HOOFDSTUK VII

 

Een goede vangst

 

 

 

Het schijnsel van een der kampvuren toverde talrijke bewegende schaduwen op het gegroefde gezicht van Buffalo Bill, terwijl hij zat te praten, temidden van een drom mannen, die geen woord wilde missen. Flint en de sheriff hadden een aantal kerels naar hun opstellingsplaatsen moeten terug wijzen. Iedereen wilde horen, wat Cody te vertellen had. Hij sprak kort, zakelijk en snel.

„We hebben ontdekt, waar de geheime doorwaadbare plaats van de Commanches is. Langs de rivier is het twee uur gaans van hier verwijderd”.

Er ging een instemmend gemompel op.

„Stil!” schreeuwde Scot Oliver. Tot zijn eigen verbazing hield ieder meteen zijn mond dicht.

„De Buffelstieren weten ook, waar de plaats zich bevindt”, ging Cody verder. „Er waren een paar Buffelstieren aan de overzijde, die de twee Cheyennes achtervolgden en gezien hebben, waar deze de rivier overstaken, nadat de Kid de doorwaadbare plaats had ontdekt. Voor mij staat het vast, dat Snelle Havik zal proberen daarginds aan de overkant te komen”.

„Dat moeten we verhinderen!” riep een cowboy. „Dat is . .

„Nee!” zei Cody. „We verhinderen niets!”

„Wat...!?” De uitroep kwam van sheriff Ladd. „Wil je hier rustig blijven zitten, terwijl een paar mijl verderop . . .”

„Nee!”

„Deksels, wat wil je dan! ?” riep Scot Oliver, die zichzelf niet meer de baas was. „Je hebt nou lang genoeg stommetje gespeeld! Zeg ons, wat je van plan bent!”

„Hoeveel man kun je hier missen?” vroeg Cody bedaard aan de sheriff.

„Hooguit vijfentwintig”.

„Dat is voldoende. Zo spoedig mogelijk rijden we met vijfentwintig man naar de geheime doorwaadbare plaats”.

„En dan?”

„Dan voeren we een pracht van ’n comedie op. Maar eerst moet ik jullie vertellen, dat de Commanches de Buffelstieren als hun vijanden beschouwen”.

Er ontstond een voelbare stilte. Cody glimlachte en pauseerde expres iets langer dan noodzakelijk was.

„De afgelopen dag hebben enkele Cheyennes met Commanches gevochten, sprak Cody verder. „Cheyennes, die zich notabene in gezelschap bevonden van blanken! Cheyennes op de gronden van de Commanches!”

Hij keek naar de twee Cheyennes, die hij uit handen van de Buffelstieren had gered.

„Oh ... die Cheyennes bedoel je”, mompelde Ladd. „Maar dat zijn toch geen Buffelstieren!”

„Maakt dat veel uit ?” vroeg Cody zachtjes. „De Commanches hebben al lang vermoed, dat de Buffelstieren, Cheyennes dus, onder een hoedje spelen met de blanken. Denkelijk hebben ze wel even getwijfeld, toen zich een hevige strijd ontwikkelde tussen Buffelstieren en blanken, maar nu ze opnieuw hebben geconstateerd, dat Cheyennes zich onder blanken ophielden en zelfs met hen vochten, is naar mijn mening aan die twijfel een einde gekomen. Buffelstieren of geen Buffelstieren, ze wantrouwen de Cheyennes! Misschien zijn ze van de veronderstelling uitgegaan, dat de twee Cheyennes, waarmee ze gevochten hebben, expres hun bekende uniformen hadden uitgetrokken om daardoor minder in de gaten te lopen! En vergeet niet, dat de Commanches niet weten, wat hier, op Palmer-Beach, tussen Buffelstieren en blanken is voorgevallen. Van de grote strijd weten zij nog niets”.

„Dus . . zei Sam Flint zachtjes, „dus . . .”

„Dus mogen we verwachten, dat de Commanches de doorwaadbare plaats zullen bewaken. Maar ik reken erop, dat ze de fanatieke Buffelstieren niet zullen kunnen tegenhouden. Ze zijn niet zo sterk als wij! En tegen de vuurbundels van de Buffelstieren zijn ze niet opgewassen, neem ik aan”.

„De Buffelstieren zullen er dus over heen komen ?” vroeg Scot Oliver.

„Wis en zeker. Maar op het laatste moment zal er voor de Commanches hulp komen opdagen ...”

Even was het stil. Dan kraaide Scot Oliver:

„Hulp in de vorm van een stel blanken!”

„Inderdaad! Vijfentwintig man, die zich stilletjes in de omgeving van de doorwaadbare plaats in dekking hebben gelegd, zullen onverwachts het vuur openen, zodra de eerste Buffelstieren aan land kruipen. Er zal een chaos ontstaan. En op datzelfde moment zullen ze in de rug worden aangevallen!” „Wat?” vroeg de Kid. „Door wie dan wel?”

„Door ons, door de Arapaho’s en blanken! We mogen erop rekenen, dat het grootste deel van de Buffelstieren van Palmer-Beach verdwenen zal zijn. Snelle Havik zal zijn gehele macht daarginds willen concentreren. Jullie moeten een uur voor zonsondergang naar de andere kant, met of zonder geweld!”

„Ay ay”, mompelde sheriff Ladd ongemakkelijk.

„Ik neem de leiding op mij”, riep Chambo met stemverheffing. „Ten spoedigste zal ik enkele verkenners naar de overkant sturen om te zien, of het gros der Buffelstieren al vertrokken is”. Buffalo Bill knikte goedkeurend. Hij zei:

„Probeer eerst de wachtposten onschadelijk te maken, die ongetwijfeld bij deze doorwaadbare plaats zullen achterblijven”.

„Het zou kunnen lukken . . .”, sprak de sheriff. „Met een beetje geluk zouden we er in kunnen slagen . . . We mogen niet al te veel herrie veroorzaken. Wanneer het gros van de Buffelstieren zich stroomafwaarts begeeft, mogen wij ze niet met een hoop herrie weer hierheen lokken . . . Het moet te doen zijn elke achtergebleven Cheyenne onschadelijk te maken, zonder dat er lawaai wordt gemaakt”.

„Elke Buffelstier!” gromde een van de Cheyennes, die vlak naast de sheriff stond.

„Jah . . . vanzelfsprekend. Verdraaid ... ik begin enthousiast te worden voor je plan, Cody! Allemachtig ... de Commanches zijn inderdaad onze bondgenoten geworden!”

„Zonder dat ze het zelf weten”, grinnikte Scot Oliver. „Maar wat ik je nog vragen wil, Cody . . . Zouden de Commanches zich niet tegen ons keren, wanneer ze ons straks op hun gronden aantreffen ?”

„Hopelijk niet. Wanneer ze zien, dat ook wij ons tegen de Buffelstieren richten, zullen ze gauw genoeg begrijpen, dat ze het beste met ons mee kunnen doen.”

„De goden wensen”, sprak Chambo, „dat er een verbond gesloten wordt tussen Commanches en Arapaho’s! Een verbond zal goed zijn”.

„Een verbond tussen Cheyennes, Commanches en Arapaho’s zal nog beter zijn”, vulde de Kid aan.

„En waarom zouden de blanken buiten dat verbond blijven ?” vroeg Cody laconiek.

Iedereen begon plotseling tegen iedereen te praten. Zelfs Chamboha de Vreedzame wilde zijn stem laten horen. Ook hij was enthousiast.

„We hebben een uur de tijd om nog wat te rusten en eventueel te slapen”, sprak Buffalo Bill met stemverheffing. „Sheriff, kun je voor tweeëntwintig mannen zorgen, die vannacht met mij mee rijden naar de jachtgronden van de Commanches ?”

Nagenoeg iedereen deed een paar stappen naar voren. De sheriff kon de beste mannen uitzoeken. Sam Flint bevond zich onder hen.

„Prachtig mannen!” riep Cody. „Ik raad je aan eerst nog wat te gaan liggen, want je krachten zul je vannacht en de komende ochtend voor de volle honderd procent nodig hebben!” Vervolgens wendde Cody zich tot Chambo met de woorden:

„De Arapaho’s zijn als de wilde katten, die hun prooi onhoorbaar besluipen en op het juiste moment toespringen, zonder onnodig geruis te veroorzaken. De kracht van de Arapaho’s ligt in hun jagersinstinct! Mijn broeder en zijn krijgers zullen van dat instinct gebruik maken om de Buffelstieren te overwinnen. Zij moeten het open gevecht mijden. Zij moeten hun toevlucht nemen tot datgene, waarin zij het sterkste zijn, sterker dan de Buffelstieren! Een Buffelstier is sterk, wanneer hij zich opgenomen weet in een groot geheel; een Arapaho is sterk, wanneer hij alleen optreedt, zoals de wilde kat doet!”

Chambo knikte trots, ten teken, dat hij begrepen had wat Cody hem duidelijk wilde maken.

„Succes”, zei Buffalo Bill.

Dan verwijderd hij zich, ging achter een struik liggen, sloot de ogen en viel onmiddellijk in een diepe slaap.

 

De nacht was stikdonker.

Behoedzaam reed een groep van drieëntwintig mannen vlak langs de rivier, in westelijke richting, Buffalo Bill voorop. Hij had twee verkenners vooruit gezonden, Scot Oliver en Samuel Flint. De Kid bevond zich aan de zijde van Cody.

De hoeven van de paarden waren omwikkeld met doeken, vodden, die waren overgebleven van de brandende bundels der Buffelstieren! Elke man was zich terdege van het gevaar bewust en zorgde ervoor, dat zijn paard nagenoeg geen geruis veroorzaakte. Wanneer de groep door een patrouille Commanches ontijdig ontdekt zou worden, zou het plan van Buffalo Bill falikant verkeerd uitpakken!

Soms moesten ze een omweg maken, teneinde de struiken te omzeilen, die dikwijls tot in het water groeiden. Iedereen hield zijn wapen gereed om vuur af te geven. Bij een ontmoeting met Commanches stond hen slechts één ding te doen: vechten.

De Kid voelde zich erg opgewonden. Het terrein stond hem niet aan. Overal groeiden bomen en struiken, waartussen zich Commanches konden ophouden. Bovendien wemelde het van het wild. Telkens schoot een geschrokken haas, een konijn of een wezel vlak voor de paarden weg. De rijdieren werden er schichtig door. Toen plotseling een prairiehoen, onder luid gekrijs, met klepperende vleugels uit het struikgewas op vloog, begon een van de paarden zelfs te hinniken en te stampen.

Cody liet even halt houden om het dier te laten bedaren.

Doodstil bleven de paarden staan. Roerloos zaten de mannen in het zadel. Alleen het paard, dat zo even geschrokken was, schudde met het hoofd en beet op het bit.

„Luister ’s . . .”, siste plots een stem.

Iedereen spitste de oren . . .

De Kid ging even in de stijgbeugels staan, zo gespannen was hij. Aanvankelijk meende hij, dat de man, die de woorden had uitgebracht, zich vergist moest hebben. Maar even later hoorde de Kid duidelijk het gebries van een paard, van meerdere paarden zelfs . . .

„Paarden!” mompelde iemand halfluid.

„Ssst!”

Revolvers werden gespannen. De klikken klonken venijnig in de donkere nacht. De geluiden konden in de duisternis niet meteen gelocaliseerd worden. Iedereen keek om zich heen, verwachtend, dat ze elk moment door een groep Commanches overvallen konden worden.

Doch dan sprak Buffalo Bill zachtjes:

„Het komt vanaf de andere zijde van de rivier . .

Inderdaad ... Na nog even geluisterd te hebben, twijfelde niemand meer. Nu ze op de geluiden verdacht waren, hoorden ze ook af en toe het gestamp van de hoeven. Fluisterend ging het van mond tot mond:

„De Buffelstieren ... De Buffelstieren trekken op naar de doorwaadbare plaats van de Commanches!”

De spanning luwde enigszins. Van de Buffelstieren, die zich aan de andere zijde van de rivier bevonden, hoefden ze niets te vrezen. Het gevaar, dat hen bedreigde, kwam nog steeds van de Commanches.

„Wisten ze maar, dat wij ze willen helpen”, dacht de Kid.

Cody had nog geen teken gegeven verder te gaan. De geluiden, die ze hoorden, werden steeds duidelijker. De Buffelstieren gingen niet al te zorgvuldig te werk.

„De Commanches kunnen ze ook horen”, fluisterde iemand. „Misschien zal daardoor hun aandacht van ons worden afgeleid.”

Eindelijk gaf Buffalo Bill een teken. Stapvoets ging het verder, zo dicht mogelijk langs de rivier. Scot Oliver bevond zich nog steeds ver voor de groep. Niets wees erop, dat er Commanches in de nabijheid waren. Maar het terrein raakte steeds wilder begroeid. De paarden moesten zich meerdere malen dwars door het struikgewas een weg banen, wat met de nodige herrie gepaard ging.

Buffalo Bill achtte het noodzakelijk enkele mannen het zijterrein in te sturen als flankbeveiliging.

Toch schoten ze sneller op dan de Kid verwacht had. Er waren reeds twee uren verstreken, zonder dat ze ergens door werden opgehouden. De flank-patrouilles werden afgelost. In het zijterrein was geen Indiaan te bekennen.

„Denkelijk hebben ze zich verzameld bij de doorwaadbare plaats”, sprak Cody zacht. „Maar niet allemaal . . . Ik ben er zeker van, dat ze ook een grote macht geconcentreerd hebben aan de noordgrenzen van hun jachtgronden, omdat ze immers ook de blanken als hun vijanden beschouwen, de blanken en de Arapaho’s. In hun gedachtengang zouden die hun gronden vanaf het noorden kunnen binnenvallen”.

„Maar waarom bewaken ze dit stuk van hun gebied dan niet ?” vroeg de Kid.

„Omdat ze erop rekenen, dat eventuele invallers, die zich langs deze weg bewegen, toch op de krijgers bij de doorwaadbare plaats zullen stoten. En daarin hebben ze nog gelijk ook”.

„Hopelijk lopen we niet pardoes op hun linie”, mompelde de Kid.

„Daarvoor hoef je niet bang te zijn. Oliver zal ze wel op tijd weten te ontdekken. Bovendien kennen we het terrein voldoende om te weten, wanneer we in de omgeving van de doorwaadbare plaats zijn".

Alles ging goed, zo goed, dat de Kid steeds banger werd. Hij had moeilijkheden verwacht en nu die moeilijkheden zich niet voordeden meende hij, dat er een valstrik voor hen gespannen werd.

Nog steeds lieten de Buffelstieren zich horen. De Kid vroeg zich af, hoeveel krijgers zich aan de andere kant van de rivier naar het westen begaven. Honderden waarschijnlijk. Zouden de Arapaho’s zich reeds op de andere oever bevinden? Waren zij reeds met hun werk bezig? Slopen zij reeds tussen de achtergebleven Buffelstieren, loerend naar prooi . . . ?

In gedachten verzonken reed hij achter Cody aan. Het denken was een goede methode om de spanning van het ogenblik de baas te blijven. Snel verstreek de tijd. Nog een maal werden de flankpatrouilles afgelost. Dan, na een half uur, stak Buffalo Bill zijn arm omhoog. Zwijgend brachten de mannen hun paarden tot staan.

„We zijn nu in de buurt van de doorwaadbare plaats”, fluisterde Cody.

„Geef deze mededeling door. Blijf wachten, tot Oliver opduikt.”

Cody herkende het terrein tot in de kleinste bijzonderheden. Hier had had hij gelegen, toen de Kid de doorwaadbare plaats ontdekte en toen even nadien de twee Cheyennes wanhopig de veilige oever probeerden te bereiken.

„Als er Commanches zijn, moeten wij er ons bijna boven op bevinden”, fluisterde de Kid.

„Jah . . . En daarom is het beter niet meer te spreken dan strikt noodzakelijk is!”

Met die mededeling kon de Kid het doen!

De nacht was nu weer doodstil geworden. Ook vanaf de andere oever klonk geen enkel geluid meer.

Toen Scot Oliver na tien minuten nog niet was opgedoken, werd zelfs Buffalo Bill ’n beetje nerveus, hoewel hij daarvan uiterlijk weinig liet blijken.

Maar eindelijk verscheen Scot Oliver op het toneel in gezelschap van zijn metgezel. Beide mannen hijgden hoorbaar. Ze leidden hun paarden aan de toom. Dat betekende, dat er iets aan de hand was. Oliver moest in de duisternis even zoeken naar Cody.

„Daarzo”, wees de Kid hem de weg.

„Ssst! Stil!” siste Oliver woedend. Hij liep op Buffalo Bill toe en fluisterde:

„Er liggen krijgers bij de doorwaadbare plaats. Ik weet niet hoeveel, want ze hebben zich deksels goed gedekt. Maar ik schat het aantal op vijftig”.

„Niet meer?”

„Nee, maar nogmaals, ik kan ernaast zitten. Ze hadden schildwachten uitgezet. Het was stom van me, maar ik liep pardoes op een van de posten. Ik heb hem moeten neerslaan. Het ging tamelijk hard, maar ik heb kennelijk toch niet de aandacht op me gevestigd”.

Behalve degenen, die zich in de directe nabijheid van Cody bevonden, had geen der mannen kunnen verstaan, wat Scot Oliver te vertellen had.

„We moeten niet verder gaan”, sprak Oliver zachtjes verder. „Hier moeten we afstijgen en wachten op de dingen, die komen gaan. Hebben jullie de Buffelstieren ook gehoord?”

Cody knikte.

„Ze zitten in massa’s op de andere oever. Ik hoop, dat de Arapaho’s er in geslaagd zijn aan de overzijde te komen. Wanneer die bende aanvalt, kunnen wij ze niet tegen houden, Cody. De Commanches hebben veel te weinig krijgers bij de doorwaadbare plaats geposteerd. Ik denk, dat ze er nog steeds op vertrouwen, dat de Buffelstieren hen niet zullen bedreigen, dat de Snelle Havik zich niet op hun gronden zal wagen. Ze zien het grootste gevaar nog altijd bij de blanken en Arapaho’s”.

„We zullen wel zien, hoe het uitpakt”, antwoordde Cody. „Mannen, geef door wat je zo juist van Oliver gehoord hebt en voeg er aan toe, dat iedereen vlak aan het water een dekking moet zoeken. Hou je gereed. Doe het vlug, maar onhoorbaar”.

De aanblik van de mannen, die stuk voor stuk uit het zadel kwamen en langzaam van de aardbodem schenen te verdwijnen, bood een spookachtige aanblik. De Kid bleef bij Cody. Zorgvuldig bonden ze de paarden vast. Er groeide veel gras. De dieren begonnen te eten. Sommige beesten gingen staan slapen. De beesten waren vermoeid.

Toen iedereen in dekking lag, scheen de stilte nog intenser te worden. Gespannen tot het uiterste keek iedereen naar het zwarte water. De andere oever was niet te zien. De Buffelstieren lieten zich niet horen.

De Commanches veroorzaakten evenmin een geluid.

De minuten verstreken, werden kwartieren. Een uur ging voorbij.

Misschien zouden de Buffelstieren; pas bij het aanbreken van de dag de overtocht wagen. Het vroege morgenuur was de beste tijd om in de aanval te gaan.

Aan de kim begon zich een streep licht af te tekenen. Nog even, dan zou de zon opkomen.

Waar bleven de Buffelstieren . . . ?

De Kid had het vage voorgevoel, dat toch niet alles precies zo zou verlopen, als Buffalo Bill meende. Denkelijk hadden de Buffelstieren weer een verrassing in petto, waarop niet gerekend was . . .

De Kid had kunnen weten, waarin die verrassing bestond. Hij was vergeten, dat Snelle Havik een soort artillerie tot zijn beschikking had. En van die artillerie maakte Snelle Havik ook nu weer gebruik.

Plotseling werden aan de andere kant van de rivier talrijke kleine vuurtjes ontstoken. Zodra de Kid de vlammen zag, wist hij, wat er gebeuren ging.

„Vuurbundels!” mompelde hij halfluid. Zijn sissende stemgeluid vermengde zich met het suizen van de eerste brandende homp vodden, die tollend door de lucht vloog. De Kid zag, hoe het ding uit elkaar spatte, precies op de plek, waar de Commanches moesten liggen.

„Ze moeten weten, dat ze door de Commanches worden opgewacht”, fluisterde de Kid. „Ze moeten weten, dat ze tegenstand kunnen verwachten!”

„Misschien denken ze, dat wij er liggen”, opperde Buffalo Bill.

Meer tijd voor het wisselen van enkele woorden kregen ze niet. Een tweede, derde, vierde vuurbal stoof op de Commanches af, brede banen van brandende vonken achter zich latend. Meteen ontstonden er verscheidene branden. Opnieuw ontstond er een hel, een brandend inferno.

De Kid zag de eerste Commanches. Hij bemerkte hun vage gestalten, terwijl ze bescherming zochten tegen het vuur. Er ontstond evenwel geen paniek, nog niet, althans. Er werd niet geschreeuwd. Ook werd er nog niet geschoten.

„De Buffelstieren moeten de bundels op hun ruggen hebben meegetorst”, zei Scot Oliver. Hij sprak zonder zijn stem te dempen. De loeiende vlammen veroorzaakten zo’n herrie, dat hij rustig luid kon spreken.

„Waar blijven de( Arapaho’s?” vroeg de Kid. „Ze moeten nu ook aan de andere kant van de rivier zitten. Als ze er niet in geslaagd zijn zo ver te komen, zal alles . . .”

Hij hield op met spreken, toen er vanaf de overzijde geschoten werd. Aan de mondingsvlammen kon hij zien, waar de schutters zaten. De duistere overkant was bespikkeld met talrijke, venijnige vlammetjes.

„Nou duurt het niet lang meer”, mompelde Cody, de haan van zijn geweer spannend. „Ze komen, mannen . . . Wacht op mijn vuurbevel”.

Maar nog steeds lieten de Buffelstieren zich niet zien. Het aantal vuurbundels, dat op de Commanches neerdaalde, groeide aan. De lucht was vervuld van een heidens lawaai, jankend, sissend, rommelend. Een groot deel van het kurkdroge terrein stond reeds in brand.

En dan gebeurde datgene, waarop de Buffelstieren waarschijnlijk gerekend hadden. De Commanches raakten in paniek. Zij werden gedwongen uit hun dekkingen te komen, wilden zij niet levend geroosterd worden. Daarmee viel hun zorgvuldig opgebouwde verdediging uiteen.

Sommige krijgers renden rechtstreeks naar de plek, waar de blanken zich verborgen hielden . . .

Eindelijk klonk de aanvalskreet van de Buffelstieren. Hun rauwe stemmen schalden over het water. De Kid hoorde het geplons, dat veroorzaakt werd door de mustangs, die in het water werden gedreven.

„Commanches . . . daar komen drie Commanches!” fluisterde Scot Oliver.

„Vang ze op!”

De stem van Buffalo Bill klonk rustig. Hij schonk nagenoeg geen aandacht aan de radeloze krijgers. De Kid dwong zichzelf naar de rivier te kijken, uitsluitend naar de rivier. Het was zo licht geworden, dat hij de Buffelstieren en hun mustangs kon zien. Enkele Commanches begonnen te schieten.

Eensklaps klonk achter de rug van de Kid een plof. Hij keek om. Hij zag, dat Scot Oliver en Sam Flint elk in gevecht waren gewikkeld met een Commanche. De Commanches waren zo zeer verrast, dat ze weinig weerstand boden en in bedwang werden gehouden, eer ze er zelf erg in hadden. De derde Commanche echter wist te ontkomen. Luidkeels begon hij te schreeuwen. Hij rende weg. De Kid zag, dat hij Cody rakelings zou passeren.

„Vuur openen!” schreeuwde Cody zo hard hij kon.

De Commanche maakte een wending, nu hij Cody ontdekte. Terwijl overal om hem heen het vuur losbarstte, holde hij naar de rivier, kennelijk met de bedoeling er in te duiken. De Kid echter ving hem op. Hij sprong omhoog, wist de voet van de Commanche te pakken te krijgen en smeet hem tegen de grond. De overige mannen schonken weinig aandacht aan de worsteling. Iedereen schoot! De Buffelstieren bevonden zich reeds midden in de rivier. Hele horden krijgers gingen het water in. En intussen vocht de Kid voor zijn leven, want de Commanche bleek veel sterker dan de knaap. In een oogwenk lag de Kid onder. De krijger had zijn wapens verloren. Wanneer hij een tomahawk tot zijn beschikking had gehad, zou hij de Kid al lang gescalpeerd hebben. Nu klemde hij zich aan de jongen vast. Zijn ogen gloeiden. De Kid piepte:

„Laat me! Ik ... ik wil uw broeder zijn! Vrienden, amigo amigo amigo . . .”

Hij begon Spaans te praten, wetend dat de Commanches de Spaanse taal beter beheersen dan de Engelse.

„Lafaard!” grauwde de Commanche.

Dan werd hij opzij geworpen. Buffalo Bill was eindelijk tussenbeiden gekomen. Met een geweldige klap sloeg hij de Commanche neer, rolde hem om en sprak:

„Sorry, maar ik kon niet anders. Straks praten we wel. Kid, pak je geweer en schiet!”

De Kid kon zich weer concentreren op de rivier. Hij schrok. De Buffelstieren hadden de oever reeds weten te bereiken, ondanks het moordende vuur van blanken en Commanches.

„Stormvuur!” schreeuwde Buffalo Bill. „Schiet, totdat je lopen roodgloeiend staan! Schiet tot de laatste patroon! Richten is niet belangrijk! Schieten!”

Maar nauwelijks een minuut later moest Cody roepen:

„Let op . . . Kijk uit, waarop je schiet! De Commanches komen deze richting in! Ze vluchten! Raak de Commanches niet!”

Inderdaad ... de Commanches weken achteruit. Zodra de eerste Buffelstieren de oever opkwamen, ontstond er een kort gevecht, maar lang duurde het niet. De vuurbundels hadden de Commanches gedemoraliseerd. Bovendien verwarde hen het schieten van de blanken. Ze meenden, dat ze ook in de rug werden aangevallen.

Enkele Buffelstieren zetten reeds de achtervolging in. Sommige Commanches hadden zelfs de gelegenheid niet meer gehad hun mustangs te pakken. Hollend kwamen ze op de blanken af, achterna gezeten door een paar Buffelstieren.

„Help ze!” schreeuwde Cody tot degenen, die vlak bij hem lagen. Tegelijkertijd met de Kid ging hij staan. De Commanches schrokken en wilden zich verweren. Cody schouderde zijn geweer. Hij schoot drie maal en plaatste twee treffers. Twee Buffelstieren vlogen tegen de grond, toen hun paarden onder hen werden weg geschoten. Ze maakten een perfecte koprol, stonden in een oogwenk weer op hun benen en zetten de achtervolging voort, zwaaiend met hun strijdbijlen.

„Grijp ze!” riep Buffalo Bill. „Tegen elke Buffelstier drie man!”

Samen met de Kid holde Buffalo Bill naar de Buffelstier, die zich op een van de Commanches had geworpen. De Kid vloog met zijn hele gewicht op tegen de hand, die de tomahawk omklemde. Weliswaar moest de roodhuid de strijdbijl laten vallen, maar met de linker hand gaf hij de Kid een gemene stomp, precies op de maag. De Kid hapte naar adem en lag een ogenblik weerloos plat op zijn rug. De Commanche krabbelde overeind, maar was niet vlug genoeg om de Kid te helpen. De Buffelstier hief de vuist om een moordende klap toe te brengen. Buffalo Bill kon de slag juist afweren. Hij greep de vuist, draaide de arm een halve slag om maar kreeg een trap te incasseren, waardoor hij achterovertolde. Nu kwam de Commanche echter in actie. Grauwend als een wild beest plofte hij boven op de Buffelstier. Worstelend rolden de twee krijgers door het gras. Buffalo Bill, die weinig onder de trap geleden had, schoot opnieuw te hulp. Ook de Kid wist weer overeind te komen. Hij greep de linkerarm van de Buffelstier, terwijl Cody op de rechterarm ging liggen. Nu kreeg de Commanche eindelijk de kans definitief met zijn achtervolger af te rekenen. Hijgend bleef hij op de bewusteloze Indiaan zitten. Dan keek hij op, naar Buffalo Bill, die op de knieën naast hem zat. Hij prevelde slechts een woord:

„Blanke . . . ?”

Cody knikte, maar schonk verder weinig aandacht aan degene, wiens leven hij zo juist gered had. Overal om hem heen waren gevechten ontstaan tussen Buffelstieren, Commanches en blanken. Twintig yards van hem vandaan was Sam Flint in een hevige worsteling geraakt met een Commanche.

„Flint!” schreeuwde Cody. Hij pakte de Commanche naast hem bij de arm en wees naar de twee vechtende mannen.

„Dat mag niet! Vrienden! Commanches en blanken zijn vrienden! Kom . .

De Commanche begreep het! Met Cody rende hij naar het vechtende tweetal. Daarbij troffen ze weer een Buffelstier op hun pad. Deze was gewond, maar bezat nog een geweer, dat hij wist te hanteren. Hij legde aan. Op dat moment verscheen een Commanche, gezeten op een mustang. Vanaf zijn paard liet hij zich op de Buffelstier vallen. Deze gaf hem een slag met de kolf van het geweer, waarbij hij zich echter even van Cody moest afwenden. Buffalo Bill vloog op hem af en sloeg hem buiten kennis. Dan rende hij verder. De Commanche, die zo even een klap van de geweerkolf had moeten incasseren, volgde aarzelend.

„Trek ze uit elkaar!” riep Buffalo Bill, toen ze Flint en diens tegenstander hadden bereikt. Zelf greep hij Flint onder diens armen en rukte hem van de Commanche los. Deze meende zijn kans schoon te zien en haalde uit om Flint een uppercut te verkopen, maar werd door twee van zijn medekrijgers vast gegrepen en in bedwang gehouden. In zijn eigen dialect werd hij toegeschreeuwd de blanke met rust te laten.

Snel kregen de Commanches in de gaten, dat er een wonder was geschied! De blanken vochten met hen tegen de fanatieke Buffelstieren, die overal opdoken en dood en verderf zaaiden.

„Ieder voor zichzelf!” schreeuwde Cody.

De Kid lag achter een brok steen, wanhopig om zich heen kijkend. Hij was zijn wapens kwijt geraakt. Zijn geweer moest ergens tussen de struiken liggen en zijn revolver was uit de holster geglipt tijdens het gevecht van zo even. Hij zag de, paarden, rennende krijgers, een paar Buffelstieren die hun paarden verloren hadden en nu met blinkende strijdbijlen door de bosjes liepen. Overal werd geschreeuwd en gegild. De Kid greep zijn mes. Hij besloot zich in tijd van nood tot het uiterste te verdedigen. Maar toen hij eensklaps een Buffelstier zijn richting in zag komen, vluchtte hij. Hij wist, dat hij tegen een fanatieke ijzersterke Buffelstier op zijn eentje niets zou kunnen beginnen. Gelukkig ontmoette hij vijf Commanches, waarvan er een ’n paard bezat.

„Hierheen!” schreeuwde een van hen.

Ondanks zijn benarde positie kreeg de Kid even een gevoel van diepe voldoening. De Commanches hadden begrepen, dat de blanken, hun bondgenoten waren! Met een geweldige snoeksprong belandde hij tussen het groepje Commanches. Ondanks de meerderheid der Commanches zette de Buffelstier zijn aanval voort. Hij krijste:

„De Grote Mitoba, de Geest van het Water is met mij! Mitoba geeft mij de kracht om elke tegenstander van de Snelle Havik te ontdoen van zijn scalp!” Zijn woorden gingen over in een ijselijke gil, toen hij getroffen werd door enkele pijlen. Hij viel, maar bleef liggen spartelen, alsof hij nog steeds verder stormde.

„Er komen steeds meer Buffelstieren aan deze kant van de rivier!” riep de Kid uit. „Cody . . . waar ben je! ?”

Zijn stemgeluid kwam niet boven de herrie uit. Hij bleef bij de Commanches, die weer in de richting van de rivier kropen. De overzijde van de rivier wemelde van krijgers te paard. Er werd geroepen en gegild. De doorwaadbare plaats stond vol paarden. Buffelstieren krabbelden nog steeds aan land. De Kid kon niets doen, want hij bezat geen vuurwapen meer. Overal om hem heen sprongen krijgers heen én weer. Hij was niet langer bij machte Commanches en Buffelstieren van elkaar te onderscheiden. Tussen een paar struiken bleef hij liggen. Hij hield zich dood. Maar spoedig opende hij de ogen weer. De rivier scheen vol dode mustangs te liggen. De herrie op de andere oever was nog erger geworden. Het was, alsof er gevochten werd . . .

„Kid!” klonk plots van dichtbij de stem van Buffalo Bill. „Waar ben je, Kid?”

„Hier!”

De Kid kwam overeind en zwaaide met beide armen om de aandacht te trekken. Buffalo Bill kwam naderbij. Hij zat te paard!

„Blijf daar niet liggen! We hebben je nodig! Nu komt het erop aan, Kid! De Arapaho’s zijn in de aanval gegaan! Zie je die krijgers, aan de andere zijde van de rivier! Dat zijn de Arapaho’s!”

„Arapaho’s . . . ?”

„Ja! Chambo is erin geslaagd zijn opdracht tot in de finesses uit te voeren! Hij valt op de andere oever de Buffelstieren in de rug aan! Er ontstaat een chaos!”

„M . . . maar ... ze komen nog steeds aan land! Kijk dan . . . allemaal Buffelstieren! Ze kruipen op de kant, ze hebben mustangs, ze . . .”

„Ze proberen zich aan deze zijde van de rivier in veiligheid te stellen! De Commanches hebben enkele mannen uitgestuurd om de rest van de stam hierheen te halen! We moeten de Buffelstieren bezig houden, tot de grote macht van de Commanches verschijnt! Hier . . . een geweer! Gebruik het!”

De Kid kreeg een wapen toegeworpen, een dubbelloops Winchester, versierd met mensenhaar! Kennelijk was het een wapen, dat op de Buffelstieren was buit gemaakt.

„Schieten, Kid, schieten!”

De Kid ging op zijn knieën zitten. In het wilde weg begon hij te vuren. Zijn eigen munitie paste in het magazijn. Hij schoot op elke Buffelstier, die hij in het vizier kreeg. Even keek hij naar de rivier. De stroom Buffelstieren was kennelijk ingedamd. Nog slechts enkele krijgers kwamen via de doorwaadbare plaats aan land, sommigen zonder wapen. De Arapaho’s zaaiden paniek.

Buffalo Bill dook weer op en sprak:

„Het gaat goed . . . Nu de Buffelstieren zich gesplitst hebben, zijn ze daarginds niet krachtig genoeg meer om de aanval van de Arapaho’s te weerstaan!”

„Maar de Buffelstieren aan deze zijde van de rivier zijn gevaarlijk genoeg!” riep de Kid terug. „We houden het hier niet, Cody ... Ze verzamelen zich! Dadelijk doen ze een gezamenlijke aanval!”

„Dat weet ik. We moeten langzaam terugtrekken. Ik probeer ook onze mannen te verzamelen! We moeten contact met elkaar blijven houden!"

Even ontstond er een gevechtspauze. Klaarblijkelijk waren de Buffelstieren bezig zich te hergroeperen. Van de stilte maakte Cody gebruik door luidkeels te roepen:

„Verzamelen aan de rivier! Verzamelen! Commanches en blanken . . . allemaal verzamelen! Gereed maken, om vertragend terug te trekken! We moeten de Buffelstieren verhinderen naar het noorden door te breken! Verzamelen!”

Cody brulde zo hard, dat hij er drie dagen daarna nog schor van was. Maar er werd naar hem geluisterd. Van alle zijden kwamen blanken en Indianen naar hem toe.

„Op linie!” schreeuwde Buffalo Bill. „Op linie komen!” Zodra de mannen zich in een lange linie ter verdediging hadden neergelegd verwachtte de Kid, dat de Buffelstieren een doorbraak zouden trachten te forceren. Maar dat bleek minder gemakkelijk te gaan, dan het zich aanvankelijk had laten aanzien. Plotseling werden de Buffelstieren, die zich nog steeds niet van de verrassing hadden hersteld, vanaf de andere oever onder vuur genomen!

„Arapaho’s!” juichte de Kid. „De Arapaho’s schieten!”

„Dat duidt erop, dat ze de overige Buffelstieren aan de overkant onder controle hebben!” riep Scot Oliver. „Dat gaat goed, mannen! Ik zeg jullie, dat het goed gaat!”

,,Beheers je ’n beetje”, zei Cody,- ongewoon kalm. „Denk aan de Commanches! Zij beschouwen dergelijke uitbarstingen als een uiting van angst”.

„Jah jah, dat weet ik”.

Oliver deed er weer het zwijgen toe. Maar even later riep hij: „De Buffelstieren weten niet meer, wat ze moeten doen! Kijk ze rennen!”

„Wat denk jij ervan, Cody ?” vroeg de Kid aan Buffalo Bill, die naast hem lag. „Zullen ze toch nog in de aanval gaan ?” „Misschien wel”.

„En kunnen wij ze dan houden?”

„Denkelijk niet . . . Tenzij de Commanches in massa’s te hulp komen. En dat zal spoedig moeten gebeuren. Hopelijk zit hun hoofdmacht niet al te ver noordwaarts”.

Vanaf de andere oever werd door de Arapaho’s een constant vuur onderhouden op de Buffelstieren, die gedwongen werden plat tegen de grond te blijven liggen.

„Hé . . . daar gebeurt wat!” klonk weer de stem van Scot Oliver. „Kijk naar de rivier ... de doorwaadbare plaats! Kijk dan . . . krijgers! Schiet! Er . . .”

„Nee!” riep Buffalo Bill uit. Hij was de eerste die zag, dat het Arapaho’s waren, die over de rivier kwamen. „Deksels, dat zijn Arapaho’s! Dek ze met vuur!”

De verdedigers lieten zich nu pas goed horen. Ze legden een kruisvuur, een halve meter boven de grond. Kogels jankten over de hoofden van de Buffelstieren, sloegen in de grond of ketsten er op af, huilden steil omhoog en ploften met venijnige tikken in bomen en struiken. Slechts enkele Buffelstieren waagden het op de Arapaho’s in de rivier een schot te lossen.

En de Arapaho’s slaagden erin de oever te bereiken. Ze grendelden de doorwaadbare plaats af. De Buffelstieren waren nu aan drie zijden ingesloten, want in het westen lag het kampement van de Commanches. Geen enkele Buffelstier zou het wagen in de richting van het hol van de leeuw te vluchten.

„Nu zijn ze gedwongen aan te vallen!” riep Cody boven de herrie uit. „Bereid je voor op het ergste, mannen! Je krijgt nu te doen met wanhopige Buffelstieren!”

Het gekrijs op de andere oever hield nog steeds aan. Af en toe klonken nog series schoten. Er werd kennelijk nog hard gevochten, althans op sommige plaatsen.

Plots meende de Kid, dat de grond trilde. Even was hij verward. Dan legde hij zijn oor tegen de warme bodem. Hij had zich niet vergist. . . De grond trilde inderdaad.

„Cody!” riep hij, terwijl hij bleef schieten, „ik hoor iets, ik hoor . . .”

„Paarden!” vulde Buffalo Bill aan. „Mustangs! Mustangs, honderden mustangs met daarop evenzoveel Commanches! De Commanches komen, Kid!”

„De Commanches komen!” riep Scot Oliver. Zijn stem sloeg over.

„De Commanches!”

„Daar komen ze . . . De Commanches! Uit het noorden!” Uit de schemering doken ze op. De Kid zag ze komen, dicht op elkaar, een compacte massa krijgers, woedend op degenen, die hun gronden hadden geschonden.

„Ze gaan meteen in de aanval!” krijste Scot Oliver. „Let op, dat je niet door hun paarden vertrapt wordt!”

„Stop vuren!” brulde Buffalo Bill. Hij ging rechtop staan. Hij zwaaide met zijn armen. Hij schreeuwde:

„Commanches . . . Stahak-Moha, hier is de Grote Jager! Let op de Arapaho’s aan de rivier! Broeders aan de rivier! Broeders aan de rivier! Broeders aan de rivier! Arapaho’s aan de rivier!” Zijn woorden moesten begrepen zijn, want de aanstormende troep, onder leiding van het opperhoofd Stahak-Moha in eigen persoon, zwenkte iets naar links.

Zonder op het gevaar te letten wierp nagenoeg de gehele stam zich op de Buffelstieren en scheen vervolgens uit elkaar te spatten. Naar alle zijden zwermden de krijgers uit.

De Buffelstieren reageerden minder fanatiek, dan de Kid verwacht had. Sommigen vluchtten zelfs. Nu ieder voor zichzelf moesten vechten, nu ze geen steun meer aan elkaar hadden, nu ze zagen dat alles mis liep verloren ze plots hun vertrouwen in de eens zo machtige Snelle Havik.

Een klein groepje, dat er nog in slaagde de nodige mustangs te pakken te krijgen, vluchtte naar het westen, in de richting van het bivak der Commanches. Ze werden achterna gezet door minstens vijftig Commanches. Andere Buffelstieren liepen blindelings op de linie van blanken, die hen een warm onthaal bereidde. Er ontstonden verschillende gevechten van man tegen man, maar het merkwaardige was, dat de Buffelstieren gemakkelijk overwonnen konden worden.

„Een wanhopige Buffelstier verliest zijn fanatisme !”schreeuwde Buffalo Bill, aldus zijn mannen moed insprekend. „Grijp ze en maak ze onschadelijk!”

De grote meerderheid der Buffelstieren. raakte in gevecht met de Arapaho’s aan de rivier en natuurlijk met de alom tegenwoordige Commanches. De Kid had het gevoel, dat er geen gevaar meer bestond. Hij stond rechtop en gebruikte zijn geweer als knots! Hij stelde niet minder dan zes Buffelstieren buiten gevecht.

„Goed zo, Kiddy!” riep Scot Oliver. „Haal de oogst maar binnen!”

„Nog even . . .!” klonk de stem van Sam Plint, „dan kunnen we beginnen aan de bouw van de spoorbrug! Nog even, mannen!”

Het gevecht verplaatste zich vanaf de oever IN de rivier! De resterende Buffelstieren zochten hun heil op hun eigen gronden, aan de overzijde. Krijgers worstelden in het water, werden door de stroom meegesleurd, omver geworpen, klampten zich weer vast aan de rotsblokken, krabbelden er op en werden meteen weer gepakt door de Arapaho’s en Commanches, die hen achtervolgden. Toch slaagden verschillende Buffelstieren erin de andere oever te bereiken.

„Come on!” riep Buffalo Bill. „Hier kunnen we weinig meer doen! We gaan ze achterna! Op je paarden! Naar de andere kant! Volg mij! Snel. . . snel!”

Hij was de eerste, die op zijn paard zat. De Kid, Oliver en Sam Flint volgden hem op de voet. Plots riep Scot Oliver:

„Cody . . meer naar rechts! Die twee Buffelstieren . . . kijk . . . daar! Die twee Buffelstieren moeten we hebben!”

De Kid keek in de aangegeven richting, waar twee Cheyennes luidkeels stonden te brullen, zonder dat de Buffelstieren overigens op het gekrijs acht sloegen.

„Dat zijn twee van hun leiders!” sprak de Kid, meer tot zichzelf dan tot de anderen.

Cody stormde reeds op het tweetal toe. Een van hen trachtte te vluchten toen hij. zag, dat het gevaar nabij was, maar Flint bleek vlugger dan hij. Sam Flint toonde, dat hij in zijn jonge jaren cowboy was geweest. Hij ving de Indiaan met zijn lasso en trok hem tegen de grond. Terwijl Cody en de Kid zich op de andere Buffelstier wierpen, vlogen Oliver en Flint van hun paarden, grepen de gevallen Buffelstier en drukten hem vast tegen de grond. Oliver trok zijn mes. Dreigend hield hij het wapen in de hoogte. Hij krijste:

„Waar is de Snelle Havik! Geef antwoord of ik neem je haardos om er mijn baret mee te sieren! Waar is de Snelle Havik! Spreek!” „Laat mij ...” stotterde de roodhuid, een dikke welgedane Indiaan, die er weinig oorlogszuchtig uitzag nu hij in bedwang werd gehouden. „Laat me mijn hoofdhaar . . . Laat me!”

„Spreek! Waar is Snelle Havik! Wij moeten de Snelle Havik hebben!”

„De Snelle Havik is bij de krijgers ... bij de Buffelstieren . . . Hij heeft ons verraden . . . Hij wordt niet bijgestaan door de Grote Geest van het Water! Hij heeft ... hij heeft zich ontdaan van zijn statiekledij . . . Hij heeft zich gekleed als een gewone krijger!”

„Waar is hij!? Waar!?”

„Ik weet het niet ... ik weet het niet . . . Laat me mijn hoofdhaar en mijn medicijnen . . . De Snelle Havik moet aan de andere zijde van de rivier zijn. Hij heeft een litteken op zijn rechter wang, een groot litteken. Ge zult hem herkennen aan het litteken . . . Laat me mijn hoofdhaar, ik . . .”

Scot Oliver rolde de lasso behendig om het lichaam van de gillende man en trok het touw zo strak mogelijk aan.

„Kom”, sprak hij vervolgens, „die ligt hier voorlopig goed. We gaan Snelle Havik zoeken, mannen! Waar is Cody ?”

Buffalo Bill en de Kid, die intussen klaar waren gekomen met de andere stamleider, kwamen al aanrijden. Snel vertelde Scot Oliver, wat hij te weten was gekomen.

„Prachtig”, zei Buffalo Bill stralend. „Kom mee ... de anderen bevinden zich al in het water! Zoek Snelle Havik, mannen!” Hij begon te roepen, dat de Snelle Havik te herkennen was aan een breed litteken op de rechter wang. Dwars door de worstelende Indianen baanden Cody, Oliver, Flint, de Kid en zes andere blanken zich een weg naar de overzijde van de rivier.

„Zoek de Snelle Havik!” brulde Buffalo Bill.

In plaats van te zoeken werden ze gedwongen te vechten. Nog steeds probeerden talrijke Buffelstieren te ontkomen, maar naarmate meer Commanches de overzijde van de rivier bereikten, werd die kans kleiner. Tenslotte stonden tegenover elke Buffelstier zes of zeven tegenstanders. Toen was het pleit snel beslist. Het einde van de gevreesde Buffelstieren werd ingeluid. De laatste, zich wanhopig verdedigende Cheyennes, werden onschadelijk gemaakt.

En eensklaps werd het stil, vreemd stil.

Buffalo Bill kwam uit het zadel en keek om zich heen. Overal verspreid lagen de gevallen Buffelstieren tussen de struiken, in het gras, aan de oever van de rivier.

„Breng ze bij elkaar”, sprak hij vermoeid. „Verzamel ze. En zoek degene, die we hebben moeten. Snelle Havik!”

Toen verscheen plots Stahak-Moha, het opperhoofd der Commanches. Hij was licht gewond aan zijn rechterbeen. De stilte scheen eensklaps nog intenser te worden, toen Stahak-Moha vanaf zijn mustang op Buffalo Bill neerkeek.

Iedereen bleef staan. Zelfs de Buffelstieren, die niet buiten kennis waren, keken toe alsof ze getuige waren van iets fenominaals.

Seconden lang staarden Stahak-Moha en Buffalo Bill in elkaars ogen. Dan sprak de Commanche met autoritaire stem:

„De wegen van de Grote Jager hebben zich gekruist met die van Stahak-Moha. Gemeenschappelijk hebben zij de bedreiger van hun wederzijdse vrijheid bedwongen. Thans behoren de wegen zich weer te scheiden! De Grote Jager kiest zijn weg, Stahak-Moha kiest zijn weg! Het is niet goed, dat de wegen zich opnieuw kruisen! De blanke man dient weg te blijven van de gronden der Commanches!”

Cody knikte.

„De honden behoren u thans toe. Wij trekken onze handen van hen af! Howgh!”

Hij draaide zich om en leidde zijn paard naar de rivier. Zijn krijgers volgden hem in een lange rij. Zij trokken de rivier over, zij verdwenen op hun eigen gronden.

„Commanches blijven Commanches”, sprak Scot Oliver zacht. „Wanneer je morgen weer een ontmoeting hebt met Stahak-Moha, neemt hij je scalp”.

„Laten we niet aan morgen denken, maar aan vandaag!” antwoordde Cody. „Ik wil Snelle Havik hebben! Zoek hem!”

 

Na twee uur zoeken vonden ze hem, de Snelle Havik, een magere, kleine Cheyenne-krijger, die zich in niets onderscheidde van de overige krijgers. Eerst ontkende hij, dat hij Snelle Havik was, maar het gedrag van de overige Buffelstieren wees overduidelijk uit, dat de man met het litteken wel degelijk Snelle Havik moest zijn. Schuw keken ze hem aan, toen Buffalo Bill de man langs hen heen leidde. Maar hun schuwheid verdween, toen ze de Snelle Havik hoorden schreeuwen van angst, omdat hij meende, dat Cody hem wilde gaan doden.

„Ziedaar uw leider!” schreeuwde Buffalo Bill. „Ziedaar degene, die zich de Grote Tand durft noemen!”

Snelle Havik viel op zijn knieën.

„Hij kan slechts praten!” riep Buffalo Bill. „Met zijn mond en zijn gave als maskerademan heeft hij u weten mee te slepen, mee te slepen naar de schande!”

Snelle Havik kon de schande niet verdragen. Hij jankte als een hond.

Een voor een wendden de Buffelstieren zich van hem af.

Zij waren geen Buffelstieren meer.

Zij waren weer Cheyennes geworden.

 

Twee dagen later werd Buffalo Bill, de Grote Jager, ontvangen door de Witte Vos. De stam Cheyennes, die zich om hem heen verzameld had, bestond slechts uit honderd krijgers.

„Geen wonder, dat hij zich niet tegen de Snelle Havik verdedigen kon”, merkte de Kid op. Hij sprak tot Scot Oliver, terwijl ze, achter Cody aan, naar het stamhoofd liepen. In hun gezelschap bevonden zich ook enkele Arapaho’s, waaronder Chamboha, die weer als stamhoofd van de Roodvoeten was geaccepteerd.

Chamboha was degene, die de Snelle Havik met veel plichtplegingen aan de Witte Vos overdroeg.

Het werd een grandioos feest. Twintig trommelaars zorgden voor een dreunende muziek, die mijlen ver in de omtrek te horen moest zijn. Pas in de vroege morgen, toen de Kid zat te tollen van de slaap, werd de vredespijp gerookt, eerst tussen de Cheyennes en Arapaho’s, daarna tussen de Cheyennes en blanken.

Dan ging het feest weer verder. De Kid was gedwongen mee te doen. Hij was echter een van de eersten, die uitgeput in het gras vielen. Zodoende kon hij er geen getuige van zijn, dat Buffalo Bill op plechtige wijze met de Witte Vos een akkoord sloot. Witte Vos stond niet alleen toe, dat op de rotsachtige zuidelijke grens van de gronden der Cheyennes een spoorlijn werd aangelegd, maar ook, dat zich aan die lijn vijftig blanken zouden vestigen. Bovendien beloofde hij, dat hij in tijd van nood de nodige bescherming zou bieden.

 

Die middag werd de Kid gewekt door Sam Flint.

Slaperig veegde hij zich de ogen uit, bromde wat en wilde weer gaan liggen.

Maar Flint schudde hem eens flink door elkaar en riep:

„Opstaan, Kid! We gaan terug! We moeten aan het werk! Daarginds moet een brug geslagen worden en mijn mannen moeten eten hebben om te kunnen werken! Op je benen! Er moet gejaagd worden! Buffalo Bill zadelt zijn paard al!”

„Okay okay”, mompelde de Kid slaperig.

Het normale dagelijkse werk riep hem weer. De strijd was gestreden. Er moest buffelvlees komen!

Vanaf die dag bestonden de Buffelstieren niet meer.

Verscheidene groepjes, die ondanks alles waren ontkomen, zwierven nog enkele maanden rond en vielen dan uiteen. De meeste krijgers keerden tenslotte terug naar de Witte Vos, die zo wijs was hen weer in zijn stam op te nemen. Anderen sloten zich aan bij de Apachen in het zuiden. Enkelen vervielen tot bandieten, die stuk voor stuk door de sheriffs in het westen en noorden van het land gevangen werden genomen.

Toen de eerste trein over de nieuwe spoorbrug reed, was van de Buffelstieren nog slechts een verhaal overgebleven, welk verhaal echter nog jaren nadien verteld werd aan de kampvuren in Californië, in de deftige clubs van New York, op de ruige vlakten van Texas en in de sneeuw van Canada.

En aan dat verhaal bleef onverbrekelijk verbonden de naam van de Grote Jager, Buffalo Bill, William Cody uit Kansas.