HOOFDSTUK V
Het geheim van de Commanches
Spoedig bleek, wat Cody had voorgehad, toen hij het bevel gaf elk gat met een dikke laag zand af te dekken.
De schemering was juist ingevallen, toen de Buffelstieren weer van hun aanwezigheid blijk begonnen te geven. De Kid had de slaap nog niet kunnen vatten, toen vanaf de andere rivieroever de eerste vuurbundels kwamen aansuizen. De mannen, die zich buiten hun dekkingen bevonden, renden naar hun schuilgaten. Een van hen schreeuwde, toen een brandende vod op zijn benen terecht kwam. Hij sprong pardoes in het water. Weliswaar doofde daardoor het vuur, maar hij werd meteen beschoten. Het antwoord bleef niet uit! De blanken schoten terug en wel zo hevig, dat de Buffelstieren de man in het water met rust moesten laten.
De vuurbundels echter bleven met ijzeren regelmaat op de verdedigers neerdalen. Maar omdat iedereen goed beveiligd was, sorteerde het vuur geen effect.
„Laat ze maar doen, Kid!” riep Scot Oliver. „Ik ga slapen! Ik heb maling aan dat malle gedoe!”
Aanvankelijk vond de Kid het toch wel griezelig telkens opnieuw een bundel vuur in zijn onmiddellijke nabijheid te horen neerploffen. Het suizen van de vlammende projectielen was angstaanjagend. Hij begreep, dat de Buffelstieren gebruik maakten van de boompjes, die Cody niet meer had kunnen kappen. Verder klonk er af en toe een schot.
De Buffelstieren hadden overal sluipschutters geposteerd, maar omdat de verdedigers in hun veilige dekkingen bleven zitten, konden de sluipschutters weinig uitrichten.
Toen de Kid merkte, dat hij werkelijk geen gevaar liep, viel hij eindelijk in een diepe, droomloze slaap, waaruit hij zelfs met een kanonschot niet gewekt zou kunnen worden.
Veertien uur lang sliep hij aan een stuk door. Hij sloeg zijn ogen pas op, toen de zon al hoog aan de hemel stond. Hij merkte, dat alles rustig was. De geur van gebakken spek drong zijn neus binnen! Er werd gepraat.
„Cody!” riep hij.
De stem van Buffalo Bill antwoordde:
„Ben je eindelijk wakker, Kid? Mooi zo. Goed geslapen?”
„Ja. Ik heb honger! Kan ik wat te eten krijgen?”
„Zeker wel. Kruip maar uit je dekking, maar wees voorzichtig. Wanneer ze je in hun vizier krijgen, schieten ze je neer. Blijf met je buik plat tegen de grond gedrukt”.
De Kid werkte zich uit het gat door de schietsleuf. Even was hij volkomen ongedekt, maar snel dook hij achter de deklaag van het gat en kroop naar de hoge natuurlijke wal, veertig yards verderop, waar Cody zat.
Buffalo Bill bleek zich in gezelschap te bevinden van niet minder dan twintig mannen, waaronder Chambo, Scot Oliver, Sam Flint en de sheriff. Ze zaten genoeglijk te eten.
„Het lijkt wel een picknick”, sprak de Kid lachend. „Krijg ik ook wat?”
„Zoveel je wilt”, antwoordde Oliver. „Maar er is alleen spek en brood, koffie, sinaasappelen, kaas, melk, boter en water”.
„Prachtig!” De Kid viel op het voedsel aan als een hongerige Wolf.
„Geen vuurballen meer?” vroeg hij met zijn mond vol.
„Nee”, zei Cody. Hij was in gedachten verzonken.
De anderen aten verder, zonder iets te zeggen. Pas toen het laatste restje van het voedsel, dat door de vrouwen van Long-Creek was aangedragen, verdwenen was, stelde Chambo de vraag:
„Wat zullen de Commanches doen, nu zij weten, dat Buffelstieren enerzijds en Arapaho’s en blanken anderzijds met elkaar in oorlog zijn ? Zullen zij zich thans realiseren, dat zij zich hebben laten beetnemen?”
„Of ze het al weten, is niet zeker”, sprak Buffalo Bill, „maar ze zullen het gauw genoeg te weten komen.”
„Wat wil de Grote Jager doen om een verbond tussen Commanches en Buffelstieren te voorkomen?” vroeg Chambo. Vol vertrouwen keek hij Buffalo Bill aan, verwachtend, dat deze een pasklaar antwoord gereed zou hebben.
Cody sprak echter geen woord . . .
Het was de Kid duidelijk, dat Cody niet wist, op welke wijze hij het samengaan van Buffelstieren en Commanches zou moeten voorkomen . . .
„De Buffelstieren reorganiseren zich momenteel”, zei Cody, een ander onderwerp aansnijdend, dat overigens zeker zo belangrijk was. „Zij zullen nieuwe plannen smeden. Zij zullen proberen ergens anders de rivier over te komen, om ons daarna in de flank of in de rug aan te vallen”.
„De rivier kan alleen hier worden overgestoken”, antwoordde Chambo zelfverzekerd. „De Machtige Stroom is ongenaakbaar. Hij is diep en trekt degenen, die hem proberen te bedwingen, naar de bodem. De Geest van het Water gebruikt de Machtige Stroom als zijn woonplaats. Hij duldt geen mensen in zijn woonplaats”.
„Toch moet het mogelijk zijn de rivier over te zwemmen”, mompelde Oliver ongemakkelijk, zich naar Cody wendend, „Waar de rivier het breedst is, is de stroming het zwakst. Stroomafwaarts zijn veel brede stukken”.
„Jawel . . . Maar met hun mustangs zouden ze het nooit klaar : spelen aan de overzijde te komen”, zei Buffalo Bill.
„Dus we hoeven niet bang te zijn, dat ze elders aan deze kant van de rivier zullen komen?” vroeg de Kid hoopvol.
„Met die mogelijkheid moeten we wel degelijk rekening houden”, antwoordde Cody.
„Chambo zegt, dat het onmogelijk is”, riep het stamhoofd, duidelijk geprikkeld. Maar Cody antwoordde:
„Wat de Commanches kunnen, kunnen ook de Buffelstieren !”
„Wat bedoel je?” vroeg Scot Oliver.
''Wij hebben gezien dat een groepje Commanches een bezoek bracht aan de Buffelstieren. Zij moeten dus de rivier over zijn getrokken”.
„Dat kunnen ze hier gedaan hebben”, merkte Oliver op, „daarzo, dezelfde doorwaadbare plaats, waarvan wij gebruik hebben gemaakt”.
„Nee . . sprak de sheriff met harde stem, „dat is niet mogelijk. Gisternacht is deze plek goed bewaakt en we hebben geen Commanches gezien”.
„Verdraaid . . .”, mompelde Scot Oliver, even nadenkend, „maar hoe komen die kleine groepjes Buffelstieren dan aan deze zijde van de rivier, die kleine patrouilles, die ’s nachts Long-Creek binnen dringen en iedereen de stuipen op het lijf jagen! ?”
„Die moeten hier de rivier over gekomen zijn”, antwoordde sheriff Ladd.
„We hebben sporen gevonden”.
„Maar werd deze plek de afgelopen dagen dan niet bewaakt ?”
„Om je de waarheid te zeggen . . . nee. We hebben er wel aan gedacht, maar mijn mannen voelden er weinig voor. Ze wilden hun eigendommen, hun vrouwen en kinderen beschermen en daarvoor moesten ze in het dorp zijn.”
„Geen erg verstandige tactiek”, vond Buffalo Bill.
„We waren bang”, bekende de sheriff. „We weten, dat we tegen de Buffelstieren weinig kans maken, wanneer het aankomt op vechten van man tegen man. Nu we hier met een overmacht staan, komen ze er niet over heen, dat is wel gebleken”.
„Tja . . .”, sprak de Kid.
„Overigens heb ik de indruk, dat de groepjes, die eenmaal aan deze kant zijn, enkele dagen en nachten in deze omgeving blijven zwerven of zich overdag schuilhouden”.
„Toch had je deze rivierovergang moeten bewaken”, vond Scot Oliver. „Als je het mij vraagt, heb je een stommiteit begaan, Ladd en ik zou ...”
„Geen geklets achteraf’, onderbrak Cody hem. „Laten we ons met de toekomst bezig houden. Dit zijn de feiten: de rivier is zo breed en zit zo vol draaikolken, dat het niet mogelijk is erover heen te komen, zonder gebruik te maken van deze doorwaadbare plaats. Niettemin hebben we met eigen ogen gezien, dat zich een groepje Commanches op de gronden van de Cheyennes bevond. Zij moeten dus wèl de rivier overgekomen zijn. En wanneer de sheriff positief verklaart, dat die Commanches geen gebruik hebben gemaakt van deze doorwaadbare plaats, dan moet er ergens anders nog een doorwaadbare plaats zijn!”
„Tja . . .”, zei de Kid opnieuw.
„Waar?” vroeg Scot Oliver gretig.
„Dat is het geheim van de Commanches. Ik geloof, dat de Commanches die doorwaadbare plaats geheim willen houden. Juist daarom wilden ze niet, dat de Buffelstieren hen uitgeleide deden tot aan de rivier, toen ze gisternacht terugkeerden naar hun tenten”.
„Deksels!” gromde Scot Oliver, „als de Buffelstieren die doorwaadbare plaats vinden, kunnen ze ons in de flank aanvallen. Of misschien wel in de rug!”
„Juist”, sprak Buffalo Bill. „En daarom lijkt het me noodzakelijk, dat wij die plaats eerder vinden dan zij! We moeten ze ook daar opvangen, wanneer ze het daarginds zouden proberen!”
„Maar . . bracht de Kid in het midden, „maar die plaats moeten we zoeken op de jachtgronden van de Commanches”.
„Jazeker. Op de jachtgronden van de Commanches”.
„Dat is onverantwoord!” riep de sheriff. „Als we de gronden van de Commanches betreden, lokken we een nieuwe aanval uit! Als we hun gronden schenden, zullen zij zich zeker bij de Buffelstieren aansluiten en dat betekent . . . Cody, dat zou het einde zijn!”
„Een verbond is nu toch niet meer te vermijden”, antwoordde de Kid. Hij wilde er nog iets aan toevoegen, maar Scot Oliver riep:
„Waanzin! Cody, wil je dan met alle geweld de Commanches en Buffelstieren naar elkaar toedrijven!? Verdraaid . . . het ene is een prachtige stunt om een monsterverbond te verijdelen en het andere ogenblik doe je alles om datzelfde verbond tot stand te brengen! Ik zeg je . .
„Hou je mond nou eens even dicht”, sprak Cody vrij kalm. „Je laat me weer ’ns een keer niet uitspreken. Ik heb een nieuw idee, om dat verbond te voorkomen. Ik zou het misschien zelfs zo ver kunnen laten komen, dat Buffelstieren en Commanches elkaar in de haren vliegen. Maar daarvoor moeten we eerst die geheime doorwaadbare plaats vinden”.
„Nou is ie eindelijk helemaal gek geworden”, zei Scot Oliver, maar niemand sloeg acht op zijn woorden.
„Meen je dat?” vroeg de sheriff.
„Ja. Ik heb een plan, dat ik later wel met je zal bespreken. Behalve de doorwaadbare plaats moeten we ook de plek te weten komen, waar het kampement van de Commanches zich bevindt.” „Dat kunnen we makkelijk genoeg uitzoeken, Cody. Maar ik begrijp niet ...”
„Je zult het nog wel begrijpen, later, wanneer ik de situatie daarginds in ogenschouw genomen heb. Ik wil eerst zeker van de zaak zijn, voordat ik jullie nieuwe hoop geef’.
„Voorlopig heb je mij al voldoende nieuwe hoop gegeven om met je mee te doen”, zei de sheriff enthousiast. „Ik ga met je mee, Cody”.
„Nee, jij blijft hier. Jij hebt hier het commando. Alleen Oliver en de Kid gaan met me mee. Verder wil ik Chambo vragen enkele krijgers uit te zenden om het bivak van de Commanches te zoeken.”
„Ik ga niet mee, ik vertik het”, grauwde Scot Oliver. „Ik voel er niks voor om nou al dood te gaan. Ik ben nog jong en ik . . .” „Maak je paard gereed”, viel Cody hem in de rede. „En jij ook Kid. Zorg voor voldoende munitie en proviand. Het kan een lange tocht worden. Ik ga nu naar Chambo. Over een kwartier ben ik terug, waarna we meteen moeten kunnen vertrekken”.
„Idioterie!” riep Scot Oliver hem na,” complete waanzin, zelfmoord, de duivel tarten! Het zal slecht met ons aflopen, Cody! Je scalp zal een mooie vlag zijn aan het schild van een of andere Commanche!” „Ga je eindelijk mee?” vroeg de Kid.
Scot Oliver schudde sikkeneurig zijn hoofd en bleef zitten. Maar toen de Kid naar de paarden liep, kwam Oliver hem achterna, brommend:
„Ik kan jullie niet alleen laten. Je bent allebei in staat de grootste flaters te slaan, de grofste stommiteiten te begaan, jullie alle twee! Snotneuzen zijn jullie”.
„Daarom zijn we zo blij, dat jij er bij zult zijn”, merkte de Kid op.
Toen Buffalo Bill van de Arapaho’s terug kwam, had zich in Oliver reeds een volledige ommekeer voltrokken. Geestdriftig zat hij op zijn paard, zwaaiend naar Cody, roepend:
„Waar ben je zo lang gebleven? We moeten op stap!”
„Kalm maar”, antwoordde Buffalo Bill lachend.
„Cody . . . wat ben je nou eigenlijk van plan? Die geheimzinnigheid van jou begint me zo langzamerhand stierlijk te vervelen! Wat wil je?”
„Straks”, antwoordde Cody.
Scot Oliver bleek wel degelijk vertrouwen te hebben in het plan van Buffalo Bill. Hij had jaren lang voldoende gelegenheid gehad om te ontdekken, dat de plannen van Cody doorgaans evenzoveel successen opleverden.
Sheriff Ladd deed het drietal uitgeleide. Hij zei:
„Wees voorzichtig. Overal zullen de Commanches zitten. Ze zullen afgekomen zijn op de herrie, die wij hier veroorzaakt hebben. Misschien hebben ze al nieuwe onderhandelingen met de Buffelstieren aangeknoopt”.
„Wij letten wel op onszelf’, sprak Buffalo Bill. „Ga nog even naar Chambo en doe ook de patrouille uitgeleide, die Chambo uitzendt.”
„Okay. Veel geluk mannen”.
„Tot ziens”, sprak Scot Oliver optimistisch. „Come on . . . het is weer zo ver. We zullen ons hoofd maar weer eens diep in de strop steken. Maar ik verzeker je, dat ik degene, die de strop dicht wil trekken, vol lood zal pompen, jawel, reken daar maar op!”
In galop reden ze weg, niet naar de rivier maar in noordelijke richting, langs het spoorwegkamp. Buffalo Bill wilde eerst een wijde omtrekkende beweging maken, zodat hij de gronden van de Commanches vanuit het noorden zou kunnen binnendringen. Hij vermoedde, dat de directe toegang tot de gronden, langs de rivier, al te zwaar bewaakt zouden worden.
Het spoorwegkamp lag verlaten. Alle mannen bevonden zich bij de doorwaadbare plaats.
Weldra lag de wijde prairie voor hen. Aan de horizon tekenden zich vaag de omtrekken af van enkele verspreide bosjes, het eerste doel van hun tocht.
„Een geheime doorwaadbare plaats”, mompelde Scot Oliver. „Ja ja, wij moeten dus eventjes gaan ontdekken, waar die geheime doorwaadbare plek zich bevindt. Zo zo . . . En hoe denkt Mister Cody dat akkefietje te klaren ?”
„Heel eenvoudig”, antwoordde Buffalo Bill. „De sporen, die dat groepje Commanches twee nachten geleden gemaakt heeft, moeten nog te vinden zijn. Waar die sporen uitkomen, daar is de doorwaadbare plaats”.
„Wel wel”, mompelde Scot Oliver. Hij zat even in gedachten in het zadel.
„Tja . . . die oplossing zou ikzelf gevonden kunnen hebben. Maar eh . . . als wij die sporen kunnen vinden, dan kunnen de Buffelstieren het ook”.
„Dat is niet zo zeker”, sprak Buffalo Bill, fijntjes lachend. „Ik heb het sterke vermoeden, dat de Commanches hun sporen aan de andere kant van de rivier zorgvuldig hebben uitgewist. Denkelijk zijn ze honderden yards vóór de geheime doorwaadbare plaats reeds de rivier in gegaan. Denkelijk zijn ze door het water, dicht langs de oever, waar de rivier niet diep is, verder gereden, tot aan de doorwaadbare plek. De sporen in de rivierbodem zijn natuurlijk al lang door het kolkende water weg gespoeld.”
De Kid knikte. Waarschijnlijk had Cody gelijk.
„Nou hoop ik”, ging Buffalo Bill verder, „dat ze de sporen aan deze zijde van de rivier intact hebben gelaten.”
„Voor hun eigen mensen hoeven ze die sporen niet te verbergen”, zei Oliver, „Ik begin nu toch wel een beetje hoop te krijgen op een goede afloop, al weet ik nog steeds niet, wat je beginnen wilt, nadat je die geheime doorwaadbare plaats gevonden hebt. Wil je ook daar een grote strijdmacht gereed leggen ?”
„Voor de laatste maal . . . dat vertel ik je nog niet”, luidde het antwoord.
„Bovendien hebben we nou geen tijd om uitgebreid te gaan zitten kletsen. Concentreer je op het terrein! We beginnen gevaar te lopen. Achter die bosjes begint het gebied van de Commanches”.
In een van de bosjes namen ze een korte rustpauze. Dan dreven ze hun paarden het vijandelijke gebied in.
Het was een prachtig terrein, golvend met hier en daar verspreid staande bomen, struiken en bosjes. Het wemelde er van allerlei soorten wild, vooral prairiehazen en vele hoenders. Ze zagen zelfs een kleine kudde herten, die zich snel uit de voeten maakte.
Sporen van Commanches vonden ze vooralsnog niet.
Nadat ze drie uur aan een stuk door in galop gereden hadden, stootten ze op een geweldige kudde bizons. De kudde sloeg op de vlucht naar het zuiden, in de richting van de rivier. Dankbaar maakten Cody en zijn twee metgezellen van de gelegenheid gebruik. Ze reden achter de kudde aan, waardoor hun sporen zich vermengden met die van de geweldige beesten.
„Onze sporen zullen ons niet verraden”, sprak Scot Oliver lachend. Zijn lange haren wapperden in de wind. Oliver bevond zich in zijn element! Ondanks zijn kribbige opmerkingen zou hij de tocht voor geen geld van de wereld hebben willen missen!
Tegen de avond bereikten ze een volgend bosje, groter dan ze tot op dat ogenblik waren gepasseerd. De bizons renden verder in de richting van de rivier.
„We kunnen straks gebruik blijven maken van het spoor”, sprak Buffalo Bill tevreden, terwijl hij zich languit in het gras liet vallen. „De rivier kan niet ver meer weg zijn. Hooguit nog twee uur rijden.”
„We lopen dus meer kans op een patrouille Commanches te stoten”, merkte Scot Oliver op. „Realiseren jullie je wel, dat we midden op de jachtgronden van die duivels zitten?”
„Ja en daar kunnen we het beste naar handelen”, liet Cody erop volgen.
„Laten we de paarden verbergen, terwijl we rusten.”
Ze aten en dronken wat. De Kid had geen honger. De spanning verdreef zijn eetlust en zelfs zijn dorst. Na twintig minuten gingen ze, in het spoor van de kudde, weer verder.
Nog steeds hadden ze geen sporen van Indianen gevonden.
Het duurde niet lang, of ze zagen een paar watervogels.
„We zijn in de nabijheid van het water”, sprak Buffalo Bill. „Als er hier Commanches zitten, houden zij zich op in de buurt van de rivier. Het valt me mee, dat we nog steeds geen Commanche gezien hebben”.
„Wat niet is, kan nog komen”, antwoordde Oliver.
„Misschien bevinden ze zich allemaal in het kamp om de toestand te bespreken”, opperde de Kid voorzichtig.
Op dat moment hoorden ze schieten . . .
„Geweren”, siste de Kid, zijn paard inhoudend.
Roerloos bleven ze in het zadel zitten, de paarden inhoudend. Weer hoorden ze enkele geweerschoten . . .
„Het komt vanaf de rivier”, sprak Oliver.
„Commanches?” vroeg de Kid. „Ze hebben misschien de patrouille Arapaho’s ontdekt, die zich ook op hun gronden bevinden”.
„Nee . . .”, zei Cody, „de groep Arapaho’s zit achter ons, niet aan de rivier. Er moet daarginds iets anders aan de hand zijn. We gaan kijken”.
Het schieten herhaalde zich nog twee maal. Naarmate Cody en zijn mannen vorderden, werd het geluid duidelijker. De rivier moest nu vlakbij zijn. Ze hoorden het ruisen van het kolkende water. Het terrein was hier tamelijk bebost, hoewel er voldoende ruimte overbleef om te galopperen.
Dan lag de rivier plots voor hen, breed en geweldig. De stroom was zo snel, dat de golven hier en daar kleine schuimkoppen vertoonden.
„Laten we niet te dicht bij de oever komen”, waarschuwde Cody. „En blijf uitkijken naar Commanches”.
Weer hielden ze hun paarden in. In de omgeving van de rivier was het rustig. Geen teken van leven was er te bekennen.
„Toch kwam het schieten van . . .”, mompelde de Kid, toen er plots weer enkele schoten knalden.
„Aan de andere kant!” riep Scot Oliver verrast. „Aan de overzijde van de rivier wordt geschoten!”
„Van je paarden!” sprak Buffalo Bill. „We sluipen tot vlak bij het water. Ik wil weten, wat daarginds gebeurt!”
Snel kropen ze in de richting van het water, na de paarden te hebben vastgebonden. Ze bleven dicht bij elkaar, om contact te kunnen houden. De bosschages groeiden tot bijna in het water. Vlak bij de rivier bleef het drietal ineengedoken zitten, scherp naar de andere kant turend. Ze zagen slechts bosjes, struiken en bomen.
„Blijf stil zitten”, siste Cody. „En hou’ elke meter grond in de gaten. Die schutter zit niet ver weg . . .”
„Misschien een jager”, fluisterde de Kid. „Misschien zijn de Buffelstieren op jacht gegaan . . .”
„Kijk . . . daar!” zei Scot Oliver plotseling. „Ik heb een beweging gezien, bij die kleine eik, daarzo, recht voor ons! Daar is iemand!”
De Kid keek in de aangegeven richting en richtte zijn geweer. Maar hij zag niets.
„Was het een mens?” vroeg Buffalo Bill, die ook niets had opgemerkt, doch geen moment aan de woorden van Oliver twijfelde. „Dat weet ik niet. Hou die eik in het oog!”
Nauwelijks een minuut nadien bemerkten ook Cody en de Kid een beweging, pal onder de eik, in het hoge gras.
„Daar sluipt iemand!” siste de Kid. Even had hij een gestalte op de korrel van zijn geweer, onmiskenbaar een menselijke gestalte. Zij verdween weer, maar dook meteen daarna weer op.
„Daar komt nog iemand!” klonk de stem van Buffalo Bill. „Het zijn Indianen . . . twee Indianen!”
De Kid kon de roodhuiden nu duidelijk zien, hoewel de rivier zeer breed was. Zij droegen een lange broek. Verder waren ze naakt. Een van hen bezat een boog. De ander scheen ongewapend.
„Deksels . . . dat zijn geen Buffelstieren maar Arapaho’s”, zei Buffalo Bill, ongewoon opgewonden. „Het moeten Arapaho’s zijn, die geen kans meer hebben gezien de andere oever te halen! Denkelijk worden ze achtervolgd door de Buffelstieren! Er moet daarnet op hen geschoten zijn!”
„Hoe . . . hoe kunnen we ze helpen ?” vroeg de Kid. Hij zag, dat de twee Indianen langzaam naar de rivier kropen. „Cody . . . misschien willen ze naar de overzijde zwemmen! Dat halen ze niet!”
„We kunnen ze een lasso toewerpen”, mompelde Scot Oliver.
„Onzin . . .”, zei Buffalo Bill.
„Cody!” riep de Kid eensklaps, „daar komen de Buffelstieren . . . Kijk!”
Terwijl de Kid de woorden uitbracht, bracht hij zijn geweer opnieuw in de aanslag. Drie Buffelstieren, gezeten op mustangs, kwamen in draf aanrijden, dicht langs de rivier! Kennelijk zochten ze naar de twee roodhuiden, die wanhopig aan de Buffelstieren trachtten te ontkomen . . .
„We moeten die arme drommels helpen!” snauwde Scot Oliver.
„Okay”, zei Cody. „Laat die Buffelstieren maar komen . . . We kunnen ze onverhoeds van hun paarden schieten”.
„Wacht even . . .”, mompelde Scot Oliver, die de eerste Buffelstier reeds op de korrel had genomen. „Ze stappen af . .
De Buffelstieren waren inderdaad van hun paarden gekomen. Systematisch, zonder al te veel haast, begonnen ze het struikgewas te onderzoeken. Met hun speren sloegen ze de takken uiteen. Waarschijnlijk hadden de twee Indianen, die werden achtervolgd, valse sporen uitgezet om daardoor tijd te winnen.
„Wat moeten we doen?” vroeg de Kid.
Hij zag, dat de twee Arapaho’s van de gelegenheid gebruik maakten om verder te vluchten. De Buffelstieren, die meer dan een halve mijl van hen verwijderd waren, zagen niets. Vlak langs de rivier holden de twee Indianen voort. Soms liepen zij door het water. Blijkbaar waagden zij het niet de rivier in te duiken, wat dan ook gelijk zou hebben gestaan met een zekere dood. Het verval van het water was groot. Het kolkte en bruiste, ondanks de breedte van de rivier. Elke mens, die het zou wagen hier de rivier over te zwemmen, zou meedogenloos naar de diepte worden getrokken.
„We laten ons nog niet zien”, zei Cody. „Pas als het nodig is, zullen we ze de nodige steun geven. Momenteel kunnen we niets doen. De Buffelstieren bieden geen trefkans. Naar de paarden . . . Zorg voor de dieren! Wij blijven vlak langs de rivier”.
De Kid holde naar de paarden, maakte ze los en rende ermee in westelijke richting. Na op deze manier achthonderd yards afgelegd te hebben, bond hij de beesten vast en holde weer naar de rivier. Zodra hij het water zag, bemerkte hij, dat Cody en Oliver nog niet ver gevorderd waren. Geen van beiden was te zien. Wel zag de Kid de twee Arapaho’s. Hij besloot te wachten.
Hij ging op zijn rechterknie zitten en legde zijn geweer in zijn hand. Hij hijgde en zweette. Hij greep zijn halsdoek om het zweet uit zijn ogen te wrijven. Daarbij keek hij naar rechts, naar de grond . . .
En daar zag hij een vers spoor van minstens drie paarden, drie mustangs! Enkele seconden lang bleef hij naar het spoor zitten staren. Dan draaide hij zich met een ruk om, bang als hij was, dat de berijders van de mustangs zich in zijn onmiddellijke nabijheid moesten bevinden . . . Snel vermande hij zich echter. Weliswaar bleek het spoor vers, maar toch was het ouder dan vierentwintig uur. Hij vergat de twee opgejaagde roodhuiden, toen hij naar het spoor kroop en het snel onderzocht. Zijn geoefende blik vertelde hem, dat er inderdaad drie mustangs langs deze plaats waren gelopen, drie Commanches waarschijnlijk. Het spoor liep regelrecht naar het noorden, naar het kampement waarschijnlijk.
Het kwam vanaf de rivier.
Vanaf de rivier . . . ?
Snel draaide de Kid zich weer in de richting van de stroom.
Het spoor kwam UIT de rivier! De drie Commanches waren uit de rivier gekomen! Het moesten de drie Commanches geweest zijn, die enkele nachten geleden een bezoek aan de Buffelstieren hadden gebracht!
De doorwaadbare plaats . . .
De Kid voelde de neiging te gaan schreeuwen. Hij keek naar de rivier, naar de plaats, waar deze doorwaadbaar moest zijn. De schuimkoppen bleken echter groter dan stroomopwaarts! En de stroming leek ook sneller.
Natuurlijk . . .
Er moest een rij rotsblokken liggen, vlak onder het wateroppervlak ! Het water spoelde om de koppen van de rotsblokken heen! Daardoor ontstond het gevaarlijk lijkende schuim!
De ogen van de Kid gleden over het water naar de andere zijde van de rivier, waar hij plots weer de twee roodhuiden zag!
Ze waren vlak bij de doorwaadbare plaats, zonder dat ze het wisten! Er MOEST nu een mogelijkheid zijn de twee Arapaho’s te redden!
Buffalo Bill en Scot Oliver lieten zich nog steeds niet zien! Waar bleven zij! ? En waar bevonden zich de Buffelstieren . . . ?
Plotseling kreeg de Kid de Cheyennes weer in het oog! Hij zag hun hoofden, juist boven de bosjes, die de rivier omzoomden. Ze reden in draf. Weldra zouden ze de uitgeputte Arapaho’s in het oog krijgen ... Ze maakten geen haast. Ze wisten, dat het vangen van de twee opgejaagden slechts een kwestie van tijd was . . .
En de Kid wist, dat hij moest handelen, ook zonder Buffalo Bill!
Nogmaals keek hij naar de twee Indianen, die meer dood dan levend langs de rivier liepen, af en toe omkijkend, soms struikelend.
De Kid ging liggen, plat op zijn buik. Hij zocht een goede positie voor zijn geweer. Hij wilde opgelegd schieten om er zeker van te zijn, dat hij niet zou missen. Zorgvuldig legde hij aan. Over zijn vizierkorrel, zag hij het hoofd van de eerste Buffelstier. Hij liet de loop iets zakken. De romp van de krijger kon hij niet zien, maar het geweer moest nu op het onderlichaam van de Buffelstier gericht zijn. De Kid dorst niet te schieten om te doden. Hij wilde de Cheyennes slechts buiten gevecht stellen, onschadelijk maken.
Hij hield de adem in, toen hij afdrukte.
Zonder op het resultaat te letten richtte hij zijn wapen meteen op de tweede krijger, ving deze in zijn vizier en schoot, voordat de man zich van zijn paard had kunnen werpen. De Kid was niet vlug genoeg om ook de derde Cheyenne van diens mustang te schieten. Hij zag nog, dat de krijger van zijn paard dook en tussen de bosjes verdween. Maar de Kid was er vrij zeker van, dat hij de eerste twee Buffelstieren getroffen had.
De Arapaho’s keken in zijn richting . . . Een van hen stond tot aan de knieën in het water ... Ze begrepen niet, wat er gebeurde.
„Kid! Ben je gek geworden! ?” brulde Buffalo Bill vanuit de verte.
De Kid antwoordde niet. Hij rende naar de rivier. Zorgvuldig volgde hij het goed zichtbare spoor, dat de mustangs van de Commanches hadden achtergelaten.
„Kid!” klonk het opnieuw.
De Kid keek even achter zich, naar Buffalo Bill, die hij zag komen aanrennen. Maar direct daarna concentreerde hij zich weer op de twee vertwijfelde roodhuiden, die nu vlak bij de oever stonden, doch zich enigszins angstig gedroegen . . .
„Kom!” schreeuwde de Kid, zo hard hij kon, „niet bang zijn! Hier kun je aan de overkant komen! Kijk naar me ... ik doe het ook, ik waad door de rivier!”
Stap voor stap ging de Kid verder. Zijn voeten gingen tastend over de rotsen, amper een yard onder het bruisende wateroppervlak. Soms dreigde de geweldige stroom hem omver te werpen, maar hij slaagde erin op de been te blijven.
„Kid! Kom terug, Kid, jij uilskuiken! Kom terug!”
Dit keer was het Scot Oliver, die de Kid toebrulde.
Maar de Kid zette door. Hij was er zeker van, dat hij op deze manier over de rivier kon komen. Het ging steeds vlugger! Met zijn linkervoet voelde hij zijwaarts. Hij bemerkte, dat de stenen een breedte vormden van bijna twee yards, genoeg om ook aan een mustang de gelegenheid te bieden de rivier over te steken.
„Dit is het!” riep de Kid. „De plek, die we zochten!”
Terwijl hij riep, bleef hij even stil staan. En dan realiseerde hij zich plots, dat aan de overzijde, tussen het struikgewas, nog een Buffelstier zat, waarschijnlijk gewapend met een geweer! Hij had de gedachte nog niet verwerkt, toen er een schot klonk! De kogel suisde vlak over zijn hoofd, sloeg in het water en spatte hem nat.
„Duiken!” brulde Buffalo Bill. Cody was naderbij gerend. Terwijl hij aanlegde, gaf Scot Oliver reeds een schot af.
De Kid was op zijn knieën gevallen. Meteen sleurde het water hem bijna van de ondiepe overgang weg. Hij wist zich echter vast te klampen aan enkele brokken steen. Cody en Oliver gaven een trommelvuur af, om de Buffelstier te verhinderen gerichte schoten af te geven. Dat lukte slechts gedeeltelijk. Telkens opnieuw suisde een kogel jankend en snerpend in het water, vlak bij de Kid, zilveren luchtbellen trekkend door het water.
„Kom!” riep de Kid de twee Arapaho’s toe, die nog steeds op de andere oever stonden, niet wetend wat ze moesten doen. „Ik kan je niet komen halen! Kom dan! Je loopt gevaar! Dadelijk word je in je rug geschoten!”
Het schieten hield aan. Oliver en Cody joegen al hun munitie erdoor heen! Dat kon niet blijven duren!
Eindelijk ging de eerste Arapaho te water. Voetje voor voetje veel te langzaam naar de zin van de Kid, begon de krijger zich naar de andere kant van de rivier te bewegen.
„Vlugger!” krijste de Kid. „De overgang is breed genoeg! Vlugger!”
De Indiaan begon inderdaad sneller te lopen. Zijn metgezel volgde hem.
De Kid ging weer staan. Een kogel ketste op het water terug en scheerde rakelings langs zijn laars. Buffalo Bill gaf nog sneller vuur af. Dat hielp. De Buffelstier in het struikgewas durfde niet meer omhoog te komen, om een schot af te geven. Hij zou zo goed als zeker getroffen worden door de overal rondvliegende kogels.
De Kid ging de twee Arapaho’s een eindweegs tegemoet. Hij merkte op, dat ze geen lendengordel droegen, zoals de Arapaho’s doorgaans plachten te doen. Uitnodigend strekte hij zijn hand uit, die echter werd geweigerd.
„Maak voort!” riep de Kid ongeduldiger dan ooit! „We moeten hier weg!”
Gedrieën zetten ze even later voet op de veilige oever.
„Kom hier!” schreeuwde Scot Oliver. „Achter het geboomte! Heb je de paarden, Kid ?”
„Ja!”
„Ga met die twee naar de paarden! Wij zullen proberen die Cheyenne te grijpen!”
„Nee!” riep Cody. „Ik heb nog maar zes patronen! Het is niet verantwoord zon er voldoende munitie die Cheyennes aan te grijpen!”
Scot Oliver was reeds, zonder zich om zijn dekking te bekommeren, naar de oever gerend, maar stond halverwege stil.
„Zes patronen?” vroeg hij. „Ik heb er nog twee. Dat is te weinig, Cody, maar zouden we niet kunnen proberen . . .”
PAW . . . ZZJIEUWT . . .
Een kogel trof Scot Oliver aan de hals, juist boven de groezelige boord van zijn shirt. De Kid zag het en uitte een kreet. Een brede bloedbaan vertoonde zich onder het hoofdhaar van Oliver. Deze liet zich op de knieën vallen en kroop zo snel hij kon naar de bosjes.
„Een schampschot!” riep hij. „Het is niet erg maar het doet verwenst veel pijn! Geef me een doek!”
„Ik heb geen doek!” klonk de stem van Cody. „Naar de paarden ! Breng de beesten hier. Als de Cheyenne probeert hierheen te komen, zal ik hem tegen houden!”
De Kid wachtte, tot Scot Oliver zich bij hen gevoegd had. Het shirt van Oliver was gedeeltelijk rood gekleurd. Met afgrijzen keek de Kid naar de wond. Oliver bloedde als een varken.
„Sta daar niet zo dom te kijken”, grauwde Scot Oliver. „Doe iets aan die wond. Je ziet toch, dat ik het zelf niet kan!”
„Wat moet ik doen ?” riep de Kid radeloos. „Ik kan de wond niet afbinden en ik heb geen schoon verband. Je zult een infectie oplopen, als ik mijn halsdoek gebruik. Een infectie aan je nek . . . dat zou je je leven kosten!”
Plots deed een van de Arapaho’s een stap naar voren. Hij knielde bij Oliver neer, bekeek de wonde vluchtig, knikte en haalde zijn medicijnzak te voorschijn.
„Magische medicijn”, mompelde de Kid. „Dat zal de zaak nog erger maken”.
„Laat hem”, zei Oliver.
„Maar hij zal je . . .”
„Laat hem! Hij weet, wat hij doet!”
Daarvan was de Kid niet zo zeker. De krijger haalde een leren zakje uit zijn medicijnbuidel, dat gevuld bleek te zijn met een gifgroene vloeistof, waarvan hij enkele druppels op de pols liet vallen. Vervolgens stak de man de pols in de lucht en prevelde een paar gebeden tot de goden, die hij aanbad.
„Misschien kan ik toch beter mijn halsdoek gebruiken”, probeerde de Kid opnieuw, zijn aandacht verdelend tussen Oliver, de Indiaan en Buffalo Bill, die in dekking bij de doorwaadbare plaats zat, wachtend op de mogelijke komst van de Cheyenne aan de overzijde.
„Blijf met je vieze bezwete halsdoek van mijn lijf af’, gromde Scot Oliver. Het bloed stroomde uit de lange diepe wonde. De kogel had een voor getrokken door het vlees en het mocht een wonder heten, dat hij geen ader getroffen had.
De Indiaan haalde een tweede medicijn te voorschijn, de poot van een haas, die hij in de mond nam en vervolgens enkele schorre kreten uitstootte. Cynisch keek de Kid toe. Ook het hazepootje, dat was uitgehold, bleek een vloeistof te bevatten, waarvan eveneens enkele druppels aan de goden werden geofferd.
Luid riep de Indiaan de goden aan.
De Kid merkte, dat Scot Oliver met een ruk het hoofd omhoog bracht en de Indiaan strak aankeek. Toen de krijger zich opnieuw naar Oliver boog meende de Kid tot zijn verbazing te zien, dat Scot Oliver zich wilde terugtrekken.
Onder het uiten van een wilde kreet goot de Indiaan een dun straaltje van de groene vloeistof in de wond.
De kreet, die Scot Oliver uitstootte, was niet minder hard. Oliver uitte luidkeels een aantal verwensingen, maar wist spoedig daarna zijn kaken weer op elkaar te klemmen.
„Pure alcohol”, siste hij, „met groene kleurstof gemengd . . . om het ’n magisch tintje te geven . . . deksels veel pijn . . . maar beter spul om een wond te ontsmetten bestaat er niet . . . ai . . .”
Het bloed, dat nog steeds uit de wonde gutste, vermengde zich met het groene spul tot een drabbige, bruine stroom.
De Indiaan ging voort met zijn behandeling. Weer stootte hij een gil uit, riep een paar magische formules en liet de rode vloeistof in de wonde druppelen. Het wonder geschiedde . . . Het bloed stolde meteen tot een dikke korst. De wonde trok binnen een tijdsbestek van twee minuten volkomen dicht!
„Allemachtig . . .”, was alles, dat de Kid wist te zeggen.
„Dank”, sprak Scot Oliver.
De twee Indianen keken hem aan, zonder iets te zeggen. Degene, die Oliver behandeld had, stopte zijn medicijn weer weg en wachtte af. De Kid wendde zich tot Oliver en wilde vragen, hoe hij zich voelde, toen Oliver hem toe fluisterde:
„Hou die twee in de gaten, terwijl ik naar Cody ga. Het zijn geen Arapaho’s”.
„Wat . . .!? W . . . wat dan?”
„Cheyennes. Ik ben dadelijk terug”.
De Kid stond op zijn benen te trillen. Hij stond tegenover twee Cheyennes, twee vijanden! Ze zouden hem zonder meer kunnen scalperen! Denkelijk waren het twee spionnen, die erop uit waren gestuurd gegevens over de blanken en Arapaho’s te verzamelen . . .
Geen van de krijgers zei iets. De Kid zocht naar woorden, doch wist evenmin iets te berde te brengen. Hij legde zijn hand op zijn revolver, die nog geladen was met vier patronen. Zodra een van hen een onverwachte beweging maakte, zou hij meedogenloos schieten, meteen raak!
Hij haalde weer opgelucht adem, toen Cody en Oliver naderbij kwamen.
Buffalo Bill sprak:
„Het heeft geen zin hier nog langer te blijven. Ik heb het idee, dat die resterende Buffelstier geen pogingen zal doen deze kant op te komen. Natuurlijk zal hij Snelle Havik wel gaan vertellen, wat hij heeft ontdekt. Dat kunnen we niet verhinderen. Laat hem zijn gang maar gaan. Hij zal niet vlug kunnen opschieten, omdat hij denkelijk zijn gewonde makkers mee zal nemen”.
Plots wees de loop van Cody’s geweer naar de twee Indianen. Ook Scot Oliver richtte zijn wapen.
„Steek je handen de lucht in!” gromde Buffalo Bill. „Snel! Handen op! Doe wat ik je zeg!”
De twee krijgers waren net zo verbaasd als de Kid! Toen ze niet vlug genoeg aan Cody’s bevel gevolg gaven, duwde Oliver zijn geweer in de buik van degene, die zijn wonde behandeld had.
Langzaam gingen de armen de hoogte in.
„Jullie zijn Cheyennes!” sprak Cody. Zijn stem had een dreigende klank. Hij handelde, alsof hij van plan was het tweetal zonder meer te doden.
„Ontken het niet! Je hebt jezelf verraden door het dialect der Cheyennes te gebruiken, toen je de goden aanriep. Bovendien is ons bekend, dat alleen de Cheyennes het geheim kennen van de bloedstollende medicijn. Wat is jullie opdracht! Spreek!”
Cody trachtte de twee Cheyennes te overbluffen. Misschien kon hij hen zo ver krijgen, dat zij iets loslieten.
Tot ieders verwondering sprak een van de krijgers verbaasd:
„Natuurlijk maken wij deel uit van de stam der Cheyennes! Wat bezielt de blanken! ? Waarom maken zij ons eerst deelachtig van het geheim der Commanches om ons vervolgens te doden ? De wegen, die de blanken bewandelen, zijn duister. De Witte Vos heeft ons uitgezonden om de bewegingen der Buffelstieren na te gaan”.
„De Witte Vos ?” vroeg Cody, die op zijn beurt stomverbaasd naar de twee krijgers keek.
„Ja, de Witte Vos, dezelfde, die zich het opperhoofd der Cheyennes mag noemen, heeft ons opgedragen te spreken met Chamboha, de Vreedzame, het stamhoofd der Roodvoeten, welke de machtigste stam vormen van de Arapaho’s. De Witte Vos, vreest, dat door toedoen van degene, die zich Snelle Havik noemt, een oorlog zal ontstaan tussen de Arapaho’s en Cheyennes, twee broedervolken. Chamboha en de Witte Vos hebben elkanders bloed vermengd en de vredespijp gerookt. Een oorlog moet vermeden worden! Dat is de opdracht, die de Witte Vos ons gegeven heeft”.
„Die oorlog is al een feit”, antwoordde Cody. „De Arapaho’s vechten samen met de blanken tegen de Buffelstieren, die iedereen aan zich wensen te onderwerpen”.
Er vertoonde zich geen enkele emotie op de gezichten van de twee Cheyennes.
„Ge spreekt met William Cody, beter bekend als de Grote Jager”, sprak Buffalo Bill verder. Die woorden hadden bepaald wèl uitwerking. Er verscheen een trek van verrassing op de gezichten van de krijgers. Een van hen sprak snel:
„De Grote Jager? Dan zijn de Buffelstieren gedoemd ten onder te gaan. De Grote Jager heeft de goden aan zijn zijde!”
„Wij hebben de eerste aanval van de Cheyennes weten af te slaan”, zei Cody. „Maar ze zijn sterk. Er dreigt een verbond tussen Buffelstieren en Commanches. Wanneer zij samenspannen, is er een kans dat wij het onderspit zullen delven. Waarom richt de Witte Vos zich niet tegen de afvallige honden? Ook de Witte Vos zal vroeg of laat de strijdbijl tegen de Buffelstieren moeten opgraven, wil hij zijn positie handhaven”.
„De Witte Vos heeft zich uitgesproken tegen oorlog”, luidde het antwoord. „Daarom wil hij contact zoeken met Chamboha, de Vreedzame, die eveneens tegen oorlog is”.
„Chamboha is vervangen door Chambo”, zei Cody. „De Arapaho’s wilden zich tegen de honden verdedigen. Daarom kozen zij Chambo tot hun leider”.
De twee Cheyennes hadden even tijd nodig, om die mededeling te verwerken. Na even nagedacht te hebben, sprak een van hen: „Toch wensen wij te spreken met Chamboha”.
„Dat kan. Heeft de Witte Vos nog meer krijgers uitgezonden ?”
„Ja, vele krijgers. Maar zij zijn gevangen door de Buffelstieren. Wij alleen wisten door hun linies heen te dringen, dank zij de medewerking van de Grote Jager, aan wie wij veel verschuldigd zijn. Met zijn hulp kunnen de Buffelstieren wellicht verdreven worden. Zij zijn vals, valser dan de slang en wreed, wreder dan de marter, die doodt uit moordzucht. Zij bezoedelen de eer der Cheyennes. Zij hebben de Witte Vos en allen, die hem volgen, bedreigd met de dood. Dat moet voorkomen worden”.
„Wat wil de Witte Vos tegenover hun geweld stellen?” vroeg Cody.
„List”, was het antwoord. „Tegen list is geen geweld opgewassen”.
„Welke list?”
„Dat is de Witte Vos nog niet bekend. Denkelijk kan Chamboha de Vreedzame ons een list aan de hand doen. En ook de Grote Jager staat bekend om de listen, die hij met behulp van de goden ten uitvoer weet te leggen. De goden zelf hebben ons naar de Grote Jager geleid”.
Buffalo Bill dacht er het zijne van. Scot Oliver grijnsde even, zonder dat de Chayennes het zagen.
„Laten we naar de Arapaho’s terugkeren”, sprak Cody. „Chamboha bevindt zich bij hen, in de omgeving van Long-Creek. Maar we moeten vlug zijn. De Buffelstieren weten thans, dat ze hier over de Arkansas-Rivier kunnen komen en ze zullen van die wetenschap gebruik maken! Wij moeten hen voor zijn”.
„Wil je hier een aantal mannen posteren ?” vroeg Scot Oliver. ,, Ja'' .
„je bent stapelgek. Je mag de bezetting bij de andere doorwaadbare plaats niet verzwakken. Bovendien is het krankzinnig midden in het gebied van de Commanches in dekking te gaan liggen. We zullen van vier zijden tegelijkertijd worden aangevallen”.
„Laat alles nou maar aan mij over”, antwoordde Cody kribbig. „Op je paard! Jullie beiden nemen een Chayenne bij je in het zadel. Kijk goed uit naar Commanches. De schoten kunnen hen hebben aangelokt”.