―  9  ―

 

 

Goddelijk en ernstig

 

 

Mijn vader is wild zijn graf ingegaan.

— William Shakespeare

 

 

 

Je hebt jezelf weer behoorlijk in de nesten gewerkt, zei Truth met een zucht in zichzelf. De sfeer bij het ontbijt was op zijn minst gespannen geweest. Truth vroeg zich af wat Rowan en Ninian van de nachtelijke ruzie hadden gehoord, en wat ze daarvan begrepen.

Ach, volwassen mensen hadden weleens wat. Dat hoorde bij het leven. En het was nooit het einde van de wereld, maar wel jammer. Want Truth wist dat zij en Dylan hun ruzie deze keer zouden bijleggen, maar dat die steeds weer zou oplaaien. Tot de onenigheid zo bitter en onverzoenbaar werd dat ze voorgoed uit elkaar gingen.

En wat zou zij dan doen? Ze was niet financieel onafhankelijk. Ze was statistisch parapsycholoog, en daar was haast geen baan in te krijgen. Het Bidney-Instituut stond op dit terrein het meest in aanzien. Truth had daar kansen die ze elders niet zou krijgen.

En precies om die reden zou Dylan ook niet weggaan. Truth nam aan dat ze gewoon onderling contact konden vermijden. Ze dacht aan dat onmogelijke Aillard-mens, die de geestenjachtafdeling op het Instituut leidde. Die was niet goed snik, maar Dylan kon met haar werken. Dylan was zo vergevingsgezind dat het aan zelfvernietiging grensde.

Met een schokje van schuldgevoel besefte Truth hoe ver haar gedachten afdwaalden van het echte probleem. Dat was niet de omgang met Dylan, maar zij, Quentin Blackburn en de Wildwood Poort.

Als er een Poort was.

Deze morgen had Dylan stilzwijgend zijn aanbod ingetrokken om bij het onderzoek te beginnen met het sanatorium, en dat kwam Truth wel goed uit. Zij stelde meer belang in wat haar eigen verkenning zou opleveren.

Evan Starking van de dorpswinkel was behulpzaam geweest, zij het enigszins in verwarring bij wat ze wilde. Hij had meermalen aangeboden haar met 'echte heksen' in contact te brengen. Alsof Truth niet elke dag van de week heksen kon zien, met te veel oogmake-up en behangen met zilveren sieraden, in de zaak van Tabby Whitfield in Glastonbury. Maar uiteindelijk had Evan haar bedrieglijk eenvoudig aangeduid hoe ze bij het sanatorium moest komen - 'gewoon de weg naar Watchman's Gap volgen, tot u bij de poort komt.'

Hij zei er niet bij hoe ver het was. Ze volgde de weg nu al zo'n twee uur. Deze werd steeds steiler, smaller en slechter, en haar veldfles en haar tas met apparatuur werden met elke stap zwaarder.

Eindelijk, toen ze het bijna had opgegeven, kwam ze bij de poort van Sanatorium Wildwood.

Ze bleef ervoor staan en had een vreemd gevoel van onrust. Ondanks haar vermoeidheid en haar concentratie op aardse zaken kon Truth voelen dat hier wat mis was.

Er ontbreekt iets.

Ze wist niet waar die overtuiging vandaan kwam. Het gebouw had gebrand, de poort was vervallen; wat ontbrak hier niet? Maar het was sterk en onomstotelijk. Hier was iets niet wat er wel hoorde te zijn.

Truth keek langzaam in het rond en probeerde haar luie geest op te porren tot het geven van de informatie. Na een paar minuten erkende ze met een schouderophalen het vergeefse van haar hoop. Als ze meer wilde weten zat er maar één ding op: verder gaan.

Ze liep de smalle oprijlaan op, die met grind bestrooid was geweest, waar op beschutte plekken nog sporen van waren, en begon haar wandeling door de lange, groene tunnel van verwilderde rozen.

Op het moment dat ze door de poort ging werd het gevoel dat er iets niet goed was sterker. Truth wist dat het een geval van waarnemerseffect kon zijn: zien wat ze verwachtte te zien. Ze probeerde het van zich af te zetten, maar hoe verder ze van de roestige poort kwam, hoe langzamer ze liep. Toen de rozenstruiken zo ver uiteenweken dat ze een marmeren bank kon zien op een open plek met gras dat door herten kort werd gehouden, liep ze erheen en ging zitten om uit te zoeken wat ze voelde.

Krachten. De werkelijkheid van de Onzichtbare Wereld te beschrijven in termen van de vijf zintuigen van het aardniveau kon alleen maar misleidend zijn, maar Truth voelde de krachten die hier heersten over zich heen komen met het zware gedreun van een op volle toeren draaiende machtige machine. De fantoomhitte van een astrale hoogoven deed haar huid tintelen.

De krachten waren hier in deze concrete werkelijkheid, die overeenkwam met het landschap van haar droom: de open plek, de draaikolk, en het visioen van Quentin Blackburn, die zwoer zich van die macht meester te maken.

Maar ze kon zich er niet zomaar blindelings op storten, zei Truth streng tegen zichzelf. Ze wist net zoveel van de Poorten als iedereen, maar ze miste de optimistische Zomer-van-Liefde-overtuiging van haar vader, dat met dergelijke krachten veilig was om te gaan. Dylan had vastgesteld dat de 'echte' Quentin Blackburn hier feitelijk was geweest. Nu moest Truth ook de aard van de krachten hier bepalen. Was dit gewoon een Poort zoals de droom aangaf? Ze vermoedde alleen maar dat dat waar was - ze wist het niet.

Hoeveel niet afgesloten Poorten waren er tegenwoordig op de wereld? Thorne zelf had het niet geweten, hoewel het Blackburn-Werk op het bestaan daarvan was gebaseerd. Op het vermogen ze naar believen te openen en te sluiten, de kracht van de sidhe op te roepen, en zo mogelijk een nieuwe Poort te openen waar er voorheen geen was.

Truth rechtte haar schouders bij de enorme opgave die haar wachtte. Ze greep naar de tas naast haar en gespte deze open. Tijd om aan de slag te gaan, en ze kon net zo goed hier beginnen.

Maar een halfuur later moest Truth toegeven dat te veel aanwijzingen net zo teleurstellend was als te weinig. Het eerste dat ze wilde doen was de bron en de grenzen van de krachten vaststellen, maar toen ze haar slinger ophield sloeg het gewichtje van bergkristal heftig uit en draaide aan de zilveren ketting bijna horizontaal rond. Het sloeg pijnlijk om haar ribben, en toen dat drie keer was gebeurd gaf ze het op.

Vervolgens probeerde ze de wichelroede. Die was half van ijzer, dat donker glom van de olie tegen het roesten. De andere helft was van glas, helder als water, en licht bundelend als een lens. De helften zaten met een dikke ring van zuiver goud aan elkaar vast. Het ding was niet echt voor wichelen bedoeld - het symboliseerde de omvorming van bruut verstand door gerichte wil - maar als het nodig was kon het als wichelroede dienen.

Maar toen ze hem op haar handen liet rusten en haar buitenste schilden opende voor de omringende invloeden bewoog de wichelroede heftig. Voor Truth het ding stil had viel het op de grond, waarbij het glas stuksloeg tegen de voet van de marmeren bank.

Truth hield een kreet van afschuw in bij deze vernietigende slag, en boog zich om de scherven op te rapen. Ze hield het ijzer in haar handen, en het kon haar even niet schelen wat het gebaar voor uitwerking zou hebben op de symbolische taal van haar innerlijke tempel. Alles moest opnieuw worden gesmeed en ingewijd.

Maar het is slechts een symbool, voor het gemak. Niet waar het werkelijk om gaat.

Zorgvuldig verpakte Truth alle stukjes van de gebroken wichelroede in zijde en linnen, en stopte het baaltje in haar tas. Ze keek wat daar nog meer in zat. Sommige dingen waren alledaags, zoals stokjes, krijt, kruiden, bronwater en een vissnoer. Andere waren exotisch: de armband met negen ringen, flesjes met zalvingsolie en universumcondensator, messen van zilver en obsidiaan.

Het lijkt wel of ik ga koken, of een trektochtje ga maken, dacht Truth met een meewarig lachje. Maar in werkelijkheid waren dit de illusieve parafernalia van Hoge Magie, die ze voor onderzoek moest gebruiken.

Haar huid jeukte van de uitstroming van krachten rondom haar, maar dat was een subjectief, onkwantificeerbaar gegeven. Zij had bijzonderheden nodig. Truth keek wat ze nog meer had. De spiegel moest het worden. Hoe weinig het haar ook aanstond dit oord op het astrale te doorzoeken, ze hoefde dat niet argeloos en onbeschermd te doen. Ze schoof de negenvoudige armband om haar linkerpols.

Drie voor ijzer, de botten van de aarde, die in hun seizoen sterven. Drie voor zilver, de ogen van de wind, die zorgeloos sterven. Drie voor goud, het hart van het vuur, dat niet sterft en ook niet zal veranderen...

Truth aarzelde, keek naar de armband en bond toen voor extra bescherming de linnen band laag om haar voorhoofd, zodat de daarin genaaide platte steen hard tussen haar wenkbrauwen drukte. Occultisten zagen dit als de plaats van het Derde Oog, het orgaan waarvan het zicht was ingesteld op verleden, toekomst en de Onzichtbare Wereld. Ze knoopte de linnen band van achteren stevig vast, zodat deze niet kon verschuiven, en pakte de mediumspiegel.

Haar platte edelsteen was van git, die net als barnsteen ooit iets levends was geweest, en door heidenen en magiërs zeer werd gewaardeerd om zijn vermogen elektrische lading vast te houden. De mediumspiegel in haar handen - of speculum, zoals de middeleeuwse magiërs hem noemden - had een middellijn van achttien centimeter, was iets hol en zuiver gepolijst. Truth hield hem zo stevig vast dat hij noch door onzichtbare krachten, noch door zenuwtrekkingen uit haar handen kon vallen, en keek in het heldere oppervlak.

Eerst zag ze er alleen haar spiegelbeeld in, onscherp en verzacht door de git en vervormd door de holheid van de spiegel. Zwart haar, blauwe ogen, doodgewoon en stijfhoofdig. De dochter van haar moeder, zonder spoor van haar sidhe-vader in haar gezicht.

Haar geest dwaalde weer af - waar was haar discipline? Truth richtte haar aandacht weer op de spiegel en sloot de wereld buiten. De wakers die inmiddels deel uitmaakten van haar leven zouden haar weer naar haar lichaam terugroepen als iemand haar benaderde. Ze hoefde nu alleen nog maar datgene te doen waarvoor ze was opgeleid.

Truth riep haar volle wil op en stortte zich in de Anderwereld. Zoek de Poort. Roep de Wachter. Als de Poortwachtster niet te vinden was, moest ze trachten die Poort zelf te sluiten.

 

Het vriendelijke, alledaagse subjectieve landschap was geruststellend vertrouwd. Deze keer wist Truth wat ze zocht. Was dat een Poort, dan moest die onmiskenbaar zijn; de macht van een Blackburn-Kring leek erop zoals een kaars op het hart van een ster kek.

Daar.

Toen Truth goed keek, werd ze zich ervan bewust dat de architectuur van dit oord zonder kenmerken zich er geheel en onontkoombaar naartoe boog, net zo verstandloos gehoorzaam als ijzervijlselpatronen rond een magneet.

Ze wilde haar Wakers niet roepen, maar te voet voortgaan, gekleed in het rode gewaad en witte hemd van een Blackburn-ingewijde. Zeven zilveren sterren brandden op haar voorhoofd, waar de steen op het Manifestatievlak was gebonden, en de negenvoudige armband om haar linkerpols was een koud en troostend gewicht. Ze kromde de vingers van haar rechterhand, en haar wichelroede verscheen ertussen, hier in de Anderwereld intact, hoewel het symbool in de wereld eronder was gebroken.

Langzaam naderde ze de Wildwood Poort.

Die had ze het eerst gezien als een draaikolk, en toen als een slang. Deze keer verscheen hij in de veranderlijke Anderwereld als een grote, cycloopachtige deuropening: twee grote zuilen met een latei erop vormden een schril, hyperecht element in de lege vlakte. Hij straalde macht uit.

Nu ze de Poort eenmaal zag werd het nader komen moeilijker. Hoewel het pad nog vlak leek, kreeg Truth een gevoel alsof ze de steilst denkbare helling besteeg. Ze veranderde haar wichelroede in een staf en gebruikte haar belichaamde en omgevormde wil om zich voorwaarts te trekken. Hoe dichter ze erbij kwam, hoe groter de Poort leek op te rijzen, tot deze - voor Truth na uren van subjectief zwoegen - zo gigantisch was dat het leek of ze voor de hoogste wolkenkrabber ter wereld stond en de top probeerde te zien -

Voorzichtig raakte ze met haar vingertoppen de steen van de deuropening aan. Die was ruw en koel onder haar vingers; geen onprettig gevoel.

Truth aarzelde en besefte daarbij dat ze op het verschijnen van Quentin Blackburn wachtte. Maar ze moest de Poortwachter hebben, niet Quentin, want al was hij van de juiste afstamming, hij was een man. Alleen vrouwen beheersten de macht van de Poorten, al konden mannen dit erfgoed wel aan hun dochters doorgeven.

Zeg me nog eens dat ik naar mijn keuken terug moet! Oom, u moet nog heel wat leren!

Ze keerde zich naar de Poort en spreidde haar handen. Tussen haar vingers groeide een raster van blauw vuur, en als een vage afspiegeling van die kracht verscheen het spookachtige beeld van een deur tussen de zuilen van de Poort. Deze Poort was al bijna ver genoeg open om een mens door te laten naar de sidhe-domeinen erachter, en zolang hij openstond vormde hij een portaal waardoor de dromen en nachtmerries uit het duisterste onderbewustzijn van de mensheid te voorschijn konden komen, om vlees en vorm te worden.

Dit was de reden waarom Morton's Fork het middelpunt vormde van zoveel spookverhalen en verdwijningen, besefte Truth met een vleugje triomf En hij moest worden gesloten.

Maar dat moest de Poortwachter doen. Waar was ze? Truth zocht naar een middel om haar te roepen, en riep ten slotte de minst betrouwbare van haar Wakers op.

De grijze wolf sloop naar haar toe, door een landschap dat geleidelijk meer was versteend. Truth knielde om hem te begroeten: macht, activiteit. Ze had voor het evenwicht tegelijk zijn tegenovergestelde moeten oproepen, maar in aanwezigheid van de zwarte hond verloor de wolf aan kracht, en Truth had alle kracht nodig die ze op kon roepen.

'Zing voor me, jongen,' zei ze, door de dichte vacht van de wolf kroelend. De wolf wierp zijn kop naar achteren en huilde.

Het eenzame geluid kaatste van de zuilen van de Poort en weergalmde door de Anderwereld. Truth voelde de Poort enigszins waakzaam worden bij de roep. De wolf huilde weer, en nogmaals. Truth wachtte tot de laatste echo was verklonken.

Wakend of slapend, ingewijde of onschuldig, levend of zelfs pas dood, deze Poortwachter had nu moeten komen - tenzij de Poort nu geen Wachter had, en de afstamming was afgebroken.

Truth ging weer staan en schetste een symbool in de lucht om de grijze wolf weg te sturen. Die scharrelde nog even om haar benen - zijn speelsheid was een reactie op de verwante krachten van de Poort - voor hij wegrende. Truth keek hem lange tijd na voor ze weer naar de Poort keek, waarbij ze een aantal dingen wenste, onder andere dat ze niet pas ruzie met Dylan had gehad.

De Poort moest worden gesloten. Deze waarheid was ondubbelzinnig. En de Wachter kwam niet op haar oproep. Dan moest Truth het dus zelf zien te doen.

Ze probeerde optimisme te voelen.

Ze had dit maar één keer eerder gedaan, onder omstandigheden die de gebeurtenissen onuitwisbaar in haar geest hadden gegrift. Truth tastte met elke vezel van haar wezen naar de toversleutels waarmee ze deze Poort kon afsluiten. Ze tastte naar de Poort zelfde kon hem niet vastpakken. Steeds maar weer reikte ze naar de werkelijkheid achter de krachten die als een waterval overal om haar heen vielen, maar die ontglipte haar als rook. jijzelf was het slot van Shadow's Gate geweest, wat door de bloedband mogelijk was gemaakt, maar deze Poort was niet van haar, en Truth kon hem openen noch sluiten.

Falen.

Met een volledig actieve Blackburn-Kring en vijf jaar rituele voorbereiding was Truth bereid geweest het nog een keer te proberen. Het Blackburn-Werk was ingesteld om de Poorten te beïnvloeden, maar zonder vrouw van de toegewijde afstamming kon zelfs Thorne Blackburn geen Poort sluiten.

Ze moest de Poortwachter vinden. Maar er was geen Poortwachter.

Het astrale vlak werd schemerig om haar heen, en de Poort begon te slinken toen etherische stromen Truth ervan wegvoerden. In de wereld beneden was haar lichaam moe, en ze wist alles wat hier en nu te leren viel.

Truth liet zich door de stroming van de Poort wegvoeren, en toen ze ver genoeg van zijn invloed was liet ze zich vrij vallen, terug naar haar lichaam en de tirannie van de wereld van vorm.

 

'Stop!'

Zonder om zijn enkel te denken schoot Wycherly toe en griste het in wit leer gebonden boekje uit Luneds handen, net toen ze het in het vuur van het fornuis wilde gooien.

Hij wist niet wat hem had gewekt. Met bonzend hart was hij opgeschrikt uit een diepe, onrustige slaap, en zo te zien net op tijd.

Vlug liep hij de bladzijden door om te kijken of het boek niet was beschadigd. Hij vervloekte zichzelf omdat hij het had laten liggen waar een onnozel bergkind het kon aantreffen.

'Kom nooit meer aan dingen die van mij zijn, begrepen? Nooit? schreeuwde hij haar toe.

Luned keek hem aan als een hoopje ellende. 'Het is kwaad, meneer Wych!'

Maar je hebt het wel ingezien, hè meisje? zei een stemmetje in Wycherly boosaardig.

Ze was over de eerste schrik heen, en met het boek veilig in zijn handen was Wycherly bedacht - zoals gewoonlijk - op het uitwissen van zijn sporen. Bovendien kon hij Luneds medewerking later nog nodig hebben, en op dit moment leek ze met haar bleke gezicht en grote ogen op een angstig konijn. Ze staarde naar het boek alsof Wycherly een levende adder in zijn handen hield.

Hij verbeeldde zich bijna dat hij haar hart kon horen kloppen.

'Het is al goed,' zei hij zo vriendelijk als hij kon. 'Ik begrijp dat je erdoor van streek raakte. Jij noemde het kwaad, en je hebt gelijk. Maar je moet begrijpen, Luned, dat dingen niet altijd zijn wat ze lijken. Soms kan kwaad ten dienste van het goede worden gebruikt. Het spijt me dat je het hebt gezien. Ik verwachtte je niet zo gauw terug. Rustig maar, Luned. Ik zal zorgen dat je niets overkomt.'

Wycherly voelde zich merkwaardig schuldig, alsof hij nu een lage daad op zijn geweten had die hem nog meer in de macht bracht van iemand die hem niet welgezind was. Alsof wat hij tegen Luned zei er iets toe kon doen.

'Het is een ding van het kwaad,' herhaalde ze, rustiger nu.

'Je zou er wat vaker uit moeten.' Hij drong zijn schuldige instemming - het was inderdaad een akelig toverboekje - naar de achtergrond, en vroeg zich af of Luned ooit een griezelfilm had gezien, en zo niet, wat ze daarvan zou vinden.

'Zit er maar niet mee. Het heeft niets met jou van doen.'

Luned keek twijfelend.

'Wat doe je hier trouwens?' vroeg Wycherly. Hij stopte het boekje onder zijn broekband en hing zijn overhemd erover.

Ze glimlachte opgelucht bij de verandering van onderwerp. 'Ik was al twee dagen niet meer geweest en dacht dat u onderhand van honger moest omkomen.' Ze keerde zich weer naar het open fornuis en pookte het vuur flink op, als om haar ijver te demonstreren.

Wycherly dwong zich tot een glimlach, ging aan tafel zitten en stelde zich in op huiselijke charme. Tenslotte wilde hij iets van haar. Als hij haar voor zich innam kon hij haar misschien zover krijgen hem de nummerplaten van zijn auto te bezorgen. Dan zou niets hem meer in verband brengen met het ongeluk, behalve de verklaring van een stel bosbewoners, die vast niet wilden getuigen.

Dat was slim bedacht, en het deed Wycherly goed. Hier zou zijn vader aan hebben gedacht.

'Toen meneer Tanner hier kwam om de ijskast aan de praat te krijgen deed hij dat ook met de oude pomp, maar u kunt met zulke dingen vast niet goed overweg. Ik kan nu een lekkere lunch voor u maken, uw kleren wassen en verder voor u zorgen, en u kunt zelfs een bad nemen -'

'Luister,' zei Wycherly vlug om de woordenstroom te stuiten. 'Wat dacht je van een ontbijtje? Ik weet niet wat er is, maar -'

'U zei dat nu nooit ontbeet, meneer Wych,' zei Luned verwijtend.

Dat was voordat ik iets wilde. Een nieuwe, kille doelgerichtheid leidde zijn woorden en gedachten, en vormde zijn vastberadenheid naar een nog onbekend doel. Hij vertrouwde het omdat het de weg van de minste weerstand was, en omdat hij er geen gevaar in kon zien.

Tenminste nog niet.

'Nou, misschien gaan er wat... pannenkoeken in? En koffie?' voegde hij er hoopvol aan toe.

Hij glimlachte, en Luned glimlachte terug, alsof ze in het leven geen ander verlangen had dan ontbijt voor hem te maken. Vreemd genoeg deed ze hem aan Sinah denken, die iets van dezelfde weemoed in haar gelaatsuitdrukking had, maar dan als volwassen vrouw.

Eerlijk spel.

Een paar minuten later koesterde Wycherly een kop koffie - echte koffie, geen oplos, en voor hem de lekkerst denkbare - terwijl Luned pannenkoeken bakte en een pan verwarmde vol ham uit blik. Zijn enkel was beter dan eerder die morgen, maar klopte eigenzinnig, zodat hij hem niet vergat.

Inmiddels was de hut als een oven. De droge hitte van het fornuis streed er met de klamme hitte van de dag om een overweldigende, zij het merkwaardig prettige gewaarwording teweeg te brengen. Van het door Luned gepompte water dronk Wycherly twee volle glazen. Vocht, voeding en lichaamsbeweging, daar moest de herstellende alcoholist het van hebben. Nooit in zijn leven had hij zich minder alcoholist gevoeld dan nu - herstellend of niet. Voorzichtig tastte hij aan de randen van zijn bewustzijn. Het zwarte beest was weg. Camilla was weg. In hun plaats was er een gevoel van belofte, van komende genoegens die aan grote angst grensden.

Macht. Luned kwam met zijn ontbijt. Dat was gemakkelijker weg te werken dan Wycherly had verwacht, en hij sloeg zonder moeite het bier af. Eindelijk at hij met enige echte eetlust, terwijl zijn geest ideeën aftastte als was hij een monteur die een gereedschapskist doorzocht voor een passend onderdeel.

'Eergisteren heb ik op mijn wandeling mijn enkel verstuikt,' begon Wycherly. Luned zat tegenover hem te eten. Ze keek op, en haar beweeglijke gezicht stond vol bezorgde nieuwsgierigheid.

'Het gaat nu wel weer. Het gebeurde bij het sanatorium. Wat weet jij daar zoal van?'

Het balletje dat hij opgooide had een intelligenter meisje niet ontwapend, maar Luned hapte gretig. Vervuld van haar eigen belangrijkheid vertelde ze hem wat hij al wist: dat het in 1917 was afgebrand.

'- en iedereen zei dat Attie Dellon de brand had gesticht, omdat het op grond van de familie Dellon stond, maar haar broer wilde geld zien en verkocht alles aan die man uit de stad. Attie kon die grond onmogelijk nog terugkrijgen, al had ze haar bloedeigen zuster aan meneer Splitvoet geofferd om Quentin Blackburn dood neer te laten vallen door de koorts!'

'Quentin Blackburn?' Wycherly ging aandachtig rechtop zitten bij deze naam, maar Luned scheen zijn toegenomen belangstelling niet op te merken.

'Zo heette die man uit de stad. En de sheriff kwam Attie Dellon halen en hield haar een week vast, maar hij kon van mevrouw Jael geen spoor vinden, en haar broer brak zijn nek terwijl zij achter de trahes zat.'

'Hm,' zei Wycherly. 'Zo zat dat dus.'

De ongevraagde bevestiging van Quentin Blackburns bestaan deed zijn hart sneller kloppen, alsof dit de rest van de gebeurtenissen verklaarbaarder maakte. In Luneds beweringen over satanische rituelen zag hij evenwel niets... voorlopig.

'Niemand in de Fork wilde nog met haar praten toen ze haar eigen familie zo had vermoord, en toen Wildwood afbrandde en zij daarbij omkwam nam dominee Goodbook haar Mellie op, maar die was een wilde, net als haar moeder, en zodra ze was opgegroeid legde ze het met de toverman aan. En toen werd haar dochter Rahab de heksvrouw, nadat Thomas Carpenter was gaan hemelen, en zij was de moeder van Attie.'

Wycherly meende dat een vrouw die was grootgebracht door een geestelijke die zijn dochter Rahab noemde zich waarschijnlijk zou willen laten gelden.

'Maar Attie... Athanais, toch?... Dellon, kwam die naar Morton's Fork terug toen de sheriff haar vrijliet?' vroeg Wycherly, die de feiten wilde nagaan.

Luned keek hem met ontzag aan. 'Hoe wist u wat haar echte naam was, meneer Wych? Mevrouw Attie was een heksvrouw, zoals alle Dellon-vrouwen. Ze zijn allemaal verdorven als de hel, en die willen we hier niet in Morton's Fork,' besloot Luned vroom.

Wycherly aarzelde tussen Luned berispen om haar geloof in heksen, of haar vertellen dat hij die nacht bij de achterachterkleindochter (dat leek hem zo) van Athanais had geslapen. Maar daar had hij niets aan. Ook niet aan de vraag waarom de bevolking deze familie niet al generaties eerder had verdreven.

'Maar jullie schijnen hier wel iets van heksen te willen,' zei hij.

Luned keek hem met grote, lichtblauwe ogen lachend aan. 'O, meneer Wych, ú bent geen heks. U bent een toverman. Dat is prima. We hadden al jaren geen van beiden, maar we vinden het niet erg als u hier blijft.'

'Ik begrijp het,' zei Wycherly. 'Maar waarom ik wel en Athanais Dellon niet?' Of haar nakomeling.

Luned sprong op alsof hij haar had beledigd. 'U houdt me voor de mal,' zei ze onzeker. 'U hebt de Here Jezus aan uw zijde, net als de vroegere profeten. Maar zij, waar ze ook is, opent als vanzelf een put tussen de koninkrijken der aarde, net als de Rode Vrouw.'

De combinatie van nuffige afkeuring en aan de zondagse preken ontleende bijbeltaal deed Wycherly glimlachen. De 'zij' over wie Luned sprak, moest Sinah zijn. Uiteraard wist Luned van haar bestaan, en dat ze hier was.

Bij de gedachte aan Sinah voelde hij enig onbehagen. Ze zou nu wel wakker zijn en zich afvragen waar hij was. Ze moet maar vroeg aan mijn onbetrouwbaarheid wennen, dacht Wycherly uitdagend. Maar was dat nog echt waar? Als het beest was verdwenen...

Nee, verzekerde hij zichzelf na een flits van paniek. Het was niet weg. Het sluimerde alleen maar, zinnend op nieuwe verschrikkingen. Zozeer konden de dingen niet zijn veranderd. Hij haalde diep adem en hield zijn rechterhand voor zich.

Deze beefde niet.

 

Na het ontbijt trok Wycherly zich in zijn slaapkamer terug, terwijl Luned het nodige deed om de hut schoon te maken.

Nu hij over de schok heen was vond hij Les cultes des goules op een eigenaardige manier fascinerend. Het was als een venster naar een wereld waar dingen op een of andere manier echter waren... in feite zaken van leven en dood waren. Wycherly zat op een stoel voor het open raam en ontwarde langzaam het archaïsche Engels en het opzettelijk duistere Frans van het witte boekje, terwijl zijn geest dwaalde.

Macht. Die was hem in een visioen aangeboden. Maar wat was macht? Wycherly had die zijn hele leven zien uitoefenen, en er sinds zijn volwassenheid naar gestreefd. Op zijn eenvoudigst was macht respect. Als je macht had luisterden mensen naar je. Mensen deden wat je wilde. Mensen wilden je behagen.

Rijkdom verschafte niet per se macht. Ook afkomst of een hoge positie niet. Macht was iets ontastbaars, geschapen door de mate van geloof die anderen erin hadden. Wycherly had financiële kopstukken ten onder zien gaan, in één middag van tsaar tot clown zien worden, te gronde gericht door niets anders dan boosaardig gelach. Macht zat in dat ontastbare dat anderen deed buigen voor de wil van iemand die niet beter was dan zij. Ongrijpbaar als adem, blijvend als de ziel. Dat was macht.

Kon dit boek echt macht schenken? Een paar opvallende moorden, wat triviaal gemeenschapstheater, het aanroepen van goden die waarschijnlijk niet echter waren dan de God van goud en toorn die in de weelderige kerken van zijn jeugd werd vereerd en beslist niet meer dreigend waren - kon dat werkelijk het geheim zijn? Kon dat genoeg zijn?

Wycherly wist in zijn hart dat dat kon. De vraag was alleen, was het de prijs waard?

Hij aarzelde. Zijn vader of broer hadden zonder meer ja gezegd; zijn zuster had eenvoudig gelachen, alsof de vraag geen betekenis had. Wycherly sloeg het boekje dicht en wreef peinzend over de band. Geen wonder dat Taghkanic College dit boek niet wilde uitlenen. Ouders zouden hun kinderen daar massaal hebben weggehaald als er een met dit was thuisgekomen. Hij nam aan dat het was gestolen, verstopt in het boek dat Sinah van een oude vriend had. En nu had hij het op zijn beurt gestolen.

Maar zou hij het gebruiken? En als hij dat deed, voor wie zou hij het dan gebruiken?

Er werd op de deur geklopt.

Wycherly schoof Les cultes met een soepele beweging onder zijn kussen en pakte het andere boek (gered uit de houtkist en van een toekomst als brandstof). Hij bekeek de band even - de Occulte geschiedenis van de Nieuwe Wereld - en sloeg het ergens open.

'Kom binnen,' zei Wycherly. Luned stak haar hoofd naar binnen.

'Ik ben hier helemaal klaar, meneer Wych,' zei ze. 'Ik ga nu naar de winkel en ik zal Evan zeggen wat hij u allemaal moet bezorgen.'

Een van de dingen die hem aan Luned bevielen, dacht Wycherly met schuldgevoel, was dat ze zich gedroeg alsof het een voorrecht was voor hem te zorgen. Of hij zo'n behandeling verdiende of niet, hij vond het prettig.

'Dan moest ik je maar wat geld geven. En die ijskast... hoeveel was dat?'

'Misschien zo'n... veertig dollar? Meneer Tanner heeft ook de tanks gevuld.'

De aarzeling in haar stem kwam vermoedelijk door de prijs. Wycherly legde De occulte geschiedenis van de Nieuwe Wereld weg en pakte zijn portefeuille. Daar haalde hij twee briefjes van twintig uit, en voor de zekerheid nog een extra. Hij kwam krap te zitten. Misschien kon Sinah hem naar Pharaoh rijden, waar een bank moest zijn.

'Hier,' zei hij. 'Neem het ervan.' Hij stak haar het geld toe.

Luned kwam naar hem toe, pakte het aan en aarzelde toen. Nu hij haar beter kende zei het tienermeisje met haar vroeg oude kindergezicht Wycherly meer. Hij vroeg zich af of ze baat had bij de vitaminepillen. Ze moest in de winkel iets kunnen krijgen wat bijna net zo goed was.

'U zei...' begon ze, en zweeg.

'Ja?' Wycherly keek steels op zijn horloge. Negen uur, en hij had al een lange dag achter de rug. En hij wilde Les cultes weer ter hand nemen.

'U zei dat u misschien een fles drank wilde. Die kan ik vandaag misschien voor u halen.'

Drank. Illegaal gestookte, heel sterke drank.

Wycherly slikte reflexmatig en dacht aan de amberkleurige vloeistof die Evan hem in de winkel had ingeschonken. Die was beter dan goed, met de duistere, verleidelijke allure van zelfvernietiging in zich.

'Nee,' zei Wycherly, tot zijn eigen verbazing. 'Maar bedankt.'

Het beste dat hij kende, hij hoefde het maar te vragen, en het kostte hem niet de minste moeite het na te laten. Hij was niet eens in de verleiding.

'Het is goed spul,' verzekerde Luned hem. 'De vader van Mal heeft tijdens de Drooglegging de zaak opgezet. Hij verkoopt het alleen in Fork. Alleen aan familie en bekenden.'

En hoewel mannen met illegale stokerijen er net zo min voor terugdeinsden te knoeien met het giftige brouwsel dat ze over stad en land verspreidden, als grootsteedse dealers zich bekreunden om de toevoeging van strychnine aan hun heroïne en cocaïne, waren de bloedbanden hier sterk, en Wycherly nam aan dat het product dat zij aan hun buren verkochten iets heilzamer zou zijn.

'Ik waardeer de gedachte,' zei Wycherly. 'Maar op het moment heb ik er geen behoefte aan. Een andere keer misschien.'

En toen hij het zei was het waar. Hij taalde er niet naar, ze had hem net zo goed taart kunnen aanbieden. Hij glimlachte tegen Luned, die hem bevreemd aanstaarde, en stond voorzichtig op.

'Evengoed bedankt.'

'Nou, als u het zeker weet,' zei Luned twijfelend. Ze geloofde het kennelijk niet, en Wycherly vroeg zich af hoe buitensporig zijn drinken haar was voorgekomen. Het deed er nu niet toe.

Slechts een beetje mank lopend volgde Wycherly Luned naar de voordeur en deed haar uitgeleide, als echo van de wellevendheid uit een andere leefstijl. Toen ze weg was, zocht en vond hij de sluitbalk van de deur. Zo kon hij de hut tenminste afsluiten als hij thuis was.

Hij keek in de koelkast, voornamelijk om te bevestigen dat van het bier geen aantrekkingskracht voor hem uitging. Er stond ook een verse kan limonade in. Daar nam hij een glas van dat hij bedachtzaam leegdronk, denkend aan het in wit leer gebonden boekje onder zijn hoofdkussen.

Macht. Macht die van hem kon zijn. Gegarandeerd.

Wycherly Musgrave had eindelijk dat ene in de wereld ontdekt dat hem meer bekoorde dan drank.

 

Nu Luned weg was nam Wycherly de boeken mee naar de zitkamer en legde ze voor zich op tafel, maar het was vreemd, hoe meer hij las, hoe onwerkelijker zijn overtuiging werd dat hier macht in zat. Ondanks het afstotelijke van Les cultes was het bij nadere beschouwing nogal moeilijk het toverboekje of het overzicht van occultisme ernstig te nemen.

Wat was een planetair uur precies, en waarom was het belangrijk? Kleinere uitdrijvingsrituelen, talismans van Mercurius - het boek leek geschreven in een taal die hij alleen maar dacht te kennen, een die duidelijk leek, maar in werkelijkheid ondoorzichtig en onbegrijpelijk was.

Maar er zat macht in dit boek, net zoals er macht was daar in het sanatorium. Macht die, wanneer hij die aan zich wist te binden, hem al het charisma zou geven dat hij nodig had om net zoveel kwaad te bewerkstelligen als hij wilde. Macht om te dwingen, net zo echt als met een geladen geweer.

Kwaad? Wycherly deinsde even terug voor die gedachte. Hij had nooit kwaad willen doen - hij wilde alleen maar met rust worden gelaten.

Hij riep als vanzelf het beeld op van Camilla's verdronken lichaam - het witte gezicht, de verdronken ogen, die beschuldigend naar hem opkeken door het stromende, zwarte rivierwater. Hij had al kwaad gedaan. Ook al herinnerde hij zich niets van die nacht, hij had een vrouw gedood - een kind, zag hij nu, iemand die nauwelijks ouder was dan Luned, die was gestorven met haar hele leven nog voor zich. Dat had hem naar dit onaanlokkelijke oord gevoerd. Hij wilde zijn eigen verlangens kennen, om zijn behoefte aan goedmaken te bepalen.

Maar er was geen goedmaken mogelijk, en geen omdraaien van de koers die hij zoveel jaar geleden met zijn leven was ingeslagen.

Macht. Het vermogen mensen te laten doen wat hij wilde. Dat wilde hij. En hij zou het krijgen.

Als een soort verlaat verjaardagscadeau.