HOOFDSTUK VI
Onverwachte hulp
Buffalo Bill kreeg weldra gelijk, nog eer de schemering was ingevallen. In het spoor van de kudde buffels waren ze teruggereden. Toch voelde Cody zich niet gerust. Weliswaar vermengden de sporen van de paarden zich met de hoefindrukken van de bizons, maar de geoefende blik van een Commanche zou het paardespoor toch gemakkelijk herkennen, wanneer hij de grond goed onderzocht.
„Hadden we maar tijd om ons spoor uit te wissen, desnoods gedeeltelijk”, merkte Scot Oliver op. Ook hij maakte zich zorgen. „Een keer in het spoor van een bizonkudde rijden kan inderdaad ons spoor enigermate verbergen, maar wanneer we vervolgens in datzelfde spoor terugkeren, dan moet je al met hele stomme Indianen te doen hebben, wil je je aanwezigheid verborgen houden”.
„Klets niet zo veel, maar kijk uit”, gromde Cody. „Overigens heb je gelijk. Als ze naar ons zoeken, zullen ze ons spoor vinden”.
„En dan?” „Dan komen ze achter ons aan”.
„En dan? Vechten? Schieten?”
„Ja. Laten we dan maar van de gelegenheid gebruik maken”.
„Welke gelegenheid?”
„Om de Commanches duidelijk te maken, dat ze de Cheyennes als hun vijanden dienen te beschouwen. Dat is de beste waarborg om te voorkomen, dat ze zich met de Cheyennes verenigen”.
„Verdraaid . . . wat voor gedachten warrelen nu weer door dat hoofd van jou, Cody!? Wat ben je nu weer van plan? Ik begrijp niks van jou, niks”.
„Wacht maar af. Blijf minstens vierhonderd yards in de achterhoede en hou’ het achter ons gelegen terrein in het oog. Kom me waarschuwen, zodra je Commanches ziet”.
„Okay”. Scot Oliver wreef zich nadenkend door zijn stoppelbaard. „Okay”.
„Laat die Cheyenne op mijn zadel overstappen”, sprak Cody. „Jij moet snel kunnen rijden, als het nodig is”.
Heel langzaam werd het donkerder. De zon zonk weg en zette het landschap in een rood-gouden gloed. Nog steeds was het mogelijk de dingen in het terrein scherp te onderscheiden.
Onafgebroken keek Cody uit naar dekkingsmogelijkheden, waarvan ze bij een aanval van Commanches gebruik konden maken.
En dat bleek geen overbodige moeite.
Een half uur, nadat Scot Oliver was opgedragen de achterhoede te vormen, kwam hij in vliegende galop terug, half voorover gebogen, zijn paard met zachte tikken tot steeds groter spoed aandrijvend. De Kid zag hem komen. Hij riep:
„Cody . . . Commanches! Oliver heeft ze gezien!”
„Naar die heuvel!” riep Cody, terwijl hij omkeek naar Scot Oliver. De Commanches zelf waren nog niet te zien. „Rij naar de heuvel!”
Oliver had hen snel ingehaald. Hij hijgde:
„Commanches . . . Een patrouille . . . Vier krijgers ... Ze volgen ons, ze moeten gezien hebben, dat er afdrukken van paardehoeven in het buffelspoor staan!”
„We zullen ze opvangen”, sprak Cody. „Naar die heuvel, daarzo, volg me!”
„Een hinderlaag leggen?” vroeg Oliver.
„Zo iets, ja”.
„We zullen de hele stam hierheen lokken, als we die patrouille niet laten gaan”, sprak de Kid.
„Begin je weer te weeklagen?” vroeg Scot Oliver. „Schiet nou maar op!”
Cody leidde de groep. Toen ze de heuvel bestegen, was de patrouille Commanches nog niet te zien.
„We gaan als volgt te werk”, sprak Buffalo Bill, vanaf de helling het terrein overziend. „De twee Cheyennes blijven hier. Scot, de Kid en ik rijden verder, over de heuvel heen, tot aan de voet van de westelijke helling. Van daaraf keren we met een omweg terug, zodat we weer op ons eigen spoor stoten”.
„En dan ?” vroeg Oliver, die dit keer - merkwaardig genoeg -geen tegenwerpingen maakte.
„Daarna gebeurt het volgende. De Commanches volgen ons spoor, komen hier, op deze heuvel en worden dan aangevallen in de rug, door ons, de drie blanken. Zodra zij zich tegen ons willen keren, komen de twee Cheyennes te voorschijn. Zij laten zich zien en . . .”
„Grote Pijl en Zilvervis zijn niet hierheen gekomen om te strijden, doch om te praten!” sprak een van de Cheyennes met stemverheffing. „Zij wensen Chamboha de Vreedzame te spreken!”
„Gij behoeft niet te vechten, ge hoeft u slechts te laten zien. Kom uit uw schuilhoek te voorschijn, zodra de Commanches ons aanvallen. Wij zullen ervoor zorgen, dat u niets overkomt”.
„Waarom dit alles ?” vroeg degene, die Grote Pijl genaamd was.
„Dat kan ik u in kort bestek niet meer duidelijk maken. De tijd dringt. De patrouille kan elk ogenblik te voorschijn komen. Wat is uw antwoord?”
„De wegen, die de Grote jager bewandelt, zijn dikwijls duister, maar zij leiden naar de juiste plaats”, sprak Grote Pijl. „Wij zullen doen, wat de goden ons, middels de Grote Jager, zeggen.”
„Goed! Vlug dan! Kid, jaag je paard op en jij, Oliver, doe hetzelfde, maar blijf ’n beetje in de achterhoede om te zien, waar en wanneer de Commanches komen opdagen!”
Terwijl de drie paarden de andere helling afstoven, kropen de Cheyennes in dekking.
Met praten van zo even had veel tijd gekost, bijna te veel. Cody en zijn kameraden hadden de kring, waarin ze reden, nog niet voltooid, toen Scot Oliver reeds met zijn geweer zwaaide.
„Doorgaan!” riep Cody, zijn paard de sporen gevend.
„Ze komen!” dacht de Kid. Hij keek in de door Oliver aangewezen richting, maar zag nog niets. Buffalo Bill, die het groepje leidde, wist precies wat hij deed. Gebruik makend van een lange, ondiepe terreinplooi, stormde hij voort met de Kid achter hem aan. Scot Oliver raakte verder van het tweetal verwijderd.
„Die twee bosjes!” riep Cody, wijzend naar enkele groepjes jonge eiken.
Ongezien konden ze de bosjes bereiken.
De Kid vloog van zijn paard. Hij greep zijn geweer vast bij de draagriem en kroop door een wirwar van dicht hakhout naar het hoogste punt, vanwaar hij zowel de heuvel als de naderende Commanches kon waarnemen.
„Vijf Indianen!” siste hij geschrokken. Inderdaad ... de patrouille bestond uit vijf krijgers!
„Het zal wel lukken”, sprak Cody geruststellend. „Wij hebben de verrassing aan onze zijde”.
De Commanches reden minder hard dan de Kid verwacht had. Hij keek even naar de noordelijke zijde van het terrein. Scot Oliver was nergens meer te zien.
„Waar is Oliver?” hijgde de Kid.
„Maak je over hem maar geen zorgen. Hij ligt natuurlijk ergens in dekking. Let op . . . Doe precies wat ik je zeg. Hou het paard van de patrouilleleider op de korrel. Schiet het dier neer, zodra ik het je zeg”.
De Kid kon de Commanches nu duidelijk opnemen. Elk van de Indianen droeg een brede, felgele hoofdband. Ook hun gezichten vertoonden een hardgele kleur als gevolg van de dikke klodders verf, waarmee ze hun wangen en voorhoofd beschilderd hadden. De verf maakte hen reeds op verre afstand kenbaar als Commanches.
„Ze zijn op het oorlogspad”, mompelde de Kid tot Cody. „Die beschildering is duidelijk ... Ze hebben de strijdbijl al opgegraven”.
„Ja, maar de vraag is tegen wie”, antwoordde Buffalo Bill. „In elk geval reken ik erop, dat ze straks onze bondgenoten zullen zijn „Bondgenoten? Wat bondgenoten? Als die kerels de kans krijgen, scalperen ze ons! Noem je dat bondgenoten?”
„Wacht maar af.”
„Cody . . . verdraaid, hoe haal je het in ’s hemelsnaam in je hoofd de Commanches onze bondgenoten te noemen? Ze hebben de strijdbijl tegen ons opgegraven!”
„Tegen ons? Wie zegt dat?”
„Wie zou het anders moeten zijn ?”
„Degenen, die hen belagen, natuurlijk. Vergeet niet, dat de Commanches en Cheyennes gezworen vijanden zijn”.
„Dat kan wel zijn, maar . . . deksels, Cody, Oliver heeft gelijk. Je bent moeilijker te begrijpen dan een professor uit het Oosten”.
„Let nou maar op, Kid.”
Wat er te gebeuren stond en welk plan Cody nou eigenlijk had, was de Kid niet duidelijk, maar van één ding was hij zeker: opnieuw zou het tot een gevecht komen, welk gevecht zeer hevig zou kunnen worden, ook al stonden er niet veel tegenstanders tegenover elkaar.
De Commanches waren op hun hoede. Zij schenen te verwachten, dat ze in een hinderlaag zouden lopen. Aan de voet van de heuvel hielden zij hun paarden in, hoewel ze niet in dekking gingen. Even stonden ze met elkaar te praten. Met hun blinkende geweren, hun lange kapmessen achter de gordels en hun fel beschilderde gezichten zagen ze er gevaarlijker uit dan de Kid lief was.
Er verstreken enkele minuten, zonder dat de Commanches verder trokken. Er werd kennelijk beraadslaagd.
Plots had het er alle schijn van, dat ze niet de heuvel zouden opgaan en het spoor zouden laten voor wat het was . . .
„Ze zijn gehaaid”, mompelde Buffalo Bill. „Ze schijnen te voelen, dat er met hen gespeeld wordt! Hou je gereed . . . wacht op mijn vuurbevel”.
Eindelijk namen ze een besluit. Ze gingen toch de heuvel op. Een van de krijgers werd als lokeend naar boven gestuurd.
De anderen bleven staan,, waar ze stonden.
„Schieten?” vroeg de Kid sissend.
„Nee . . . nog niet. . . even wachten nog . .
De Commanches bevonden zich op een zodanig punt, dat ze niet voldoende trefkans boden.
Halverwege de helling bleef de Commanche, die vooruit was gezonden, staan, wenkend naar zijn metgezellen. Deze zetten hun mustangs in beweging. Nu het vijftal zich op de helling bevond, boden ze een betere trefkans.
„Vuur”, zei Cody heel kalm.
Nagenoeg tegelijkertijd drukte hij af. Zijn schot viel samen met dat van de Kid. Slechts één paard zakte op de grond. De Kid had gemist! Hij schoot een tweede maal. Dit keer trof hij het paard van de leider in het hoofd.
De Commanches stootten een wild gehuil uit. Drie van de krijgers wendden onmiddellijk hun paarden en stormden op de schutters af. Degenen, die geen paarden meer tot hun beschikking hadden, volgden te voet, zwaaiend met hun wapens.
Op dat moment kwamen de twee Cheyennes te voorschijn. Ze schreeuwden iets, dat niet te verstaan was, maar zijn uitwerking niet miste! De Commanches meenden, dat ze waren ingesloten! De drie ruiters waaierden meteen uit elkaar. De Commanches, die hun paarden waren kwijt geraakt, draaiden zich echter om en vielen, zonder te letten op het gevaar, de twee Cheyennes aan!
„Let uitsluitend op de drie ruiters!” riep Cody de Kid toe.
Weliswaar vormden de drie bereden Commanches geen aaneengesloten geheel meer, maar ieder afzonderlijk was gevaarlijk genoeg. Zonder precies te weten, waar hun belagers zich bevonden, gingen ze stuk voor stuk in de aanval, een roekeloze stormaanval. De Kid mikte zorgvuldig en schoot opnieuw. Hij raakte niet het paard, waarop hij gericht had, maar de Commanche zelf. Deze bleef evenwel te paard zitten, hoewel hij het dier niet meer in bedwang had.
Even werd de Kid afgeleid door de twee Commanches, die naar de Cheyennes renden. De Kid meende, dat de Cheyennes geen weerstand zouden bieden. Dan klonken er, snel na elkaar, een paar schoten. De Kid herkende de knal van het geweer van Scot Oliver, die zich kennelijk zodanig in dekking had gelegd, dat hij de heuvelhelling vanaf de westzijde onder vuur kon houden. De twee Commanches waren gedwongen snel weg te duiken en de Cheyennes voorlopig even met rust te laten.
Met een paar welgemikte schoten had Buffalo Bill de resterende Commanches op een afstand weten te houden.
„Wat nu ?” riep de Kid.
„We gaan erop af’, antwoordde Cody. „Maar zorg ervoor, dat je niet getroffen wordt door hun kogels!”
„Makkelijker gezegd dan gedaan”, dacht de Kid. Hij hield zich gereed om op te staan. Hij zag, dat de twee Commanches waren afgestegen en zich ontfermd hadden over hun gewonde makker. Plots kreeg hij een van de mustangs in het vizier. De Indianen hadden geen gelegenheid gehad de dieren vast te binden. De Kid aarzelde geen moment en schoot het beest met twee kogels dood.
„Mooi zo”, klonk de goedkeurende stem van Buffalo Bill.
Ook Scot Oliver liet zich weer horen. Hij schoot op de Commanches, die nog steeds op de heuvelhelling zaten. De Cheyennes hadden zich weer in dekking gelegd.
„Hoe gaan we erop af?” vroeg de Kid.
„Te paard! Spring in het zadel!”
In gebukte houding rende de Kid naar zijn paard en sprong er op. Cody zat reeds in het zadel.
„De helling op!” commandeerde Buffalo Bill.
De Kid gaf een ruk aan de teugel. Hij keek niet op of om, toen hij naar de heuvel reed, in vliegende galop. Achter zich hoorde hij het stampen van Cody’s paard. Dan zag hij in een flits de eerste Commanche, die voor hem uit rende. De krijger was kennelijk verrast door de plotselinge komst van de blanken. Hij was althans verbouwereerd om zich te verweren. Bovendien had hij zijn geweer niet bij zich. De Kid zette zijn paard tot nog iets meer spoed aan. Pardoes reed hij de krijger omver. Even vingen zijn ogen die van de Commanche. De Indiaan keek hem woest aan en rolde dan om onder het geweld van het paard.
„De helling!” brulde Buffalo Bill, zonder zich verder om de Commanche te bekommeren.
De Kid hield zijn geweer gereed, vlak boven de kolf. Zo dadelijk zou hij tegenover twee nieuwe tegenstanders komen te staan. Er klonk een schot. Een kogel joeg ver boven het hoofd van de Kid de ruimte in. Weer knalde een schot. Deze keer was het ’t geweer van Oliver, dat zich liet horen. Dan kreeg de Kid de twee Commanches in het oog, die zich op de helling achter een paar struiken schuil hielden. Een van hen kwam half overeind om een schot te lossen.
„Duiken!” schreeuwde Cody uit alle macht. De Kid vloog uit het zadel en sloeg enkele malen over de kop, gelukkig zonder enig letsel op te lopen. Hij raakte echter in paniek toen hij merkte, dat hij zijn geweer had laten vallen. Toen hij het wapen, dat twintig yards van hem vandaan in het gras lag, wilde grijpen stond een van de Commanches op en sprong onder het uiten van een strijdkreet op hem toe.
„Cody!” gilde de Kid. Ook hij kwam overeind. Buffalo Bill zag zich gedwongen zich op de andere Commanche te oriënteren. Maar toen kreeg de Kid onverwachts hulp van een der Cheyennes. Terwijl de Commanche, gewapend met een lang mes, op de Kid toe rende, werd de krijger plotseling besprongen door een Cheyenne. Vechtend rolden beide Indianen om en om. Voordat de Kid tussenbeide kon komen, had de Commanche zijn tegenstander echter van zich afgeschud. De man koos eieren voor zijn geld toen hij zag, dat de Kid op het punt stond zijn geweer te pakken te krijgen. Hij holde weg, de helling af, in de richting van het bosje, waar Cody en de Kid zich even te voren in hinderlaag hadden gelegd.
„Laat ze gaan!” schreeuwde Buffalo Bill. „Laat ze vluchten!”
Scot Oliver lag nog steeds te schieten, maar klaarblijkelijk richtte hij expres te hoog. De tweede Commanche, die zich nog op de heuvelhelling bevond, rende zijn stamgenoot achterna.
De Cheyennes bleven rustig zitten.
„Dank . . mompelde de Kid tot de Cheyenne, die zijn leven gered had.
De Cheyenne knikte en deed er verder het zwijgen toe.
„Alles okay?” vroeg Buffalo Bill.
„ja . . . Maar het had niet veel gescheeld, of ik was eraan gegaan”.
„Ik heb het gezien”, antwoordde Cody. „De Cheyennes hebben bewezen, dat zij zich aan onze zijde hebben geschaard”.
Even keek hij de Cheyenne aan, die opnieuw knikte.
Dan wendde hij zijn ogen weer naar het bosje, beneden hen. De Commanches hadden zich verzameld en bestegen de paarden, die niet onder de kogels van Cody’s mannen gevallen waren.
„Die gaan naar hun stam terug”, zei de Kid, die de overwinning al vergeten was en zich zorgen maakte over de toekomst. „Cody ... we kunnen hier niet lang meer blijven liggen! Die patrouille brengt de gehele stam tegen ons in het geweer!”
„jazeker. Je hebt gelijk. We moeten nog even blijven liggen, tot Scot Oliver de gelegenheid krijgt zich bij ons te voegen. Als hij nu overeind komt, schieten ze hem neer. Hij staat helemaal alleen”.
De Commanches maakten zich echter snel uit de voeten. Oliver schoot niet meer. Toen het groepje Indianen eindelijk verdwenen was, kwam Oliver uit zijn dekking te voorschijn, luid roepend:
„Blijven jullie daar liggen wachten op je dood? Schiet op, uilskuikens, maak dat je bij Palmer-Beach terug komt! Daar heb je kans minstens twee dagen langer in leven te blijven dan hier!”
„Pessimist”, bromde de Kid.
Snel werd de groep weer geformeerd. Oliver had erg veel last van de schampwonde, die hij had opgelopen. Hij trachtte zichzelf te troosten met de woorden:
„Ach wat . . . nog even volhouden. Over hoogstens drie dagen bezorgt die gewonde nek me geen enkele last meer, want dan ben ik dood! Natuurlijk zullen ze in massa’s komen opzetten, Commanches en Buffelstieren . . . Palmer-Beach wordt overspoeld . . . We zullen worden weggevaagd . .
„Oh nee”, zei Buffalo Bill
Cody reed naast Scot Oliver. Hij zorgde ervoor, dat de twee Cheyennes hem niet konden verstaan. Hij sprak zachtjes:
„Zoals ik daarstraks al zei . . . de Commanches zijn onze bondgenoten! Palmer-Beach zal niet overspoeld worden, Scot! Daarvoor zullen onze bondgenoten wel zorgen”.
„Wel alle bliksems . . . het zijn die zogenaamde bondgenoten zelf, die ons op Palmer-Beach om zeep zullen helpen! Wat bazel je toch allemaal?”
„Ik bazel niet, ik spreek verstandige taal en het zal niet lang meer duren, eer je dat begrijpt, althans . . . wanneer je hier niet al te lang meer blijft staan leuteren! Laten we maken, dat we wegkomen nou we er de kans nog toe hebben. Die patrouille gaat het stamhoofd waarschuwen. Over enkele uren wemelst het hier van de Commanches!”
In gezelschap van de twee Cheyennes werd de terugtocht aanvaard. Ze reden zo hard mogelijk. De paarden waren echter tamelijk moe en moesten bovendien om beurten een dubbele last dragen, zodat ze niet hard opschoten. De Kid echter had het gevoel, dat er niets meer verkeerd kon gaan. Opgewekt zat hij in het zadel. De laatste woorden van Cody hadden hem een onbeperkt vertrouwen geschonken. Overigens verloor hij geen moment zijn waakzaamheid.
In de verte tekende zich een golvend heuvellandschap af. Het terrein, waarover de kleine groep zich voortspoedde, was erg vlak.
„Wij hebben te weinig dekking”, sprak een van de Cheyennes tot de Kid. „De Commanches kunnen ons van gindse heuvelrug zien! Zij zullen wachtposten in de heuvels hebben uitgezet”.
De Indiaan was onmiskenbaar bang.
„Wij hebben een grote voorsprong”, antwoordde de Kid geruststellend. Zijn montere stemming verdween, toen ze plotseling vanaf de heuvels enkele rookseinen zagen. Scot Oliver keek zorgelijk in de richting waar het gevaar dreigde.
„We zijn gesignaleerd”, sprak Cody. „Eigenlijk zouden we de snelheid nog wat moeten opvoeren”.
„Kan niet”, zei Oliver kortaf.
Zonder verder nog acht te slaan op de rookseinen reden ze verder. Na een kwartier achtte Cody het beter, dat Oliver een eind vooruit reed, omdat het terrein hier meer begroeid was. Deze ^maatregel bleek al spoedig zijn nut af te werpen. Nauwelijks een uur nadat hij verdwenen was, keerde Oliver al weer naar de groep terug, roepend:
„In dekking! Voor ons uit rijdt een patrouille Commanches!”
Ze hielden de paarden in en zochten een dekking op.
„Wat voerde die patrouille uit?” vroeg Cody.
„Volgens mij was het een gewone verkenningspatrouille. Waarschijnlijk buigen ze af naar het oosten, zodra ze de noordelijke grens van hun gronden hebben bereikt”.
Een half uur lang bleven ze zitten, waar ze zaten. De spanning nam weer bezit van de Kid. Misschien was de complete stam hen al op het spoor! Ze moesten verder, naar het veilige Long-Creek, naar Palmer-Beach!
Scherp keek de Kid uit naar eventuele achtervolgers. Het terrein was en bleef echter verlaten. Opgelucht haalde de Kid adem, toen Buffalo Bill eindelijk het bevel gaf verder te rijden.
De rust had de paarden goed gedaan. Ze ontwikkelden een hoge snelheid.
Langzaam aan werd de bodem rotsachtiger. De begroeiing verdween. Na enkele uren rijden hadden ze een gebied bereikt, waar geen spoortje groen meer te bekennen viel.
„We hebben het gehaald!” riep Scot Oliver. „Dit is niemandsland, mannen! We hebben de jachtgronden achter ons liggen! HiHi. . .”
De Kid begon te juichen en Cody lachte hartelijk. De twee Cheyennes zwegen evenwel bedrukt.
„Wat zouden ze hebben?” vroeg de Kid aan Cody.
„Begrijp je dat niet?”
„Nee”, antwoordde de Kid. „Ze zouden blij moeten zijn, net als wij”.
„Je vergeet, dat ze met Commanches gevochten hebben”, sprak Buffalo Bill.
„Op dit moment weet elke Commanche, dat zich Cheyennes op hun jachtgronden hebben gewaagd”.
De Kid zweeg en dacht na. Hij keek Buffalo Bill aan, die glimlachte en zei:
„Denk er nog maar ’ns over na, Kid ...”
Het middernachtelijk uur was al lang verstreken, toen ze Long-Creek vanaf het noorden binnen reden. In het dorp scheen geen mens te slapen. Zelfs de kinderen waren niet naar bed gegaan. Elk huis was herschapen in een vesting. De mensen bereidden zich v >or om hun have en goed zo nodig tot het bittere einde te verdedigen. Het groepje werd door tientallen vrouwen en opgeschoten knapen aangesproken.
„Waar komen jullie vandaan?”
„Is het waar, dat de Buffelstieren ergens anders de rivier overgekomen zijn . . . ?”
„Wat doen de Commanches, Cody ? Zijn jullie op de gronden van de Commanches geweest?”
Buffalo Bill had geen tijd om de vragen te beantwoorden. Toen hij de hulpsheriff zag, vroeg hij:
„Waar is sheriff Ladd ?”
„Nog steeds bij Palmer-Beach! Bijna alle mannen liggen bij Palmer-Beach in dekking. Gelukkig hebben de Buffelstieren zich tot nu toe rustig gehouden. Maar dat kan vlug veranderen. Ik moet hier blijven om de verdediging te organiseren. Als ze komen, Cody, dan vechten we ons dood!”
Buffalo Bill knikte. Ze reden verder. Nu pas merkte de Kid, dat de mensen met onverholen wantrouwen en zelfs met vijandigheid naar de twee Cheyennes keken. Ze hadden de Indianen als Cheyennes herkend! Wat deed Buffalo Bill in gezelschap van die duivels . . . ?
Palmer-Beach was snel bereikt. In de omgeving van de rivier heerste een drukte van belang. Overal brandden vuurtjes. Buffalo Bill en zijn mannen werden begroet door de sheriff, die in gezelschap verkeerde van Sam Plint.
„Cody ... de hemel zij dank! Daar ben je weer! Allemachtig, ik heb in mijn rats gezeten, dat kan ik je wel vertellen! Heb je resultaten geboekt? Verdraaid . . . wat heb je nou meegebracht ...!?”
Stomverbaasd keek hij naar de twee Cheyennes, die zich in gezelschap van Buffalo Bill bevonden.
„Cheyennes . . siste Sam Flint. „Cheyennes aan deze zijde van de rivier!”
„Laat je wapen maar met rust”, antwoordde Cody kalm. „Dit zijn twee Cheyennes, niet behorend tot de Buffelstieren. Zij willen spreken met Chamboha. Waar we ze gevonden hebben, vertel ik je straks wel. Hoe hebben de Buffelstieren zich gedragen ?”
„Rustig ... Te rustig, zou ik zeggen. Ze zijn iets van plan!” . „Hebben ze jullie nog met hun vuurbundels bestookt?”
„Nee”.
„Waar bevindt Chamboha zich? Deze krijgers zijn gezonden door de Witte Vos. Zij willen met Chamboha de Vreedzame spreken”.
„Kom maar mee. Ik breng je wel bij hem. Chamboha is nog steeds hier, al wil hij niet aan de strijd deelnemen”.
Chamboha was geweldig trots toen hij hoorde, dat de Witte Vos in eigen persoon een paar afgezanten naar hem had gezonden. Er had zich snel een kring gevormd om Chamboha en de twee Cheyennes, die naar hem toe stapten. Er werd gefluisterd:
„Hoe komen die kerels hier . . .? Zijn het geen spionnen? Kunnen we die krijgers vertrouwen? Het zijn Cheyennes! Hoe zijn ze de rivier overgekomen . . .? Cody, hoe is hun dat gelukt! ?”
„Dat vertel ik nog wel. Luister eerst naar wat ze te zeggen hebben”.
Chamboha begroette het tweetal uitgebreid. Er ging een kwartier overheen, voordat hij - na het roken van de vredespijp -terzake kwam.
„Welke boodschap heeft de Witte Vos u meegegeven ? Chamboha luistert”.
„De Witte Vos en zijn stam worden geteisterd door de Buffel-stieren, de honden, die zich van de Cheyennes hebben afgescheiden”, sprak een van de krijgers. „De worm, die zich Snelle Havik noemt, vergrijpt zich aan ieder, die zich niet aan hem wenst te onderwerpen. Hij heeft de dood geëist van de Witte Vos en zijn getrouwen! Hij beledigt de goden door te beweren, dat de Geest van het Water hem bij staat!”
De overige Arapaho’s, waaronder Chambo, knikten. Zij hadden al lang afgerekend met het fabeltje, dat Snelle Havik niemand minder zou zijn dan Grote Tand, de beschermeling van de Watergeest. Ze hadden ervaren, dat de macht van Snelle Havik beslist niet onbegrensd was, wanneer hij vastberaden tegenstanders tegenover zich vond.
„De Witte Vos wil de macht van Snelle Havik breken!” sprak de Cheyenne verder. „Doch daarvoor ontbreken hem de nodige middelen. De goden zullen niet toestaan, dat broeders uit dezelfde stam tegen elkaar de strijdbijl opheffen. Broedermoord is tegen de wil van de goden. Daarom wil de Witte Vos zich verstaan met Chamboha de Vreedzame, die de strijd schuwt, doch zijn kracht zoekt in wijsheid. Een verbond tussen Chamboha en de Witte Vos zou de macht van de Buffelstieren kunnen breken! Tegen wijsheid is de macht van het vuur en de tomahawk niet opgewassen”.
Het verwonderde Cody deze woorden uit de mond van een Cheyenne te horen.
Chamboha knikte.
„Het verbond tussen de Witte Vos met zijn Cheyennes en Chamboha zij gesloten”, sprak hij. Maar het was duidelijk, dat hij niet wist op welke wijze hij verder moest gaan. Hij was echter te trots om bij anderen steun te zoeken. Gelukkig kwam Buffalo Bill hem te hulp.
„Wij allen verheugen ons over de goede verstandhouding tussen Cheyennes en Arapaho’s”, sprak hij, een paar passen naar voren komend. „Wij zullen gezamenlijk bespreken, op welke wijze we de Snelle Havik aan de Witte Vos kunnen uitleveren”.
Cody sprak zo zelfverzekerd, dat de Kid meende, dat Snelle Havik zich reeds in hun handen bevond! Iedereen keek Cody vol verbazing aan, maar op dat ogenblik werd ieders aandacht afgeleid door de komst van de groep Arapaho’s, die op zoek was geweest naar het bivak van de Commanches. De mannen, die zich zo even nog om Chamboha hadden verzameld, renden naar de bezwete en uitgeputte Arapaho’s. Chambo nam snel weer de leiding op zich. Persoonlijk hielp hij een paar van zijn krijgers van hun mustangs en begon meteen vragen te stellen.
Het kampement van de Commanches bleek pal ten noorden van de geheime doorwaadbare plaats te liggen, slechts enkele mijlen van de rivier verwijderd. De Arapaho’s tekenden feilloos een situatieschets in het zand. Ze bleken de gronden van de Commanches in de omgeving van het kamp bijzonder goed verkend te hebben. Daarbij waren ze zo voorzichtig te werk gegaan, dat geen Commanche hun aanwezigheid had opgemerkt.
„Bijna de gehele stam was in het bivak verzameld”, sprak de patrouilleleider. „We hebben slechts vier verkenningspatrouilles geteld. Stahak-Moha zelf was aanwezig. Wij hebben hem gezien. Hij overlegde met de Raad der Ouden”.
De Kid wist, dat Stahak-Moha het opperhoofd der Commanches was.
„Waarschijnlijk maakten ze hun krijgsplan op”, sprak Buffalo Bill. Door deze woorden werd de aandacht weer op hem gevestigd.
„Een krijgsplan tegen ons?” vroeg de sheriff.
„Een krijgsplan tegen degenen, die ze als hun bedreigers zien”, antwoordde Buffalo Bill. „Aan ons de taak hen duidelijk te maken, dat hun werkelijke bedreigers de Buffelstieren zijn, de Buffelstieren en niemand anders!”
„Hoe moeten we dat doen! ?” kraaide Scot Oliver.
„Ik acht nu de tijd gekomen om je dat duidelijk te maken!” riep Buffalo Bill. „Verzamelen! Ik zal mijn plan uit de doeken doen! En ik verzeker je, dat het lukken zal! Ik verzeker je, dat er binnen twee dagen geen Buffelstier meer in deze omgeving te bekennen zal zijn! We hebben hulp gekregen, mannen, onverwachte hulp, hulp van de Commanches! Zoals ik al eerder heb gezegd ... de Commanches zijn onze bondgenoten! Jawel! En nou stilte! Luister naar me!”