― 5 ―
Grafbeelden
Maak daarom uw lichaam minder, en door deugd meer;
Laat het zwelgen na; weet dat het graf voor u
Drie keer breder gaapt dan voor anderen.
— William Shakespeare
'Ik denk dat we er zijn,' verkondigde Dylan.
De bochtige weg gaf weinig overzicht, maar de reizigers uit Taghkanic waren over het hoogste punt van een heuvel en bezig met de afdaling. Dylans uitspraak was een tikje voorbarig, maar het viertal zag tekenen van de naderende beschaving - als men die tenminste kon aflezen aan weggeworpen colablikjes en wegrottende autobanden.
Een roestig bord dat Truth had zien staan was zodanig verdraaid dat het vanuit de Winnebago niet te lezen was, maar Rowan was met een zaklantaarn uitgestapt en kwam terug met de informatie dat dit de weg naar Watchman's Gap was, ook wel aangeduid met het nummer 113.
'Dat was toch die zijweg van de 28, die naar Morton's Fork gaat?' zei Rowan.
'Dan zitten we dus inderdaad goed,' zei Truth opgelucht.
'We hoeven er nu alleen nog maar heen te rijden,' zei Dylan.
Ninian bromde iets onduidelijks.
Na alle doodlopende wegen en verkeerde afslagen was de aankomst in Morton's Fork bijna een anticlimax. De weg liep af, werd zo mogelijk nog smaller, en voerde hen in de toenemende schemering naar het dorp aan het eind van de bestrating.
'Is dit het?' vroeg Ninian wezenloos.
'Ja,' bevestigde Dylan, 'dit is Morton's Fork, het middelpunt van paranormale activiteit binnen een straal van tachtig kilometer.'
Hij zette de motor uit. In de plotselinge stilte hoorden ze de avondgeluiden van krekels en kikkers, en ergens dichtbij het stromen van water.
Het dorp Morton's Fork zag er niet uit als het middelpunt van welke activiteit dan ook. De ramen waren donker, maar aan de gevel van de enige winkel brandde een eenzame lamp, en in het licht daarvan zagen de reizigers borden met de belofte van faxen, koud bier en de inkoop van pelzen; een vreemde mengeling van eeuwen waar Truth om moest glimlachen. Tegenover de winkel was een tankstation, en meer commerciële activiteit leek hier niet te zijn.
In de winkel ging het licht aan, en het gezelschap zag een man naar voren lopen. Dylan stapte uit. Truth voelde de camper schommelen toen Rowan via de achterdeur uitstapte.
'Alles goed, mevrouw Jourdemayne?' vroeg Ninian.
Zijn gezicht stond ernstig toen hij haar bekeek, en Truth vroeg zich af wat hij zag. Ze vroeg zich af wat wie dan ook zag die werkelijk voorbij de geaccepteerde en conventionele grenzen kon zien van het twintigste-eeuwse denken.
'Ik ben alleen maar moe, Ninian. Het was een lange reis. Ik hoop dat er verder niets meer misgaat. Dylan was niet geheel zeker van de ontvangst hier, ondanks al zijn voorbereidende werk.'
Stemmen buiten de camper trokken haar aandacht.
'We zijn niet verdwaald,' zei Dylan. 'Wij zijn onderzoekers van het Margaret Beresford Bidney-Instituut.'
'O, dat zijn jullie,' zei de ander, wie blijkbaar een licht opging. 'Ik ben Evan Starking. U hebt aan mijn pa geschreven. Die regelt hier zo'n beetje alles.' De lange roodharige met de pokdalige huid stak zijn hand uit. 'U hebt geluk dat het niet later is. Het is bijna donker; ik wilde juist afsluiten voor de nacht, en dan had u tot morgenochtend niet bij me terecht gekund. Maar welkom in Morton's Fork.'
'Bedankt.' Truth zag Dylan de hem toegestoken hand schudden. Hij gebaarde naar de camper. 'Is hier ergens een plek waar we kunnen kamperen? Misschien willen we later ergens anders heen, afhankelijk van wat we vinden, maar op dit moment zouden we ons graag hier inrichten.'
'Natuurlijk,' zei Evan.
Terwijl de twee mannen spraken, stapten ook Truth en Ninian uit de camper. Het was fijn, bedacht Truth, na de lange rit vaste grond onder de voeten te hebben, en Evan Starking leek niet behept met het legendarische wantrouwen van de inwoners jegens vreemdelingen - of anders had hij heel goede manieren.
'Had u nog iets nodig uit de winkel? Melk, eieren, dat soort dingen? Ik kan wel een paar minuten open blijven.'
'Dat zou geweldig zijn,' zei Dylan, en Truth, die dacht aan de mogelijkheid van iets koels om te drinken stemde daar van harte mee in.
Het was een echte oude plattelandswinkel. De schappen liepen helemaal tot de zoldering van golfplaat, gevuld met de dagelijkse behoeften van een leefwijze die onvoorstelbaar ver van Truth afstond. Wat was in 's hemelsnaam Fels-Naptha, en waarom verkochten ze dat in bakstenen?
'Dit is toch niet volkoren,' zei Rowan, een brood bekijkend dat als zodanig werd aangeprezen. Ze haalde haar schouders op en legde het bij de andere boodschappen op de toonbank.
'Nee mevrouw,' zei Evan. 'De mensen hier bakken meestal hun eigen brood, en doen ze dat niet, dan willen ze geen brood waar ze hun tanden op stukbijten. Maar donderdag wordt er weer geleverd, misschien kan ik Harry een paar van die broden laten meenemen.'
'Dat zou heel fijn zijn,' zei Rowan, wegstappend van de toonbank. Truth moest inwendig glimlachen terwijl ze door de winkel liep. Evans bereidheid om de bezoekers van dienst te zijn was nogal verklaarbaar. Rowan was knap, aardig en spontaan, en hoeveel vreemden zou iemand als Evan Starking op jaarbasis nu helemaal ontmoeten?
Tenzij hij een geheim leven leidt, dacht Truth. Dat was niet geheel uitgesloten. Met een auto was de twintigste eeuw maar een uur rijden van hier.
Ze keek langs de schappen. Metselbakken en jachtpatronen. Vliegenpapier en muggengaas. Citronella, pectine, grof zout, colasiroop, en daarnaast wereldwijd bekende artikelen, als afgezanten van de brede consumptiecultuur. Afwezig pakte Truth een pot pindakaas en een doos repen. Ze wist dat Dylan de belangrijke zaken als melk en eieren regelde. Ze hadden niet veel proviand meegenomen omdat ze hadden verwacht het hier te kunnen kopen, of desnoods in Pharaoh. Maar na hun rit in de Winnebago over de weg naar Morton's Fork wist Truth niet of ze daar ooit nog zin in had.
Ach, ze zouden er wel iets op vinden.
Met haar armen vol kwam ze naar de toonbank en legde haar aankopen naast de rest. Terwijl Evan de bedragen op een ouderwetse, mechanische rekenmachine optelde, snuffelde Truth in een draaibaar boekenrek dat bij de toonbank stond. De inhoud daarvan zei heel wat over de klantenkring van deze winkel. Het betrof wegenkaarten, gidsen voor vissen en jagen, romannetjes, eerstehulpboeken en zogenaamd bekroonde oorlogsboeken. Tussen de andere boeken viel een wit boek op.
Geschiedenis van Lyonesse County, West Virginia, door EA. Ringrose. De kaft was bedrukt met wat een oude kaart van het gebied leek.
Waard om in te kijken, dacht Truth. De boeken die ze voor haar vrije uren had meegenomen leken haar opeens niet aanlokkelijk meer, net zo min als de andere aanbiedingen in het rek. Of ze moest het laatste nummer willen lezen van Het Nieuwsblad van Pharaoh, verschijnt wekelijks voor Lyonesse County, met de buurtschappen Pharaoh, Morton's Fork, La Gouloue, Bishopville en Maskelyne, een krantje van acht pagina's. In een opwelling pakte ze ook daar een van - het kostte maar een kwartje - en toen Dylan de andere boodschappen had betaald en Evan die in dozen deed stapte Truth met haar vondsten naar voren.
'U interesseert zich blijkbaar voor de plaatselijke geschiedenis,' zei Evan, terwijl hij zorgvuldig haar totaal optelde.
Truth glimlachte afwezig. Plaatselijke geschiedenis was eigenlijk de enige die er was, en de meeste mensen waren blind en doof voor de wonderen en verschrikkingen die zich in hun eigen achtertuin afspeelden.
'Dat is zo,' gaf ze toe. 'Misschien zal dit boek me enig idee geven van wat hier te zien is.' De andere drie zouden misschien een uitstapje maken, maar dit was haar vakantie, als ze tenminste geen cijfers hadden die zij moest verwerken.
'Misschien,' zei Evan twijfelend, 'maar er is nogal wat waar u beter van weg kunt blijven. Gevaarlijke dingen.'
De gevangeniscel rook naar angst, urine en ratten. De koude zeelucht van de kust bij Bristol drong binnen door het open raam, en de vrouw die aan het tafeltje eronder zat huiverde.
Haar naam was Marie Athanais Jocasta de Courcy de Lyon, lady Belchamber, en ze had koningin zullen worden. Weg met de bleke Schotse gravin - die was gemakkelijk genoeg opzij te zetten geweest als Jamie eenmaal de troon had overgenomen van zijn schijnheilige katholieke oom.
Opzijgezet - of vermoord.
Alleen had de usurpator niet meegewerkt, door met zijn leger van haar minnaar te verliezen. Jamie had zijn standaard geheven - de standaard van de ware koning, als wettige zoon van Charles Stuart en Lucy Waters - maar de Engelsen, met de door oorlog verscheurde jaren veertig nog vers in het geheugen, waren hem niet gevolgd.
Nu was haar Jamie dood, en begon de wraak van de onrechtmatige koning. De aanhangers van Monmouth die niet naar de kolonie Maryland in de Nieuwe Wereld werden overgebracht zouden worden opgehangen.
ZIJ zou worden opgehangen.
Ze bouwden de galgen al op, maar wegens haar hoge geboorte zou zij haar laatste dagen comfortabeler doorbrengen dan de stakkers van het gewone volk buiten haar deur. Die zouden met het ochtendtij op transport gaan naar een wereld die bevolkt werd door wilden en monsters.
Met steden van goud.
Athanais opende het kistje dat voor haar op de tafel stond. Als een kostbaar Frans speelgoedje van zilver en email hoorde dat bij haar status van grande dame met koninklijk bloed in de aderen, hoewel ze haar nu een verraadster, moordenares, hoer en erger noemden.
Een heks.
Die beschuldiging - haar toegevoegd als sissend gefluister, en niet op een openbare rechtszitting - deed Athanais glimlachen, terwijl ze de glazen flesjes in het kistje bekeek als een vrouw die een bonbon uitkiest. Als het hekserij was om God te verdoemen en de mens op de hoogste troon der hemelen te plaatsen, dan zij dat zo. En het kon haar niet schelen wat voor pact ze had moeten sluiten met welk wezen ook, hemels of hels, om te maken dat ze haar zin kreeg.
Maar haar dienaren hadden haar een voor een in de steek gelaten, en nu was ze aangewezen op dit laatste gekke gokspel. Zij waren zwak geweest, maar zij zou dat niet zijn.
Athanais goot de inhoud van het flesje in een van de kostbare bokalen op de tafel, sloot het kistje en schonk de twee glazen vol wijn uit de karaf. Ze schoof het goede glas wijn veilig naar zich toe en liet het andere naast de karaf staan.
'Ik heb een vrouw nodig om me te helpen ontkleden: jou.' Athanais stond in de deuropening van haar kamer en wees naar de jonge vrouw die in de hoek zat van de grote gevangenisruimte, een vrouw die de volgende morgen gedeporteerd zou worden. De vrouw keek in de staalgrijze ogen van Athanais en kwam traag overeind.
'Hoe heet je, meisje?' vroeg Athanais, haar rug zo draaiend dat de ander haar kon helpen. Zij en Athanais waren ongeveer even groot, en daarom had Athanais haar uit de gevangenen gekozen.
'Jane, mevrouw. Jane Darrow.' Jane volgde Athanais gedwee naar haar vertrekken en sloot de deur naar de buitenruimte voor ze zich naar Athanais haastte om haar rijk bewerkte japon los te rijgen.
'Lijkt het je fijn in de Nieuwe Wereld te wonen, tussen heidenen en slaven?' vroeg Athanais. Zwijgen, en ingehouden snikken. Ze glimlachte toen ze het hoorde. Ze had dus de juiste keuze gemaakt.
'Stil maar, kind. Droog je tranen. Zelfs de beul is niet ongevoelig voor omkoping, en ik beloof je voor het werk van vannacht genoeg goud om zelfs het hart van een puritein te verzachten.'
'Echt waar, mevrouw? Mijn Charlie en ik-'
Athanais sloot haar oren voor de dankbare praat van het meisje, en legde haar uit hoe ze haar precies moest ontkleden en haar haar losmaken. Toen haar haar - wat had Jamie het geprezen, geparfumeerde honing noemde hij het - loshing en ze in haar hemdjurk stond, pakte Athanais een sjaal om die om te slaan, en keerde zich naar haar bediende.
'Hemel, het is hier koud.' Ze deed of ze huiverde. 'Laten we wijn nemen om warm te worden.' Athanais nam haar bokaal en gaf de andere aan Jane.
Het meisje was gevleid door de illusie van gelijkwaardigheid. dronk het glas leeg alsof het cider was, en dronk er op aandringen van Athanais vlug nog een. was waarschijnlijk meer gewend aan de smaak van licht bier dan aan die van dure wijn, en na een paar minuten kon ze haar ogen bijna niet meer open houden. 'O,' zei Jane, 'ik ben zo slaperig...'
'Ga even liggen en gun je ogen rust,' zei Athanais vriendelijk.
Het meisje was zo beneveld door de drank dat ze niet tegenstribbelde toen Athanais haar overeind hielp en haar naar het sobere bed in een hoek van de kamer voerde. Even later was Jane Darrow diep in slaap, en Athanais begon haar uit te kleden.
Schoenen en kousen, een oerdegelijke jurk en een mutsje - binnen enkele minuten was het slapende meisje ontkleed tot op haar hemd, en toen begon Athanais haar de japon aan te trekken die het meisje haar had helpen uitdoen: een kleurig gewaad van satijn, fluweel en kant, waarvan de draagster niemand anders dan lady Belchamber kon zijn. Toen verfde ze met zorg het gezicht van het meisje en bracht enkele van haar juwelen op haar aan.
Tot slot gaf Athanais aan Jane Darrow precies zoveel goud als ze had beloofd. .. al betwijfelde ze of Jane of haar geliefde Charlie daar ook maar iets aan zou hebben.
Toen Jane naar haar tevredenheid was uitgedost sloeg Athanais de deken over haar heen - meer als extra verhulling dan om haar warm te houden - en ging zichzelf gereedmaken.
De grote dames van het hof verfden hun gezicht, maar het gewone volk niet. Athanais, die nu echt huiverde in de kilte van de cel, waste zorgvuldig ieder spoor van verf en parfum van haar lichaam, met water uit de emmer en een afgescheurde reep stof. Met het mes dat gewoonlijk in een schede in haar lijfje zat sneed ze de fijne kant van de mouwen en de zoom van haar hemd, en trok toen de onderrokken en de werkjurk van Jane Darrow erover aan. De ruwe stof schuurde door de fijne mousseline heen haar huid, maar de strop van de beul was erger. In de kleren van Jane, met Jane's sjaal om haar hoofd, kon Athanais onopgemerkt met de anderen mee als het schip voor Amerika werd geladen, en daarna zou het voor de kapitein te laat zijn om terug te keren. Ze zou op weg zijn - naar haar lotsbestemming.
Athanais overzag de kamer, met een laatste steek van spijt om de luxe die ze achterliet - vooral het onvermijdelijke verlies van haar kistje met onvervangbare vergiften en verdovingsmiddelen. Hiermee had ze zich een hoge plaats in de dienst van Monmouth verworven, maar de buit was hen beiden ontgaan. Uiteindelijk was Jamie jegens haar tekortgeschoten.
Maar zij zou niet verslagen worden. Haar gevangenneming was een tegenslag, meer niet. Athanais lichtte de plateaus uit het kistje, opende het geheime vakje en haalde er een zorgvuldig opgevouwen vel perkament uit. moest afstand doen van al haar kleren en bijna al haar sieraden, maar dit zou ze niet achterlaten.
Het was een groot vel, zorgvuldig glad gemaakt en gebleekt, van de soort waar astrologen het liefst hun horoscopen op tekenden. Voor een deel was het haar eigen geboortekarakteristiek - ze had die zelfgetekend - en ze zag in de wirwar van aspecten haar opkomst - en nu haar neergang. Op de rest van het vel stond een kaart met ingetekend de planetaire aspecten die er betrekking op hadden. Daar, ergens in het westen was de plek waar haar sterren en het land zelf samenzwoeren. Daar lag haar macht, rijp om op te eisen.
Haar macht - en haar wraak. Athanais stopte het perkament zorgvuldig weg in een buidel onder haar rokken, samen met de juwelen die haar kapitaal vormden in het woeste land van haar ballingschap.
Alles was klaar. Athanais doofde de kaarsen en ging bij de deur staan wachten tot iedereen in de andere ruimte sliep. Dan zou ze zich bij hen voegen en de ochtend afwachten.
Aan het lot van Jane Darrow dacht ze geen moment.
Koude steen onder haar vingers; de bedompte lucht van de gevangenis; en ergens, als een spookbeeld van toekomstig herinneren het rijzende dek van een schip en de zilte zeelucht...
Sinah sloeg het natbezwete laken van zich af en keek hevig hijgend om zich heen. De kamer die zo vertrouwd had moeten zijn, was vervreemdend, bizar.
Ze wist niet meer wie ze was.
'Mijn naam is...' Maar zelfs haar stem was verkeerd, vlak en boers, terwijl die... hoe had moeten zijn?
'Dellon.' De naam kwam eindelijk, opgediept uit een of andere zwarte put, en bracht een sprankje normaal verstand met zich mee. 'Sinah. Melusine Dellon.'
De naam was een toetssteen die haar hielp weer greep op zichzelf te krijgen. Uiteindelijk leek de kamer weer zo vertrouwd dat Sinah de schakelaar van de lamp naast haar bed kon vinden, en door het licht kwam ze nog meer tot zichzelf.
Ze was in haar zolderkamer, in het grote bed dat ze een halfjaar eerder met zoveel plezier had uitgezocht. Voorbij de balustrade zag ze het vage geglinster van haar glas-in-loodramen, die bij donker ondoorzichtig werden. Alles was stil.
En onder het oppervlak van haar geest loerde Athanais de Lyon als een kwaadaardig gezwel, met in zich de indrukken en omstandigheden van eeuwen voor Sinahs geboorte.
Het was geen droom. Die angstige overtuiging bleef ze houden. Ze stapte uit bed, pakte haar ochtendjas die ze strak om zich heen trok en besefte toen pas hoe hevig ze beefde. Het was zo koud geweest in die cel...
Een kou die niets met het lichaam van doen had, bedacht ze. De cel en wie daarin was waren een droom, meer niet. Sinahs gave was iets van de levende wereld. Dat was het altijd geweest.
Tot ze hier terug was gekomen.
Gewoon een nachtmerrie. Meer is het niet. Een vreselijke - maar gewoon een angstdroom. Alsjeblieft. Ze kroop in elkaar om wat veiligheid te voelen in haar misère. Ondanks de airconditioning zat haar nachthemd tegen haar lichaam geplakt, met de scherpe geur van angstzweet.
Sinah liep de zolder over en ging naar beneden. De galmende geest van Wycherly's aanwezigheid in haar hoofd deed haar eerst naar de drankkast in de hoek van de grote kamer gaan. Daarin stond een stel flessen van dure merken en een paar licht bestofte glazen. Haastig wreef Sinah er een schoon aan haar ochtendjas, schonk het halfVol whisky en dronk.
Ze kokhalsde toen ze de whisky brandend door haar keel voelde gaan. De gemene rooksmaak van de drank - die ze alleen voor Justin in huis had, voor het geval dat hij ooit op bezoek kwam - bracht een geruststellende scheiding teweeg tussen haar en Wycherly. Hij hield van whisky; zij niet. Zij was dan ook Wycherly niet.
Ook was ze die ander niet - die kille, reptielachtige intelligentie van eeuwen geleden.
Sinah klampte zich aan deze gedachte vast als aan een reddingslijn en keek rond in de kamer, om troost te zoeken in de vertrouwde dingen die ze overal om zich heen had verzameld. Alleen waren die niet vertrouwd meer. Ze zag ze met de waarneming van een lichtekooi uit de tijd van Jakobus.
Het ergste was nog dat ze moeilijk kon uitmaken of ze nu meer van streek was door het gevaar waarin Athanais verkeerde... of door Athanais zelf.
Ik ben ik - ik ben ik! hield Sinah zich vertwijfeld voor, maar besefte met razende wanhoop dat dat niet echt waar was. Dit was anders dan de tijdelijke levens die haar gave haar bezorgde. Hoewel ze vaak niet van haar geleende levens kon scheiden, wist ze altijd dat de situatie iets tijdelijks was. Maar Athanais was uit het niets gekomen... en ze was nog hier. Net zoals Sinahs lichaam op ieder moment door een virus kon worden bekropen, herbergden haar geest en haar hart nu deze onwelkome gast die een koud, boosaardig inzicht bracht dat iedere troost vernietigde die Sinah in ooit vertrouwde zaken had kunnen vinden. Ze schudde ontdaan haar hoofd, wilde haar whisky weer pakken, maar hield op het laatste moment in. Ik moet geen drank meer hebben, ik moet een kop thee hebben. Met vreemd onvaste benen liep Sinah naar de keuken.
De keukenlampen deden koper en email blinken, wat haar ogen verblindde en haar hoofdpijn bezorgde. Sinah vulde de ketel en zette die op, nog steeds met haar geest in beroering.
Een droom. Ze noemde zichzelf Athanais - dat bewijst het. De naam van je moeder - die zag je op je geboortebewijs. Het zijn gewoon oude gegevens - deels van jou, deels uit Wycherly's geest. Morgen zal het allemaal over zijn.
Maar het was zo levendig... net zo levendig als de indrukken die ze door haar gave meekreeg.
Maar hoe kun je een geest hebben beroerd die eeuwen dood is?
En ook nog Maryland, dacht Sinah er met enige galgenhumor bij. Vergeet niet dat je geest naar Maryland werd gestuurd, niet naar West Virginia. Niet erg waarschijnlijk dat ze hier opduikt.
Het water kookte. Sinah zette een pot sterke pepermuntthee en probeerde rustig te worden terwijl deze trok. De niet aflatende vijandigheid die ze sinds haar komst naar Morton's Fork had ervaren zou genoeg zijn geweest om een stabielere geest dan de hare ooit was geweest onderuit te halen. Wat zij had meegemaakt was slechts een nachtmerrie, een zenuwbui. Die had iedereen. Als je daar meer in zag haalde je je waanzin op de hals.
Ze deed honing in haar thee en staarde er al roerend peinzend in. Een mooie kleur, en een smaak, sterk genoeg om dollekervel of ridderspoor te verhullen. Geef een man dit te drinken en hij zal slapen om nooit meer wakker te worden.
Sinah deinsde voor haar eigen gedachten terug en gooide haar kopje op de vloer stuk. De thee met honing maakte een stroperige plas op de plavuizen, die zich als bloed verspreidde.
Ik verlies mijn verstand. Dat weet ik. Wat ga ik worden?
Sinah onderdrukte een snik. In haar hart wist ze daar het antwoord al op. Wat ze ging worden? Iets van gekte, iets waanzinnigs.
Iets kwaadaardigs.
Evan had gezegd dat ze de camper in het veld konden zetten, net voorbij het tankstation van Bartholomew Asking, en ze hadden allemaal haast om zich in te richten voor het echt donker was. Dylan reed voorzichtig langs de chaos van autowrakken die voor het tankstation bijeen stonden. De andere drie liepen met zaklantaarns in de schemering vooruit om op kuilen te letten.
'Hé, kijk daar eens!' zei Ninian, met zijn zaklantaarn naar rechts wijzend.
Hij bescheen een plek met verblindende, lippenstiftrode verf, hier net zo misplaatst als rozen op een gifstortbelt. Ze keken allemaal.
'Iets niet goed?' Dylan stopte en hing naar het rechterzijraam.
'Nee..' Ninian klonk niet zeker. 'Het is maar een wrak. Maar wat doet een Ferrari hier?'
Zelfs Truth, die de vertrouwdheid met automerknamen ontbeerde die mannen bijna aangeboren leek, kon zien dat het rode wrak dat zomaar tussen twee fraaie roestbakken was gezet ooit een fraaie sportwagen was geweest. Nu leek het of een reus de motorkap met een moker had bewerkt, en de voorruitlijst was volkomen verwrongen.
Ik hoop maar dat er geen doden waren, dacht Truth als vanzelf. Maar ze konden met de auto weinig anders aanvangen dan hun fantasie ermee voeden, dus richtte ze haar zaklantaarn weer op de weg. Al met al zou ze blij zijn als ze er waren.
Toen ze op de plek kwamen die Evan had aangeduid was daar vrije, vlakke grond, slechts spaarzaam met gras begroeid. Het leek een ooit met grind bestrooid terrein. Dylan stopte, zette de motor af en ging naar achteren in de camper.
Even later was het hele veld verlicht door het suizende, blauwwitte schijnsel van zes in het rond geplaatste gaslampen, en Rowan en Ninian, die of over onbeperkte energiereserves beschikten, of indruk wilden maken op hun mentor, waren stoelen, tenten, tafels en een kooktoestel aan het uitladen.
Truth had schaamteloos een van de eerste uitgeklapte stoelen opgeëist, en een blikje suikervrije ijsthee uit de koelkast van de Winnebago. Ze nam plaats en bekeek het verhaal van E.A. Ringrose bij lantaarnlicht, terwijl de studenten de tenten opzetten en Dylan de maaltijd ging bereiden.
Het was kennelijk een bijgewerkte en uitgebreide versie van de oorspronkelijke uitgave van 1950, en bevatte het logo van het Historisch Genootschap van Lyonesse County. Dit zou Dylan moeten interesseren. Zou hij het hebben gezien?
Al lezend leerde Truth dat Lyonesse County in 1726 was gesticht (hoewel delen van de oorspronkelijke concessie in 1793 aan de County's Randolph en Pocahontas toevielen), dat het tegenwoordig grotendeels in het huidige Monongahela-Park lag, en voor een deel aan het Laurel-Fork-Park grensde.
Het leven moet hier rustig zijn, dacht Truth, afwezig naar Dylan kijkend, die verderop bezig was. Ik vraag me af wat we hier doen als het hier zo rustig is. Ze las verder. Lyonesse en de handel, heette dit hoofdstuk, en Truth leerde dat hoewel de voornaamste rivier van het district, de Astolat, ooit werd gebruikt om kolen en hout naar markten in het oosten te transporteren, de bewoning van Lyonesse County leek terug te lopen, bijna voor deze begon. De opening van de mijnen (las ze) bracht een opleving teweeg, maar het boek van Ringrose eindigde met een trieste coda - in 1950 geschreven - die treurde om de leegloop naar de steden en de toenemende industrialisatie van de Verenigde Staten, en een tijd voorzag met niets dan spooksteden en volautomatische mijnbouw in Lyonesse County.
Jammer dat het zo niet was gelopen. Net als de tekst op dat T-shirt dat ze een student had zien dragen: LAAT DE ZACHTMOEDIGEN DE AARDE ERVEN - DE REST VAN ONS ZAL NAAR DE STERREN GAAN, waren degenen die dat konden naar de steden gegaan, met achterlating van hun minder fortuinlijke verwanten in plaatsen als Morton's Fork. Bij het streven om het waardige van het onwaardige te scheiden ging iedereen er altijd van uit dat hij tot de uitverkorenen zou behoren. In werkelijkheid kon niemand naar de sterren als niet iedereen dat kon, anders ontstond er een cultuur van ongelijkheid die onvermijdelijk tot een bloedbad leidde.
Wat een morbide gedachten! Denk je dat de grote revolutie hier in Morton's Fork begint? zei Truth lachend in zichzelf.
Nee, zei ze tegen dat innerlijke gehoor. Maar het zou kunnen. En de mensen die zo terloops bereid waren de helft van de mensheid achter te laten bij het najagen van hun eigen heil waren degenen die het zouden veroorzaken.
'We moesten maar gauw gaan eten,' zei Truth voor zich uit.
Ze had gedacht de essentie van het boek in de bibliografie en de bronvermelding te vinden, maar vond die in een voor de uitgave van 1993 geschreven essay, dat de veranderingen in het district sinds de vroege jaren vijftig weergaf, en met een tamelijk verrassende opmerking eindigde.
Lyonesse County dankt zijn faam van nu voornamelijk aan het baanbrekende werk van Mcholas Taverner, een man van folklore en traditie van rond de eeuwwisseling, die de gebruiken waarmee hij was opgegroeid bijna van de ene dag op de andere zag verdwijnen met de toenemende industrialisatie. De benzinemotor begon het paard te vervangen als krachtbron op boerderijen en in dorpen, en bij het overijlde vooruitgangsstreven gingen zowel de traditionele leefwijze als de verhalen van een uitstervende generatie verloren.
Taverner had net als velen van zijn generatie een blijvende belangstelling voor spiritisme, en verzamelde veel meer verhalen over magie en het bovennatuurlijke dan zijn tijdgenoten. Ondanks de dunbevolktheid ging een onevenredig groot aantal van de volksvertellingen over spoken en geestbezoekingen in de heuvels van Lyonesse County, en naderhand bracht het vele materiaal dat hij op zijn tochten verzamelde hem tot het schrijven van Geesten, spoken en boemannen, waarin hij de merkwaardig paranormale aard van het gebied beschreef, en terloops vermeldde dat één dorp - Morton's Fork - bevolkt leek met hele families van klopgeesten.
Truth zocht meer over de schrijver in het nawoord, en vond de zeer ongewone naam Pennyfeather Farthing. Ja, meneer Farthing, we weten in welke richting uw belangstelling gaat, dacht ze met een glimlach. De heer Farthing scheen de belangstelling van Dylan te delen en zou hun een idee kunnen geven van waar ze moesten beginnen. Ze vroeg zich af of Evan Starking wist waar de man nu was.
De opwekkende geur van gebakken hamburgers begon zich te verspreiden. De koepeltenten van Ninian en Rowan waren opgezet, en Rowan was bezig de tafel te dekken met koppen en borden, en de in Pharaoh gekochte salades. Ze hadden een groepje vrienden op een uitstapje kunnen zijn. Het feit dat Dylan en zijn studenten morgen zouden beginnen met zoeken naar de geesten of andere bovennatuurlijke gebeurtenissen die Morton's Fork plaagden, en met proberen ieder voorval dat met een gekleurde prikker op Dylans kaart stond aangegeven te bevestigen, gaf de avond iets surrealistisch.
Vreemd genoeg betekende het feit dat de Onzichtbare Wereld zo'n natuurlijk, aanvaard deel van het leven van Truth was beslist niet dat ze dat ook voor anderen vond gelden.
Als ik de enige ben hoef ik er niet over na te denken. Ik hoef alleen maar te reageren op wat ik zie en voel. Het is bijna alsof ik niet kan hebben dat anderen soortgelijke gewaarwordingen hebben.
En waarom zou ze ook? Ze kon de sidhe-erfenis van haar vader de schuld geven, het niet-menselijke erfgoed dat haar voor altijd van de mensheid scheidde.
Dat is mijn excuus. Wat is het hunne?
Truth was er de hele avond niet bij met haar hoofd, maar de anderen merkten dat door hun opwinding bij de vooruitzichten van de volgende dag nauwelijks. Na het eten en opfrissen, met spaarzaam watergebruik, gingen ze slapen. Truth hielp in de Winnebago de twee polybarometers verplaatsen om de eethoek om te bouwen tot een tweepersoons bed, en ging toen in de deuropening de nacht in staren. Ze had het boek over Lyonesse County aan Ninian uitgeleend, en zijn tent gloeide als een helder oranje nachtlamp door de verlichting binnen.
'Hij doet het niet.' Rowan klonk geërgerd en boos. Truth zag dat de blauwe tent open werd geritst, Rowan kwam eruit en liep met een klein tv-toestelletje in haar hand naar de Winnebago. 'Hij is kapot,' zei ze verongelijkt tegen Truth.
'Heb je het van tevoren geprobeerd? Je weet dat er hier geen ontvangst is,' bracht Truth haar in herinnering.
'Toen deed ie het prima, en nu speelt hij niet eens bandjes,' zei Rowan, rustig nu. 'Wil jij hem in de auto bewaren, Truth? Als hij het toch niet doet heb ik het ding liever niet in mijn tent.'
'Dat zal 'm leren,' zei Truth ernstig. Ze schoof het scherm open en nam het toestelletje aan. Dat was iets groter dan een schoenendoos, en Rowan had gelijk, in Glastonbury werkte het uitstekend. Ze staarde ernaar alsof ze het een verklaring af kon dwingen.
'Nou... welterusten,' zei Rowan met een wuifgebaar. Ze liep naar haar tent terug en even later zag Truth haar silhouet weer binnen de blauwe nylon koepel bewegen. Truth zette het toestelletje op het buffet en deed de deur van de camper dicht.
'Was er wat?' vroeg Dylan, die de laatste hand legde aan het bed.
'Haar tv'tje doet het niet.' Truth poogde dit mede te delen met de ernst die het volgens Rowan kennelijk verdiende. Het ging haar niet zo goed af.
'Waarschijnlijk is de accu leeg. Ik zal hem morgen hier aansluiten met lopende motor, en zien of hij oplaadt, maar misschien lukt dat niet.'
In een opwelling kroelde Truth door zijn blonde haar. 'Volgens mij is ze verkikkerd op je, Dylan.'
'Ah.' Dylan glimlachte. 'Dat zijn alle vrouwen, Truth - daar heb ik je toch voor gewaarschuwd?' Hij nam haar in zijn armen, Truth nestelde zich in zijn warme stevigheid en was blij dat ze de puzzels en problemen van zich afkon zetten.
Ze droomde. De sidhe-dochter van Blackburn, Meesteres van Shadow's Gate, bereed de witte merrie. De rode hertenbok, haar gids in de Anderwereld, stormde voorwaarts, en achter haar liepen de zwarte hond en de grijze wolf - hardnekkigheid en felheid; trouw en slimheid. Omgeven door haar verwante geesten zocht Truth in de Anderwereld.
In de vage verte brandden de vonken van werkende Blackburn-kringen helder, met daartussen als kaarsen verspreid de lichten van de machtigen op andere paden: Wiccan-samenkomsten, Witte Herbergen, de Broederschap van de Roos...
Ze zocht naar iets anders.
Opeens galoppeerde de witte merrie niet meer over de onbestemde vlakte van de Anderwereld. De benen van het dier deden het ijskoude water van een beek opspatten, en een volkomen concreet woud was opgerezen in wat eerst ondoordringbare mist was. Bladeren streken langs Truth's wang, en de rode hertenbok was nergens te zien.
In de Anderwereld, die geen vorm had, behalve die welke menselijke geesten eraan gaven, was zo'n aftekening een waarschuwing dat ze gebied binnendrong dat een of ander wezen zich had toegeëigend. Op hetzelfde moment besefte Truth dat ze niet droomde. Haar lichaam mocht dan slapen in Morton's Fork, haar geest zwierf door een net zo echt, zij het ontastbaar domein, en deed wat New Agers 'lucide dromen' noemden.
Tijd om te gaan.
Truth trachtte haar rijdier te keren, maar voelde een lichte onrustprikkel toen de merrie haar galop niet eens vertraagde. De Witte Merrie was een van de vier Wakers van de Poort, dienaren en beschermers van de Poortwachters - een verlengstuk van haar wil. Haar dienaar behoorde niet zo ongehoorzaam te zijn!
Truth worstelde om de Anderwereld met alle mogelijke middelen te verlaten: wakker worden, afstijgen. Ze kon het niet. Het was alsof ze was bevroren, afgesneden van haar wil, en ongeacht haar wensen werd meegevoerd.
Even later besefte ze waarom.
Ooit had ze naast Thome Blackburn op een visioenheuvel gestaan, voor een Poort die met draaiende zwaarden werd afgeschermd, waarachter sidhe-legers wachtten om de mensenwereld in te trekken. Zij had die Poort afgesloten met de kracht van haar intentie, in een rijk waar woorden werden gemaakt. Maar de Poort die ze had gesloten was niet de enige tussen de prachtige werelden van mensen en de angstdomeinen van de Heersers van de Buitenruimten.
Er klonk geklater van water op rotsen. Diep in haar gebeente voelde Truth de stuurloze kracht ervan - een draaikolk in een snelstromende rivier, die zwemmers de dood in lokte - en vuist dat deze Poort geen wachter had. Was die er wel, dan zou de Poort daar niet zo staan - open voor ieder, en in staat dingen door te laten die veilig weggesloten in de wereld erachter moesten blijven.
'HET IS MACHT - EN IK ZAL DIE HEBBEN.'
De symbolische aard van de Anderwereld veranderde de draaikolk in een zilveren slang, een glanzend serpent dat vruchteloos kronkelde in de handen van een lange man met de duistere aura van een magiër om zich heen.
'Laat de Poort met rust. Daar hebt u niets mee te maken,' zei Truth. Hij was niet de Poortwachter. De Poorten gehoorzaamden alleen aan vrouwen; het openen en sluiten ervan was vrouwenmagie.
'HET IS MACHT - EN IK ZAL DIE HEBBEN,' herhaalde de duistere man. Koude vlammen speelden om zijn lichaam, alsof hij op een brandstapel stond, en de kou straalde net zo sterk als hitte van hem af. Kou - heersen - macht -
De Wakers van Truth waren sinds lang verdwenen, van haar zijde verdreven door de tegengestelde macht van deze man. Truth kon niet anders dan hem alleen tegemoet treden, vernemen waarom ze hierheen was gevoerd, de slang bevrijden, en de Poortwachtster zoeken -
Om de Poort zelf te sluiten als ze haar niet vond.
Maar eerst moest ze een einde aan deze vertoning maken. Truth riep alle kracht van haar gerichte wil op en tekende een symbool in de lucht tussen haar en de duistere overweldiger. Het brandde toen ze het vormde; een tastbare zilveren knoop; vuur tegen ijs.
'Ik gelast je hier weg te gaan; af te geven wat je hebt genomen; bij Vuur en Lucht; bij levende en levenloze Aarde, bij Water en -'
Hij sloeg zijn hand omlaag, met een zwaard erin dat ze niet eerder had gezien. Haar symbool vervloog als rook.
'Ga terug naar je keuken, heksenmeisje; je hebt je evenknie gevonden in Quentin Blackburn! Bij de blinde Azathoth en de Zwarte Christus: Eno, Abbadnio, Iluriel -'
Elke naam die hij uitsprak leek als een wolk insecten uit zijn mond te zwermen. Ze omgaven Truth en prikten de kracht uit haar ledematen. Ze had niet ingezien wat hij was, en nu was het te laat. Als ze niet aan deze aanval ontkwam, zou ze de prijs voor haar vermetelheid betalen.
Truth riep haar kracht weer op, met de dierlijke aspecten ervan: de hond, de wolf, het paard en de hertenbok. De aandacht van de magiër was niet geheel op haar gericht, want hij worstelde nog met de slang en hij trachtte de kracht van de Poort om te buigen tot een ander wapen om haar aan te vallen. Toen hij het meest was afgeleid vluchtte Truth, te voet nu in het dichte woud.
Ze hoorde gekraak in het struikgewas. Even later zag ze de grijze wolf, die met haar mee rende. De wolf was macht, maar hij was ook gevaar. Altijd bestond de mogelijkheid dat hij zich tegen haar zou keren als ze zwak genoeg was. De zwarte hond zou dit nooit doen, maar deze betrouwbare dienaar zou ook nooit onafhankelijk van haar handelen.
Achter haar voelde ze de duisternis zich verzamelen voor een nieuwe aanval op haar. Wanneer Quentin Blackburn - die naam! - voor haar een offer kon brengen voor de onverzadigbare Poort, dan had hij er meer macht over gekregen.
En zij zou dood zijn.
Door het struikgewas voor haar ging een witte flits. Truth wierp zich tegen het lichaam van de witte merrie, klauwde met haar vingers in haar manen, en liet zich door de vaart van het geestdier op haar rug trekken. Even later - alsof zoiets als tijd was toe te schrijven aan het gebeuren in de Anderwereld - waren Truth en haar Wakers uit het struikgewas en renden weer vrijelijk de vlakte van de Anderwereld op. Vlug steeg Truth af, stuurde haar metgezellen weg en trok zich verder terug, de wenteltrap af, de geestesverschijning en de materie in...
Wycherly's eerste bewuste gedachte was dat niets pijn deed. Hij was wijs genoeg om te weten dat dit betekende dat er iets pijn moest doen, en dat hij heel stil moest liggen tot hij geheel wakker was en zich herinnerde wat het was.
Hij lag in zijn bed in de hut in Morton's Fork. De zon scheen. Behoedzaam zocht hij zijn linkerpols en draaide zijn arm net genoeg om op zijn horloge te kijken. Het was de dag nadat hij naar bed was gegaan - hij ging de datum na - en iets na twaalven. Zijn gezicht, zijn nek, zijn armen - alles voelde rauw en stijf. Verbranding, om aan zijn geluk bij te dragen.
Waar was Luned? Hij wist niet meer of ze zou komen of niet, of wat hij gisteren tegen haar had gezegd. Waarschijnlijk iets akeligs. Als er één deugd was waarop hij zich kon beroemen was het consequente samenhang.
Hij waagde een grotere beweging, en werd beloond met pijn die als een bliksem door zijn zenuwen ging. Stijve spieren, van de val gisteren, en van het ongeluk eergisteren. Wycherly grijnsde triomfantelijk, blij omdat hij zich dat tenminste herinnerde. Hij was niet ernstig gewond, alleen maar stijf. Als hij voorzichtig deed zou hij zich kunnen bewegen zonder zichzelf te veel pijn te bezorgen. En hij moest zien of zijn enkel - ook dat herinnerde hij zich - zijn gewicht kon dragen.
Hij wierp de dekens van zich af en keek. De enkel had het formaat van een kleine meloen en was groen en blauw gevlekt.
Hij wist toch niet of hij daarop kon lopen.
Dit is gewoon... geinig, dacht Wycherly, zo hopeloos vond hij het. Alleen zijn, niet weg kunnen, niet kunnen lopen...
Misschien was het niet zo erg als het leek.
Hij dacht verlangend aan een bad, warm water tot aan zijn nek, en frisse schone kleren. Weinig kans op, hier in dit landeüjke optrekje. Wycherly zuchtte. Hij wist niet waarom hier verblijven zo'n goed idee had geleken.
Omdat je jezelf dood drinkt. Omdat je net weer een auto in de prak hebt gereden, onverzekerd en zonder rijbewijs. Omdat je wilt weten...
Wat? Wycherly schudde zijn hoofd. Wat hij ook voor antwoorden meende te willen, hier waren die zeker niet te vinden. In Morton's Fork was niets dan armoede, ziekte, en niets.
Behalve dat Adams Family-hotel op de heuvel.
Het uitgebrande sanatorium - evenzeer als echt aanwezig gezelschap - was iets ongewoons in een verder alledaagse streek, en Wycherly verwelkomde alles wat hem kon afleiden. Hij had een gevoel alsof iemand zand onder zijn huid had aangebracht, zoals de neushoorn in het Just So-verhaal van Kipling. Als hij pech had zou het spoedig geen zand zijn, maar beestjes - hallucinaties van beestjes in zijn huid, in zijn kleren, en overal over de muren kruipend -
Met moeite ontworstelde Wycherly zich aan dat onprettige vooruitzicht. Het hoefde niet te gebeuren. Niet als hij zich in acht nam. Hij kon beginnen met uit bed te komen.
Voorzichtig, bij iedere beweging verstijvend en kreunend, hees Wycherly zich overeind. Hij zette zijn goede voet op de vloer en begon, zich stevig aan het bed vasthoudend, gewicht op de pijnlijke voet te zetten.
Onmogelijk. Wycherly liet zich hijgend weer op het bed vallen. De enkel kon hem niet dragen. Maar misschien, als hij de zwachtel er weer om deed...
'Hallo?'
Het was niet Luned. Hij boog zich naar voren en kon door de open kamerdeur Sinah door de voordeur zien komen. Ze had een korte broek aan en een kleurige, mouwloze blouse, en om haar zachte bruine haar droeg ze op zijn Californisch een sjaaltje. Door haar zonnebril met ronde glazen leek ze een archetypische Hollywood-actrice.
Nee, niet Hollywood... Broadway. De herkenning was bijna tastbaar in zijn geest.
'Wycherly?' riep Sinah weer. Op het moment dat ze over de drempel stapte, kreeg Sinah een gevoel alsof ze vijftig jaar in de tijd teruggleed. De enige kachel was een groot, zwart, dikbuikig monster en de koelkast leek iets uit een oude film. De deur ervan stond open, en er scheen alleen maar bier in te zitten. Sinah liep er automatisch heen en sloot de deur. In de hut was het schemerig en smoorheet. Ze voelde Wycherly's aanwezigheid als een vage, pijnlijke beroering.
'Hier,' riep Wycherly.
Sinah keerde zich om en liep de slaapkamer in. Ze naderde Wycherly met minder tegenzin dan ze de vorige dag voelde. Maar iedere afleiding, hoe onprettig ook, was beter dan thuiszitten en haar geest af te tasten op sporen van Athanais de Lyon.
De slaapkamer was klein, met oude Sears-Roebuck-meubels. Een sierlijk koperen bed domineerde de kamer. Wycherly zat op de rand van het bed, met een laken om zijn middel geslagen. Overal had hij verbrande plekken die er pijnlijk uitzagen. Hij leek op zijn hoede. Ze nam een gevoel van mislukking waar, zo sterk dat het haar verstikte. Een verlammend gevoel van onvermogen. Zijn werkelijkheid sloeg nadrukkelijk tegen haar geest en doofde de aanwezigheid van Athanais de Lyon uit.
'Ik kwam kijken hoe je het maakt,' zei Sinah. Ze vermande zich en kwam zo dichtbij dat ze niet alleen Wycherly's emoties kon voelen, maar ook zijn gedachten.
Woede. Stomme koe die zich ermee komt bemoeien. Angst. Laat ze me zo niet zien. Haat. Had het kunnen verwachten, ze doen het altijd. Het enige dat hem doelmatig zou laten functioneren met anderen was het enige dat hij zich ontzegde. Alcohol.
Het invoelvermogen dat haar vloek was en haar gave tastte hem af. Beter dan wie ook ter wereld begreep Sinah precies hoe hij zich voelde.
'Ik maak het prima,' zei Wycherly. Het bleef even stil; Sinah keek toe terwijl hij scheen te beseffen dat hij nog wat meer moest zeggen. 'Het was minder erg dan ik had gedacht.'
'Juist ja,' zei Sinah, nog een stap nader komend. 'Kun je erop staan?'
Wycherly staarde en gaf haar zonder het te weten het antwoord. Hij had het al geprobeerd en het lukte niet.
'Nou, zo te zien kom ik precies op tijd,' zei Sinah, opgewektheid veinzend. 'Ik heb wat meegebracht dat je nodig zou kunnen hebben: soda, zalf -'
'Geef me mijn kleren.' Wycherly's stem klonk snauwerig.
'Behandel je al je barmhartige Samaritanen zo?' vroeg ze gemelijk.
'Hangt ervan af wat het oplevert,' zei Wycherly nors.
Sinah lachte. 'Het moet je lichaam zijn, want je goede humeur is het vast niet. Luister, we sluiten een wapenstilstand, goed? Jij hebt hulp nodig, en ik ben bereid een paar uur tijd voor de goede zaak te offeren. Daarna kan het me niet schelen wat er met je gebeurt.'
'Ja. Net als iedereen.' De woorden kwamen eruit met een ondertoon van zelfmedelijden, waarvan ze kon voelen dat het onbedoeld was.
'Luister, het spijt me, oké? Ik ben moe en alles doet pijn, en bovendien is het verrekte lastig. Ik zou gewoon willen dat ik -' Wycherly zuchtte diep. 'Wil je me nu mijn kleren geven? Die liggen ergens op de grond.'
Ze lagen bij het voeteneind van het bed. Sinah pakte met afkeer de gescheurde en vuile kledingstukken op. 'Dit?'
'Meer heb ik niet. Mijn bagage is vertraagd.'
'In de andere kamer ligt een schoon overhemd,' zei Sinah, hem zijn broek toewerpend. Ze liep de zitkamer in.
Het overhemd lag precies waar ze het had gezien - ooit mooi geweest, maar nu gerepareerd met zorgvuldige stiksels. Kennelijk ging de heer Musgrave ruw met zijn kleren om. Ze liep naar haar Jeep om de verzorgingsmiddelen te halen, en zijn andere schoen. Wycherly's geeststem werd zwak tot deze nog maar een vaag gemonkel op de achtergrond was, als een onweer in de verte.
Haar aanwezigheid hier zo vroeg op de dag kwam niet echt uit menslievendheid voort. Als een slechte film die zich steeds herhaalde, net onder de oppervlakte van Sinahs geest, was Athanais aanwezig, en drie eeuwen hadden haar hebzucht niet doen verminderen - of haar kwaadaardigheid. Hoewel haar vijanden allang in hun graf waren vergaan, wilde Athanais nog steeds wraak.
En Sinah zou haar werktuig zijn.
Nee... Sinah drukte haar klamme handen tegen haar slapen en hield haar ogen stijf dicht, leunend tegen de Jeep.
Het had haar bijna een jaar gekost na aankomst in de kolonie Maryland om haar fortuin weer op peil te brengen, en nog langer om een corrupte priester te vinden die ze naar haar hand kon zetten. Een die de plaatselijke dialecten kende en contacten had met de wilden in het Westen...
Een visioen van deze bergen, niet zoals ze nu waren, maar zoals ze toen waren, toen alleen herten en de Tutelo door deze heuvels zwierven, brandde achter haar ogen.
'Hou op,' zei Sinah hardop. Ik ben ik! Ik ben IK.'
En zo niet, wie was ze dan?
Sinah ademde hijgerig in. Gebeurde dit te zijner tijd met iedereen van haar soort? Was dit haar moeder overkomen? Ze hield haar ogen stijf dicht en vocht tegen haar tranen. Wanneer je erkende dat je hulp nodig had, moest die hulp komen. Maar als ze in Morton's Fork geen hulp kon vinden, zou ze niet weten waar die te vinden was.
Misschien nergens.
Intussen was de gedachte aan alleen zijn ondraaglijk. Ze had andere geesten nodig, andere gedachten om deze overweldiger te verdrinken. En of het haar aanstond of niet, Wycherly Musgrave was de enige die ze kon krijgen.