― 7 ―
Kenmerken van grafverlangen
Plaats me als een zegel op uw hart,
als een zegel op uw arm:
want liefde is sterk als de dood;
afgunst is wreed als het graf
— Het lied der liederen
Wycherly zat onderuit in de ingebouwde badkuip, en pure zinnelijkheid verdreef elke andere gedachte uit zijn geest. Zoals bij alle ruimten in de verbouwde school had Sinah Dellon ook veel geld besteed aan de badkamer. Er waren glas-in-loodramen, hangende varens, een sauna, een professionele verlichte spiegelwand, en het van een jacuzzi voorziene bad was groot genoeg voor twee.
Boosaardige bemoeizucht had Wycherly doen opperen dat er mogelijk meer antwoorden in het sanatorium te vinden waren, en Sinah had ermee ingestemd er de volgende morgen heen te gaan. Op haar beurt stelde ze voor dat hij in haar berghut overnachtte, om vroeg op pad te kunnen. Met veel gezwachtel, ijs en een nacht slaap zou Wycherly de volgende dag misschien echt kunnen lopen.
Hij moest toegeven dat het hier veel prettiger was om de nacht door te brengen dan in zijn eigen benauwde, warme hut. Ontberingen waren uitstekend voor wie geloofde erdoor gelouterd te worden, maar zo was Wycherly niet. Hij associeerde ascese met een reeks half-vrijwillige opsluitingen in ontwenningsinrichtingen, en die had hij nooit erg prettig gevonden. Sinah moest ergens drank hebben.
Hij brak de onvermijdelijke overpeinzing af, grinnikend omdat het zo'n gewoonte was. Dat zou hij toch niet meer doen? Een paar biertjes, net genoeg om het zwarte beest te sussen en de vliegende muizen op afstand te houden, maar niet serieus drinken.
Voor het eerst realiseerde Wycherly zich, dat nu zijn vader doodging, de tijd voorbij was dat hij gedwongen kon worden zich bij een kliniek te vervoegen, om zijn toelage te behouden. Zijn moeder klaagde wel over zijn drankzucht, maar aangezien ze die altijd toeschreef aan de overgevoeligheid die hij van haar had, had ze nooit veel gedaan om in te grijpen.
Des te meer reden om niet naar Wychwood terug te gaan, besloot hij ernstig. Vooral niet nu hij de vrouw van zijn dromen had gevonden - een met goed sanitair in huis. Wycherly keek met lodderige ogen naar de damp die van het water opsteeg.
'Hoe gaat het hier?' vroeg Sinah vanuit de deuropening. Hij kon haar in de spiegel zien, maar door de hoek kon zij hem niet zien. Ze had even vlug gedoucht voor ze het bad voor hem het vollopen, en was nu gekleed in een scherp gesneden linnen broek en een donkergrijze coltrui zonder mouwen, en ze droeg sandalen. Gouden knopjes glansden aan haar oren, en om haar hoofd zat een smalle suède haarband. Ze zag eruit...
Ze zag eruit als een vrouw van zijn klasse, een ondersoort waar Wycherly zijn leven lang voor op de vlucht was.
'Het gaat mij uitstekend,' zei hij. Hij wrong zich overeind en siste van de pijn toen hij zijn enkel in de badkuip stootte. Hij zag haar in de spiegel meelevend ineenkrimpen.
'Als je wat nodig hebt, geef je maar een gil. Ik heb hier een badjas voor je die je wel zal passen. Die heb ik voor... gezelschap. Je kleren komen zo uit de droger, en over een halfuur kunnen we eten.'
Ze liep weg.
Het was allemaal te huiselijk en beschaafd, dacht Wycherly mismoedig toen hij zich weer onder water liet glijden. Vriendinnen kleefden en probeerden je tot hun spiegelbeeld te maken. En het enige waar hij zich in zijn vergooide leven bedreven in had getoond was het ombrengen van vrouwen.
Wycherly werd plotseling wakker, elke zenuw trilde. Het grauwe licht van de vroege ochtend kwam van alle kanten door de glas-in-loodramen en maakte van de kamer een aquarel in houtskooltinten. Hij lag op de bank in de woonkamer.
Hij moest wat drinken. De behoefte grensde aan paniek; het gevoel dat het beest waarvoor hij vluchtte hem bijna had ingehaald. Hij voelde het beven in alle grote spieren van zijn lichaam, wat een erkenning inhield van de diepste niveaus van zijn smachten.
Ze moest hier wat hebben. Deze zekerheid deed hem overeind komen. Zijn enkel stak een beetje. Nog een dag of wat, dan was die weer zo goed als nieuw.
Het was in een hoek weggestopt, maar Wycherly's radar vond het feilloos. In zijn T-shirt en onderbroek liep hij naar de kersenhouten theekast. Daar stonden vier flessen en evenveel glazen in. Hij pakte de driehoekige groene eruit. Glenlivet. Ze had zelfs zijn merk in voorraad.
Hij kon beter geen glas gebruiken; dat zou alleen maar een bewijs vormen van het drinken. Haastig maakte Wycherly de fles open en zette de hals aan zijn mond. De whisky brandde op zijn tong en het binnenste van zijn mond toen hij slok na slok nam. Vuur raasde door zijn keel en in zijn maag, en zette al zijn organen voelbaar in vlammen.
Fantastisch. Je hebt niet eens de eerste week volgemaakt, dacht hij tijdens een adempauze.
Zijn afkeer van zichzelf was net zo sterk ais zijn smachten kort daarvoor. Wycherly zette de fles in de kast terug en sloot deze. Zijn handen trilden niet meer. Hij voelde zich als herboren, hoewel de uitwerking van zo'n kleine hoeveelheid bijna meteen al afnam.
Je kunt je veroorloven je eigen drank te kopen. Wycherly voelde een walging die niets met het drinken te maken had. Hij mocht dan het laagste van het laagste zijn, hij had nooit een blinde bedelaar bestolen zolang zijn ouders er waren om hem geld te verschaffen.
En hij wilde eigenlijk toch niet drinken.
Dat hield hij zichzelf voor.
'Wycherly?' Daar was Sinah, als een spookgestalte in een Mickey Mouse-nachthemd op de trap. 'Wat is er?'
'Ik kan niet slapen,' loog hij.
'O,' zei Sinah, 'ik ook niet. Heb je honger? We kunnen ontbijt maken en dan vroeg weg.'
Het was tenslotte bijna vijf uur. 'Klinkt geweldig,' zei Wycherly langs zijn neus weg. Sinah verdween en hij hinkte naar de bank terug om zijn kleren te halen.
De nevel van de vroege ochtend hing in de lucht en wervelde over de grond toen ze buiten kwamen. De warmte die steden produceerden had sinds lang een einde gemaakt aan de erwtensoepmist die er ooit hing, en inmiddels was ochtendmist iets waar alleen buitenmensen mee vertrouwd waren. De mist hield de meeste bomen verborgen en maakte grijze, bedauwde fantomen van de rest. De Jeep Cherokee was een vage, donkere vorm verderop, met ondoorzichtige ramen.
Wycherly hinkte achter Sinah aan met een bewerkte wandelstok die ze onder haar bezittingen had gevonden. Die had ze van ene Jason Kennedy gekregen om iets goed te maken. Zijn enkel deed nog steeds behoorlijk pijn, maar hij kon er tenminste een beetje op lopen.
Bij het instappen bedacht hij dat hij eigenlijk niet naar Sanatorium Wildwood terug wilde om na te gaan wat er echt was van wat hij had gezien, en wat tot het beest behoorde. Maar Sinah had haar zinnen erop gezet, en als gewoonlijk had Wycherly de kracht niet om tegen zo'n vitale persoonlijkheid in te gaan.
Hij leunde achterover terwijl Sinah de onverharde weg bereed die de voortzetting was van de weg in Morton's Fork, op zoek naar de poort van Wildwood. Ze had een van haar trofeeën van gisteren bij zich: de ansicht van Wildwood in zijn gloriedagen balanceerde op het dashboard. De onberispelijke tuin daarop vormde een groot contrast met de wildernis buiten.
Hangende takken van wilde rozen streken als koboldvingers over het dak en de flanken van de Jeep. Sinah reed langzaam door de mistige ochtendlucht, waarbij de auto flink schokte. Alles om hen heen was groen, als een dicht geweven sluier van leven.
Hij wilde rusten, slapen - en meer dan dat wilde hij de drank die zijn behoeften zou vervangen en zijn bewustzijn verpakken in een kalmerend omhulsel waar geen narigheid doorheen kwam. Wat heeft het leven voor zin als je het aldus weggesloten doorbrengt? vroeg Wycherly zich af, en hij grinnikte inwendig. Hij wist het niet. Waarom leefde iemand? Dat was het centrale raadsel van het bestaan, dat niet zou worden opgelost door de probleemzoon van Musgrave.
'Daar heb je 'm,' zei Sinah.
Vanuit een moderne auto zag de vervallen poort er nog triester uit, en Wycherly herinnerde zich opeens het zakje met munten en kralen dat hij uit de zuil had genomen. Toen Sinah zijn broek ging wassen had hij het uit zijn zak gehaald en in zijn tas gestopt, maar toen hij in zijn zak voelde raakten zijn vingers er een hoekje van.
Wat deed het daar?
De halfgevormde vraag viel weg toen Sinah de oprijlaan opreed, op weg naar wat ooit de terrassenentree van het sanatorium was.
'Ik denk niet dat ik met de auto verder kan,' zei ze een paar minuten later. Ze stopte en zette de motor af.
Wycherly keek naar de acht treden en twee terrassen die naar de ingang voerden. Opeens herinnerde hij zich de deuropening in de diepste kelder van de geheimzinnige ruïne, met de trap die dieper in de aarde voerde, en het stromende water beneden.
'Rijd eromheen. Er is een trap die vanaf de noordelijke muur omlaag voert,' zei Wycherly.
Hier leven monsters.
Het idee was kinderlijk en irreëel; ergernis doofde zijn impuls om Sinah te waarschuwen voor het betreden van het domein van het monster. Hij keek naar haar. Ze bekeek hem met een vragende uitdrukking op haar elfengezicht, en haar lippen iets open.
Sinah reed voorzichtig om de ruïne heen. Haar hart klopte nog snel van de flits van walging en afschuw die ze van Wycherly had opgevangen. Het beeld van de trap, het deurgat en de griezelige rivier in de diepte stond haar levendig voor de geest. Uiteraard had hij haar dat niet verteld, maar waarom had hij er tot nu toe niet aan gedacht?
Het was bijna alsof hij haar erin probeerde te lokken.
Ach, hou toch op, Sinah! Wie is hier nu de gek? Ze hield haar hand op het buideltje onder haar shirt. Dat had ze in een etui gestopt zoals toeristen en joggers wel om hun nek droegen. Ze voelde het kraken als ze erop drukte.
Ze draaide de contactsleutel om en trok de handrem aan. Ze waren er.
'Als jij eens vooruit ging,' zei Wycherly. 'Roep maar als je iets interessants ziet.'
'Goed,' zei Sinah. Zijn afstandelijkheid had haar sterker geraakt als ze niet zo duidelijk had kunnen voelen hoe bang hij was. Zijn innerlijke monoloog was chaotisch; de stem van iemand die woorden aan een ander overschreeuwt.
Ze deed het portier open en stapte uit. Na de airco in de Jeep was de lucht als een klamme deken. Op haar zwerftochten van de laatste weken had ze de ruïne altijd gemeden, vanwege de risico's. Na de aardbeving van een paar jaar geleden in Los Angeles was iemand die daar had gewoond allerminst nieuwsgierig naar ruïnes, en Sinah voelde zich niet geroepen tot een onderzoek.
Maar nu lagen de zaken anders. En als zwarte magie haar het primaat kon geven over haar eigen geest zou ze die zonder aarzelen omhelzen. Ze kwam bij de ruïne zelf en keek omlaag, gesterkt door Wycherly's herinneringen aan de aanblik van het trappenhuis en het altaar beneden.
Dat zag ze niet.
Dit is belachelijk.
Sinah keek omhoog naar de hemel - hoog, wazig, zachtblauw, open, waar geen bomen groeiden - en weer omlaag. Geen altaar. Ook geen zwart trappenhuis, en dat was relevanter, want een altaar zou ze misschien niet herkennen, zelfs niet vanuit haar geleende herinneringen, maar iedereen wist hoe een trap eruitzag.
Ze keerde zich om en liep terug naar de Jeep.
Wycherly had zijn raam omlaag gedraaid voor ventilatie. Hoewel hij leek te slapen keerde hij zich naar haar en bekeek haar uitdagend bij haar nadering.
'Ik zie het niet,' zei Sinah. 'Ik heb gekeken. Het is er niet.'
'Verdraaidnogantoe, meid, natuurlijk is het er - vlak voor je neus.'
De erfenis van vergeten Engelse kindermeisjes kwam in Wycherly's stem boven toen hij het portier opende en uit de auto stapte. Hij sleepte de hinderlijke wandelstok achter zich aan en keek haar aan alsof de noodzaak tot lopen geheel haar schuld was.
'Ik denk niet...' begon Sinah.
'Help me,' beval Wycherly. Sinah kwam schoorvoetend naar hem toe.
Hij legde een arm om haar schouders en ging op weg naar de ruïne, met het beeld van de zwarte trap scherp en helder voor ogen.
Het moest er zijn. Hij had het gezien, aangeraakt, en het bestaan ervan zonder meer aanvaard. Het moest er zijn. Hij hoorde Sinah hijgen onder zijn gewicht. Pijn schoot door zijn enkel terwijl hij zich naar de rand van de ruïne sleepte.
Zoekend zag hij uit over de verwoesting. De opluchting die hij voelde toen hij het zag was zo groot dat hij had kunnen huilen.
'Daar.' Hij wees.
Sinah streek haar vochtige haar van haar voorhoofd. De zon deed de botjes van haar pols glanzen onder de bezwete huid. Ze schudde haar hoofd.
'Het is daar,' hield Wycherly vol, en hij begon nijdig te klinken. Was ze soms blind? Of speelde ze een spelletje? Hij omklemde met zijn hand het linnen zakje in zijn zak, met een stevige greep op de onbekende inhoud. De erin genaaide schijf sneed pijnlijk in zijn hand.
'Daar... o, het is dieper beneden dan ik dacht.' Sinahs stem klonk ondoorgrondelijk. 'Maar ik zie geen altaar.'
'Dat zie je pas als je daar bent,' zei Wycherly. 'Ga maar.'
Ze keek om naar hem, met grote grijze ogen, smekend om wonderen. Ze wilde dat hij met haar meeging. Wycherly leunde op zijn stok en klemde zijn tanden opeen tegen de pijn in zijn enkel. Die deed dan wel pijn, maar hij zou haar zo naar beneden volgen als er aan de andere kant een fles was, dat wist hij. En zij kon hem er een bieden.
'Blijf je hier?' vroeg Sinah. 'En... kijk je?'
'Goed,' zei hij onwillig.
Ze keerde zich om. Wycherly zag haar gaan, terwijl vage verlangens naar dierlijke geneugten in zijn geest om de voorrang streden. Hij wist wat hij het liefst wilde, maar het was amusant het spel te spelen en zich voor te stellen wat hij daarvoor in de plaats zou willen.
Sinah begon af te dalen, gleed in haar haast een keer uit en hield zich staande aan de ruwe muur. Toen ze omkeek was de aanblik van Wycherly geruststellend, ook al zou hij haar bijna net zo lief in de diepte duwen als haar helpen. Haar instincten zeiden haar dat hij behalve voor zichzelf voor niemand een gevaar was, maar dat hield niet in dat ze veel aan hem zou hebben.
Het gevoel dat dit iets bekends was, was angstwekkend sterk. Alsof het water was dat om haar heen steeg, vocht Sinah tegen de overtuiging dat ze hier eerder was geweest, toen het gebouw nog gaaf was, toen...
Toen wat? Je weet niet wat! Ze drukte de gedachte weg. Omlaag, omlaag, omlaag - deze trap moest indertijd bepaald claustrofobisch zijn geweest. Sinah merkte dat ze haar adem inhield tegen de rook van de verwoestende brand van meer dan zestig jaar voor haar geboorte.
Als je het hier verliest kun je op niemand een beroep doen,' zei ze meedogenloos tegen zichzelf. Niemand zal je helpen, niemand zal komen. Wycherly heeft een pijnlijke enkel - zelfs als hij zou willen, zou hij je hier niet uit kunnen halen als je valt en wat breekt.
Ze kwam op het laagste niveau. Het was er kil; wel tien graden kouder dan boven, en Sinah rilde, zelfs in het T-shirt en het honkbaljack die eerder zo warm leken. De lucht was vol geuren van rottende dingen en onderaardse processen. Net als in de bietenkelder, maar veel sterker. Dat leek onlogisch; hier waren geen aarden wanden of vloeren om zo'n geur af te geven. In feite was deze ruimte zo uit de rots gehakt, van zwarte, fijnkorrelige steen. Basalt? Het leek een beetje op leisteen, en een beetje op zwarte zandsteen, maar Sinah was geen geoloog. Vast gesteente. Het hart van de berg. Ze haalde diep adem.
Wycherly herinnerde het zich als bedekt met puin, maar de vloer was schoongeveegd.
Wat wou je zeggen: paranormale schoonmakers van de andere kant van het graf? Als er toverij is in deze wereld, dan kon die haar tijd vast wel beter gebruiken!
Hier was niets wat haar kwaad kon doen. Een ondergrondse stroom, dat was alles, en Wycherly was als de dood voor stromend water. Ze wist dat, zonder echt te begrijpen waarom. Hij dacht niet veel over de reden, zelfs als deze binnen bereik van zijn bewuste geest zou zijn. Toen hij het geluid voor het eerst hoorde raakte hij in paniek, en dat kleurde nu zijn inzichten. Afkickende alcoholisten waren tenslotte emotioneel niet al te stabiel. En het zal hem weer niet lukken, net als alle andere keren. Waarom zou hij door zo'n hel gaan, als het allemaal zinloos was zodra hij weer naar de fles greep?
Daarom. Dat was het enige antwoord op zo veel van de vragen over menselijke motivatie. Daarom.
Ze hield haar handen onder haar oksels voor wat warmte en keek verlangend naar de zon boven haar, die Wycherly's rode haar in gloed zette. Ze konden elkaar tenminste zien. Dat gaf enige troost - alleen niet als ze door een slang werd gebeten. Maar elke zichzelf respecterende slang zou nu lekker in de warme zon liggen, en niet hier in deze schacht.
Waar de muren steeds hoger oprezen en haar verstikten -
Sinah dwong zich een paar keer diep in en uit te ademen, en dacht aan vredigheid, kalme oceanen en zonbeschenen vlakten. Het drukkende angstgevoel werd minder. Ze raakte het buideltje om haar nek aan en onderzocht voorzichtig het deel van haar geest dat geteisterd leek door dat buitenaardse bewustzijn. Die hongerige geest vond geen weerklank op deze plek, maar het gevoel dat hier iets te leren viel deed Sinah waakzaam voortgaan.
Sinah had zich er juist zo'n beetje van overtuigd dat hier niets was, toen ze het zwarte altaar zag en de deuropening daarachter. Ze legde haar hand op de bewerkte steen.
Heet! De steen was heet alsof de zon erop scheen, en hij trilde licht, alsof hij vlak boven een soort machtige machine stond. Vlug trok Sinah haar hand terug en staarde er wantrouwend naar. Hier moest iets achter zitten; de kelder lag in de schaduw; de steen kon niet heet zijn.
Maar ze bleef niet eens stilstaan bij de runen die volgens Wycherly in deze altaarsteen waren gebeiteld; het deurgat trok haar aan. Ze hoorde het snelstromende water, koud, zuiver en vloeibaar, met de belofte van rust en welbehagen...
Wycherly zag Sinah de gladde treden afdalen in wat hij (bij gebrek aan een beter woord) de tempel noemde. Nu ze hier met zijn tweeën waren, wist hij niet goed wat Sinah aan dit uitstapje had voor haar zoektocht naar haar familie. Hijzelf kon de symbolen op het altaar niet begrijpen toen hij hier was, en hij wist zelfs niet geheel zeker of ze wel hetzelfde waren als die op de bodem van het loden kistje.
Hier was materiaal voor een mooi spookverhaal, met mysterieuze erfenissen, zwijgzame dorpelingen en onverklaarbare verdwijningen, maar in wezen stelde Wycherly heel weinig belang in dergelijke mysteries. Een van zijn psychiaters had hem verteld dat belangstelling voor zulke zaken deel uitmaakte van het proces van zelfmythologisering, waarbij mensen onverklaarbare gebeurtenissen verzonnen om een sluier van bijzonderheid om hun leven te weven. Wanneer ze konden zeggen dat ze door buitenaardsen waren ontvoerd, of het slachtoffer waren van satansverering, dan konden ze voorbijgaan aan hun eigen leegheid en teleurstellingen. Hij keek rond, naar de blauwe heuvels in de verte en de groene berg die zich onder hem uitstrekte. Hij meende net zo slecht te zijn in de omgang met de werkelijkheid als ieder ander, maar hij pakte dat liever aan door zich wezenloos te drinken, en niet door sprookjes te verzinnen. Wonderen maakten geen deel uit van Wycherly's wereldbeeld.
Hij keek weer naar het sanatorium. Het duurde even voor hij in het diepere duister van de tempel iets zag, maar toen dat gebeurde was Sinah er niet meer.
Hij hoorde haar schreeuw.
Het geluid was ijl en onvast - eerder een kreet van wanhoop dan een roep om hulp. Het raakte Wycherly zoals geen smeekbede had gekund. Hij ging zittend de trap af. Beneden gekomen kwam hij weer overeind, lichamelijk verdoofd van angst, en hij hinkte vlug verder, uitglijdend en vloekend.
Hij zag haar nergens. Hij liep om het altaar heen en zijn laatste hoop vervloog - daarachter was ze niet. Waar was ze? Was ze de andere trap af gegaan, de duisternis in?
Hij keek in de opening en zag een witte gestalte in de schemer bewegen. Zijn hart was een pijnlijke benauwde klem op zijn borst, en de rand van het altaar drukte hard in zijn rug. De gestalte was Sinah, dat moest, maar hij wist het niet zeker, en op dat moment besefte Wycherly met een golf van wanhopig makend geweld dat hij alles, echt alles zou doen om maar nooit meer bang te hoeven zijn.
'Welkom Zoeker - eindelijk.'
De stem kwam van achter hem. Wycherly draaide zich hulpeloos om.
Achter de steen van het altaar stond een man tegenover hem. Deze droeg een soort gewaad, en op zijn hoofd een vergulde helm die een gestyleerde bokkenkop leek. De horens waren van gedreven zilver, en de ogen waren saffieren, die gloeiden alsof er een vlam achter brandde.
Ze gloeiden bijna net zo fel als de ogen van de man zelf.
Wycherly wilde spreken, maar zijn mond was zo droog geworden dat hij die niet open kreeg. Hij voelde een hevige pijn in zijn borst, een desoriënterende misselijkheid, alsof hij tegenover een gek met een geladen geweer stond.
Hijzelf was de gek. En dit was iets wat van het beest kwam - een hallucinatie om hem gevangen te houden, terwijl Camilla uit het water kwam en hem vernietigde. Wycherly begreep hallucinaties. Ze waren griezelig overtuigend, en verstoringen in de echte wereld. De insecten, de muizen, de sluipende donkere wezens, zelfs het beest - ze drongen een normaliter vertrouwde wereld binnen.
Dit was anders. Dit allesomvattende visioen had de ijzige authenticiteit van echte waarheid. Dit was geen werkelijkheid, en toch ook weer wel. Achter de man die had gesproken waren glanzende muren met panelen met merkwaardige, halfbekende motieven, en niet de kale steen van de tempelruïne. Tussen die panelen hingen wandtapijten met heldere, ingeweven elementaire kleuren. Fakkels brandden aan de muren in gouden houders, en de vloer glansde, prachtig gepolijst, en overdekt met een vage zilveren adering.
'Ga weg...' zei Wycherly gesmoord.
'Wens je de macht die ik je kan geven? Of... niet?' De man glimlachte met grote, door tabak vergeelde tanden.
Waanzin, valstrik, dreiging...
Diep in hem reageerde iets met vluchtige begerigheid op het aanbod voordat Wycherly er iets tegen kon doen.
Macht. Ja, macht...
Geef die mij.
'Laat me met rust!' riep Wycherly, zich losmakend van die kille, doordringende blik. Toen hij zich omkeerde botste hij tegen iets zachts en warms. Sinah omhelsde hem, half lachend en half huilend van opluchting.
'Ik dacht - ik dacht -' zei ze, zich aan hem vastklampend als aan een reddingslijn.
Hij omvatte haar stevig. Ze was echt en levend, en niet een koud, schimmig wezen dat hem de hel in wilde sleuren die lafaards en mislukkelingen wachtte. Hij hield zijn wang tegen haar haar en rook haar zilte muskusgeur.
Daarbij ontstak haar geur een vuur in zijn bloed, en een honger - een behoefte - die hij in geen jaren had gevoeld bloeide in zijn zenuwstelsel op.
'Sinah...'
Hij vergat zijn angst. Hij vergat de verschijning. Zijn handen kneedden haar lichaam tegen het zijne, alsof hij het voedsel voor zijn honger door het contact uit haar kon persen. Ze reageerde met haar eigen begeerte, trok zijn hoofd tegen het hare en kuste hem innig.
Hier was macht. De gedachte schoot door zijn geest, als vanzelfsprekend in de realiteit die het elementaire contract was tussen man en vrouw: dat er geven en nemen moet zijn. Zonder zich het waarom af te vragen tilde hij Sinah op het altaar en klom er zelf ook op. Hij zocht zijn vergetelheid in haar lichaam zoals hij die in drank had gezocht... en vond deze.
Om hem heen klonken de spookstemmen.
'... terug, terug uit het duister... Asmodeus, Azanoor, donker boven me... mijn lichaam naar het beest en mijn ziel naar de hel...'
Sinah kwam tot zichzelf met Wycherly's opgestroopte shirt in haar handen geklemd, en kon zich even niet herinneren waar ze was. Langzaam herkende ze haar omgeving. Ze was met Wycherly. Ze waren samen in de kelder van Sanatorium Wildwood. De hitte die ze eerder in de steen had gevoeld was verdwenen alsof die er nooit was geweest. Haar T-shirt en jack lagen bij wijze van kussen onder haar hoofd, en haar broek hing nog om haar ene enkel. Wycherly sliep zijn plotselinge, diepe, post-coïtale slaap tegen haar schouder. Zijn rode haar lag over haar gezicht en kriebelde bij het ademen.
Wat hadden ze gedaan? Het was fijn, het was wild - onbewust streek ze over zijn rug zijn shirt glad - maar het kwam zo plotseling, bijna zonder verstand. Ze hadden geen bescherming gebruikt. Ze kende zijn medische achtergrond niet. Het was bijna alsof ze hiertoe waren... gedwongen.
O, hou op! Straks roep je nog dat je bent verkracht!
Maar dat was ze niet. Dit soort dingen was haar stijl niet, maar ze was zeker niet gedwongen, of ook maar geprest. Ze had zich in zijn armen geworpen, en toen nam alles zijn loop, gewoon alsof...
Wat? De gedachte gleed weg. Ze had zich in zijn armen geworpen -
Ze was weggerend en had zich in zijn armen geworpen -
Ze had gezien -
'Je bent dus teruggekomen,' zei de man. Hij droeg een gouden helm en staarde haar met harde, kille ogen aan. De ogen van een gek, een bezetene, de kwelduivel die iedere twintigste-eeuwse vrouw vreesde. De moordenaar.
Hij stond in het midden van de tempel, niet zoals deze nu was, maar zoals die ooit moest zijn geweest - met uitheemse sier en vol symbolen die Sinah niet kon thuisbrengen. De geur van wierook drong zich sterk op, en de ondergrondse ruimte was warm en benauwd. Dit leek in niets op alles wat ze had meegemaakt. De ongebruikte open ruimten waar ze met vrienden met spiritisme en kristallen werkte, hadden niets gemeen met dit... theologische bordeel.
'Kom bij ons, Athanais. Ik vraag het geen derde keer. De Antieke Ritus is de ware macht, dat weet je. En jij zult ertoe behoren - levend of dood. Dat zweert Quentin Blackbum.'
Kou straalde van zijn huid. Die rolde door de stilstaande lucht bij de vingertoppen van de hand die hij naar haar uitstrekte. Als hij haar aanraakte zou ze sterven, Ze waren vijanden; dat waren ze altijd geweest en zouden ze altijd blijven.
En hij zou haar haar macht niet afnemen.
Ze rende weg op zoek naar een bondgenoot, een werktuig om haar te helpen.
En ze vond hem.
Sinah sloeg de ongewilde herinnering van zich af en maakte Wycherly wakker. Hij rolde weg en voorkwam maar net dat hij van het altaar viel. Sinah steunde op haar ellebogen en deed alle moeite om helder te worden. De terugflits had niets van de vaagheid en subjectiviteit van de dode vrouw die haar achtervolgde. Dit - visioen - was net zo helder en onloochenbaar als een bezoek aan een winkelcentrum.
Sinah haalde diep adem en nam de tempel zoals deze nu was in ogenschouw - een kale ruïne - en verdrong de gedachte aan die sluwe priester met zijn bokkenhelm, die wel een lachwekkende figurant uit Star Trek leek. Hij had op dat moment alleen niets grappigs over zich gehad - hij was angstaanjagend.
En bijna nog verontrustender was dat ze op dat moment geen enkele twijfel omtrent zijn echtheid had. Ze had zich niet eens afgevraagd hoe ze kon zien wat ze zag. En toen ze los van hem kwam - toen Wycherly haar in zijn armen hield - was ze Wycherly zo dankbaar omdat hij echt was...
Nee. Sinah schudde haar hoofd. Dat was niet helemaal juist. Ze was inderdaad dankbaar, maar wat haar als een krolse kat met Wycherly deed copuleren, stond daar los van. Het was iets wat - hoewel vreemd - op een of andere manier minder bezoedeld leek dan het zwarte altaar zelf.
'Het spijt me,' zei Wycherly, zo zacht dat ze hem nauwelijks hoorde.
Hij bracht zijn kleren in orde en zat toen met zijn hoofd in zijn handen op de rand van het altaar. Hij keek haar bij het spreken niet aan. Sinah kwam met een schok tot de werkelijkheid terug.
Tegenwoordig liepen mannen - aardige mannen, hoe dan ook - rond met een last van schuldgevoel, alleen omdat ze mannen waren. En wanneer zoiets als dit gebeurde - iets wat de vorige generatie met een schouderophaal had afgedaan als een uiting van vrije liefde, voelden mannen van de jaren negentig zich schuldig.
'Waarom?' Sinah het als de actrice die ze was haar stem helder en zorgeloos klinken. 'Hier is niets gebeurd wat we niet allebei wilden. Het hoeft je niet te spijten, Wych.'
Toen keek hij keek haar aan, met een mengeling van dankbaarheid en stug ongeloof. Zijn ogen waren van hetzelfde lichtgeel als de edelstenen in de bokkenhelm, en Sinah dwong zich er niet voor terug te deinzen.
'Over het algemeen heb ik liever een bed,' zei Wycherly neutraal.
Zijn gedachten waren zo warrig dat ze er geen enkele lijn in zag: schuldgevoel, angst, woede - en een merkwaardig soort kriebelige triomf, maar die leek met haar geen verband te houden. Het verwarde haar zo dicht bij hem te zijn; alsof ze probeerde duizenden gesprekken tegehjk te volgen.
'Ik heb thuis een bed,' zei Sinah. Het was haar bedoeling niet geweest - dat dit zomaar was gebeurd hield niet in dat ze ermee door moest gaan - maar het gebeuren verbond hen even hecht als oude geliefden, wat hun wensen ook waren.
Wycherly glimlachte ironisch. 'Was ik zo goed?'
'Goed genoeg voor een tweede kans,' zei Sinah, ondanks haar voorgevoelens. Ze trok haar shirt en haar strakke spijkerbroek aan. 'Zullen we gaan?'
Toen ze bij de Jeep terugkwamen haalde Wycherly het pakketje uit zijn zak dat hij uit de zuil had gehaald. Het verkruimelde in zijn hand, en er zat alleen nog grijs stof in.