3
'Juf Charlotte?'
Anouk zwaait met haar vinger door de lucht. 'Juf Charlotte, ik
wil vertellen!'
Hoewel ik het nooit zal laten merken, werkt Anouk me al op
mijn zenuwen vanaf dag één dat ze bij me in de klas kwam, nu bijna
een maand geleden.
Waar de meeste kleuters in groep één nog erg terughoudend
zijn, is Anouk een haantje-de-voorste. Anders dan andere kleuters
hoeft ze helemaal niet te wennen nu ze naar school gaat, en als ik
haar niet af en toe indam, voert ze de hele dag het hoogste
woord.
Ik probeer haar tot stilte te manen. 'Dit is geen vertelkring,
Anouk. Dit is voorleeskring. Ga op je stoeltje zitten, dan lees ik
een verhaaltje voor.'
'Maar ik wil vertellen', mokt ze. 'Ik wil
'Anouk, dit is voorleeskring', zeg ik geïrriteerd. Niet alleen
Anouk, ook de andere kinderen kijken me verschrikt aan. Ik voel me
meteen schuldig over mijn uitval.
Ik glimlach breed. 'Kom allemaal zitten', zeg ik overdreven
vriendelijk, al zie ik een paar kindjes wantrouwend naar me
kijken.
Ik sla het boek open en lees een verhaaltje voor over twee
vrienden die de wijde wereld intrekken en erachter komen dat die
wereld toch wel heel erg wijd is. De kinderen vinden het prachtig
en smeken me om het nog een keer te lezen, maar de ouders staan
buiten te wachten.
Met tegenzin loop ik naar het schoolplein. De leerkrachten
moeten zichtbaar zijn, daar hamert Frans, de directeur van de
school, altijd op. Zichtbaar voor de ouders die eraan moeten wennen
dat hun dierbare kroost ineens naar school gaat.
Zodra ik één voet over de drempel zet, word ik aangeklampt
door de moeder van Pieter. Of hij zijn fruit wel heeft opgegeten,
want volgens de dokter moest hij meer fruit eten. Pieter is met
afstand het zwaarste jongetje van de klas en waarschijnlijk bedoelt
de dokter dat hij minder snoep moet eten. En minder koek, en minder
van de rommel die ik op dag één in zijn rugtasje vond.
'Hij heeft keurig zijn appeltje opgegeten', zeg ik tegen de
moeder. Ik weet al wat er nu gaat komen.
'Maar hij had ook nog een banaan, een mandarijntje en een
trosje druiven bij zich! Heeft hij die niet opgegeten?'
'Hij had genoeg aan één appel.' Ik weet dat ik mezelf weinig
populair maak als ik zeg: 'Misschien is het een idee om hem in het
vervolg één stuk fruit mee te geven. Het is niet nodig dat hij er
vier of vijf meeneemt, want hij eet het toch niet op.'
'Dan moet je daar beter op letten', zegt ze snibbig. 'Thuis
eet hij alles op wat ik hem geef.'
En dat is precies het probleem, denk ik. Maar ik zeg niets en
Pieters moeder draait zich om om haar kind uit de zandbak te
plukken.
Ineens verschijnt Frans naast me. 'Hulp nodig? Dat is een
lastig mens, ik heb haar al meerdere keren aan de telefoon gehad
met een of andere onzineis voor haar zoontje. Dat de school zijn
gymkleren zou wassen, omdat zij daar als werkende moeder geen tijd
voor had, bijvoorbeeld. Als ze moeilijk doet, stuur je haar maar
naar mij, hoor.'
Ik schud mijn hoofd. Lastige ouders te woord staan kan ik zelf
heus wel.
Ik verwacht eigenlijk dat Pieters moeder terugkomt om haar
zoontje te laten getuigen dat hij rammelt van de honger en dat hij
veel liever al zijn fruit zou opeten, maar nadat ze Pieter
eindelijk heeft kunnen overhalen uit de zandbak te komen, verlaat
ze snel het schoolplein.
Er zijn nog twee moeders die me iets willen vragen, maar tien
minuten nadat de bel is gegaan, ben ik klaar om te gaan lunchen. Ik
vertel mijn collega's dat ik nog wat dingen voor vanmiddag moet
voorbereiden en dat ik mijn boterhammetjes wel even in mijn lokaal
opeet. Niemand stelt een vraag.
Ik sluit de deur van het lokaal, kijk nog even door het ruitje
om te zien of er niemand over de gang loopt en haal dan mijn mobiel
uit mijn tas.
Mijn broodtrommel zet ik op mijn bureau neer, voor als er toch
een collega binnenkomt. Maar ik kan geen hap door mijn keel
krijgen.
Gisteravond heb ik het nummer van de klantenservice van de
bank al opgeslagen in mijn telefoon. Ik zoek het op en druk op de
knop met het groene telefoontje dat me in verbinding stelt met de
mensen die hopelijk de oplossing van mijn probleem gaan
bieden.
Die mensen zijn alleen even lunchen, stel ik tien minuten
later vast, als ik agressief word van het wachtmuziekje en van de
computerstem die me vertelt dat ik nog heel even geduld moet
hebben. Als ik uiteindelijk iemand aan de telefoon krijg, heb ik er
flink de pest over in.
'Iemand heeft mijn rekening leeggeroofd', zeg ik chagrijnig.
'Dat kan blijkbaar zomaar bij jullie.'
De redelijke Charlotte probeert me tegen te houden door ergens
in mijn achterhoofd een stemmetje te laten zeggen dat je bij dit
soort helpdesks met de aanval altijd het tegenovergestelde bereikt
van wat je wil.
Maar de redelijke Charlotte legt het af tegen de boze
Charlotte - in wie weer de wanhopige Charlotte schuilgaat - en ik
heb binnen no time ruzie met de vrouw van de klantenservice.
'Wij kunnen er niets aan doen dat er geld is afgeschreven',
zegt ze nijdig, als ik haar heb verteld dat ik het terug wil.
'Jullie kunnen toch zo'n terugvordering doen!'
'Dat kan alleen als het een automatische incasso is, mevrouw.
In dit geval betreft het een overschrijving en die kunnen wij niet
terug incasseren.'
'Waarom is het systeem dan niet beter beveiligd?' wil ik
weten, al ben ik me ervan bewust dat er met de beveiliging niets
mis is.
'Het systeem voldoet aan de hoogste beveiligingseisen', wrijft
de vrouw me onder de neus.
Nu ik a heb gezegd en de schuld bij de bank heb neergelegd,
moet ik ook b zeggen. 'Dat kan ik me niet voorstellen. Ik weet heel
zeker dat ik het geld niet zelf heb overgeschreven en dat ik ook
niemand toestemming heb gegeven dat te doen. Ergens moet een fout
zijn gemaakt.'
Op dit punt zijn de helpdeskjuffrouw en ik het eens. Ze zegt:
'Precies. De enige fout die ik kan bedenken is dat u uw inlogcodes
aan iemand anders hebt gegeven. Iemand die er geen goede
bedoelingen mee had. Is deze rekening de enige die is
geplunderd?'
'Nee,' zeg ik, 'mijn spaarrekening ook. En nog een
spaarrekening, maar die heb ik niet bij jullie en...'
Shit.
Ze pint me genadeloos vast. 'Aha, dat is ook toevallig. Er is
dus volgens u én bij ons én bij een andere bank een fout gemaakt,
waarvan u het slachtoffer bent geworden.'
'Ja', zeg ik zwak.
'Eerlijk gezegd geloof ik niet in zo veel toeval.'
'Oh nee?'
'Nee. Wilt u weten wat ik denk dat er gebeurd is?'
Nee, dat wil ik niet, maar ik zeg: 'Ja, graag.'
'Ik denk dat iemand uw codes heeft gevonden.'
Goed, hier schiet ik niet veel mee op.
'Kunt u niet even kijken wie die meneer of mevrouw Van Haren
is? Ik ken niemand die zo heet, maar deze persoon heeft al dat geld
op zijn of haar rekening staan.'
Ze typt een paar dingen in.
'Nee', luidt dan het antwoord. 'Daar kan ik u niet mee helpen.
De tegenrekening is van een andere bank.'
'Er is dus in feite niets dat u voor mij kunt doen?' vraag
ik.
'Het spijt me. Ik ben bang van niet.'
Ik betwijfel of het haar echt spijt, maar bedank haar toch en
hang dan op. Met een rood kleurpotlood zet ik een dikke streep door
'bank'. De rest van mijn lijstje is leeg.
Ik staar naar de kindertekeningen aan de muur. Vrolijke gele,
blauwe, paarse en groene strepen lopen door elkaar, maar anders dan
normaal word ik er niet blij van.
Ik steun met mijn hoofd in mijn handen. Er moet iets zijn wat
ik kan doen. Ik zie vast iets over het hoofd. Geld verdwijnt niet
zomaar van de ene naar de andere rekening, dat is onmogelijk.
Iemand probeert me een loer te draaien.
Heb ik vijanden?
Ik grijp mijn telefoon en bel opnieuw Kars. Het gevoel dat hij
iets met deze zaak te maken heeft, laat me niet los. Het is té
toevallig dat twee dagen nadat hij me de bons heeft gegeven, mijn
saldo tot diep onder het nulpunt is gezakt.
Kars neemt niet op. Ik luister naar hel klikje dat aangeeft
dat de telefoon op de voicemail springt. Maar in plaats van Kars'
stem, hoor ik een dame die me in een of andere rappe buitenlandse
taal van alles vertelt wat ik niet kan verstaan.
Ik hang op. Is Kars naar het buitenland vertrokken? Daar heeft
hij helemaal niets over gezegd.
Ik probeer het nog een paar keer, maar elke keer krijg ik
dezelfde melding.
Net als ik het wil opgeven, piept mijn telefoon twee keer kort
achter elkaar. Kars, staat er in het schermpje. Hij heeft me
ge-sms't.
Deze telefoon gaat zo meteen de zee in. Je kunt wel bellen,
maar het heeft geen zin. Bedankt voor het geld. G.H. van
Haren
Het klaslokaal begint om me heen te draaien. De
kindertekeningen vervagen tot één grote, kleurige streep en als ik
mijn boterhammen zie, moet ik kokhalzen. Verbijsterd staar ik naar
de telefoon in mijn hand.
Plotseling herinner ik me weer die avond waarop we om acht uur
nog niets hadden gegeten en hij ineens uit eten wilde. Hij was zijn
portemonnee vergeten, zei hij. Ik wilde best betalen, maar checkte
snel mijn saldo terwijl Kars naar het toilet ging.
Niet snel genoeg. Hij was terug voor ik had ingelogd en boog
zich over me heen om me een kus te geven. Hij zag welke site ik
voor me had en keek me aan.
'Zit jij bij dié bank?' vroeg hij verbaasd. 'Ook met je
spaargeld? Ik ken een bank waar je meer dan vijf procent rente
krijgt!'
'Vijf procent?' herhaalde ik, ervan uitgaand dat dat dan wel
veel moest zijn. Ik had geen flauw idee wat het rentepercentage bij
mijn bank was.
Kars knikte en wees naar het scherm. 'Als je je spaarrekening
aanklikt, kun je zien hoeveel rente jij krijgt. Je moet hier...
Even kijken. Oh nee, je bent nog niet ingelogd. Wat is je
wachtwoord?'
Zijn handen zweefden in de lucht boven het toetsenbord en hij
keek me vanuit zijn positie boven mij verwachtingsvol aan.
Hoewel het wel in me opkwam dat het prijsgeven van mijn
wachtwoord misschien geen goed idee was, deed ik het toch.
'Zomer-nul-zes', antwoordde ik, en Kars typte het in.
Waarom, vraag ik me nu af, waarom is het niet in me opgekomen
om daarna mijn wachtwoord te veranderen? Komt er niet voortdurend
zo'n melding in het scherm te staan dat je je inloggegevens nooit
aan iemand moet geven, laat staan aan iemand die je net drie
maanden kent en bij wie je het gevoel hebt dat hij altijd wat
achterhoudt?Nou ja, dat stond er niet precies, maar ze bedoelden
het er vast mee.
Ineens ben ik zo misselijk dat ik bijna niet op mijn benen kan
staan. Met knikkende knieën loop ik de gang in. Ik geef over in het
kleutertoilet en blijf daarna hijgend op de grond zitten. Met mijn
warme hoofd steun ik tegen de koele muur.
Dus toch.
Ik ben boos op Kars, maar boven alles ben ik boos op
mezelf.
Ik sta op en spoel mijn mond een paar keer achter elkaar.
Terug in mijn lokaal gooi ik mijn boterhammen in de prullenbak en
neem ik twee kauwgommetjes tegelijk.
Ik kijk op mijn horloge. Door het raam zie ik de eerste
kinderen alweer het schoolplein opkomen.
Ineens weet ik wat me te doen staat. Dit sms'je is een
aanknopingspunt. Een schuldbekentenis! Vanmiddag ga ik naar de
politie. Met het bewijsmateriaal op een presenteerblaadje moeten ze
dit probleem toch voor me kunnen oplossen.
'Dus u wilt aangifte doen van beroving?'
De pinnige agente achter de balie kijkt me over de rand van
haar brilletje geringschattend aan.
Ik glimlach allerliefst. 'Nou, niet helemaal. Ik bedoel, ik
ben niet op straat overvallen of zo, maar ik ben digitaal beroofd.'
Ik spreek het uit alsof de vrouw ze niet allemaal op een rijtje
heeft.
'Ja, dat hoorde ik wel, hoor. En daar wilt u aangifte van
doen?'
'Ja, precies. Volgens mij is het een misdaad om iemand
digitaal van z'n geld te beroven.'
De agente geeft geen antwoord. Ze tikt een paar dingen in op
haar computer en wijst dan naar de oncomfortabele houten bankjes,
die met grote bouten aan de muur bevestigd zijn. 'Wacht daar maar
even.'
Ik ga zitten en blader door een folder over huiselijk geweld.
Er staan deprimerende plaatjes in van ongelukkig kijkende
vrouwen.
'Mevrouw Van Rhijn?'
Een jonge agent steekt zijn hoofd om de hoek van de deur. Hij
draagt een overhemd met één streepje op zijn schouder. De laagste
rang. De politie neemt de zaak minder hoog op dan ik.
Ik sta op en volg hem. Met verende tred loopt hij voor me uit
naar een serie gesloten deuren, waarboven rode lampjes hangen. Hij
gaat ergens naar binnen en laat de deur voor me open staan. Ik volg
hem. Hij maakt een uitnodigend gebaar naar de stoel tegenover hem.
'Zo. Neem plaats. Wilt u koffie? Thee? Water?'
'Water, graag.' Ik sla hem gade als hij naar een automaat in
de hoek loopt en een minuscuul plastic bekertje voor me tapt. Zelf
neemt hij niets.
De agent legt zijn papieren recht, leest een paar regels en
kijkt me dan aan. 'U bent beroofd?'
'Dat klopt. Digitaal, weliswaar, maar ik ben wel beroofd.
Iemand heeft zich wederrechtelijk mijn geld eigen gemaakt.'
Ik weet niet of het helemaal klopt wat ik zeg, maar het klinkt
wel als politietaal.
Jammer alleen dat de agent geen politietaal blijkt te
kennen.
'Wat bedoelt u?'
'Dat ik ben beroofd.'
Hij schraapt zijn keel en tikt met zijn pen tegen de tafel.
'Ja, dat zei u al. U bent beroofd, maar niet op straat. Oh ja, hier
staat het. U bent beroofd op internet.' Hij kijkt me aan. 'Via uw
creditcard?'
'Nee, via internetbankieren.'
'Aha.' Hij typt wat in op de computer. 'En hoe kwam dat
zo?'
Als ik uitleg wat er is gebeurd, typt de agent met me mee. Het
werkt me op mijn zenuwen.
'Hoe heeft diegene zich toegang tot uw bankgegevens
verschaft?' vraagt hij.
Ik aarzel even. 'Via mijn codes. Maar,' voeg ik er snel aan
toe, 'daarvoor had ik geen toestemming gegeven. Die codes heeft hij
zich ook wederrechtelijk verschaft.'
Weer dat woord, weer die blik. 'Aha.'
'Ja, dat klinkt misschien raar, maar het is wel zo. Diegene is
mijn huis binnengedrongen en heeft daar de codes gevonden.'
'Dus er is ook bij u ingebroken?'
'Eh... nee.' Ik krijg een kleur. 'Dat niet. Ik heb hem
vermoedelijk zelf binnengelaten.'
Nu typt de agent niet, maar kijkt hij me aan. 'Als u iemand
binnenlaat, heeft diegene de codes niet wederrechtelijk verkregen.
Dan heeft hij of zij hooguit iets te nieuwsgierig in uw spullen
gesnuffeld, maar ach, dat doet iedereen wel eens, toch?'
Ik knik en buig mijn hoofd. 'Ik denk het', mompel ik. Om er
dan snel aan toe te voegen: 'Maar ik heb mijn codes inmiddels
veranderd, hoor.'
'Oké,' knikt de agent. Hij luistert niet echt. 'Dus diegene
die volgens u uw rekening heeft geplunderd, had daar de codes voor,
zegt u. Daaruit maak ik op dat u weet wie het is. Klopt dat?'
Zijn handen zweven weer boven het toetsenbord.
Ik knik. 'Hel is mijn ex-vriend, Kars van Liempt.' Ik kijk hem
triomfantelijk aan. Daar had hij natuurlijk niet op gerekend, dat
ik hem precies kan vertellen wie de dader is!
De agent typt met een uitdrukkingsloos gezicht verder. Hij
vraagt: 'Is dat Kars met een C of Kars met een K?'
'Met een K. En van Liempt is met p-t.'
'Hm. Als deze meneer eh... meneer Van Liempt inderdaad in uw
woning de codes heeft bemachtigd waarmee hij het geld van uw
rekening naar zijn eigen rekening kon overschrijven, dan wordt het
een lastig verhaal om hem hiervoor te pakken. U hebt hem immers
zelf toegang tot uw woning verschaft en hel zal altijd uw woord
tegen het zijne blijven. Wie zegt dat u hem geen toestemming hebt
gegeven dat geld over te maken?'
'Ik!' roep ik uit. 'Ik zeg dat! En ik kan bewijzen dat hij ook
weet dat ik het niet wilde. Kijk maar.' Ik rommel met mijn hand in
mijn tas.
'Ik heb een sms van hem gekregen', zeg ik. 'Echt. Ik kan het
bewijzen.'
Eindelijk heb ik mijn telefoon te pakken en ik laat hem het
berichtje lezen.
De agent trekt zijn wenkbrauwen op. 'Dit is afkomstig van
iemand die G.H. van Haren heet', zegt hij. 'Volgens mij bent u in
de war.'
'Nee.' Ik schud geestdriftig mijn hoofd. 'De rekening waarnaar
mijn geld is overgeschreven, staat op naam van ene G.H. van Haren.
Snapt u? Het is gewoon een valse naam die Kars heeft gebruikt om
een rekening te openen.'
'Of Kars van Liempt is een valse naam', zegt de agent.
Ik staar hem met open mond aan. 'Dat kan niet', zeg ik, en op
hetzelfde moment realiseer ik me dat ik Kars' paspoort nooit heb
gezien. Of zijn bankafschriften. Of andere post die voor hem
bestemd was. Het was altijd zo verdomd netjes bij hem thuis dat ik
daarvoor nooit de kans heb gekregen.
'Het gebeurt wel vaker', zegt de agent. 'Mannen, of vrouwen,
geven zich onder een bepaalde naam uit, krijgen een relatie met
iemand om die na een paar maanden weer te verbreken. Meestal zonder
eenduidige reden, maar vaak iets in de trant van "ik ben er nog
niet klaar voor".'
Die zin komt aan als een klap in mijn gezicht. Ik voel me een
naïeve idioot. Zoiets doorzie je toch meteen? Maar nee, ik heb
begrijpend geknikt en hem zelfs gelijk gegeven. Als je er niet
klaar voor bent, moet je het niet doen, zei ik nog. Dat Kars niet
in lachen is uitgebarsten, is een raadsel.
'Het is logisch dat u daar geen rekening mee hebt gehouden
toen u deze relatie aanging. Waarom zou u dat wel doen? U hebt een
leuke man leren kennen, u wordt verliefd, bent een beetje verblind
en dan is oplichting wel het laatste waar u aan denkt.'
Hij probeert me gerust te stellen, maar ik voel me ineens heel
klein en oliedom.
'Maar goed.' De agent knakt met zijn vingers en draait zich
dan weer richting zijn computer. 'De aangifte. Is het "van Rhijn"
met een lange of een korte ij?'
Ik dreun een hele rij gegevens op en dan nog een keer om alles
te checken. Vervolgens vertel ik hoe ik Kars leerde kennen, wat een
geweldige man ik hem vond en dat ik hem volledig vertrouwde. De
blikken van de agent ontgaan me niet.
Ik vertel hem ook hoe Kars het uitmaakte en dal ik dat nogal
onverwachts vond. En tot slot heb ik het over gisteren, toen ik
ontdekte dat mijn geld weg was.
'Ik heb Kars gebeld en hoewel hij niet opnam, belde hij later
netjes terug. Hij deed een beetje afstandelijk, maar dat begreep ik
wel. Hij had me immers verteld dat hij meer ruimte nodig had en ik
dacht dat hij bang was voor een stalkende ex.'
'Waarom belde u hem?' wil de agent weten. 'Verdacht u hem
meteen?'
Ik haal mijn schouders op. 'Ik vond het gewoon opvallend dat
dit zo snel na zijn vertrek gebeurde.'
'Hebt u hem nog gesproken tussen dat gesprek en het moment dat
hij het sms'je stuurde?'
'Gesproken niet, nee. Maar ik heb hem wel gebeld. Ik denk dat
hij in het buitenland zit.'
De agent kijkt me aan. 'Hoe komt u daarbij?'
Volgens mij denkt hij dat ik te veel films heb gekeken.
'Toen ik hem vandaag belde en hij niet opnam, kreeg ik een
melding in een buitenlandse taal.'
De agent zit nu vlijtig te typen. 'Welke taal?'
Tja. 'Spaans?' gok ik. 'Italiaans? Ik kon het zo snel niet
volgen.'
'Een mediterrane taal', concludeert de agent, en hij typt het
in. 'Maar de telefoon ligt ergens in het water.'
'In de zee, ja. De Middellandse Zee, waarschijnlijk.'
De agent vouwt zijn handen en kijkt me aan. 'Zal ik zeggen wat
ik denk, mevrouw Van Rhijn?'
Hij bezorgt me een onaangenaam gevoel en instinctief leun ik
een beetje achterover.
'Ik denk dat deze meneer Van Liempt of wat zijn naam ook mag
zijn, hoog en droog in het buitenland zit met uw geld. Enhij zal
ongetwijfeld terugkomen, een nieuwe naam aannemen en het hele
spelletje nog een keer spelen, met een ander slachtoffer.'
Ik word een beetje wanhopig. 'Dus dat is het dan? Zo makkelijk
leggen jullie dit naast je neer? Ach, we kunnen er niets aan doen,
dus we proberen het ook maar niet.'
De agent schudt zijn hoofd en ik zie lichte irritatie op zijn
gezicht. Er trekt een spiertje onder zijn oog als hij zegt: 'Dat
zei ik niet. Ik wil u alleen duidelijk maken dat de pakkans heel
klein is. Willen we meneer Van Liempt vinden, dan moet het echt een
toevalstreffer zijn.'
Ik sla mijn armen over elkaar. 'Gaan jullie hem zoeken?'
Hij slaakt een zucht. 'We gaan er geen team van twintig man op
zetten, als u dat bedoelt. Maar natuurlijk komt deze zaak wel bij
de recherche terecht en wie weet kunnen ze hem linken aan een
andere, al opgeloste zaak. In dat geval is het een koud kunstje om
meneer Van Liempt in de kraag te vatten.'
Ik vind het een oubollige uitdrukking, 'in de kraag vatten'.
In gedachten zie ik twintig agenten met zwaaiende vuisten achter
Kars aan rennen.
De agent zit weer te typen en ik kijk om me heen. Als ik niet
beter wist, zou ik zeggen dat we gewoon in een kantoorpand zaten en
niet bij de politie. Ik dacht dat verhoorkamers altijd grijs en
kaal waren, met betonnen vloeren en vastgeschroefd meubilair.
Maar aan de andere kant, dit is misschien geen verhoorkamer.
En ik ben geen crimineel.
De agent ziet me kijken en zegt: 'Nooit eerder aangifte
gedaan?'
Ik schud beschaamd mijn hoofd en voel me ineens heel saai.
Alsof ik nog nooit iets heb meegemaakt wat spannend genoeg was om
aangifte van te doen.
'De meeste mensen verwachten dat het er bij de politie uitziet
zoals in Baantjer.' De agent schudt zijn hoofd. 'We zitten met een
imagoprobleem, denk ik.'
Ik ga er niet op in.
Een paar minuten later leunt de agent voldaan achterover. 'Ik
heb alles ingevoerd in de computer. Het gaat dus in totaal om zon
dertienduizend euro, klopt dat?'
Ik knik. Hoe ga ik dat in godsnaam terugverdienen? Ik heb zin
om een potje te janken.
'Oké.' De agent loopt naar de printer en pakt een paar
papieren. Hij legt twee blaadjes voor me neer. 'Kijk, hier staat
alles op.'
Ik lees snel door wat hij heeft getypt. Alles staat er,
inderdaad. De namen Van Liempt en Van Haren heeft hij vet
gedrukt.
Ik onderteken de aangifte, bedank de agent zonder te weten
waarvoor en verlaat dan snel de ruimte, die met de minuut benauwder
wordt.
Buiten adem ik met volle teugen de frisse herfstlucht in. Mijn
hoofd tolt. Dertienduizend euro. Ik ben failliet.
Als ik de deur naar mijn appartement open, valt me meteen op
dat het anders ruikt dan anders. Het is een subtiele lucht, maar ik
ruik hem wel.
Ik sluit de deur achter me en loop naar de huiskamer. Daar pik
ik dezelfde zweem van de rare geur op, maar ik zie niets wat die
kan verklaren. Ik trek de koelkast open, maar er ligt niets te
rotten.
In de badkamer vind ik ook geen verklaring. De kraan is niet
lek, de wc loopt niet door.
Ik doe de deur naar de werkkamer open, half verwachtend dat ik
ook daar niets zal zien.
Fout.
Ik zet een stap naar voren en voel spetters op mijn been.
Onder het deurtje van de wasmachine door, drupt nog water. Ik staar
er gebiologeerd naar.
Vervolgens stoot ik een kreet uit en laat me op mijn knieën
voor de machine vallen, waardoor mijn broek meteen doorweekt is.
Zijn kuren van gisteren waren niets anders dan zijn laatste
stuiptrekkingen.
Tegen beter weten in sla ik ertegen, schud ik hem heen en weer
en als dat niet helpt, aai ik hem zachtjes over zijn witte
bovenkant en smeek hem om het spontaan weer te doen.
Maar deze keer laat hij zich niet overhalen.
Ik open het deurtje en samen met het wasgoed komt een hele
golf water naar buiten. Mijn toch al natte broek druipt nu, maar ik
merk het nauwelijks. Er is maar één vraag die zich aan me opdringt:
waar haal ik in vredesnaam een nieuwe wasmachine vandaan? Een
nieuwe, gratis wasmachine welteverstaan.
Ik spring overeind en ga in mijn doorweekte kloffie achter de
computer zitten. Ik googel 'wasmachine' en 'gratis'. Het enige wat
ik vind zijn advertenties van mensen die hun lekkende, kapotte
wasmachines gratis aanbieden. Als ik zo handig was, fikste ik mijn
eigen wasmachine wel.
Verder verstaan grote bedrijven onder 'gratis' vooral 'op
afbetaling', en in mijn huidige financiële situatie kan ik nog geen
zes euro per maand missen. Laat staan tien.
Er zit niets anders op dan voorlopig met de hand te wassen. Ik
wilde dat ik in betere tijden in een droger had geïnvesteerd, maar
helaas, dat vond ik altijd een nutteloos ding.
Ik googel 'handwas' en concentreer me als een gek op de ins en
outs hiervan, om maar niet te hoeven denken aan de veel grotere
problemen die als een donkere wolk boven me hangen.