de lotgevallen van de gevangenen na hun kamptijd en die hier enige extra aandacht verdienen. Jevgenia Ginzburg heeft een groot deel van Within the Whirlwind, het tweede deel van haar memoires, gewijd aan haar ervaringen na haar vrijlating uit het kamp. Dit werk geeft een beknopt beeld van de psychologische en fysieke aspecten van de reis van gevangenen uit de kampen terug naar de samenleving. Na jaren dwangarbeid was de laatste plaats waar Ginzburg gevangen zat het kamp Elgen in Kolyma, waar ze als verzorgster in het kindertehuis werkte. Nadat ze tien jaar had uitgezeten vanwege ‘deelname aan een trotskistische terroristische contrarevolutionaire groep,’26 werd Ginzburg in 1947 uit het kamp bevrijd (en verbannen). Haar beschrijving van de eerste officiële procedures na de vrijlating is exemplarisch voor hoe het veel ex-gevangenen verging. Zo is er de officieel opgedrongen fysieke vervreemding van de ex-gevangene toen ze haar tijdelijke bewijs van vrijlating ging inwisselen voor een zogenoemd A-formulier, dat uiteindelijk zou leiden tot de ontvangst van een eenjarig intern paspoort: ‘Het loket waardoor de documenten werden overhandigd was zo diep dat het was alsof ik aan de verkeerde kant door een verrekijker keek naar de man die daar zat.’27 Toen de ambtenaar iets zei over Ginzburgs hand, dacht ze bij zichzelf: ‘Hadden ze niets zoiets menselijks kunnen doen als je een rituele handdruk geven om je te feliciteren met je vrijlating?’28 Op haar poging om haar hand naar hem uit te steken, reageerde hij aldus: ‘Je hebt tien jaar gezeten en nog steeds weet je niet hoe het werkt! Waar ga je met die hand naar toe? Heb je geen ogen? Rechts van je!’29 Hij gebaarde naar een apparaat om vingerafdrukken te nemen. Ginzburgs reactie is tekenend voor het pijnlijke gevoel van onrecht dat veel ex-gevangenen ondervonden:

Ik had me voorgesteld dat ik vrij was. Mijn vrijlating betekende slechts dat ik voorlopig zonder geleide kon komen en gaan. Ik zat echter levenslang met mijn cipiers opgescheept. Zelfs nu, na tien jaar als gevangene, wilden ze weer mijn vingerafdrukken hebben, wilden ze me kwellen en achtervolgen tot de dag van mijn dood. Je kon ronddraaien in deze vervloekte tredmolen tot elk botje in je lichaam was vermalen.30

Dit gevoel werd gedeeld door veel terugkeerders in de jaren voor 1953 en, in veel gevallen, bleef het bestaan gedurende de hele sovjetperiode. Ginzburg beschrijft tevens het proces van amnestieverlening, rehabilitatie en de zoektocht naar huisvesting en passend werk.

In Vse Dorogi Vedut Na Vorkutu (Alle wegen leiden naar Vorkoeta) presenteert Pavel Negretov, die gearresteerd werd omdat hij bij de nts behoorde (De Nationale Vakbond van de Nieuwe Generatie) en van 1945 tot 1955 in de mijnen van Vorkoeta zat, een verzameling anekdotische memoires over de mensen die hij in Vorkoeta leerde kennen tijdens en na zijn gevangenschap, want velen bleven in deze stad, zelfs na hun vrijlating. In een bepaalde episode beschrijft Negretov hoe Ursula Valterovna Elberfeld, een dochter van onderdrukte ouders (die later zijn vrouw zou worden), in 1949 in Leningrad ging studeren. ‘Ursula voelde altijd het stempel van de buitenstaander,’31 schrijft de auteur, als hij verder vertelt hoe een soldaat die haar het hof wilde maken nooit meer terugkwam nadat hij hoorde dat haar ouders gevangen hadden gezeten. Met zijn nadruk op de periode na het kamp, geeft dit werk waardevolle voorbeelden en inzichten in het verschil tussen beleid en praktijk met betrekking tot voormalige gevangenen.

Hoewel ze niet helemaal passen in een sectie over historiografie, zouden hier nog twee bronnen van memoires genoemd moeten worden. Vozvrasjtsjenie, een steunorganisatie voor voormalige slachtoffers, heeft een aantal van hun verhalen gepubliceerd. Een van hun delen, Dodnes Tjagoteet (Tot mijn verhaal verteld is),32 een verzameling memoires van vrouwelijke overlevenden, bevat wat informatie over het thema van de terugkerende ex-gevangenen. Ten slotte heeft de organisatie Memorial een belangrijke rol gespeeld in het onthullen van de aard en omvang van de wanpraktijken onder Stalin en het stalinisme. Het biedt slachtoffers een forum om hun verhalen te vertellen en uitdrukking te geven aan hun eisen. De gegevens in de databank van Memorial zijn systematisch verzameld sinds het begin van de tweede destaliniseringsperiode in 1987. De organisatie heeft een grote hoeveelheid ongepubliceerde, ongeredigeerde en soms met de hand geschreven memoires, die aan het eind van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig zijn verzameld en die inzicht bieden in hoe gewone mensen de terreur en de nasleep daarvan ondergingen. Deze documenten lopen uiteen van twee tot tweeduizend pagina’s en zijn het werk van merendeels nietprofessionele schrijvers. Voor zover zij de verklaringen van ooggetuigen zijn, is de historische waarde van dit materiaal onmiskenbaar. Deze verhalen bevatten heel wat onsamenhangende passages, maar niettemin kan er specifieke informatie over de terugkeer van de slachtoffers in worden gevonden. De in dit literatuuroverzicht genoemde bronnen geven niet meer dan een kader aan voor het begrijpen van de penibele situatie van de sovjetslachtoffers. Het doel van deze studie is de invulling van dit kader.

De studie

De terugkeer van deze vervreemde, geïnstitutionaliseerde overlevenden, van wie elk vele omgekomenen vertegenwoordigde, was voor hen als individu verwarrend en voor de bevolking traumatisch. De samenleving waarin zij terugkeerden kon hun geen behaaglijke concrete of emotionele plaats geven. De terugkerende ex-gevangenen, hun familie, hun gemeenschap en het politieke systeem moesten enorme aanpassingen maken, die allemaal persoonlijke, sociale en politieke consequenties zouden hebben. Het doel van deze studie is het beschrijven van de poging van slachtoffers van de stalinistische terreur om te herintegreren en te resocialiseren in de sovjetsamenleving, en de worsteling van de sovjetsamenleving en het sovjetsysteem om zich op hun beurt aan te passen aan de terugkerende ex-gevangenen. De in dit hoofdstuk volgende uiteenzettingen zouden dit probleem in een bredere context moeten plaatsen. Ze zullen veel vragen oproepen, maar ze leveren vooralsnog weinig antwoorden op. Die zullen in een later stadium worden gegeven.

Wij zullen de terugkerende ex-gevangenen uit de Goelag, hun families en onderdrukking als een machtsmiddel van de staat onder de loep nemen vanuit de invalshoek van aangepast en onaangepast gedrag. Alle levende systemen – individuen, families en regeringen – sterven uit of overleven door zich aan te passen. Het aanpassingsproces tussen twee strijdende partijen vereist een aanpassing door minstens een van die partijen, maar dikwijls door beide. Door middel van staatsterreur dwong het sovjetsysteem zijn burgers tot aanpassing. De overlevende, terugkerende gevangene was in een aantal belangrijke opzichten een ander mens dan degene die aanvankelijk het kamp inging. De families van de terugkerende ex-gevangenen waren door deze ervaring ook veranderd. Er werd druk op hen uitgeoefend om hun gevoelens ten aanzien van de gevangene te wijzigen en zich aldus te behoeden voor frustratie en zelfs, misschien, gevangenisstraf.

Sovjetleiders pasten zich aan aan onderdrukking en het gebruik van terreur als een instrument om de macht in handen te houden; gevangenen (die het overleefden) pasten zich aan de Goelag aan; achterblijvende families en het sociale netwerk van gevangenen moesten zich aanpassen aan hun afwezigheid. In hun pogingen om te overleven stonden gevangenen onder flinke druk om zodanig te veranderen dat ze in een pathologisch systeem pasten. Zoals opgemerkt in Terence Des Pres’ The Survivor, is het eerste stadium in het kamp hetzelfde voor alle gevangenen van totalitaire regimes, nazi, sovjet, of anderszins:

elke nieuwkomer moest onmiddellijk een grondige persoonlijke verloedering en vernedering doormaken… Er waren twee mogelijkheden en binnen drie maanden werd duidelijk welke van toepassing was. Tegen die tijd was iemand in een bijna onweerstaanbaar geestelijk verval geraakt – als hij al niet reeds lichamelijk was gestorven; of was hij begonnen om zich aan het concentratiekamp aan te passen.33

Gevangenen moesten leren wat ze moesten doen en hoe ze zich in hun nieuwe situatie moesten gedragen, hoe abnormaal die ook mag zijn geweest.
Wat het politieke systeem van de sovjets betrof, de kracht daarvan was de onwrikbare greep die het op zijn burgers had. Dat was tevens de zwakte ervan. Omdat het zich niet aanpaste, kon het niet het soort veranderingen in gang zetten dat noodzakelijk was om het hoofd te bieden aan de veranderende omstandigheden. Het bleek een broze monoliet die uiteindelijk in elkaar stortte.

We kunnen echter de behoedzaamheid waarmee zelfs een toegewijd hervormer als Gorbatsjov te werk moest gaan gepast achten, gezien het feit dat het hele sovjetsysteem was ingericht op onderdrukking. Terreur en het gebruik van dwangarbeid (reeds bekend uit de tsaristische tijd) waren een onontbeerlijk middel geweest om de macht van de sovjetstaat te handhaven sinds medio 1918 toen Lenin een decreet uitvaardigde waarin het bestaan van werkkampen werd gewettigd.34 In 1922 waren er vijfenzestig concentratiekampen.35 Een jaar later werden de eerste correctionele arbeidskampen geopend in de kloosters op de Solovetsky-eilanden in het hoge noorden.36 (Juist om deze reden koos Memorial een onbewerkte steen uit Solovki, zoals de eilanden ook worden genoemd, als monument voor slachtoffers van het totalitarisme. Het was een passend symbool voor de continuïteit van de sovjetterreur.) Voorts waren terreur, samen met bureaucratisering, een meedogenloze leider, en loyale uitvoerders en gelovigen, kenmerkend voor Stalins bewind en het stalinisme in het algemeen.37

Voordat wij verder gaan met het bespreken van de destalinisering, moet opgemerkt worden dat de term ‘stalinisme’ een aantal definities heeft. Sommigen definiëren het als het persoonlijke kwaad van Stalin (de persoon), terwijl anderen het als een breder verschijnsel beschouwen (het systeem). Men heeft de stalinistische onderdrukking afwisselend laten beginnen met de moord op Kirov in 1934 of met de collectivisering van de landbouw in 1930. Er zijn er zelfs die Lenins ‘Rode Terreur’ in de begintijd van de sovjetstaat als het beginpunt zien. Memorial houdt vast aan de definitie van A.D. Sacharov, ‘illegale en terroristische bestuursmethodes’, en is van mening dat het op de gehele sovjettijd van toepassing is, omdat de effecten ervan bleven voortduren.38 Zonder de discussie aan te willen gaan over de ‘held in de geschiedenis’, lijkt ‘het snijpunt van een man met een systeem, dat hem niet alleen ten dele heeft overleefd maar ook al eerder bestond’39 een goede definitie van het stalinisme. Maar voor onze doeleinden concentreren wij ons voornamelijk op zijn verschijningsvorm in de jaren van 1934 tot 1953 en de daaruit voortvloeiende consequenties.40 Dit stalinisme kan het best worden begrepen als een systeem van onderling afhankelijke onderdelen die in wisselende mate aan elkaar zijn aangepast op zo’n manier dat het moeilijk is om slechts één deel van het systeem te veranderen.

Het totalitaire, stalinistische systeem had geen mechanisme om aan een electoraat tegemoet te komen. Het bediende zich van onderdrukking als instrument om aanpassing af te dwingen. Gezien de fundamentele rol van terreur in de handhaving van de sovjetstaat kunnen wij spreken van een inadequaat systeem. Hierin ligt de verklaring voor de weerstand van de leiders tegen (op liberalisering gerichte) hervormingen, die zouden vereisen dat er enige rekenschap aan een electoraat werd afgelegd. Omdat het sovjetsysteem op onderdrukking was ingericht, was hervorming een trage en gevaarlijke onderneming. Onthullingen omtrent het stalinistische verleden, en rehabilitatie – de officiële erkenning van officiële misdaden – brachten het risico van destabilisering van het systeem en de val van de leiders zelf met zich mee. In het naoorlogse Duitsland en Japan kon de verandering zich daarentegen snel voltrekken omdat hun ‘totalitaire’ politieke systemen door de geallieerden waren overwonnen. Zij hoefden niet het trage proces van een interne ontwikkeling te doorlopen (er is een opmerkelijk onderscheid tussen blaam ‘von aussen aus der Welt oder von innen aus der eigenen Seele’ [van buitenaf, uit de wereld of van binnenuit, uit de eigen ziel]).41 Werkelijke verandering vereist de erkenning van eerder gemaakte vergissingen, pogingen om die recht te zetten en pogingen om hun herhaling te voorkomen. Dit proces komt doorgaans op gang door de omvang van de misdaad te onthullen, financiële compensatie te bieden, het teruggeven van geconfisqueerde bezittingen, het ontwerpen van nieuwe wetten en het vervolgen van de verantwoordelijken. Hoewel het bij deze maatregelen om juridische en politieke aspecten gaat, houden zij zich niet bezig met de morele en metafysische kwesties. Hoewel het waar is dat politieke systemen een klimaat van terreur kunnen creëren, wordt de terreur uitgevoerd door individuen ten aanzien van andere individuen. Dat brengt ons op de vraag van de persoonlijke verantwoordelijkheid voor wat mensen al dan niet doen.

In 1947 besprak Karl Jaspers het Duitse proces van Vergangenheitsbewältigung (verwerking van het verleden) in zijn boek Die Schuldfrage (de schuldvraag). Hij onderscheidt vier soorten schuld: crimineel – een duidelijke overtreding van de wet; politiek – ‘Es ist jedes Menschen

Mitverantwortung, wie er regiert wird ’ (iedereen is verantwoordelijk voor hoe hij wordt geregeerd); moreel – het indidivu is verantwoordelijk voor al zijn daden, zowel politiek als militair, ‘Befehl ist Befehl’ is onaanvaardbaar omdat een misdaad een misdaad blijft ook als hij door iemand anders is bevolen; en ten slotte metafysisch – de solidariteit van mensen met elkaar, waardoor iedereen medeverantwoordelijk is voor misstanden en onrecht, voor het niet doen van al het mogelijke om de misdaad te voorkomen.42 Hij acht het moreel absurd om een heel volk van een misdaad te beschuldigen, want ‘es gibt keinen Charakter eines Volkes derart, dass jeder einzelne der Volkszugehörigen diesen Charakter hätte’ (er is niet zoiets als een volkskarakter dat iedereen die tot dat volk behoort met elkaar gemeen heeft).43 Jaspers betoogt dat er derhalve geen collectieve schuld van een volk of groep kan zijn, hoewel ze politiek misschien wel verantwoordelijk kunnen zijn.44 Daar komt bij dat als een heel volk schuldig wordt genoemd, dit het moreel ongewenste effect heeft dat de verantwoordelijkheid van het specifieke individu wordt afgezwakt. De morele, metafysische en criminele schuld brengt andere problemen met zich mee, zoals erkenning van iemands blindheid voor het kwaad dat door anderen is begaan. Jaspers stelt de vraag naar het lidmaatschap van de nazi-partij, een vraag die tot op zekere hoogte ook kan worden gesteld voor het lidmaatschap van de Russische cpsu. Hij beweert dat wij naar de context en de motivering moeten kijken van degenen die lid werden van de nazi-partij, omdat je in 1936-1937 lid werd van de nazi-partij om je baan te behouden en het niet noodzakelijkerwijs een politieke daad was.45 Jaspers stelt: ‘Ohne Reinigung der Seele keine politische Freiheit’ (zonder loutering van de ziel, geen politieke vrijheid), hetgeen een bewustzijn van schuld, solidariteit en medeverantwoordelijkheid vereist.46

De penibele positie van ex-gevangenen die uit de Goelag terugkeerden werd nog meer gecompliceerd door het feit dat men in de Sovjet-Unie in de jaren vijftig slechts ten dele tot dit bewustzijn was gekomen en daarin aan het eind van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig slechts geringe vorderingen had gemaakt. Men kan betogen dat Gorbatsjov duidelijk een voorstander was van bewustwording van het stalinistische verleden, maar het sovjetsysteem maakte nog steeds de dienst uit (en hij wilde dat zo houden). Door onthullingen omtrent de misdaden van het stalinisme werd de reeds afbrokkelende staatsstructuur nog verder in diskrediet gebracht.

Cijfers

Een bespreking van de nasleep van de terreur zou onvolledig zijn zonder een inschatting van het aantal slachtoffers dat zij heeft geëist. Het precieze aantal slachtoffers van de stalinistische terreur is lange tijd een zeer omstreden kwestie geweest, die nog verder op de spits werd gedreven door de openstelling van de officiële archieven. Wij zullen een kort overzicht geven van enkele van de beschikbare statistieken over de aantallen slachtoffers. De schattingen lopen uiteen van de ‘revisionistische’ honderdduizenden van J. Arch Getty en Gabor T. Rittersporn tot miljoenen.47 Volgens de onderzoekers die lage aantallen geven, zijn er tussen 1930 en 1952-1953 786 098 slachtoffers geëxecuteerd, waarbij het merendeel van de doodsvonnissen tussen 1937 en 1938 is voltrokken. Zij concluderen dat in de hele Stalintijd iets meer dan 2,3 miljoen slachtoffers zijn omgekomen (afgezien van sterfgevallen onder gedeporteerden en bannelingen).48

In zijn baanbrekende werk vóór de openstelling van de archieven kwam Robert Conquest met zijn oorspronkelijke berekeningen uit op ongeveer twintig miljoen slachtoffers. Maar de kwestie is nog steeds omstreden, zoals blijkt uit zijn aanval op de poging van revisionisten om het aantal slachtoffers van Stalin te minimaliseren.

Diegenen onder ons die, op sommige gebieden, schattingen accepteerden die nu te hoog lijken, hebben hun standpunt bijgesteld of zijn erop teruggekomen. Maar een of andere met psychosomatische blindheid vergelijkbare theorie lijkt elke zelfkritiek bij Getty in de weg te staan – zonder welke hij nauwelijks absolutie kan verwachten.49

Steven Rosefielde heeft toen hij stilstond bij het economische belang van de Goelag berekend hoeveel mensen tussen 1929 en 1956 dwangarbeid verrichtten. Met betrekking tot de cijfers op het hoogtepunt van de terreur sluit hij zich in principe aan bij Conquest, Swianiewicz, Dallin en Solzjenitsyn dat acht à twaalf miljoen mensen het slachtoffer zijn geworden.50 Stephen Wheatcroft, die andere onderzoekers aanhaalt (Timasheff, Jasny en Bergson) die zijn (lage) cijfers ondersteunen, stelt dat het aantal mensen in de arbeidskampen aan het eind van de jaren dertig ongeveer drieënhalf miljoen was.51 Edwin Bacon, die zijn schattingen eveneens baseert op materiaal uit officiële archieven, beweert dat er miljoenen mensen in de Goelag gevangen hebben gezeten in de tientallen jaren dat zij bestond. Volgens hem was Gorbatsjovs glasnost selectief met betrekking tot de informatie uit de archieven die al dan niet werd vrijgegeven. Deze selectie werd bepaald door de partij. Afgaande op de binnenkomende en uitgaande cijfers berekent Bacon dat er tussen 1934 en 1947 ongeveer twaalf miljoen mensen werden onderdrukt in kampen en arbeidskolonies.52 Alec Nove gaat nog verder in zijn schatting en beweert dat er in de jaren dertig een ‘overschot’ van ongeveer tien tot elf miljoen sterfgevallen was.53

Russische cijfers zijn over het algemeen hoger uitgevallen. In 1987 citeerde de econoom Nikolaj Sjmeljov een schatting van Chroesjtsjov omtrent het aantal mensen dat in arbeidskampen zat of had gezeten op zeventien miljoen voor de jaren 1937-1953.54 Dmitri Volkogonov, een historicus die rijkelijk toegang had tot officiële archieven, beweerde dat er van 1929 tot 1953 21,5 miljoen mensen onderdrukt werden,55 terwijl Sjatoenovskaja, een ex-gevangene die in Chroesjtsjovs rehabilitatiecommissie zat, 19,8 miljoen opgeeft als het aantal personen dat van 1935 tot 1941 werd onderdrukt.56 Kolonel Grashoven van het Russische ministerie van Veiligheid heeft soortgelijke cijfers.57 Aleksandr Jakovlev, een van de architecten van de perestroika en het hoofd van Gorbatsjovs (en later Jeltsins) Rehabilitatiecommissie, sluit zich ook aan bij de hoge schattingen. Hij stelt dat ongeveer 15 miljoen sovjetburgers het slachtoffer werden van door mensen veroorzaakte honger, dekoelakisering (landonteigening), deportatie en terreur.58 V.P. Zemskov waarschuwt dat de hoge cijfers onnauwkeurigheden kunnen bevatten zoals het dubbel tellen van opnieuw gearresteerde slachtoffers.59 En dat zijn alleen maar de hoofdrolspelers in een vooralsnog niet beslechte discussie.

Een voorbeeld van deze aanhoudende discussie. In zijn vrij recente boek Life and Terror in Stalin’s Russia, 1934-1941 betoogt Robert Thurston dat de 681 692 executies die hij voor 1937-38 optekent geen massaterreur betekenen en dat de terreur geen diepgaande langetermijneffecten had op het leven van alledag.60 In zijn weerlegging bestrijdt Robert Conquest zowel Thurstons cijfers als diens vergelijking van de hysterie rond de Stalinterreur met die van het mccarthyisme, waarbij de beide Rosenbergs geëxecuteerd werden. Conquest oppert droog dat de analogie passender zou zijn als, in een periode van twee jaar, de Amerikanen ‘de boven gesuggereerde half miljoen mensen hadden doodgeschoten, onder wie het leeuwendeel van de Amerikaanse overheid en driekwart van het Congres, honderden schrijvers, duizenden militaire officieren – waardoor de burgerij misschien enigszins geïntimideerd zou zijn.’61

Na de openstelling van de archieven kwamen de revisionistische schattingen van het aantal slachtoffers hoger uit, en werden sommige van de van oudsher geaccepteerde schattingen naar beneden bijgesteld. Er is een relatieve consensus dat tussen 1930 en 1956 17-18 miljoen sovjetburgers werden veroordeeld tot de gevangenis, een kolonie of een kamp.I Maar de archieven kunnen de ware omvang van het probleem niet weergeven. Stephen Cohen vestigt onze aandacht op de ‘grote hoeveelheid’ nazaten van Stalins slachtoffers, die, als familieleden, ook door de terreur zijn getroffen. Die lopen zeker in de miljoenen.62 Wij hebben derhalve nochtans te maken met wijd verbreide onderdrukking en terreur op een enorme schaal. Hoewel zij cruciaal is voor de veroordeling van het systeem is de exacte berekening van het aantal onderdrukten een onderwerp voor een ander soort studie. Een belangrijk punt is de spreiding van de onderdrukking binnen de betreffende periode – met name in de jaren vijftig. (Aan deze kwestie zal later meer aandacht worden besteed.) Het gaat ons hier om degenen die het overleefden63 en de betekenis van hun ervaring voor hen, voor de sovjetsamenleving en voor het politieke sovjetsysteem.

Periodisering, demografie van arrestaties, vrijlatingen

Laten we, nu we de omvang van de terreur hebben aangegeven, overgaan op de ontwikkeling van de onderdrukking in de loop der tijd. Het doel van deze paragraaf is niet de politieke aspecten van de terreurperiode te bespreken, de persoonlijke rol van Stalin, of de ontwikkeling van het kampsysteem, maar veeleer een chronologie te geven van de onderdrukking. Evenals de Goelag zelf was onderdrukking als instrument van meet af aan een wezenlijk onderdeel van het sovjetsysteem, hoewel, volgens archiefbronnen, 1926 het ware begin lijkt te zijn geweest van dwangarbeid op grote schaal als ‘heropvoedingsmethode’.64 In de woorden van een Russische historicus:

De bolsjewistische autoriteiten stelden zich ten doel al hun werkelijke en potentiële tegenstanders te vernietigen, en schoven alle algemeen geaccepteerde [wettelijke] normen terzijde… De kampen in al hun vormen – concentratiekampen, kampen voor dwangarbeid en correctionele arbeid, kampen met bijzondere bestemmingen, etc… waren voor dit doel ideaal. De schepping van de kampen kostte niet veel tijd of bijzonder materiaal.65

In de kampen in de jaren twintig, met name Solovki, zaten onder anderen priesters, leden van de Witte Garde, socialisten, anarchisten en andere politieke tegenstanders.66 Hoewel de stalinistische terreur een voortdurende bedreiging vormde, was de intensiteit ervan wisselend. Er waren golven van arrestaties, golven van vrijlatingen, en verschillende soorten vrijlatingen in verschillende periodes. Daarom hebben verschillende lichtingen gevangenen en terugkerende ex-gevangenen verschillende ervaringen.

In 1929, op het hoogtepunt van de collectivisering van de landbouw en de dekoelakiseringscampagnes, werd het idee om de noordelijke gebieden te koloniseren met gevangenen die een straf van meer dan drie jaar hadden voorgesteld en aanvaard. Dit was net zo zeer praktisch als ideologisch omdat de gevangenissen zoveel gevangenen niet meer konden herbergen. Aan het begin van 1930 werd er een bindende wet aangenomen die de activiteit van de Goelag (Hoofdadministratie van Arbeidskampen) reguleerde, waarmee het kampsysteem een legitiem instrument was geworden voor de uitoefening van politieke invloed op de samenleving67 (dat wil zeggen ter afschrikking van zelfs potentiële oppositie). De gevangenen werden gebruikt voor de exploitatie van hulpbronnen en de aanleg van een infrastructuur in de vorm van spoorlijnen, wegen en kanalen. Rond het midden van de jaren dertig waren de correctionele arbeidskampen al zodanig uitgebreid dat zij 41 000 gevangenen in de Noordelijke Kampen en 15 000 in de kampen in het Verre Oosten herbergden. In de kampen in Vyshersky, Siberië en Solovki zaten nog eens 84 000 mensen gevangen.68

Degenen die in de jaren 1930-1932 op het platteland werden gearresteerd, waren voornamelijk boeren terwijl de arrestanten in de stad overwegend bestonden uit ingenieurs, wetenschappers en de ‘bourgeois’-intelligentsia. De terreur kreeg een nieuwe impuls na de moord op Kirov in 1934 en in 1935-1936 waren er arrestaties van oppositievoerders, voornamelijk professionele revolutionairen en partij- en sovjetmedewerkers. De grote processen begonnen in 1936 en werden gevolgd door de grote zuiveringen van de Jezjovsjtsjina in 1937-1938. Door deze terreurcampagne die naar Jezjov, het hoofd van de staatsveiligheid, was genoemd werd het hele staats- en partijapparaat ‘vernieuwd’, alsook het militaire kader, het diplomatenkorps en managers op alle niveaus.69 Veel van de slachtoffers waren partijleden, maar tot de gearresteerden behoorden ook talloze gewone burgers, arbeiders en boeren (die geen lid waren van de partij). De schuld voor de uitwassen van de zuiveringen werd op Jezjov afgeschoven en aan het eind van 1938 werd hij vervangen door Beria. Bij de vrijlatingen aan het eind van de jaren dertig werden ongeveer 327 400 slachtoffers van de collectivisering ‘bevrijd’ alsook ‘trotskisten’ en andere oppositievoerders.70 Hun vrijheid was grotendeels beperkt en dikwijls van korte duur (zie hoofdstuk 2).

Het systeem van onderdrukking bleef echter en de Goelag en de gevangenissen werden voortdurend van nieuwe slachtoffers voorzien. Toen de achterdocht van de staat steeds verder om zich heen greep, werd ‘Artikel 58,’ waarin ‘contrarevolutionaire misdaden’ werden omschreven, ruim toegepast. Volgens het Russische (en sovjet-) strafrecht behoorden tot deze delicten: ‘elke daad gericht op de omverwerping, ondermijning of verzwakken van het gezag van de arbeider-boerensovjets… spionage… terreurdaden… [antisovjet] propaganda of agitatie, etc.’71 In wezen kon men voor vrijwel alles wat men deed of niet deed op deze grond gearresteerd worden. Verdachten die in aanmerking kwamen waren onder andere: actieve leden van de kerk, leden van religieuze sektes, rebellen (dat wil zeggen iedereen die ooit (hoe lang geleden ook) betrokken was geweest bij een antisovjetopstand), mensen met contacten in het buitenland, actieve leden van studentenorganisaties, de Nationale Garde, iedereen die in de burgeroorlog tegen de Roden had gevochten, vertegenwoordigers van buitenlandse bedrijven, iedereen die contact had met het buitenland (dat wil zeggen zakenmensen, hotel/restauranteigenaars, winkeliers, bankiers, geestelijken, het voormalige Rode Kruis), enzovoort. Zelfs een dierenarts die honden van het consulaat had behandeld of een vrouw die de Duitse consul van melk had voorzien, of haar broer (!), werden gearresteerd.72

In 1940 kon men zelfs strafrechtelijk vervolgd worden voor vergrijpen zoals 21 minuten te laat op het werk komen.73 In deze periode werd de politieke onderdrukking ook naar nationaliteit uitgevoerd.74 In 1939 waren Polen en Balten bijvoorbeeld het doelwit. In 1942-1945 behoorden Finnen, Duitsers, Kalmukken, Tsjetsjenen, Armenen, Litauers, Koreanen en anderen tot de onderdrukte nationale groepen.

Aan de vooravond van de oorlog werden er ook gevangenen bevrijd. Ongeveer 420 000 gevangenen werden aanvankelijk overgeplaatst naar het Rode Leger.75 In de loop van de oorlog werden er in totaal één miljoen gevangenen vrijgelaten en naar het front gestuurd.76 Mensen die op basis van Artikel 58 waren veroordeeld werden over het algemeen niet vrijgelaten in deze periode omdat ze gediskrediteerd waren, zelfs als ze vroegen om de kans om voor het moederland te vechten, wat velen deden.77 De weinige ongelukkigen die wel werden vrijgelaten, werden ingedeeld bij arbeidsbataljons en regelrecht naar het front gestuurd. Een van deze gevangenen beschreef zijn treinreis als volgt: ‘Ik zat in de coupé, nog steeds gekleed in mijn kampvodden. De man tegenover me vroeg waar ik heen ging. [Ik antwoordde]: “Ik ben aan het graf ontkomen en ben op zoek naar een nieuw kerkhof.”’78

Na de oorlog begonnen de arrestaties van voormalige krijgsgevangen sovjetburgers, die terugkwamen nadat ze in Duitse kampen hadden vastgezeten en vervolgens naar de ‘nkvd verificatie-zuiveringspunten’ werden gestuurd, met andere woorden, de Goelag. Men achtte hen ‘niet volledig zuiver’79 en zij werden dikwijls tot tien à vijfentwintig jaar veroordeeld op beschuldiging van spionage of verraad.80 Tot de naoorlogse onderdrukten kunnen we ook Oekraïners rekenen en, in de woorden van Medvedev, ‘militante officieren zoals Solzjenitsyn, die blijk gaven van te veel vermetelheid of nieuwsgierigheid.’81 Sommigen van de ex-officieren hadden later de leiding over de Vorkoetarevolte aan het eind van de jaren veertig.82 In de jaren 1947-1948 werd een aantal van degenen die de arrestatie en gevangenschap van de grote terreur hadden overleefd vrijgelaten, aangezien men vrij kon komen als men zijn tijd had uitgezeten (hoewel gezien men vrij kon komen als men zijn tijd had uitgezeten (hoewel 1952, was gericht tegen ‘kosmopolieten’, dat wil zeggen de joodse intelligentsia in, onder andere, het beruchte ‘artsencomplot’ en de ‘Leningradaffaire’.

De dood van Stalin op 5 maart 1953, ‘een biologische gebeurtenis’ die ‘het begin van de destalinisering’83 betekende, leidde op 27 maart tot een amnestie waarbij 1,2 miljoen gewone misdadigers (53,8 procent) werden vrijgelaten uit een officiële Goelagpopulatie van naar schatting 2,5 miljoen.84 Gevangenen noemden dit de Vorosjilov-amnestie, hoewel het mogelijk een kortstondige uiting van destalinisering van de kant van Beria was, vóór diens onverwachte arrestatie en doodvonnis. De amnestie was niet van toepassing op politieke gevangenen. Het is echter mogelijk dat enkelen die waren veroordeeld of geherkwalificeerd op beschuldiging van ‘misdrijven’ tot deze categorie behoorden. Voorts werd de kamppopulatie in dat jaar versterkt met ongeveer 600 000 nieuwkomers.85 Roy Medvedev schreef in 1975 dat er in 1953 4000 gevangenen werden vrijgelaten.86 Het is niet helemaal duidelijk naar welke groep hij verwijst of waarop zijn informatie is gebaseerd, maar uit de archieven is gebleken dat dit een veel te lage schatting is.

De jaren 1953-1955 waren een periode van ‘stille destalinisering’, waarin sommige niet-gepubliceerde rehabilitaties plaatsvonden.87 De vrijlating (niet te verwarren met rehabilitatie) van degenen die voor ‘contrarevolutionaire misdaden’ veroordeeld waren (Artikel 58), werd gewettigd door een decreet van de Prokoeratoera van de ussr van 19 mei 1954.88 Tussen 1954 en 1955 werden bijna 90 000 politieke gevangenen vrijgelaten ofwel op grond van dit decreet ofwel op basis van een vroege herziening van hun zaak. Tienduizenden anderen werden ook bevrijd op basis van een amnestie voor ‘oorlogscollaborateurs’ uit september 1955.89 Verder werden bepaalde groepen van koelakken in ballingschap – de slachtoffers van de collectivisering van de landbouw – ook bevrijd uit speciale kolonies dankzij een decreet van mvd in het najaar van 1954.90 Volgens de Medvedevs heeft Chroesjtsjov in 1954-1955 persoonlijk de vrijlating van ‘12 000 heel bijzondere’ gevangenen geregeld, van wie de meesten invloedrijke partijleden waren.91 Zij wijzen er ook op dat slechts zo’n vijf procent van degenen die in de jaren dertig waren gearresteerd in 1956 nog leefde.92 Als dat waar is, zou de groep terugkerende ex-gevangenen in de jaren vijftig grotendeels hebben bestaan uit mensen die in de jaren veertig gearresteerd waren (voormalige soldaten, etc.). De opvallende aanwezigheid van deze groep ex-soldaten en officieren in de Goelagpopulatie blijkt, onder andere, uit het feit dat zij de leiding hadden over stakingscomités bij de kampopstanden in Norilsk en Vorkoeta in 1953, en Kengir in 1954.93

Chroesjtsjovs geheime rede op het Twintigste Partijcongres op 25 februari 1956 leidde tot de bevrijding van het leeuwendeel van de overlevende (misschien zeven miljoen) gevangenen en bannelingen in 1956-1957.94 Voorts werd een aantal postuum gerehabiliteerd.95 Sommige cijfers van de vrijlatingen na het Twintigste Partijcongres hebben in de miljoenen gelopen, terwijl anderen slechts ‘honderdduizenden’ bevrijde burgers opgeven.96 De Nederlandse historicus Van Goudoever heeft berekend dat op basis van de geregistreerde stemmers ongeveer twee miljoen mensen hun rechten terugkregen.97 In hoofdstuk 5 zal nader op deze cijfers worden ingegaan, maar het kan zijn dat de verschillen en onnauwkeurigheden het best verklaard kunnen worden door het feit dat sommige van de historici toen ze voor het eerst met deze cijfers gingen werken, vrijlating verwarden met rehabilitatie. Daar komt bij dat er een levensgroot verschil is tussen het aantal gevangenen dat daadwerkelijk terugkeerde uit de kampen en het grote aantal van hun (in opspraak gebrachte) familieleden dat uit ballingschap terugkeerde. Ze moesten ook het hoofd bieden aan de beproevingen van de herintegratie. Voor de doelstellingen van deze studie is het exacte aantal terugkerende ex-gevangenen minder belangrijk dan hun ervaring. Wat onderzocht zal worden is de worsteling van gewone burgers, die voorheen ‘vijanden van het volk’ waren genoemd, om weer op te gaan in de samenleving, en de pogingen van het sovjetsysteem om zich aan te passen aan dit prima facie bewijsmateriaal van zijn criminele aard, die men in deze jaren op een grote schaal begon te ondernemen.

Chroesjtsjov

Chroesjtsjov 1964 heeft genoemd,98 heeft Chroesjtsjov Stalins machtsmisbruik voor een deel openlijk afgekeurd, maar werd de schuld afgewenteld van het socialistische systeem dat dat machtsmisbruik ondersteunde en toegeschreven aan Stalins ‘persoonlijke tekortkomingen’. Op het wettelijke vlak werden er pogingen ondernomen om het systeem te veranderen en te stabiliseren, maar niet om de fundamentele fouten ervan te corrigeren. Er werd nog veel aan de willekeur van de autoriteiten overgelaten. In feite kwamen er ook elementen van restalinisering terug onder Chroesjtsjov, zoals de ‘parasieten’-campagne uit 1957 die zich vooral richtte tegen schrijvers en dichters. De Pasternakaffaire, waarbij de schrijver de Nobelprijs voor literatuur weigerde uit angst voor verbanning, was een ander voorbeeld van Chroesjtsjovs evenwichtskunst.99

Chroesjtsjov was bij uitstek een man van zijn tijd en zijn ambivalente rol – die van bevrijder en dader – weerspiegelde de tijdgeest van weerzin ten aanzien van het verleden en vrees voor de onbekende toekomst. Dit is de sociale en historische context waardoor het lot van de terugkerende ex-gevangenen werd bepaald en die wij derhalve nu onder de loep zullen nemen. Chroesjtsjovs geheime rede, waarin een regeringssysteem werd beschreven dat zich onder andere bediende van misdaden, wetteloosheid, massamoorden, incompetente leiders en systematische geschiedvervalsing100, leidde tot een ‘massale uittocht’.101 Deze onthullingen op het Twintigste Partijcongres waren dan ook een stoutmoedige poging tot destalinisering. Maar uit materiaal uit het presidentiële archief blijkt dat Chroesjtsjov pas laat tot dit ruimdenkende standpunt kwam. Hij had zelf in 1936 en 1937 een directe rol gespeeld in de terreur in Moskou en Oekraïne als eerste secretaris van het Moskouse comité en het stadscomité van Moskou van de Communistische Partij, en in 1938 als eerste secretaris van de Communistische Partij van Oekraïne.102

De kgb-archieven hebben documentair materiaal prijsgegeven dat een bewijs is voor Chroesjtsjovs deelname aan de uitvoering van massale onderdrukkingen in Moskou, de provincie Moskou en Oekraïne in de jaren voor de oorlog. Hij had persoonlijk voorstellen gedaan voor de arrestatie van vooraanstaande figuren in de gemeenteraad van Moskou en het comité van de provincie Moskou. In de jaren 1936-1937 was de nkvd in Moskou en de provincie Moskou verantwoordelijk voor de onderdrukking van 55 741 mensen. Toen Chroesjtsjov in 1938 de leiding had over de partij in Oekraïne, werden er 106 119 mensen gearresteerd, in 1939 12 000 en in 1940 ongeveer 50 000. De partijsecretaris van Oekraïne bekrachtigde persoonlijk de onderdrukking van honderden mensen die verdacht werden van het beramen van tegen hem gerichte terreurdaden.103 Chroesjtsjov had inderdaad bloed aan zijn handen.

Door ander recent beschikbaar gekomen bewijsmateriaal worden zowel Chroesjtsjovs reputatie als zijn pogingen tot destalinisering nog verder bezoedeld. Terwijl we weten dat er in de jaren vijftig veel mensen werden vrijgelaten die gearresteerd waren op basis van politieke artikelen (58 en 59), blijkt uit statistieken van de Prokoeratoera van de rsfsr dat er in diezelfde jaren ook een aanzienlijk aantal mensen werd gearresteerd voor ‘bijzonder gevaarlijke misdaden tegen de gezagsorde’ (Artikel 59). Bijgevolg werden sommige politieke gevangenen vrijgelaten, terwijl anderen werden vastgezet. Artikel 59 definieert als crimineel (onder veel andere activiteiten) het onderhouden van contacten met buitenlandse overheden of hun vertegenwoordigers met het doel een gewapende interventie in de sovjetrepubliek teweeg te brengen, te helpen met het verklaren van de oorlog of het organiseren van militaire expedities na de oorlogsverklaring, banditisme, etc. De maximale straf voor zulke misdrijven was de doodstraf.104 Hier volgen enkele voorbeelden van het patroon van veroordelingen op basis van Artikel 59-3, 59-3b en 59-7, enzovoort, voor de periode van 1936-1957. 1936: 3667, 1937: 4372, 1938: 5373, 1941: 14 415, 1942: 26 136, 1945: 5981, 1949: 11 188; 1953: 13 257, 1954: 12 490; 1955: 12 765, 1956: 12 869, 1957: 14 930.105 Deze cijfers suggereren dat het onderdrukkingsapparaat tamelijk voortvarend bleef in het uitdelen van straffen (zie ook hoofdstuk 5). Ze getuigen verder van de afhankelijkheid van het sovjetsysteem van onderdrukking alsook van het kosmetische karakter van de eerste periode van destalinisering. Hoewel functionarissen van Chroestsjov tot onder aan de ladder de stalinistische onderdrukking veroordeelden, blijkt uit hun daden duidelijk dat het bestuurssysteem de onderdrukking niet verwierp. Deze dubbelheid, zo niet hypocrisie, kwam op alle niveaus van het systeem tot uiting en stond de rehabilitatie van de terugkerende ex-gevangenen in de weg. Men kan zeggen dat de ambivalente houding ten aanzien van exzeks zich zowel van boven naar beneden als van beneden naar boven heeft verbreid.

Pavel Negretov gaf met het relaas van een voormalige kampgenoot allegorisch uitdrukking aan de zoektocht van de sovjetmaatschappij naar haar identiteit in deze periode: ‘Het Twintigste Partijcongres gaf Sasja de vrijheid, en hij werd, net als Doesja [zijn vrouw], een stalinist, hij had geen vertrouwen in het nieuwe beleid van de partij en geloofde niet dat het blijvend was.’106 (We mogen aannemen dat stalinisme in dit geval verwijst naar weerstand tegen Stalins opvolgers, of hun regeringsmethoden.) Negretov besloot om niet met hen te twisten over hun vorm van stalinisme: ‘Ze zochten daar slechts steun bij in hun wankele bestaan.’107 Net als Hamlet verdroegen sommige mensen liever het kwaad dat ze kenden dan dat ze hun toevlucht zochten tot een ander kwaad dat ze niet kenden. En zo schommelde het systeem in die jaren in de krappe ruimte tussen destalinisering, stagnatie en restalinisering.

In zijn biografie van Chroesjtsjov wijst Roy Medvedev op een aantal concrete gevallen van terugkerende ex-gevangenen die van Chroesjtsjov persoonlijk een voorkeursbehandeling kregen, om vervolgens echter te beschrijven hoe vijftien jaar later (aan het begin van de jaren zeventig) terugkeerders met soortgelijke verzoeken werden afgewezen met de uitspraak: ‘De mode voor gerehabiliteerden is nu dood.’108 In recent vrijgekomen documentatie zijn nog meer voorbeelden te vinden van de verschuivende politieke krachten. In een vertrouwelijke bespreking van het Politbureau in 1974 werd uitgebreid gesproken over de zaak-Solzjenitsyn. Brezjnev merkte cynisch op: ‘Solzjenitsyn werd gevangen genomen, diende zijn straf uit voor grove schending van de sovjetwet [mijn cursivering] en werd gerehabiliteerd. Maar hoe werd hij gerehabiliteerd? Hij werd door twee mensen gerehabiliteerd – Sjatoenovskaja en Snegov’.109 Deze twee ex-gevangenen naar wie Brezjnev zo laatdunkend verwees, speelden een belangrijke rol in het destaliniseringsproces. De eerste was lid van een officiële commissie die onderzoek deed naar de misdaden uit de jaren dertig en de Moskouse zuiveringsprocessen, en de tweede was de belangrijkste organisator van de troikacommissies die gemachtigd waren om in 1956-1957 gevangenen vrij te laten.110 Bij de bespreking was iedereen het naar het schijnt eens met Brezjnevs opvattingen. Het is daarom voor de beoordeling van het politieke (officiële) standpunt ten aanzien van rehabilitatie veelzeggend dat onder meer de volgende personen aanwezig waren bij deze bijeenkomst van het Politbureau: Andropov, Grisjin, Gromyko, Kirilenko, Kosygin en Podgorny. (Bij een bespreking van het Politbureau tien jaar later, waar ‘niemand een goed woord over had voor Chroesjtsjov’,111 werd de kwestie van Solzjenitsyns rehabilitatie nogmaals aan de orde gesteld. Tsjebrikov, destijds het hoofd van de kgb, beweerde dat een aantal mensen illegaal gerehabiliteerd was die ‘terecht gestraft’ waren. Hij voerde Solzjenitsyn aan als een van die voorbeelden. Het is interessant om op te merken dat Gorbatsjov, die later tot secretaris-generaal werd benoemd, op deze bijeenkomst aanwezig was.) Stephen Cohen heeft terugkerende ex-gevangenen beschreven als een ‘belangrijk historisch en sociaal aspect van de politieke destalinisering’.112 En inderdaad was hun lot een van de belangrijkste graadmeters voor de hardnekkigheid waarmee de staat aan het stalinisme vasthield.

In welke mate kon de communistische structuur zich aanpassen aan de destalinisering zonder gedestabiliseerd te raken? Wat waren in feite de uiterste grenzen van zulke politieke veranderingen voor het sovjetsysteem? Naar het schijnt was Brezjnev van mening dat die grenzen onder Chroesjtsjov waren overschreden, en in de jaren zestig-zeventig voltrok zich een restalinisering (zij het zonder ongebreidelde massale terreur). Gevangenen en potentiële gevangenen waren over het algemeen gelukkiger dan hun tegenhangers uit de Stalintijd, misschien deels omdat met de ontspanning de opinie van het Westen iets belangrijker werd. Maar in grote lijnen stond het politieke systeem van de Sovjet-Unie in die jaren niet tolerant tegenover dissidenten (een groep die soms samenviel met die van veroordeelden op grond van Artikel 58 in de Stalintijd, hoewel zij daar niet aan gelijkstond). Het systeem veroordeelde hen tot gevangenisstraf, stopte hen in psychiatrische inrichtingen of wees hen uit (zoals Solzjenitsyn en Boekovsky).

Als we de geschiedenis als een dialectisch proces bezien, is het niet verbazend dat de jaren tachtig met organisaties als Memorial een nieuw correctief brachten op de onderdrukkingen van het stalinistische systeem. De wijd en zijd verspreide verhalen van de overlevenden of hun familieleden en het medeleven van het publiek verschaften Gorbatsjovs destaliniseringspogingen een breder draagvlak dan Chroesjtsjov had gehad. Toen Gorbatsjov het had over ‘duizenden’ slachtoffers van Stalin, waren velen teleurgesteld door de veel te lage schatting. Maar het was een politiek berekende lage inschatting.113 Deze verklaring was in zekere zin net zo monumentaal als Chroesjtsjovs onthullingen op het Twintigste en Tweeëntwintigste Partijcongres, omdat Gorbatsjov het onderwerp opnieuw aan de orde durfde te stellen. Het werd de mensen toegestaan om onderzoek te doen naar de werkelijke cijfers, en misschien hoopte Gorbatsjov dat die ‘cijfers voor zich zouden spreken zodat de leiding op dat moment niet de verantwoordelijkheid hoefde te nemen voor een aantal van de schokkende onthullingen’.114

Wij herinneren ons misschien nog dat Gorbatsjov wilde dat deze herondekking van de geschiedenis zich niet al te zeer van de controle (van de partij) zou onttrekken, omdat het sovjetsysteem nog steeds de dienst uitmaakte. Niettemin was er een politiek getij, dat, hoewel onzeker omtrent zijn lot, steeds verder van onderdrukking afdreef. Gorbatsjovs verreikende destalinisatie- en rehabilitatiecampagne viel samen met de ontbinding van de Sovjet-Unie en heeft daaraan misschien zelfs wel in belangrijke mate bijgedragen. Maar laten wij niet op onszelf vooruitlopen. De verwerking van het stalinistische verleden begon op het moment dat mensen uit hun gevangenschap werden vrijgelaten.

Vormen van vrijlating en/of rehabilitatie

Vrijlating betekende zeker niet automatisch rehabilitatie, een term die onder Chroesjtsjov werd gedefinieerd als de ‘herziening van alle juridische consequenties van een oordeel met betrekking tot iemand die ten onrechte in staat van beschuldiging was gesteld, als gevolg van de erkenning van onschuld’.115 Sommige zeks (gevangenen) werden gedeeltelijk gerehabiliteerd, dat wil zeggen, zij werden van bepaalde beschuldigingen gezuiverd, terwijl andere beschuldigingen op hun strafblad bleven staan. Sommige gevangenen die tien jaar in de kampen doorbrachten, werden (op een gegeven moment) bevrijd nadat ze hun tijd hadden uitgezeten. Velen van hen kregen ‘rechtsherstel’ – een term die betekende dat de gevangene zijn vroegere politieke en burgerlijke rechten terugkreeg.116

In Angst voor het verleden onderscheidt Albert van Goudoever verschillende vormen van rehabilitatie: individuele officiële rehabilitatie – een herbeoordeling van iemands zaak en de gevolgtrekking dat iemand onschuldig is; sociale rehabilitatie – vergoeding voor gederfde inkomsten en geleden leed, teruggave van geconfisqueerde bezittingen, herstel van iemands eerdere positie, een toelage en een financiële schikking, etc.; herinschrijving in de partij; postume rehabilitatie; en publieke rehabilitatie.117 Deze laatste vorm, die voornamelijk werd gebruikt voor prominente partijleden wordt door Jane Shapiro beschreven als ‘eerherstel van de naam en de daden [van het slachtoffer] in de sovjethistoriografie. Een slachtoffer wordt volledig gerehabiliteerd geacht als zijn biografie gepubliceerd is in de sovjetpers of als zijn eigen werk heruitgegeven is.’118

Leopold Labedz beschrijft juridische rehabilitatie correct als de nietigverklaring van gerechtelijke vonnissen, wat niet noodzakelijkerwijs politieke rehabilitatie betekent.119 Aan de andere kant schreef Shapiro in de jaren zestig dat het verwerpen van het vonnis van het slachtoffer (gerechtelijke rehabilitatie) tevens gepaard ging met het herstel van de rang in de partij of het leger indien van toepassing. Zij beweert verder dat gerechtelijke rehabilitatie werd gevolgd door fysieke rehabilitatie, dat wil zeggen vrijlating uit de gevangenis of het arbeidskamp.120 Dat was niet het geval. Gevangenen werden soms vrijgelaten op grond van amnestieregelingen, of als hun straftijd erop zat, maar afgezien van het feit dat zij uit de kampen waren bevrijd, was hun sociale status onzeker. Het proces van rehabilitatie en herinschrijving in de partij schijnt stelselmatig een langdurige en slepende aanlegenheid te zijn (geweest). Zoals we zullen zien werden veel slachtoffers pas veertig jaar na hun vrijlating gerehabiliteerd. Rehabilitatie was een politiek hachelijke kwestie omdat, zoals Labedz stelt, ‘wat bij de strijd om rehabilitatie op het spel staat niet zozeer het opgraven van de doden is alswel het overleven van de levenden – althans het politieke overleven’.121 Veel partijleden hadden onder Stalin carrière gemaakt en waren persoonlijk betrokken bij de onderdrukking. Zij beseften terdege dat de zuivering van de slachtoffers voor hen bezwarend kon zijn.

Sommige zeks (gevangenen) werden vrijgelaten met ‘verlies van rechten’: hoewel de aanklacht verviel, werden ze naar bepaalde plaatsen gestuurd voor ‘permanente vestiging’ of ‘eeuwige ballingschap’. De ex-gevangenen die niet gerehabiliteerd werden, hadden een zogenoemd ‘minteken’ in hun paspoort, dat hun bewegingsvrijheid beperkte en het hun verbood om zich op minder dan 101 kilometer van Moskou, Leningrad, Kiev en een aantal andere grote steden te bevinden. Op de naleving hiervan werd toegezien door, onder andere, te eisen dat deze ex-gevangenen zich minstens twee keer per maand bij de plaatselijke autoriteiten moesten melden. Een voormalige gevangene merkte op dat ‘die [praktijk] uiteraard voortdurend heimelijk toezicht niet uitsloot, het systeem van verklikkers waarin het hele land verstrikt was… Ik geloof dat het toezichtssysteem zelfs vandaag [1995] nog in een of andere vorm bestaat.’ Daar komt bij, zo verklaarde zij, ‘dat in het werkboekje (trudovaya knizhka), zonder hetwelk je geen werk kon krijgen, ook stond genoteerd dat de potentiële werknemer in de kampen had gezeten, wat het voor mij onmogelijk maakte om zelfs als stenografe werk te vinden…’122 Een andere gevangene beschreef ballingschap als volgt:

Wat is ballingschap? Ballingschap betekent dat je een gebied krijgt toegewezen en daarheen wordt gebracht. Je hebt geen paspoort, je bent voor dat gebied geregistreerd. Je hebt niet het recht om de grenzen van dat gebied te overschrijden. En dan is er een commandant bij wie je je twee keer per maand moet melden. En dat zijn al je rechten en verplichtingen. Niemand is geïnteresseerd in waar je werkt, wat je eet… het is niet het kamp, waar je wordt gevoed…123

Sommige gevangenen werden vrijgelaten met rechtsherstel, wat in zekere zin rehabilitatie betekende, maar kregen geen spravka (een bewijs van rehabilitatie, zie Roginsky’s opmerkingen in hoofdstuk 3). Zulke documenten waren van grote betekenis binnen het sociale systeem van de sovjets. De verstrekking ervan was heel verschillend. Sommige gevangenen werden in de jaren vijftig en zestig vrijgelaten en gerehabiliteerd, andere werden vrijgelaten in de jaren vijftig en pas in de jaren negentig gerehabiliteerd, en weer anderen werden nooit gerehabiliteerd. Zoals opgemerkt zal worden, worden er nog steeds mensen gerehabiliteerd, wordt de status van de kinderen van onderdrukten en en/of gerehabiliteerden herbezien, en is men nog steeds bezig met de berekening van de omvang van de rehabilitaties.

Het jaar waarin de gevangenen werden vrijgelaten had politieke implicaties die van invloed waren op hun herintegratie. Zelfs in de jaren vóór Chroesjtsjovs geheime rede op het Twintigste Partijcongres moet men bang zijn geweest hoe de politieke rekeningen vereffend zouden worden, zoals blijkt uit de opmerkingen van Anna Achmatova in 1956: ‘Nu maken zij [functionarissen] zich zorgen om hun naam, positie, appartement, datsja. Er was helemaal op gerekend dat er niemand zou terugkeren.’124 Maar op de een of andere manier slaagden velen, enkele miljoenen, erin te overleven en keerden zij toch terug. De overlevenden van de Goelag die na 1953 terugkeerden in de samenleving, werden geconfronteerd met veel van dezelfde problemen als hun voorgangers. Dat blijkt uit eerder gepubliceerde memoires alsook uit veel aan het eind van de jaren tachtig verzamelde verhalen. Zelfs later in de jaren vijftig werd de rehabilitatie van slachtoffers in de weg gestaan door de angst van de machthebbers voor hun eigen veiligheid en de stabiliteit van het systeem. De rehabilitaties van de slachtoffers die het had gemaakt, stond bijna lijnrecht tegenover het autoritaire (sovjet)systeem, omdat het een bedreiging was voor de legitimiteit van dat systeem – een legitimiteit die door middel van terreur in stand werd gehouden.

Sommige gevangenen keerden niet alleen terug, maar wilden weer lid worden van de Communistische Partij. De motieven achter dit verlangen zijn verwarrend. Soms waren zij van praktische aard. Jevgenia Ginzburg kreeg haar bewijs van rehabilitatie en het telefoonnummer van de controlecommissie van de partij. Ze begreep niet waarom de sovjetfunctionaris dacht dat ze weer lid van de partij wilde worden. Hij antwoordde: ‘Wat moet je anders op je cv zetten als je een baan krijgt aangeboden?’ en als ze vragen, “Ben je ooit lid geweest van de partij en, zo ja, waarom ben je er dan uitgestapt…” zul je de formulering uit je dossier moeten gebruiken: “Uit de partij gezet vanwege contrarevolutionaire trotskistische terroristische activiteiten.” Dus raad ik je aan om dit nummer te bellen!’125 Soms waren de motieven ideologisch. Een gevangene werd naar Kolyma gestuurd, verrichtte elke dag 12,5 uur dwangarbeid, werd in 1942 ‘bevrijd’ om zich bij een werkleger te vervoegen en ging in 1943 naar het front. Daarna werd hij in ballingschap gestuurd. Terwijl hij in 1950 in Moskou werkte, werd hij gearresteerd, drieënhalve maand lang ondervraagd en vrijgelaten bij ‘gebrek aan misdaad’. Ondanks alles wat hem was aangedaan probeerde hij vele jaren weer lid te worden van de partij, een doel dat hij in 1956 eindelijk bereikte.126 Dit is een bekend verhaal. Veel slachtoffers beschouwden zichzelf als ‘bouwers van het socialisme’ en hadden daarom nog altijd vertrouwen in de partij. Een andere overlevende verklaarde dat hij altijd ‘troost vond in zijn geloof in de waarheid van de partij’127 tijdens de jaren dat hij vastzat. Deze lang gestrafte gevangene, die van 1937 tot 1956 in poolkampen doorbracht en vervolgens in Norilsk in ballingschap zat, droomde er letterlijk van om weer lid van de partij te worden. Hij schreef zelfs een gedicht dat erop neerkwam dat hij naar Staraja Plosjtsjad liep (het gebouw van het Centraal Comité van de cpsu), een bekend kantoor binnenging en dat iemand hem de hand schudde en hem zijn partijkaart gaf. Het vers eindigt zo: ‘Het zal misschien lang duren, maar deze dag zal komen.’128

Relatieve context

Hoewel de omvang van de onderdrukking (het aantal slachtoffers) van staat tot staat varieert, stelt de ervaring van alle voormalige slachtoffers van politieke onderdrukking ons voor soortgelijke problemen op het persoonlijke en maatschappelijke vlak. Duitse en Sovjetrussische overlevenden zijn het meest met elkaar vergeleken. Isaak Moiseevitsj Filsjtinsky, ex-gevangene, filoloog en filosoof, maakt het volgende onderscheid: ‘Duitse overlevenden kwamen in een schreeuwende wereld, hier zweeg die.’129 Hoewel zijn beschrijving van de wereld waarin overlevenden van de nazi’s terugkeerden niet helemaal juist is, was de wereld relatief wel verontwaardigd. Wat de schreeuw met het zwijgen gemeen heeft, is dat het in beide gevallen gaat om traumatische wisselwerkingen tussen slachtoffer en samenleving. Een vergelijking van sovjet- en nazitotalitarisme of enige andere vorm van staatsonderdrukking valt buiten het bestek van dit boek.130 Het is ook ongepast om het ene kwaad met het andere te meten. Laten wij volstaan met te zeggen dat de grootschalige onderdrukking van welk systeem dan ook bij overlevenden dikwijls soortgelijke psychologische symptomen en persoonlijke herintegratieproblemen tot gevolg heeft. Wij zullen niet zozeer de menselijke tragedie op een enorme schaal bezien, maar het verloop ervan volgen in de persoonlijke levens van een aantal van de slachtoffersoverlevenden.

Rehabilitaties en destalinisering

De aard en omvang van de problemen waarmee slachtoffers van het sovjetsysteem geconfronteerd werden, zijn bijzonder moeilijk vast te stellen, omdat er tijdens de langdurige periode van de dictatuur (1917-1991) officieel vrij weinig informatie werd verstrekt. In de loop van de jaren veertig, vijftig en zestig, deden echter, zoals eerder opgemerkt, enkele miljoenen mensen hun herintrede in de sovjetsamenleving. Volgens een officiële bron werden er tijdens de eerste rehabilitatiegolf van 1954 tot 1962 per jaar ongeveer 30 000 slachtoffers gerehabiliteerd, in totaal 258 322.131 Chroesjtsjov beweerde op de geheime bijeenkomst van het Twintigste Partijcongres in 1956 dat er sinds 1954 7679 mensen gerehabiliteerd waren,132 terwijl Dmitri Joerasov van Memorial stelt dat in de periode tussen 1953 en 1957 612 000 mensen deze status kregen.133 Weer een andere bron merkt op dat er tussen 1954 en 1961 737 182 mensen (al dan niet postuum) gerehabiliteerd zijn.134 Ondanks deze verschillen is dit gezien het grote aantal gevangenen in de strafkampen nog altijd een klein percentage van de slachtoffers. Majoor-generaal Vladimir Koepets, het hoofd van de afdeling van de militaire Prokoeratoera die zich in 1996 bezighield met de rehabilitatie van Russische en buitenlandse burgers, gaf een antwoord op de niet zo verbazingwekkende vraag waarom er in die tijd niet meer mensen werden gerehabiliteerd: ‘De cpsu kon moeilijk toegeven dat zij de knecht van haar eigen volk was.’135 Het is opmerkelijk dat het moeizame rehabilitatieproces nog moeizamer werd gemaakt doordat het werd uitgevoerd door ‘professionele’ procureurs, van wie velen niet eens een hogere opleiding hadden genoten.136

In 1962 was er een grote afname van het aantal rehabilitaties en werden er slechts 117 zaken (waarbij sommige meer dan één persoon betroffen) behandeld. In 1963 waren dat er slechts 55, en in 1964 nam dat aantal nog verder af en werden er in totaal 27 zaken behandeld.137 Het rehabilitatieproces was bijna tot stilstand gekomen. Het is niet precies duidelijk hoeveel mensen er tussen 1964 en 1987 gerehabiliteerd zijn, maar dat kunnen er niet meer dan enkele honderden zijn geweest138 vanwege de politieke problemen rondom de schuldvraag. Onder Gorbatsjov werd het proces hervat en in de twee jaar tussen 1987 en 1989 werden er bijna 840 000 mensen gerehabiliteerd.139 Tussen oktober 1991 en oktober 1994, toen de Wet ‘omtrent rehabilitatie van slachtoffers van politieke onderdrukking’ werd aangenomen, werden er in de Russische Federatie ongeveer 107 400 onderdrukten gerehabiliteerd,140 terwijl in de ussr een half miljoen mensen officieel deze status kregen.141

Uit deze lage rehabilitatiecijfers blijkt het beperkte karakter van de officiële destalinisering. Ze zijn echter geen weerspiegeling van het aantal ex-gevangenen dat zichzelf onofficieel van blaam zuiverde. Voormalige slachtoffers van de stalinistische terreur hadden sinds hun vrijlating leren leven met hun sociale status en hun persoonlijke geschiedenis, die in de meeste gevallen in de jaren vijftig begon. Hun onofficiële pogingen tot destalinisering kwamen tot uiting in samizdat, persoonlijke gesprekken, etc., bij diegenen die niet te bang waren om te praten.

Het officiële zwijgen van het eind van de jaren vijftig tot de jaren tachtig maakte het moeilijk om het lot van de terugkerende ex-gevangenen te traceren. Hoewel het moeilijk is om de precieze aard van het herintegratieproces vast te stellen, vinden wij regelmatig een opvallende discrepantie tussen het officiële standpunt (en de traditionele visie van Chroesjtsjovs destalinisering) en de eigen ervaring van het slachtoffer – genoeg om ons te doen twijfelen aan de officiële versie. Vladlen Loginov (Gorbatsjovstichting), een historicus en lid van een werkgroep van Chroesjtsjovs rehabilitatiecommisie uit 1956, beweert dat terugkerende ex-gevangenen in die jaren min of meer door de maatschappij als helden werden ingehaald (of beschouwd).142 Zo beweert ook Vladimir Pavlovitsj Naoemov, een historicus, die functionaris was in het bestuur van president Boris Jeltsin en lid van de rehabilitatiecommisie die onder Aleksandr Jakovlev was ingesteld tijdens Gorbatsjovs destaliniseringscampagne, dat de slachtoffers over het geheel genomen geen sociale randfiguren bleven. In de meeste gevallen werden ze vrijgelaten, vroegen ze rehabilitatie aan en gingen ze op zoek naar werk dat ze ook vonden. Roy Medvedev beaamt dit laatste punt dat degenen die terugkeerden (waarbij hij benadrukt dat 80 procent niet meer leefde en dus niet kón terugkeren) geen moeite hadden om snel werk te vinden waarin ze gespecialiseerd waren.143 Naoemov zegt vervolgens dat hoewel er enkele problemen waren met betrekking tot de terugkerende ex-gevangenen – degenen die rond 1949 waren bevrijd waren dikwijls bang om opnieuw gearresteerd te worden (en terecht, daar dat velen inderdaad overkwam), in sommige gevallen waren hun kinderen gestorven of hadden ze een andere naam gekregen (zoals de zoon van Nikolaj Boekharin en Anna Larina) – zij zichzelf aan de andere kant beschouwden als ‘bouwers van het socialisme’ en weer lid van de partij wilden worden.144 Dit zou uiteraard veel eerder het geval zijn met onderdrukte leden van de Communistische Partij zoals Lev Kopelev, maar tot de onderdrukten behoorden veel niet-partijleden (koelakken of leden van andere partijen).

Naoemov vestigt de aandacht op de wisselende samenstelling van de groep slachtoffers. Veel knechten van het systeem zoals Jagoda, van 1934 tot 1936 hoofd van de nkvd, of Soedoplatov, een hoge staatsveiligheidsfunctionaris, belandden in deze categorie. (Jagoda werd als verrader in maart 1938 geëxecuteerd – zie hoofdstuk 7 voor een bespreking van zijn zaak toen die in 1998 vanuit het oogpunt van rehabilitatie werd beoordeeld. Soedoplatov zat van 1953 tot 1968 gevangen. Na zijn vrijlating hielp kgb-chef Andropov hem persoonlijk met het vinden van een woning. Soedoplatov gaf later les aan jonge kgb-officieren, schreef zijn memoires en verzocht bij petitie om rehabilitatie, die hem uiteindelijk in 1992 werd verleend. Hij kreeg het pensioen van een luitenant-generaal van de Staatsveiligheid en zijn medailles werden in 1998 postuum teruggegeven.145) Verder beweert Naoemov dat teruggekeerde ex-gevangenen niet hun hele leven werden achtervolgd door hun status van voormalige slachtoffers. De statistieken van de rehabilitatie van 1992-1994, soms bijna vijftig jaar na hun vrijlating, suggereren echter een iets andere realiteit – dat er op zijn minst een dubbele houding is geweest ten aanzien van deze groep, zowel tijdens de destalinisering van Chroesjtsjov als in de daaropvolgende jaren. Dat kunnen wij afleiden uit de hoeveelheid mensen die, zelfs vijftig jaar later, nog steeds proberen om gerehabiliteerd te worden.

Meer specifiek werden in de twee jaar na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie meer dan twee miljoen aanvragen ingediend voor juridische rehabilitatie, waarvan een miljoen in behandeling werd genomen. Een half miljoen aanvragers kreeg een spravka (bewijs van rehabilitatie), terwijl het andere halve miljoen in 1995 nog steeds in behandeling was.146 In dit ‘piekjaar’ voor rehabilitatie werden in totaal 1,8 miljoen aanvragen in behandeling genomen.147 Naoemov verwachtte nog enkele miljoenen, vanwege een wet uit 1994 met betrekking tot teruggave van bezittingen en schadeloosstelling, die afhankelijk zijn van de status van ‘gerehabiliteerde’.148 Wat betreft de motieven om hun status te veranderen van ‘onderdrukte’ (degenen die direct leden – vastzaten in gevangenissen of kampen) of postradavsji (deze term werd gebruikt voor kinderen van slachtoffers, die zelf niet vastzaten, maar ‘leden’ doordat ze familie waren)149 in ‘gerehabiliteerde’, kunnen wij niet ingaan op de individuele redenen van deze aanvragers in de post-sovjetperiode. In de jaren tussen 1992 en 1997 werden vier miljoen aanvragen voor rehabilitatie ingediend. Ongeveer 1,5 miljoen van deze aanvragers kregen een bewijs van rehabilitatie, terwijl van 296 000 werd verklaard dat zij politiek onderdrukt waren.150 We kunnen afleiden dat als deze paar miljoen, en waarschijnlijk veel meer, aanvragers in de jaren direct na hun terugkeer geen bewijs van rehabilitatie kregen of konden krijgen en dat nu proberen, er veel officiële barrières waren in de periode na hun vrijlating.

Het is interessant om op te merken dat de kinderen van de slachtoffers ook de problemen van rehabilitatie hebben meegekregen, zoals blijkt uit het debat dat in 1996 woedde naar aanleiding van hun status.151 Het jaar daarvoor had het Constitutionele Gerechtshof van de Russische Federatie in mei de officiële status van kinderen van ‘vijanden van het volk’ van postdradavsji in ‘onderdrukten’ veranderd.152 In november datzelfde jaar ondertekende Jeltsin een wet waarin werd verklaard dat ‘kinderen die samen met hun ouders in gevangenschap, in ballingschap of in speciale kolonies zaten geacht worden politieke onderdrukking te hebben ondervonden en in aanmerking komen voor rehabilitatie’.153 Op grond van deze wet is het proces bijna een automatisme – als de ouders gerehabiliteerd zijn, hoeven de kinderen bij hun aanvraag alleen het bewijs daarvan te overleggen. Dit heeft, op zijn beurt, tot beroering geleid bij oudere overlevenden die van mening lijken dat hun status als onderdrukte tot op zekere hoogte gedevalueerd wordt door hem uit te breiden tot mensen die nooit de ervaring van het zek-zijn hebben gedeeld.154 Om deze status toe te kennen aan mensen die alleen indirect hebben geleden, vermindert de waarde van het martelaarschap van degenen die direct hebben geleden en allen die daarbij zijn omgekomen.

Terwijl Naoemov en anderen het officiële standpunt uitdragen dat het slachtoffer met open armen in de samenleving werd ontvangen, vertellen veel van de slachtoffers zelf een heel ander verhaal. Als hun bijvoorbeeld wordt gevraagd of ze na hun vrijlating het gevoel hadden dat het onrecht doorging, antwoordde een voormalig slachtoffer: ‘Voortdurend’,155 en zei een ander: ‘Ja, in mijn contact met mensen was ik een witte raaf.’156 Weer een ander, Zoja Dmitrievna Martsjenko, vertelde op haar achtentachtigste, nadat ze drie keer was gearresteerd en twaalf jaar in arbeidskampen had doorgebracht (waarvan negen in Kolyma en Dalstroj), en acht jaar in bessrochnaya ssylka (eeuwige ballingschap) het volgende:

Ik heb altijd geleefd met het gevoel dat ik een ’tweederangsburger’ was. Ik was altijd voorbereid op problemen. Ik begreep dat mijn leven en mijn lot niet van mijn persoonlijke kwaliteiten afhingen, maar van de krachten die het land regeerden en dat ik gewoon op de een of andere manier moest proberen te overleven…157

De duidelijke discrepantie tussen de officiële beschrijving ‘van bovenaf’ van het herintegratieproces en de herinnering van het slachtoffer ‘van onderaf’ van datzelfde proces suggereert ofwel dat de feiten door een van beide partijen werden verdraaid ofwel dat terugkerende exgevangenen zeer uiteenlopende ervaringen hadden. Die ervaringen lopen uiteen van volledige sociale en politieke reïntegratie tot non-assimilatie, dat wil zeggen de verwerping van het individu door de samenleving en het systeem. Het laatste kan beschreven worden als een ‘wanverhouding’ tussen het systeem en de terugkeerder.

De terugkeer: de status van ex-gevangene

De algemene status van ex-gevangene heeft in alle samenlevingen zowel persoonlijke als sociale consequenties. Daar komt bij dat de status van ex-gevangene uit de Goelag zijn eigen speciale problemen met zich meebrengt. Laten wij de speciale problemen van de terugkeerders uit de Goelag behandelen door eerst bij het bredere probleem van de status van ex-gevangene stil te staan. Zelfs in open en relatief tolerante democratische samenlevingen is de terugkeer van ex-gevangenen problematisch, omdat ze dikwijls een herintegratieproces vereist. Men heeft wel betoogd dat de gevangenis kan fungeren als een hogere school waar gevangenen leren hoe ze een betere crimineel moeten worden.158 De opsluiting scheidt de gevangene van dagelijks contact met de buitenwereld, dwingt hem/ haar tot intiem lichamelijk contact met criminelen en schept door stigmatisering de voorwaarden voor hun onderlinge verbroedering. Zich hieraan aanpassen betekent meer gesocialiseerd raken in de criminele subcultuur. Het Amerikaanse strafrechtssysteem (en veel andere) maken gebruik van rehabilitatieprogramma’s en reclasseringsambtenaren in een poging om de neiging tot criminalisering van het gevangeniswezen tegen te gaan en het herintegratieproces van de ex-gevangene te vergemakkelijken. Dan nog is de herintrede in de samenleving moeilijk.159

Het probleem van de herintegratie wordt nog groter als de gevangenisstraf niet voortvloeit uit een misdrijf dat de (voormalige) gevangene heeft begaan, maar veeleer een gevolg is van politieke omstandigheden. De gevangene is derhalve onschuldig – het slachtoffer van een crimineel systeem. Als die onschuld wordt erkend door de samenleving waarin ze terugkeren (zoals bij slachtoffers van de naziterreur in de meeste gevallen gebeurde), zijn de problemen van een andere orde dan die van ex-gevangenen die terugkeren in een samenleving die hun onschuld niet (of onvoldoende) erkent.160 Slachtoffers van staatsterreur in de Sovjet-Unie werden officieel beschouwd als leden van een samenzwering die de hele samenleving hadden verraden en daarom vanaf dat moment gezien moesten worden als verraders met de status van paria. Bij die terugkerende ex-gevangenen die voor het Twintigste Partijcongres werden vrijgelaten en met name bij diegenen die voor Stalins dood werden vrijgelaten, werd de staat en niet haar slachtoffers beschouwd als de benadeelde partij, die de mening leek toegedaan dat ze daarna blijvend het recht had om de voormalige ‘vijanden van het volk’ te kwellen. Een van de consequenties hiervan was dat men de gevangenen, en, bij uitbreiding, hun familie het gevoel gaf dat ze buitenbeentjes waren.

Die pariastatus van ex-gevangenen was in het Westen niet onbekend. In Stigma: Notes on the Management of a Spoiled Identity beschrijft Erving Goffman de verspreiding door het hele gestigmatiseerde netwerk van wat we toepasselijk een ‘sociaal overdraagbare ziekte’ kunnen noemen. Hij verwijst naar een brief van een meisje naar een columnist die goede raad gaf, waarin ze vroeg hoe ze moest omgaan met het feit dat ze de dochter van een ex-gevangene was. Ze ondertekende de brief met: ‘een paria’. Goffman merkt op dat ‘over het algemeen de neiging van een stigma om zich van het gestigmatiseerde individu naar zijn naasten te verspreiden kan verklaren waarom zulke relaties of vermeden of beëindigd worden, als zij bestaan’.161 Dit zal nog eerder gebeuren als de moeilijke situatie nog wordt verergerd door angst voor officiële vergelding en/of geloof in de schuld van het familielid. De sociale status van de terugkerende ex-gevangenen werd nog verder ondermijnd doordat het niet ongebruikelijk was dat ze bij hun terugkeer uit het sovjetarbeidskamp ontdekten dat hun huwelijkspartner met iemand anders was getrouwd.

Om het sovjetprobleem samen te vatten en te benadrukken zijn er bij terugkerende ex-gevangenen minstens drie verschillende situaties: gevangenen die terugkeren naar een ander systeem (bijvoorbeeld overlevenden van de holocaust), gevangenen die terugkeren naar een sociaal systeem dat in wezen onveranderd is (terugkeerders uit de Stalintijd), en gerehabiliteerde gevangenen (diegenen die hun tijd in een ‘correctioneel arbeidskamp’ hadden uitgezeten en vervolgens van blaam werden gezuiverd, voornamelijk terugkeerders van na 1956), die terugkeerden naar een niet-hervormd systeem. Eenmaal buiten het kamp werden terugkerende ex-gevangenen uit de Goelag geconfronteerd met veel hindernissen: fysiek (beperking van de bewegingsvrijheid), psychologisch, beroepsmatig, et cetera. Vandaar dat ze de samenleving dikwijls de ‘grote zone’ noemden (bolsjava zona), waarbij de ‘kleine zone’ (malaja zona) de kampen waren. Het feit dat velen zichzelf zelfs na hun vrijlating bleven beschouwen als bewoners van een zone illustreert hoe diep hun status als gevangene was ingesleten.

De volgende uiteenzetting concentreert zich niet zozeer op de aard van de terreur alswel op de nasleep, de plaats die de kampervaring innam in het leven van het slachtoffer na het kamp – het effect dat de status van ex-gevangene op de slachtoffers en anderen had. Onder andere zal het psychologische effect van de kampervaring onderzocht worden en de sociaal-politieke consequenties ervan. Deze status komt tot uiting in de manier waarop slachtoffers hun toekomst voor zich zagen, en in het gedrag en de gevoelens die speelden bij de slachtoffers en hun familieleden, het sociale netwerk en het regime.

De vraag is gesteld of de gevangenisstraf de slachtoffers heeft gepolitiseerd en hen ertoe heeft gebracht om de legitimiteit van het systeem te betwijfelen of te betwisten. In The Survivor citeert Des Pres uit De regelaar, een verhaal dat gebaseerd is op het Beilisproces in Kiev in 1913. Hij gebruikt dit bekende geval van antisemitisme in een bespreking van slachtoffers als zondebokken van de machthebbers. De hoofdpersoon, een jood, wordt beschuldigd van de dood van een christelijk kind en wordt twee jaar lang onder amper te overleven omstandigheden in de gevangenis vastgehouden. Antisemitisme is de enige grond van de overheid voor haar zaak, die derhalve moet proberen om zijn geest te breken, een bekentenis los te peuteren en omstandigheden te scheppen die zijn ziekte of dood zullen garanderen. Als de gevangene overleden is, is het probleem opgelost. Maar de gevangene is vastbesloten om in leven te blijven, en de overheid te dwingen om zijn zaak te laten voorkomen, zodat hij zijn onschuld kan bewijzen: ‘Aanvankelijk houdt hij vol dat hij geen “politiek iemand” is. Maar geleidelijk wordt hij zich door alles wat hij doormaakt bewust van de pijn van alle mensen in uiterste nood, en beseft hij ten slotte dat als de uitoefening van de macht tot de dood van onschuldigen leidt, “er niet zoiets is als een apolitiek mens”.’162

Afgezien van zulke spontane, impliciete politisering die het gevolg kan zijn als de staat iemand in een dodelijke greep heeft, blijkt uit de houding van sommige ex-gevangenen een zeer welbewuste ontwikkeling van een heroriëntatie ten aanzien van het politieke systeem van de sovjets. Daar komt bij dat er ook onvrijwillige, psychopathologische veranderingen waren die werden veroorzaakt door het lichamelijke en geestelijke lijden dat de slachtoffers van onderdrukking werd aangedaan. Dat waren de psychologische en emotionele stoornissen die geassocieerd worden met posttraumatisch stresssyndroom en die zelfs na de gevangenisstraf bleven bestaan. Verder werd de ontwikkeling die ex-gevangenen doormaakten bepaald door de vraag of het onrecht dat ze hadden ondervonden hen bleef achtervolgen. Het is daarom essentieel om uit te zoeken in welke mate (indien überhaupt) slachtoffers van stalinistische terreur na hun vrijlating uit gevangenschap (in arbeidskampen of gevangenissen) de ervaring hadden dat het onrecht doorging. Een dergelijke onrechtvaardige behandeling zou blijken uit afwijzingen bij het zoeken naar werk en/of het krijgen van werk dat ver onder hun niveau was, pesterijen, het verlies van rechten op huisvesting of sociale doodverklaring. De praktische en persoonlijke problemen in verband met de herintegratie van het slachtoffer kwamen tot uiting in de beroepsmogelijkheden en de gezinsrelaties van het slachtoffer, inclusief het stichten van een nieuw gezin. Aan de andere kant moeten we kijken naar de houding van de samenleving, het regime en familieleden ten aanzien van het slachtoffer, en met name stilstaan bij de vraag wat het bestaan van zo’n groep terugkerende ex-gevangenen met eisen op het gebied van huisvesting, toelages, gerechtigheid, etc., voor de samenleving en het systeem betekende.

Laten wij even terugkomen op het aanpassingsprobleem en stilstaan bij nog enkele punten met betrekking tot de terugkerende exzeks. Gevangenen uit de Goelag moesten wel verwrongen zijn, althans tijdelijk, juist door het proces van aanpassing dat hen in staat stelde om te overleven. Dat blijkt uit het jargon en andere symbolen en overgenomen hebbelijkheden – de subcultuur – van het kampleven waarmee zij terugkeerden. In die zin waren zij omgevormd tot ‘buitenbeentjes’ in de context van een ‘normaal’ systeem waarin zij terugkeerden. Vandaar dat men bij hen grote aanpassingsproblemen had kunnen verwachten zelfs als de mensen hen met open armen hadden ontvangen. Op hun beurt waren de sociale netwerken die de onderdrukten hadden achtergelaten door de noodzaak tot politieke en psychologische aanpassing gedwongen om manieren te vinden om zonder hen door te gaan. Het mechanisme bestond onder andere uit een ‘distantiërende’ houding ter zelfbescherming waarbij het slachtoffer in feite de schuld kreeg van zijn moeilijke situatie.

Oral history, sociaal geheugen

Er is een aantal problemen dat het moeilijker maakt om een nauwkeurige beschrijving te geven van het verloop van de terugkeer van de slachtoffers en de daarop volgende resocialisering. Om te beginnen kan de informatie over dit onderwerp slechts uit een aantal her en der verspreide bronnen worden vergaard. Daar komt bij dat die informatie beperkt is, zelfs als ze wordt gevonden. In de veel gepubliceerde en ongepubliceerde kampmemoires zijn meestal wel enkele honderden pagina’s gewijd aan de kampervaring, maar slechts twee pagina’s aan de vrijlating, ballingschap, rehabilitatie, en mogelijke herinschrijving in de cpsu. Het is geen wonder dat de schrijvers van kampmemoires lang blijven stilstaan bij hun meest traumatische jaren. Hun obsessie vertoont overeenkomsten met een posttraumatisch stresssyndroom waarbij het trauma in flashbacks wordt herbeleefd in de hoop tot een oplossing te komen. Niet alleen wordt hun geest teruggezogen naar de kampervaring door haar heftigheid, maar ook heeft de status van martelaar-slachtoffer zijn eigen heilige compensaties. Zij zijn getuigen voor zichzelf en voor degenen die ze hebben zien sterven. Daarmee vergeleken lijken de frustraties na hun kamptijd met betrekking tot hun familie, werk en huisvesting triviaal. Dat zijn ze echter niet. Zij zijn het schrijnende bewijs van een disfunctioneel sociaal en politiek systeem. Alle overlevenden die wij in het kader van dit onderzoek hebben leren kennen, vonden dat de kampervaring een tastbaar effect op hun daaropvolgende leven had, maar als hun werd gevraagd naar gebeurtenissen na hun kamptijd, brachten ze het gesprek steeds weer terug op de kampsituatie. Oral history is derhalve een onontbeerlijk hulpmiddel voor onderzoek naar de nasleep van gevangenisstraf, omdat het ons in de gelegenheid stelt om door te vragen en te ontdekken hoe ex-gevangenen dikwijls slachtoffers van het sovjetsysteem bleven. Dit is niet slechts een onderzoek van individuele herinneringen, hoewel de informatie die wij zullen gebruiken door middel van individuen vergaard zal worden. Wij zullen vooral methodes van de oral history gebruiken om niet náár individuen te kijken, maar om dóór hen naar het politieke systeem te kijken.

Mondelinge herinneringen hebben echter zo hun eigen beperkingen, vooral op plaatsen waar de vrijheid van meningsuiting tientallen jaren is beknot. Galina Skopyoek, een overlevende van de Goelag die na haar vrijlating in 1954 in Norilsk (Siberië) bleef, begon pas in 1985 over haar kampervaring te praten. Maar zelfs tien jaar later, in 1995, schroomde deze voormalige ‘vijand van het volk’ nog steeds om bijzonderheden over de stalinistische terreur te onthullen, zo diep zat haar angst dat het sovjetsysteem op de een of andere manier de ontbinding van de sovjetstaat had overleefd. Nadenkend over de decennia na haar kamptijd, zei ze tegen de interviewster:

We hielden altijd onze mond, en waren op onze hoede om nergens iets te zeggen, zodat we niet werden teruggestuurd naar waar we waren geweest. En nu praat ik met jou, en zal ik misschien iets verkeerds zeggen en weer gestraft worden en weer (in het strafkamp) zitten. Dus ben je je hele leven bang…163

Isak Dinesen (de auteur van Out of Africa) schrijft: ‘Elk verdriet is te verdragen als je het in een verhaal vervat of er een verhaal over vertelt.’164 Het is duidelijk dat de geheime politie haar niet in de gaten hield. Er is een voortdurend conflict tussen de therapeutische noodzaak voor voormalige slachtoffers om hun geheugen te ontlasten, en ‘het tot rust te brengen… door er uiting aan te geven’,165 en de angst van slachtoffers dat ze door te praten kwetsbaar worden voor hun vijanden of hun eigen traumatische herinneringen. Er wordt wel gezegd dat er twee soorten overlevenden zijn – zij die niet kunnen praten en zij die niet kunnen ophouden met praten.166 In de begintijd van Memorial, aan het eind van de jaren tachtig, stonden cliënten in de rij bij de receptie in Moskou om hun ervaringen te beschrijven. Hun taak was therapeutisch: ‘De druk bij deze slachtoffers om hun verhaal te vertellen was zo groot dat ze hun hart uitstorten bij een buitenlandse waarnemer hoewel hun was verteld dat hij geen Russisch begreep.’167 Dit kunnen wij de psychologische functie van oral history noemen.

Er zijn ook altruïstische motieven om een getuigenis af te leggen. Veel ex-gevangenen die uit de Goelag zijn teruggekeerd hebben, net als overlevenden van de holocaust, het gevoel dat het hun morele plicht is om een getuigenverklaring af te leggen. Des Pres noemt dit response-ability (verantwoordingsvermogen), waarbij men zich in zijn of haar antwoorden door hun geweten laat leiden.168 Hij citeert ook wat een gevangene op de muren van een latrine in een sovjetkamp heeft geschreven: ‘Moge hij verdoemd zijn die er het zwijgen toe doet nadat hij zijn vrijheid heeft teruggekregen.’169 Voor deze groep terugkerende ex-gevangenen zijn er minstens twee redenen om hun verhalen steeds weer te vertellen: de ene is het schuldgevoel van overlevenden ten aanzien van de velen die niet zijn teruggekeerd (zoals spreekt uit het bovenstaande citaat), en de andere is het gevoel als een waarschuwing te moeten dienen, opdat zo’n vreselijk kwaad nooit weer de kop kan opsteken.

Toen de dreiging van een communistische president in Rusland in 1996 heel reëel leek, zeiden veel van de overlevenden van de Goelag die mondelinge geschiedenissen of geschreven memoires hadden overlegd, dat ze deden wat ze konden om een opleving van het communisme te voorkomen door hun persoonlijke verhalen van sovjetonderdrukking te vertellen. Oral history kan derhalve een politieke functie vervullen.170

Een ander probleem dat verband houdt met het vergaren van een oral history is onnauwkeurigheid. Welke herinneringen aan het verleden relevant zijn wordt altijd tot op zekere hoogte bepaald door de behoeften van het heden. Ervaringen na de kamptijd kunnen dus van invloed zijn op wat men zich herinnert. Hetzelfde geldt voor de behoefte om een lid van een groep te zijn. Het sociale geheugen ‘als een uiting van gezamenlijke ervaringen… geeft een identiteit aan een groep, een gevoel voor zijn verleden en is bepalend voor zijn toekomstverwachtingen’.171 Maar hoe, en welke herinnering moest bewaard worden bij overlevenden van de Goelag wier traumatische ervaringen jarenlang op gespannen voet stonden met zowel de gangbare moraal als het officiële verhaal? Het was riskant om na het vertrek uit het kamp te proberen om sociale bevestiging van de kampervaring te krijgen. Het openlijk ophalen van dingen die waren gebeurd tijdens de stalinistische onderdrukking leende zich niet om het (toenmalige) heden aan het eind van de jaren vijftig en in het midden van de jaren tachtig te legitimeren. Het officiële sociale geheugen werd systematisch van bovenaf opgelegd door middel van scholing, kranten, boeken, radio en televisie, enzovoort,172 zodat het referentiekader van de slachtoffers van sovjetterreur dikwijls werd weggevaagd door het volledig ontbreken van collectieve herinneringen aan de onderdrukking tijdens die (post-Chroesjtsjov, pre-Gorbatsjov) jaren. Het is dan ook nauwelijks verbazingwekkend dat de stortvloed aan herinneringen van individuele ervaringen die aan het eind van de jaren tachtig bovenkwamen verregaand werd beïnvloed (en aangevuld) door de ervaringen van anderen.

Voor de slachtoffers van het stalinisme werden de herinneringen aan onderdrukking na 1988 zodanig collectief dat men de eigen ervaring van het individu aan een zorgvuldig en kritisch onderzoek moet onderwerpen. Uit een interview met Polina Stepanovna Mjasnikova, een vrouw die een kampgenote van Jevgenia Ginzburg was geweest, bleek zo’n overeenkomst tussen haar verhaal en Ginzburgs persoonlijke beschrijving in Into the Whirlwind dat het leek dat haar herinneringen en het verhaal van Ginzburg in elkaar overliepen. Evenals Goethe, die vertelt hoe hij na de geboorte van zijn zuster het porselein van de familie op straat gooide en later niet meer goed wist of zijn herinnering aan het voorval echt was of een reconstructie in zijn kinderlijke verbeelding van een verhaal dat door zijn ouders was naverteld,173 zo leek ook Polina, zij het zonder het te beseffen, het verhaal van iemand anders als het hare te vertellen.174

Naast de problemen van beperkte bronnen, officiële censuur, zelfcensuur, gebrekkige, onnauwkeurige en collectieve herinneringen, is er ook het probleem dat men de persoon moet helpen om zich te concentreren op de kwestie die aan de orde is. Leopold Haimson, die tussen 1960 en 1965 de leiding had over een interviewprogramma, merkt op dat het belangrijk was om ‘langere uitweidingen van de hoofdlijn van het verhaal te elimineren (doorgaans biografische details met betrekking tot bijfiguren…)’.175 Hij gaat ook in op de problemen die ondervraagden hebben bij het reconstrueren van herinneringen aan dingen die enkele decennia eerder waren gebeurd. Uit het geval van Mjasnikova blijkt hoe de cognitieve problemen die verband houden met de ouderdom de nauwkeurigheid van herinneringen kunnen aantasten. Verder herinnert men zich gebeurtenissen niet altijd zoals ze werkelijk zijn gebeurd, maar veeleer zoals individuen en groepen ze willen zien. Herinneringen verschillen soms niet veel van mythologie176 – waarbij men zichzelf een heroïsche rol toebedeelt om het ondraaglijke iets draaglijker te maken.

Bij Haimsons mensjewiekenproject werd gebruik gemaakt van verschillende bronnen om de herinneringen helder te krijgen. De ondervraagden werden geconfronteerd met primaire bronnen, speeches die ze hadden geschreven en verslagen van gebeurtenissen waar ze bij waren geweest, in een poging om hun geheugen op te frissen. Hij probeerde tevens om de leemtes in te vullen en de ‘soms opzettelijke vaagheden in de optekeningen’ op te helderen.177 De levensweg van degenen die hadden bijgedragen aan de politieke geschiedenis van de Mensjewiekenpartij was duidelijk een andere dan die van slachtoffers van stalinistische terreur, zodat Haimsons observaties hier wellicht minder van toepassing zijn. Hij vertelt dat

… de ervaring bij de interviews… althans ten dele de regel van het gezond verstand leek te bevestigen dat, vooral veel jaren na de gebeurtenis, de geest zich eerder en levendiger momenten van triomf herinnert dan momenten van verslagenheid, eerder tijden van hoop dan tijden van wanhoop.178

Deze bevindingen worden niet bevestigd door mijn eigen interviews met voormalige slachtoffers waaruit blijkt dat overlevenden van de stalinistische terreur zich meestal meer concentreren op wat hun is aangedaan dan op hun overleven. Hetzelfde geldt voor de (rond 1990) opgetekende mondelinge geschiedenissen van Memorial. Haimsons generalisering is begrijpelijk als zij op een politieke partij wordt toegepast – de mensjewieken streefden een bepaald doel na, zodat zij zich naar alle waarschijnlijkheid de stappen zouden herinneren die daartoe leidden. Bovendien hadden slachtoffers van de Goelag weinig overwinningen om zich te herinneren. Ondanks haar beperkingen en haar selectieve aard is oral history een van de beste methodes die we hebben bij het achterhalen en reconstrueren van een deel van de sociale geschiedenis van de groep mensen die de ervaring van sovjetonderdrukking met elkaar hebben gedeeld.

Beperkingen van het onderzoek

Dit onderzoek geeft geen volledig beeld van de ervaring van de herintegratie van overlevenden uit de Goelag of het belang van de terugkerende ex-gevangenen voor het sociale en politieke sovjetsysteem. De steekproef beperkt zich uiteraard tot de beschikbare informatie en is dus bevooroordeeld. De meeste mensen die overleefden en emigreerden zijn voor dit onderzoek niet relevant, omdat ervan wordt uitgegaan dat zij geen heraanpassing aan de sovjetsamenleving doormaakten. Omdat er nog slechts een vrij klein aantal teruggekeerde ex-gevangenen in leven is en in staat om interviews te geven, is de selectie van de ondervraagden vooral gebaseerd op beschikbaarheid. Een overgrote meerderheid van de mondelinge geschiedenissen is afkomstig van de stedelijke intelligentsia; de ervaringen van provincialen, arbeiders en boeren zullen zeker parallellen vertonen, maar niet hetzelfde zijn.

Voorts hou ik me alleen bezig met de groep mensen die memoires hebben geschreven, die zich tot sociale organisaties zoals Memorial en Vozvrasjtsjenie hebben gewend, en hulp nodig hadden of zich wilden verenigen met anderen die hun lot hadden gedeeld. Die terugkerende ex-gevangenen die zich nooit hebben aangemeld bij organisaties voor onderdrukten of zich in het openbaar hebben uitgesproken als voormalige slachtoffers zijn misschien wel volledig heropgenomen in de samenleving. Misschien waren zij zo succesvol in hun heraanpassing aan de sovjetsamenleving dat hun status niet bijzonder was en zij geen behoefte aan steun hadden. Aan de andere kant hebben zij zich misschien wel helemaal niet aangepast, niet eens genoeg om publiekelijk of privé de gelederen van hun medeex-zeks te versterken. Afgezien van beschrijvingen van anderen en officiële archieven is er voor ons geen manier om iets te weten te komen over de ervaringen van degenen die zich nooit over hun verleden hebben uitgesproken. Wij kunnen echter wel veel te weten komen over een deel van de groep mensen met dezelfde ervaring van opsluiting in arbeidskampen en gevangenissen tijdens de stalinistische terreur. Dat deel zou een heel goede graadmeter voor het geheel moeten zijn.

Verwijzingen
i Michael Ellman, ‘Sovjet Repression Statistics: Some Comments’, Europe-Asia Studies, 54, nr. 7 (2002), pp. 1151-1172.