HET MOERAS LAG ONDERSTEBOVEN

Bordman merkte dat het schip van de Dienst zich omdraaide. De kunstmatige zwaartekracht had namelijk geen effect op de gehoorgangen van het menselijk oor. Maar hoewel zijn voeten stevig op de grond bleven staan voelde hij zich nu over de kop gaan. Dit was een ongewoon gevoel en hij merkte dat zijn spieren zich vanuit een gevoel van onzekerheid instinctief spanden, een normale wijze van reageren op iets abnormaals, of men dit nu zag of voelde.

Maar de reden voor het omdraaien van het schip lag voor de hand. Het had zijn doel vrijwel bereikt en was nu bezig de door zijn Lawlor-aandrijving verkregen snelheid te verminderen. Juist toen Bordman er zich van had overtuigd dat de wenteling was voltooid, kwam de jonge Barnes - de laagst in rang zijnde officier van het schip - de officierskajuit binnen en keek hem stralend aan. „Het schip zal zélf niét landen, sir,” zei hij, op een manier alsof hij iets duidelijk moest maken aan een jongen van nog geen tien jaar. „Onze orders zijn gewijzigd. U zult per sloep worden afgezet. Deze kant, sir.” Bordman haalde zijn schouders op. Hij was Eerste Officier van de Koloniale Inspectiedienst, oud geworden in zijn beroep. En dit was een schip van de Inspectie, dat speciaal naar hem was toegestuurd om hem weg te halen van zijn laatste, nog niet tot een eind gebrachte taak. Het ging om een uiterst urgent geval. Dit schip had maanden lang geen andere opdracht gehad dan hem op te halen en naar het Sector-Hoofdkwartier te brengen, daar ginds op Canna-III, de planeet die nu niet ver weg meer kon zijn. Maar deze jonge officier vond het nodig vaderlijk tegen hem te doen!

Bordman realiseerde zich enigszins spijtig dat hij er geen slag van had om indruk op anderen te maken. Hij wist

niet goed hoe hij zijn eigen belangrijkheid moest laten blijken. Vaak ontving hij niet eens het respect dat men aan zijn rang verschuldigd was.

Nu stond daar die jolige officier te wachten, kwiek en alert. Bordman overdacht zuur dat het hem weinig moeite zou kosten die jonge knaap op zijn nummer te zetten. Maar hij moest denken aan de tijd dat hij zelf jongste officier was geweest op een schip van de Dienst. Hij had toen iedereen, van welke rang dan ook, die zijn leven niet doorbracht in de benauwde, bekrompen ruimten van zo’n patrouilleschip, met neerbuigende minzaamheid behandeld. Als deze jonge luitenant Barnes geluk had, zou hij dit gevoel van superioriteit kunnen behouden. Bordman mocht hem deze bekaktheid eigenlijk niet misgunnen, waardoor de verveling en de ontberingen van de Dienst voor hem tot een voorrecht schenen te worden. Gehoorzaam volgde hij daarom Barnes door de deur van de kajuit. Hij dook met zijn hoofd onder een ventilatie-gleuf door en wrong zich langs een standpijp vol hand-wielen van luchtkranen. De doorgang werd er vrijwel door versperd. Er hing een geur van olie, verf en ozon, die kenmerkend was voor de werkruimten van elk behoorlijk Inspectieschip.

„Hierlangs, sir,” zei Barnes. „Deze kant.” Hij bood Bordman zijn arm aan om gemakkelijker overeind te kunnen blijven, maar Bordman negeerde het. Hij stapte over een stel wit geverfde buizen en bereikte toen een nagenoeg open pad naar de uitbouw voor een landingsboot.

„En uw bagage, sir,” voegde de jonge man er geruststellend aan toe, „zal u onmiddellijk volgen naar omlaag, sir. Samen met de post.”

Bordman knikte. Hij liep naar de deur van de uitbouw en bewoog zich zijdelings langs vernauwingen, die te wijten waren aan uitbreiding van de uitrusting. Het Inspectieschip was al lang geleden ontworpen en toen er verbeterde modellen ter beschikking kwamen was er geen geld geweest om een nieuw schip te bouwen. De tendens tot het veelvuldig aanbrengén van uit nieuwe ideeën voortgekomen metalen constructies kon men op elk schip van de Inspectiedienst waarnemen. Uit een luidspreker aan de wand klonk een scherpe stem:

„Attentie! Houd u vast! Zwaartekracht wordt uitgeschakeld!”

Bordman greep naar een nabij gelegen buis en trok zijn hand met een snelle beweging weer terug - de buis was heet - greep toen een tweede vast en plaatste zijn andere hand er onder. Door zijn spieren een beetje te spannen zette hij zichzelf klem. De jonge officier zei vriendelijk: „Houd u goed vast, sir. Als ik u een goede raad mag geven -“

De zwaartekracht viel weg. Bordman trok met zijn gezicht. Er was een tijd geweest dat hij aan dergelijke dingen gewend was, maar deze keer werd hij overvallen door het plotselinge omhoog komen van de lucht in zijn longen. Zijn middenrif trok zich samen toen het gewicht van de er boven liggende organen wegviel. Hij snakte een kort moment naar adem. Daarna zei hij rustig: „Ik zal niet zo gauw over de kop gaan, luitenant. Als jonge zwoeger heb ik vier jaar op een schip gediend dat er precies zo uitzag als dit!”

Er was geen sprake van dat hij weg zweefde. Hij hield zich op twee plaatsen aan een buis vast. Deskundig en beroepsmatig drukte hij zich vast, zodat zijn voeten stevig op de grond bleven. De jonge Barnes deed hij versteld staan door dit kunststukje, waarvan dit soort jonge lieden denkt dat alleen zij het geheim kennen. Beschaamd zei Barnes:

„Ja, sir.” Hij hield zich op dezelfde wijze overeind. „Ik begrijp zelfs,” zei Bordman, „dat de zwaartekracht uitgeschakeld moest worden omdat we een ander schip naderen met Lawlor-aandrijving. Onze zwaartekrachtspoelen zouden doorbranden als we met onze stuw-energie in hun veld zouden komen, of hun veld tegen dat van ons zou gaan opduwen.”

De jonge Barnes zag er uit alsof hij zich bijzonder onbehaaglijk voelde. Bordman had met hem te doen. Om op je nummer te worden gezet, hoe kies dan ook, omdat je neerbuigend bent geweest tegen een eerste officier, kan niet zo prettig zijn. Daarom voegde hij er aan toe: „En ik herinner me ook, dat ik als aankomend officier eens heb geprobeerd een Sectorchef duidelijk te maken hoe hij de tanks van zijn uitrusting moest bevestigen. Trek het je dus maar niet te erg aan!”

De jonge man stond perplex. Een Sectorchef stond in do rangorde van de Dienst zo hoog dat hij, naar algemeen werd verondersteld, met de minste van zijn gedachten al in staat was een tweede officier te vermorzelen. Wanneer Bordman, als jong officier, werkelijk had geprobeerd een Sectorchef te vertellen hoe hij zijn tanks moest vastmaken … Nou …

„Dank u, sir,” zei Barnes, met zijn figuur geen raad wetend. „Ik zal proberen me niet meer zo ezelachtig te gedragen, sir.”

„Ik vermoed,” zei Bordman, „dat je nu en dan nog wel eens zult uitglijden. Dat gebeurde mij in ieder geval wel! Wat voor de duivel moet dat andere schip hier en waarom landen we niet?”

„Ik zou het niet weten, sir,” zei de jonge officier. Zijn houding tegenover Bordman was totaal veranderd. „Het is mij bekend dat de commandant hier aankwam met het idee te kunnen landen met behulp van het landingsnet, sir. Er werd hem gezegd dat hij afstand moest houden. Hij was even verbaasd als u, sir.” De luidspreker aan de wand klonk opnieuw scherp: „Attentie! Zwaartekracht komt terug! Zwaartekracht komt terug!”

Inderdaad keerde het gewicht weer terug. Bordman was er deze keer beter op voorbereid en onderging het zonder er veel aandacht aan te schenken. Hij keek in de richting van de luidspreker, die echter niets meer zei. Hij knikte naar de jonge man.

„Het lijkt me het beste dat ik nu maar instap. Op dit punt schijnt er niets gewijzigd!”

Hij kroop door de deur van de uitbouw en wurmde zich in de landingsboot, een model dat voor een moderner schip was ontworpen en dat bijzonder slecht paste bij zo’n ouderwetse lanceerinrichting. Barnes kroop achter hem aan naar binnen.

Hij klemde van binnenuit de deur van de uitbouw vast,

sloot de opening van de sloep af, vergrendelde ook deze

en draaide daarna een schakelaar om.

„Neemt u me niet kwalijk, sir. Ik moet u naar beneden

brengen.”

„Klaar voor vertrek,” zei hij in de microfoon. Een wijzer op het instrumentenbord schoot met een ruk tot halfweg de nulstand en bleef daar staan. Seconden gingen voorbij. Toen gloeide een groen lichtje op. De jonge officier zei: „Alles dicht!”

De naald schoot over een kwart van de afstand door en begon daarna langzaam te dalen. De ruimte in de uitbouw werd luchtledig gepompt. Kort daarna’gloeide een ander licht op.

„Gereed voor lancering,” zei de jonge man kwiek. De vergrendeling van de uitbouw schoot met een klik los en de twee halve schilden die de boot hadden beschermd schoven opzij. Er waren sterren te zien. Voor Bordman waren ze op vreemde wijze gerangschikt, maar Seton en de Doriis-sterrenhoop kon hij in ieder geval herkennen en verder nog een vijftigtal andere kenmerkende sterren, wanneer hij rekening hield met de positie van de planeet Canna-III, waar voor dit gedeelte van de melkweg het Sector-Hoofdkwartier was gevestigd van de Koloniale Inspectiedienst.

De boot gleed weg van zijn plaats en het zwaartekrachtveld van het schip eindigde abrupt, zoals dergelijke velden plegen te doen.

Vanuit de gezichtsopeningen van de sloep leek het alsof het schip wegdreef. Het verhoogde blijkbaar zijn snelheid, want de boot draaide en zwaaide heen en weer door variabele dwaalstromen. Het schip werd snel kleiner en verdween tenslotte. Langzaam om zijn as draaiend hing de boot in de leegte. De zon Canna kwam in zicht. Voor een zon van het Sol-type was deze zeer groot en aan de rand waren vrijwel geen protuberansen en uitstotingen

van lichtend gas te zien, die oudere zonnen van dit type meestal vertonen. Maar nog op een afstand van de derde baan veroorzaakte deze zon een O-l klimaat op de nabij gelegen planeet, een optimum klimaat, gelijkwaardig aan dat van de Aarde.

Terwijl de sloep verder rond draaide kwam deze planeet geleidelijk in zicht. Hij was blauw. Meer dan negentig procent van het oppervlak bestond uit water en een groot deel van het vasteland werd bedekt door de noordelijke ijskap. De planeet was gekozen voor de vestiging van het Sector-Hoofdkwartier omdat deze niet geschikt was om een grote bevolking op te nemen, die wellicht bezwaar zou hebben gemaakt tegen het aanzienlijke landoppervlak dat de Dienst nodig had voor het opslaan van voorraden en reserve-onderdelen.

Bordman keek er met aandacht naar. Buwweg was de boot er natuurlijk nog vijf planeetdiameters van verwijderd, de normale afstand tot waarop een schip op eigen kracht een planeet mocht naderen. Bordman kon duidelijk de ijskap onderscheiden, de blauwe zee daar omheen en de lijn van de schemering. Een cycloonachtige storm stond juist op het punt aan de nachtzijde te verdwijnen en dichter bij de evenaar was nog de rand te zien van een soortgelijk wolkensysteem. Bordman zocht naar het Hoofdkwartier. Het moest op een eiland liggen, ongeveer ter hoogte van de vijfenveertigste breedtegraad en niet ver vanaf het midden van het planeetoppervlak, gezien vanaf de plaats waar de sloep op dit moment zweefde. Maar hij kon niets ontdekken. Er was maar één eiland dat redelijke afmetingen had en ook dit was niet groot. Er gebeurde verder niets. De raketten van de boot bleven zwijgen. De jonge officier zat rustig naar de instrumenten voor hem te kijken. Hij scheen op iets te wachten. Een aanwijsnaald sprong los van de pen en bleef daar vlakbij staan. Het was een meter voor het externe veld. De ruimte waarin de sloep zweefde moest nu binnen de sfeer van een of ander veld zijn gekomen. „Hm,” zei Bordman. „Zit je op orders te wachten?” „Ja, sir,” zei de jonge man. „Mijn opdracht is, alleen te

landen met instructies vanaf de grond, sir. Waarom dat zo is weet ik ook niet.”

„Een van de ergste uitbranders die ik ooit heb moeten incasseren,” merkte Bordman op, „kreeg ik in net zo’n boot als deze. Ik zat op orders te wachten en die kwamen niet. Mijn reactie daarop was precies zoals dat in de Dienst meestal gaat: stijve bovenlip en zo meer. Maar ik geraakte in grote moeilijkheden, nadat het in mij was opgekomen dat het wel eens mijn eigen schuld kon zijn dat ik geen orders kreeg.”

De jonge officier wierp een snelle blik op een instrument, waaraan hij tot op dat moment geen aandacht had geschonken. Daarna zei hij opgelucht:

„Zo is het deze keer niet, sir. De verbinding staat normaal

ingeschakeld.”

Bordman zei:

„Verwacht je niet dat ze je kunnen oproepen zonder hun frequentie te wijzigen? Ze spraken met het schip, weet je wel?

„Ik zal eens proberen, sir.”

De jonge man boog zich naar voren en schakelde over naar de, voor scheeps-communicatie bestemde golfband. Tussen een schip en de grond en tussen een schip en zijn sloepen werden natuurlijk verschillende golfbanden gebruikt. Onmiddellijk werd het gegons van een draaggolf hoorbaar. De jonge man draaide haastig het volume terug, waarna er woorden klonken.

„… Wat is er voor de duivel met je aan de hand? Geef antwoord!”

De jonge officier maakte een slikbeweging. Bordman zei vriendelijk:

„Hij is je meerdere. Zeg dus maar ,sorry, sir’.”

„S-sorry, sir,” zei Barnes in de microfoon.

„Sorry?” klonk het snauwend vanaf de grond. „Ik zit je

al vijf minuten op te roepen! Reken er maar op dat je

baas hiervan zal horen! Ik zal -“

Bordman trok de microfoon naar zich toe.

„Mijn naam is Bordman,” merkte hij op. „Ik wacht op

instructies om te kunnen landen. Mijn piloot heeft zitten

luisteren op bootfrequentie, zoals hij behoorde te doen. Blijkbaar roept u ons op op een onjuist kanaal. Werkelijk-!”

De klap kwam stevig aan en het was even stil. Daarna klonken er gemompelde verontschuldigingen. Bordman glimlachte zwak in de richting van Barnes. „Het is wel goed zo. Laten we het vergeten. Maar wilt u nu zo goed zijn mijn piloot zijn instructies te geven?” De stem sprak geforceerd formeel: „U wordt met behulp van het landingsnet omlaag gebracht, sir. Op last van de Sectorchef zelf is een raketlanding niet toegestaan, sir. Maar we zijn reeds bezig een andere boot te laten landen, sir. Op dit moment wordt Eerstaanwezend Officier Werner binnen geloodst, sir. Zijn boot bevindt zich nog op een afstand van twee diameters, sir, en het zal ons ongeveer een uur kosten om hem zonder al te veel ongemak beneden te krijgen, sir.” „Dan zullen wij wel wachten,” antwoordde Bordman. „Hm. Wees zo goed ons weer op te roepen voordat u ons met de landingsbundel gaat zoeken. Mijn piloot heeft een nogal veelbelovend idee. En wilt u ons dan alstublieft op de juiste frequentie oproepen?” De stem beneden zei triest: „Ja, sir. Ongetwijfeld, sir.”

Het gegons van de draaggolf eindigde. De jonge Barnes zei dankbaar:

„Zeer bedankt, sir. Niets gaat de woede te boven van een meerdere die betrapt wordt op een blunder! Hij zou mij een loer gedraaid hebben voor zijn fout, sir, en dat had slecht kunnen aflopen!” Daarna zweeg hij even en zei vervolgens: „Maar - neemt u me niet kwalijk, sir. Ik hèb geen veelbelovend idee. Niet dat ik weet!” „Je hebt een uur de tijd om er een te verzinnen,” vertelde Bordman hem.

Inwendig voelde Bordman zich geschrokken. Het oproepen van een Eerstaanwezend Officier naar het Sector-Hoofdkwartier kwam maar zelden voor. Omdat de interstellaire afstanden zo enorm waren en een snelheid van dertig maal het licht in de practijk het beste voldeed, was

het onvermijdelijk dat een Eerste Officier vrijwel als een onafhankelijke autoriteit te werk ging. Het terugroepen van één man betekende reeds dat al zijn andere werkzaamheden maanden lang kwamen stil te liggen. Maar tweel En dan nog Werner?”

Werner zou het eerst arriveren. Als er beneden iets ernstigs aan de hand was, zou Werner er op staan als eerste aan te komen, al ging het maar om een paar uur. Een uitgekookte vent op het punt van indruk maken. Zijn promoties in de Dienst waren sneller verlopen dan bij Bordman. Dat andere Lawlor-veld moest van zijn schip zijn geweest, dat zich verwijderde.

De jonge officier naast hem bewoog zich onrustig. „Neemt u me niet kwalijk, sir. Wat voor soort idee moet ik gaan verzinnen, sir? Ik geloof niet dat ik helemaal begrijp -“

„Het is nogal vervelend in vrije val geparkeerd te moeten blijven,” zei Bordman geduldig. „En het is altijd een goede gewoonte om onaangename situaties eens te bekijken om te zien of er iets aan gedaan kan worden.” Barnes’ voorhoofd fronsde zich.

„Met behulp van raketten zouden we veel sneller kunnen landen, sir. En wanneer het landingsnet zich op ons richt, zullen ze bovendien zeer voorzichtig met ons te werk moeten gaan, willen ze onze nek niet breken. We hebben namelijk geen zwaartekrachtspoelen.” Bordman knikte instemmend. Barnes kon helder genoeg denken, maar bij jonge officieren duurt het vaak lang eer ze merken dat ze helder kunnen denken. Ze moeten zoveel bevelen klakkeloos opvolgen, dat ze de neiging hebben niets anders meer te doen. Toch wordt bij elke promotie een zekere toeneming vereist in het vermogen tot zelfstandig denken. Om een werkelijk hoge rang te kunnen bereiken moet een officier zelfstandig kunnen denken. Dit is gewoon niet mogelijk, tenzij hij dit vermogen op zijn weg omhoog heeft ontwikkeld. Barnes keek verschrikt op.

„Moet u eens horen, sir,” zei hij verrast. „Als zij een uur nodig hebben om Eerstaanwezend Officier Wemer vanaf

twee planeetdiameters aan de grond te krijgen, dan gaat het van hieruit nog veel langer duren! „Dat klopt,” zei Bordman.

„En u zult er wel niet veel voor voelen om, na een uur op hem te hebben gewacht, nog drie uur door te brengen met afdalen, sir!”

„Inderdaad niet,” gaf Bordman toe. Hij had natuurlijk orders kunnen geven. Maar wanneer een jonge officier er in de praktijk toe werd gebracht om na te denken, hield dat in dat hij op zekere dag een betere eerste officier zou zijn. En Bordman wist hoe wanhopig weinig mensen er werkelijk geschikt waren om een hoge, verantwoordelijke functie te bekleden. Alles wat gedaan kon worden om hierin verbetering te brengen — De jonge Barnes knipperde met zijn ogen. „Maar voor het landingsnet maakt het geen enkel verschil hoe ver weg wij zijn!” zei hij, met verbazing in zijn stem. „Ze kunnen ons opvangen op tien diameter afstand of op één! Wanneer ze ons eenmaal in het brandpunt van hun veld hebben gevangen, kunnen ze ons daarmee verder leiden, waar we ons ook bevinden.” Bordman knikte opnieuw.

„Dat wil zeggen dat ik, in de tijd dat zij bezig zijn die andere boot te laten landen - wel, dat ik in die tijd zonder bezwaar raketten kan gebruiken om af te dalen tot op één diameter afstand, sir! En daar kunnen ze ons dan opvangen oin ons gedurende de laatste paar duizend mijl naar de grond te leiden. Op die manier kunnen we een

half uur na die andere boot landen, in plaats van over vier

»

uur.

„Zo is het precies,” beaamde Bordman. „Ten koste van een beetje nadenken en een beetje brandstof. Tenslotte heb je toch een veelbelovend idee gekregen, luitenant. Veronderstel dat je het nu eens ging uitvoeren?” De jonge man wierp een blik op Bordman’s veiligheidsgordel. Hij verzette de hefboom van de brandstoftoevoer en wachte zorgvuldig een paar seconden om de eerste brandstofmoleculen de gelegenheid te geven tot koude katalyse. Na de ontsteking zouden ze in de laatste paar

millimeter van de injectie-opening zover worden opgewarmd dat detonatie mogelijk werd. „Ontbranding, sir,” zei hij eerbiedig. Ze hoorden het merkwaardige geluid van een in het luchtledige werkende raket, waarbij het geluid slechts wordt overgebracht via het metaal van de raketpijpen. Ze kregen dat gelijkmatig drukkende gevoel, dat het gevolg is van versnelling. De nietige sloep zwaaide om en richtte zich omlaag naar de planeet. Luitenant Barnes boog zich naar voren en ging zich bezig houden met de computer van het schip.

„Ik hoop dat u het me niet kwalijk neemt, sir,” zei hij. „Ik had dat uit mezelf moeten bedenken, zonder dat u het me ingaf. Maar dergelijke problemen doen zich niet zo vaak voor, sir. In het algemeen is het het verstandigst volgens precedent te werk te gaan, alsof het opdracht was.”

Bordman zei onbewogen:

„Ongetwijfeld! Maar een van de redenen voor het bestaan van jonge officieren is dat er op zekere dag nieuwe, ervaren officieren zullen moeten zijn.” Barnes dacht even na. Daarna zei hij verbaasd: „Op die manier heb ik het nooit bekeken, sir. Dank u zeer.”

Zijn voorhoofd fronsend ging hij verder met de toetsen van de computer aan te slaan. Bordman maakte het zich gemakkelijk, op zijn zitplaats vastgehouden door zijn gordel en de bescheiden versnelling. Er was niets geweest waaruit hij kon afleiden waarom hij naar het Hoofdkwartier was ontboden. Ook nu waren er nog weinig aanwijzingen. Maar ze moesten daar beneden op een of andere manier in moeilijkheden zitten. Twee eerste officieren uit hun werk gesleurd. Werner … Bordman gaf liever geen oordeel over Werner. Hij mocht die man niet en zou bevooroordeeld zijn. Werner was zeker bekwaam, maar bepaald op eigen voordeel uit. En dan hijzelf. Ze waren ontboden naar een hoofdkwartier waar geen schip kon landen via het landingsnet en waar bij de afdaling ook geen raketten gebruikt mochten worden.

Een landingsnet kon een schip uit de ruimte plukken op een afstand van tien planeetdiameters, het daarna met beheerste kracht omlaag trekken, om het vervolgens licht als een veertje te laten landen. Een landingsnet kon het zwaarste geladen vrachtschip nog uit zijn baan halen en het met achtmaal de zwaartekracht naar de grond brengen. Maar het net daar beneden kon zelfs nog geen nietig Inspectieschip laten landen! En een landingssloep kreeg geen toestemming om zijn raketten te gebruiken! Bordman rangschikte deze gegevens in zijn gedachten. Hij kende uiteraard de planeet beneden. Na zijn promotie tot Eerstaanwezende had hij zes maanden op het Hoofdkwartier doorgebracht om daar de voor zijn grotere verantwoordelijkheden vereiste methodieken en praktijkervaring op te doen. Er was slechts één bewoonbaar eiland, dat ongeveer veertig mijl lang was en misschien tien mijl breed. Buiten de poolstreken was er verder geen bruikbare grond aanwezig.

Het enige bewoonde eiland had aan de windzijde enorme steile klippen. Langs een of andere onderzee liggende breuk was daar een grote brok vast gesteente omhoog gekomen tot boven het oppervlak van het water. Die klippen waren ongeveer twaalfhonderd meter hoog en vanaf daar vertoonde het eiland een zeer geleidelijke en constante helling omlaag tot waar, aan de lijzijde, de kust onder de rusteloze zee verdween.

Voor het Sector Hoofdkwartier had men dit oord uitgekozen omdat het zeer onwaarschijnlijk leek dat burgers ooit behoefte zouden hebben op zo’n begrensde wereld te gaan wonen. Maar omdat het Hoofdkwartier er was, kwamen er ook andere mensen, met als gevolg dat op dit moment elke meter grond in cultuur was gebracht. Er werd irrigatie toegepast en intensief landbouw en veeteelt bedreven. En er stonden ook een paar hydroponische installaties.

Voor het Sector-Hoofdkwartier werd echter nog een uitgebreid gebied in reserve gehouden, waar in geval van nood een ruimtevloot kon worden opgesteld. De mensen van het overbevolkte civiele gedeelte waren bitter gestemd

vanwege het grote, niet in cultuur gebrachte gebied dat de Dienst nodig had voor opslagruimte en eventueel gebruik in geval van nood. Toen Bordman daar jaren geleden was heerste er al verbittering, omdat door de Dienst de samenleving der burgers, die uit deze Dienst was voortgekomen, ernstig gebrek aan ruimte begon te krijgen. Bordman overwoog al deze factoren en kwam tot een niet bepaald aangename conclusie. Even later keek hij op. De planeet doemde nu dichterbij op. Veel dichterbij. „Ik geloof dat je beter alle snelheid in de richting van de planeet kunt neutraliseren voor we contact maken,” merkte hij op. „Als we bewegen hebben de mensen van het landingsnet misschien moeite ons op zo korte afstand in hun brandpunt te krijgen.” „Ja, sir,” zei de jonge officier.

„Er moet beneden iets goed fout zitten,” zei Bordman. „Het is een slecht teken dat ze geen netlanding toestaan en nog onheilspellender dat ze deze boot niet op zijn raketten willen laten landen.” Hij zweeg even. „Ik betwijfel of ze het risico zullen nemen ons weer te laten opstijgen.”

Barnes was klaar met zijn berekeningen. Hij zag er voldaan uit. Hij wierp een blik op de nu enorm groot geworden planeet beneden en corrigeerde vaardig de koers van de kleine boot. Toen draaide hij zijn hoofd met een ruk om.

„Pardon, sir. Zei u zojuist dat wij wellicht niet meer zouden kunnen opstijgen?”

„Dat kan ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voorspellen,” zei Bordman. „Zoudt u - kunt u ook zeggen waarom, sir?” „Ze hebben bezwaar tegen landingen. Daar ligt het probleem. Als ze niet willen dat er een landing plaats vindt, hebben ze natuurlijk ook bezwaar tegen een lancering. Werner en ik zijn hier ontboden. Vermoedelijk hebben ze ons dus ergens voor nodig. Maar blijkbaar voelt men zich zelfs ten aanzien van onze landing niet helemaal gerust. Ik vermoed -“

Blikkerig klonk het uit de luidspreker:

„Landingsnet roept boot! Landingsnet roept boot!” „Gaat uw gang,” zei Barnes, terwijl hij Bordman enigszins ongerust aankeek.

„Corrigeer uw koers!” beval de stem. „Onder geen enkele oinstandigheid is het u toegestaan een raketlanding uit te voeren! Dit is een persoonlijk bevel van de Sectorchef. U moet afstand houden! Over ongeveer vijftien minuten zullen we gereed zijn om contact te maken en u zacht te laten landen. Maar intussen moet u afstand houden!”

„Ja, sir,” zei Barnes.

Bordman boog zich naar voren en greep de microfoon. „Bordman hier,” zei hij. „Ik wil graag een paar inlichtingen. Wat is de reden dat wij onze raketten niet kunnen gebruiken?”

„Raketten maken lawaai, sir. Zelfs de raketten van een landingsboot. Wij hebben opdracht alle luchttrillingen zo veel mogelijk te vermijden, sir. Maar er is mij bevolen per radio geen details te verstrekken, sir.” „Ik zal niets meer vragen,” zei Bordman nuchter. Hij duwde de microfoon weg. Hij betreurde zijn gebrek aan aggressiviteit. Werner zou in zo’n geval zich op zijn rang hebben beroepen en er op gestaan hebben te worden ingelicht. Maar Bordman geloofde ondanks zichzelf dat het wel een goede reden zou hebben dat deze order blijkbaar zwaarder woog dan zijn verzoek om informatie. De jonge officier deed de raket keren. Het gevoel van druk tegen Bordman’s rug werd sterker. Korte tijd later klonk uit de luidspreker: „Net naar boot. Maak u gereed voor contact.” „Gereed, sir,” zei Barnes.

De kleine boot begon te trillen en als dol heen en weer te springen. Hij draaide rond en slingerde woest door de lege ruimte in seconden lang durende bochten. Heel geleidelijk werd het heen en weer slingeren minder. Even was er het gevoel alsof de zwaartekracht van de planeet begon te werken, een gevoel dat op subtiele wijze toch anders was dan de sensatie van kunstmatige zwaartekracht. Maar toen draaide de kosmos ondersteboven, terwijl de boot snel in de richting van de zo rijk aan water zijnde planeet werd getrokken.

Een paar minuten later nam de jonge Barnes het woord. „Neemt u me niet kwalijk, sir,” zei hij verontschuldigend. „Het is waarschijnlijk niet slim van me, sir, maar ik kan me geen enkel geval voorstellen dat trillingen of lawaai op een planeet iets zouden kunnen uitmaken. Wat kan dat nu voor kwaad?”

„Dit is een planeet met veel water,” zei Bordman. „Misschien is er kans dat de mensen verdrinken.” De jonge officier bloosde en wendde het hoofd af. En Bordman overdacht dat jonge mensen vaak overgevoelig waren. Maar hij zei niets meer. Wanneer ze in het spinne-webvormige, achthonderd meter hoge landingsnet zouden zijn aangekomen, zou Barnes wel merken of hij gelijk had of niet.

Zo gebeurde het ook. En Bordman had gelijk. De mensen op Canna-III wilden zorgvuldig alle trillingen vermijden, omdat ze bang waren te verdrinken. En deze angst was niet ongegrond.

Drie uur na de landing bewoog Bordman zich behoedzaam voort over grijze, modderige rotsen, terwijl nog geen twintig meter van hem vandaan een twaalfhonderd meter diepe afgrond lag, daar waar de onregelmatige rand van een klif bijna loodrecht omlaag liep. Heel in de diepte lag de zee vriendelijk te rimpelen. Bordman zag een lange, lange rij boten, die zich langzaam zeewaarts bewoog. Ze sleepten tussen zich in iets mee, dat van boot tot boot liep als een enorme, uit bogen bestaande kettinglijn. De boten voeren, naast elkaar, regelrecht van de klippen weg, terwijl ze dat drijvende, geschulpte ding met zich meesleepten.

Bordman stond er een ogenblik naar te kijken en richtte daarna zijn aandacht op de grijze modder onder zijn voeten. Vanaf deze merkwaardige strook op de berghelling gelegen modder keek hij landinwaarts. Niet ver van hem vandaan stond een mast op de rots. Daaraan hing iets dat de indruk gaf een televisiecamera te zijn.

De jonge Barnes zei: „Neemt u me niet kwalijk, sir, maar waar zijn die boten daar mee bezig?” „Ze zijn bezig een olielaag naar zee te slepen,” zei Bordman afwezig, „met een of andere drijvende lijn tussen zich in. Er is niet voldoende olie om die laag gesloten te houden en bovendien waait de olie naar de kust toe. Daarom slepen ze die olie de zee weer op. Daardoor blijven den golven laag. Elke keer verliezen ze natuurlijk iets.” „Maar-“

„Er zijn hier passaatwinden,” zei Bordman, zonder een ogenblik naar de zee te kijken, „die altijd uit vrijwel dezelfde richting blazen. Over driekwart van de afstand rondom de planeet is die richting dezelfde en daardoor worden hoge golven opgebouwd. Onder normale omstandigheden is de totale hoogte van de deining, die tegen deze klippen beukt, van golfdal tot golftop minstens dertig meter. Schuim en spatwater worden natuurlijk nog tien keer zo hoog opgeworpen. Toen ik hier vroeger kwam gebeurde het een keer dat het water over de rand van het klif heen stoof. De golven slaan nogal, eh - hard tegen de kust. Als je tijdens een storm bij de kust aan de andere kant je oor tegen de grond drukt, kan je het gedreun van de golven tegen deze kliffen horen. Het hele eiland trilt dan.” Barnes keek met onbehagen naar de rand van de rotswand en daarna naar de rij boten, die over een wateroppervlak schoven, waarop de golven, gezien vanaf een hoogte van bijna een mijl, niet meer dan onopvallende rimpelingen waren. Maar de rij boten was onvoorstelbaar lang. De lengte bedroeg minstens dertig kilometer. „Die olielaag houdt dus de golven laag,” mompelde Barnes. „Ik meen dat dit het beste werkt boven diep water. Dat was heel vroeger al bekend. Olie op de golven.” Hij dacht na.” Ze hebben er heel wat voor over om trillingen te voorkomen. Zijn die nu werkelijk zo gevaarlijk, sir?” Bordman knikte in de richting van het binnenland. Ongeveer vierhonderd meter vanaf de rand van de rotsen lag een merkwaardige, in stukken gebroken en uiteen gescheurde aarden wal. Vroeger was die misschien ruim

tien meter hoog geweest, maar nu lag die wal daar in stukken en brokken uiteen gespleten. Hij zag eruit alsof hij was weggetrokken vanaf de plaats waar hij vroeger had gelegen.

In de rand zaten verticale scheuren en afgebroken stukken grond waren achtergebleven. Op één plaats had een klomp van misschien duizend vierkante meter de rest niet kunnen volgen. Op de bovenkant leunden bomen als dronken voorover. Bij de rand waren sommige naar buiten toe omgevallen. Langs de gehele bovenrand van de rotsen viel, voor zover het oog kon zien, dat merkwaardige terugtrekken van de grond en de begroeiing waar te nemen.

Bordman bukte zich en raapte een stuk leemachtige grond op dat bij zijn voeten lag. Hij wreef het fijn tussen zijn vingers. Het was zacht als boetseerklei. Hij doopte een vinger in een grauwe, vettige modderpoel, keek naar de visceuse vloeistof die aan zijn vinger hing en wreef die tegen de palm van zijn andere hand. Barnes deed dit laatste ook en zei toen, met een niets begrijpende blik: „Het voelt aan als zeep, sir. Als zachte zeep!” „Precies,” antwoordde Bordman. „Dat is het eerste probleem waar ze hier mee zitten!” Hij wendde zich tot een gewoon soldaat van de gronddienst en maakte met zijn hoofd een beweging naar de kustlijn. „Hoe is het met het wegglijden op andere plaatsen gesteld?”’

„Overal is het zoals hier ongeveer,” zei de man, „tot twee mijl en nog meer. Er is één plaats waar de grond met constante snelheid verder glijdt. Ongeveer tien centimeter per uur, sir. Gisteren was het iets minder dan negen.”

Bordman knikte.

„Hm. We gaan nu maar terug naar het Hoofdkwartier. Beroerde zaak!”

Hij ploeterde door de moddertroep naar het voertuig dat hem hier had gebracht. Het was geen normale terreinwagen. In plaats van op kettingen of rupsbanden reed deze op zachte, slechts ten dele met lucht gevulde rollen

van circa anderhalve meter doorsnede. Die waren volkomen ongevoelig voor ruw of glad terrein en wanneer het voertuig in het water zou vallen, zou het blijven drijven. Het was bedekt met een dikke laag grijze modder van het klif.

Terwijl hij door de modder zwoegde kon Bordman waarnemen hoe de bodem onder het leem er uitzag. De rotsbodem vertoonde vreemde, verwrongen vormen, alsof deze tijdens het afkoelen was gestold. En in feite werd ook aangenomen dat deze onder water geleidelijk vast was geworden, bij zo’n enorm hoge druk dat zelfs gesmolten rots het water niet in stoom kon veranderen. Maar nu lag die rots boven de zeespiegel.

Bordman klom, gevolgd door Barnes, in het voertuig. De luchtkussen-wagen keerde en reed naar de vol spleten zittende aarden wal. De zachte, anderhalve meter hoge rollen schenen eerder tegen een hindernis op te zweven dan er tegenop te klimmen. De rollen werden door klompen opgedroogde modder alleen maar ingedeukt, terwijl de stukken leem heel bleven. Stenen waren er niet. Ontevreden over zichzelf keek Bordman fronsend om zich heen. De wagen vloeide als het ware omhoog tegen de verbrokkelde, zich op onverklaarbare wijze terugtrekkende grondmassa. Boven zagen de dingen er vrijwel normaal uit. Vrijwel. Vanaf het klif liep een brede weg landinwaarts. Op het eerste gezicht scheen daar niets aan te mankeren. Maar over een lengte van bijna honderd meter zat in het midden een barst, die aan het eind naar de kant kronkelde en verdween. Verder stond er een grote, als dronken overstag gaande boom. Een mijl verder stond het oppervlak van de weg bol, alsof er van beneden af iets met onweerstaanbare kracht omhoog had gedrukt. De wagen zweefde er overheen.

Het opmerkelijke van het voertuig was dat dit zich volkomen vloeiend voortbewoog. Er werd geen enkele trilling door veroorzaakt. Maar toen een plek werd gepasseerd, waar een paar gebouwen stonden - huizen en een tweetal winkels - vlak naast elkaar aan beide zijden van de weg, minderde het voertuig toch snelheid.

In en om de huizen waren mensen, maar ze waren niet aan het werk. Sommigen van hen keken met vijandige blik naar de wagen van de Dienst. Anderen draaiden zich demonstratief om. Een aantal wagens was uit de garage gehaald. Ze stonden klaar om mee weg te rijden, maar geen enkele wagen reed al. Ze stonden alle met de voorkant in de richting van waaruit de luchtkussen-wagen kwam.

Ze reden verder. Kort daarop werd duidelijk zichtbaar hoe buitengewoon vlak het landschap was. Het wekte de indruk dat men oneindig ver weg kon zien. De tien mijl verderop liggende oceaan was aan de horizon waarneembaar als een lichtblauwe draad. Het eiland bestond uit een vrijwel volmaakt gelijkmatig naar boven gekomen vlak. Nergens was ook maar iets van een heuvel te bekennen, noch van een dal, met uitzondering van de kleine geulen die door de regen waren uitgespoeld. Vaak waren die ook nog opgevuld, of afgedamd en in het irrigatiesysteem opgenomen.

Ze kwamen voorbij een plaats waar langs een dergelijke waterloop een rij bomen stond. De helft lag tegen de grond. De rest stond ten dele scheef, en ten dele stevig rechtop.

De vegetatie bestond uitsluitend uit bekende planten. In de meeste koloniën vindt men wel planten, oorspronkelijk afkomstig van de moederplaneet Aarde. Maar dit eiland op Canna-III was vermoedelijk nog pas drie-a vierduizend jaar boven water. Die tijd was te kort geweest om een locale vegetatie tot ontwikkeling te brengen. Toen het door de Dienst in bezit werd genomen was er alleen nabij de vloedlijn een aantal zeewiersoorten te vinden geweest, waarvan er slechts één in staat bleek zich als een soort web tot ver boven de vloedlijn uit te breiden. Deze variëteit was echter later door de landplanten verdrongen en nu was alles groen van door mensen aangevoerde bomen en planten.

Maar met de bodem was er iets mis. Op de eene plaats bolde de grond op en groeiden hoge korenaren in alle richtingen, terwijl op een andere plaats weer een scheur

viel waar te nemen met scherpe randen. Vanuit een irrigatiegreppel stroomde er water in, zonder dat de scheur ooit gevuld werd. Barnes zei:

„Neemt u me niet kwalijk, sir, maar hoe ter wereld is dit gekomen?”

„Er is hier geïrrigeerd,” zei Bordman geduldig. „Alle grond was eens oceaanbodem - het was toen wat men noemt globigerina-slib. Zand en stenen ontbreken. Er is alleen vaste rots met daarop de vroegere diepzeemodder. En voor een gedeelte daar beneden kan je dat ,vroegere’ wel weglaten. Het is opnieuw globigerina-slik geworden.”

Hij wees naar het landschap. Tot voor kort was het keurig onderhouden geweest. Elke vierkante meter grond was in cultuur gebracht. De wegen hadden een beperkte breedte en de huizen zagen er netjes en goed onderhouden uit. Het was misschien wel het meest geciviliseerde landschap geweest in het gehele melkwegstelsel. Bordman ging verder:

„Je zei dat die leem aanvoelt als zeep. In zekere zin gedraagt ze zich ook als zeep. Het ligt op een flauw hellende en opvallend gladde rotsbodem, als een stuk zeep op een metalen plaat, die een beetje scheef wordt gehouden. En daar ligt nu juist het probleem. Zolang dat stuk zeep van onderen droog is gebeurt er niets. Als je er water op giet zal de bovenkant nat worden, het water zal er af lopen, maar de onderkant zal pas vochtig worden wanneer de gehele rest van de zeep is opgelost. Zolang er hier iets dergelijks gebeurde, was er niets aan de hand. Maar toen zijn ze gaan irrigeren.”

Ze passeerden een rij keurige huisjes, die met hun voorkant naar de weg stonden. Eén ervan was ingestort. De andere zagen er volkomen normaal uit. De wagen reed verder.

Met sombere blik zei Bordman:

„Ze wilden dat het water in de grond zou doordringen en namen daartoe de nodige maatregelen. Zolang dat op beperkte schaal gebeurde kon het geen kwaad. Door de

planten die er groeiden droogde de grond weer uit. Een boom die in een flinke passaatwind staat, verdampt per dag duizenden liters water. Er zijn vroeger wel eens kleine grondverschuivingen voorgekomen, speciaal wanneer er tijdens een storm zware golven tegen het klif-beukten, maar over het algemeen kan men zeggen dat de grond, kort na het in cultuur brengen, steviger verankerd lag dan vóór die tijd.”

„Maar die irrigatie? De zee is hier toch zout, nietwaar?” „Zoetwater-installaties,” zei Bordman nuchter. „Systemen die met ionenwisselaars werken. Die hebben ze hier gebouwd en vanaf dat moment beschikten ze over zoveel zoet water als zij maar wensten. En ze hadden heel wat nodig. Ze ploegden diep, zodat het water in de grond kon wegzinken en damden de waterlopen af. Wat zij deden had veel weg van het boren van gaten in dat stuk zeep, dat ik zojuist als voorbeeld gebruikte. Het water liep door tot op de vaste rots. En wat denk je dat er toen gebeurde?” Barnes zei:

„Wel, de onderkant werd nat en de zeep begon te glijden! Alsof deze met olie gesmeerd was!” „Niet met olie,” verbeterde Bordman. „Maar met zeep. Zeep is visceus. Dat maakt verschil en dat is maar gelukkig ook. Maar de geringste trilling bevordert de beweging. En dat zien we hier ook gebeuren. De bevolking loopt daarom op dit moment op eieren. Of beter gezegd, het is nog erger. Ze lopen als op een stuk zeep dat aan de onderkant natter en natter wordt. Het is al bezig weg te glijden, op de trage manier van een visceuze substantie. Maar ondanks de olielaag, die ze boven de wind proberen in stand te houden, blijft er toch een zekere branding bestaan. De vaste rotsbodem is niet geheel vrij van trillingen. En vandaar dat langzame, onopvallend geleidelijke wegglijden.”

„En ze zijn van mening,” zei Barnes, „dat het laten landen van een schip met behulp van het net zoiets als een aardbeving zou betekenen.” Hij zweeg plotseling. „Een aardbeving, op dit moment -“

„Er komt op deze planeet niet veel vulcanisme voor,” vertelde Bordman hem. „Maar nu en dan zijn er natuurlijk wel eens tectonische bevingen. Dit eiland is er door ontstaan.”

Barnes zei ongerust:

„Ik geloof niet dat ik hier goed zou slapen, sir, als ik hier zou moeten wonen.”

„Voorlopig woon je hier in ieder geval, maar op jouw leeftijd zal je toch wel slapen, denk ik.” De wagen draaide met de bochten van de weg mee. De weg was zeer vlak en het voertuig bewoog er zich oneindig zacht overheen. Dat volkomen ontbreken van enige trilling was de verklaring van het feit dat deze wagen mocht rijden, terwijl dit voor alle andere was verboden. Maar Bordman overwoog met een ongerust gevoel dat dit nog niet het verbod verklaarde van de sectorchef, de sloep op zijn raketten te laten landen.

Het was maar al te waar dat het voor het leven noodzakelijke oppervlak van dit eiland rustte op hellende rots en dat dit, wanneer de onderkant maar nat genoeg werd, in zee zou kunnen glijden. Er was al beweging en op minstens één plaats ging dit met een snelheid van tien centimeter per uur. Maar dit was visceus vloeien. Trillingen zouden deze beweging bevorderen en het slaan van de branding tegen de klippen aan de windkant moest stellig met alle denkbare middelen worden tegengegaan.

Dit alles betekende echter nog niet dat het geluid van een raketlanding rampzalig zou moeten zijn en evenmin dat de druk van een landingsnet, dat een ruimteschip in zijn baan opving en naar de aarde leidde, een grondverschuiving zou moeten veroorzaken. Er moest nog iets anders aan de hand zijn, hoewel de situatie voor de burgerbevolking van het eiland zo al ernstig genoeg was. Als de grond werkelijk massaal in beweging zou komen, visceus of hoe dan ook, wanneer werkelijk een aanzienlijk deel van het oppervlak zou gaan schuiven, dan zou de gehele rest ook gaan. En daarmee de bevolking. Als er al overlevenden waren beliep dit maar luttele tientallen.

Vóór hen doemde de muur van aangestampte leem op, die om het reserve-gebied van het Hoofdkwartier lag. Het Sector-Hoofdkwartier was hier gevestigd toen er nog geen andere bewoners waren. Terwijl de gebouwen van de Dienst in aanbouw waren had men bomen geplant en over grote oppervlakken zaad gestrooid. Hoewel het Hoofdkwartier in feite dus op een onbewoonde planeet was gesticht, kwamen er in het voetsporen van het personeel spoedig kolonisten opdagen. Eerst vrouwen en kinderen, vervolgens winkeliers en boeren, kort daarop burgertechnici en tenslotte, toen de civiele bevolking steeds verder groeide, zelfs politici. Op dit moment werd het Sector-Hoofdkwartier verweten dat het een kwart van het eiland in beslag nam. Te veel bruikbare grond bleef op die manier buiten het bereik van de burgers, terwijl het eiland enorm overbevolkt was. Maar nu scheen het ten ondergang gedoemd. Terwijl de luchtkussen-wagen zich, vrijwel zonder geluid te maken, verder in de richting van het hoofdkwartier bewoog, zakte plotseling een honderd meter lang gedeelte van de muur in elkaar. Een golf stof vloog omhoog, terwijl men het gerommel hoorde van vallend, uitgedroogd leem. De chauffeur van de wagen verbleekte. Een burger aan de kant van de weg stond handenwringend naar de muur te kijken, wachtend op het moment dat hij de grond onder zijn voeten zachtjes zou voelen wegglijden in de richting van de hier nog ver verwijderde zee. Een kleine twintig meter vanaf de poort stond een paal met een verkeerslicht. Die begon langzaam voorover te buigen. Na een hoek van vijfenveertig graden te hebben bereikt bleef hij echter steken en bewoog daarna niet meer. Ruim veertig meter vanaf de poort verscheen dwars over de weg een nieuwe scheur.

Verder gebeurde er niets. Totaal niets. Maar toch kon men er niet zeker van zijn of er niet een of ander kritisch punt was gepasseerd, waardoor vanaf dit moment de grond steeds sneller naar zee schoof. Barnes hield zijn adem in.

„Dat geeft me een vreemd gevoel,” zei hij onzeker. „De

schok van zon in elkaar zakkende muur zou ik weet niet wat kunnen ontketenen!”

Bordman zei in het geheel niets. Hij had zich gerealiseerd dat er in het gebied van de Dienst niet werd geïrrigeerd. Nadenkend, zo al niet bezorgd, fronste hij het voorhoofd, toen de wagen de poort van het Hoofdkwartier indraaide en over een bochtige weg door een parkachtige omgeving reed.

Zij stopten voor het gebouw waar de Sectorchef zelf zijn hoofdkwartier had. Op het met plastic tegels belegde bordes, boven aan een kleine trap, lag een grote bruine hond vredig te dommelen. Toen Bordman uitstapte kwam de hond lui en traag overeind. En toen Bordman de treden opliep, met Barnes achter zich aan, deed de hond een paar stappen naar voren, alsof hij statig de honneurs wilde gaan waarnemen. Bordman zei: „Aardige hond is dat.”

Hij liep naar binnen. De hond volgde hem. Er was binnen niemand te zien en het leek alsof hij de stilte kon horen, totdat hij in de verte het geluid van een telex vernam. „Loop maar mee,” zei Bordman. „Het bureau van de Sectorchef is daarginds.” Barnes volgde hem.

„Vreemd dat hier niemand is,” zei hij. „Geen assistenten, geen schildwachten, totaal niemand.” „Waarom zouden die hier moeten zijn?” vroeg Bordman verbaasd. „De bewaking bij de poort houdt de burgers buiten en niemand in de Dienst zal de Chef zonder reden lastig vallen. In ieder geval niet meer dan één keer!” Maar over de glinsterende, lege vloer liep een onheilspellende barst.

Ze liepen een gang door. Ergens klonken stemmen en Bordman ging er op af, met het doffe geluid van de hondenpoten achter zich aan. Zo kwamen ze in een ruim, comfortabel ingericht en moeilijk te beschrijven vertrek met hoge ramen - in werkelijkheid deuren - dat uitzag op groene grasperken. De Sectorchef, Sandringham, zat achterover geleund in een stoel te roken. Werner, de andere ontboden Eerste Officier, zat kaarsrecht overeind in een stoel

tegenover hem. Sandringham maakte een handgebaar in de richting van Bordman.

„Al weer terug? Je bent in alle opzichten op je schema voor! Daar zit Werner, die is wezen kijken naar de situatie bij de brandstoftanks.”

Bordman zag er plotseling uit alsof hij een schok had gekregen. Hij knikte echter, terwijl Werner een poging deed te glimlachen, wat hem slecht afging. Hij zag zo bleek als een doek.

„Mijn piloot van het schip, die niet meer terug kan,” zei Bordman. „Luitenant Barnes. Een veelbelovend jong officier. Heeft mijn landingstijd met uren verkort. Luitenant, dit zijn Sectorchef Sandringham en Mr. Werner.” „Ga zitten, Bordman,” gromde de Chef. „Jij ook, luitenant. Hoe ziet het er bij het klif uit, Bordman?” „Ik vermoed dat u dat even goed weet als ik,” antwoordde Bordman. „Ik meende daar een televisiecamera te zien hangen.”

„Maar al te juist! Maar er gaat toch niets boven onderzoek ter plaatse. Je bent er nu geweest. Wat is je indruk?”

„Het is me niet duidelijk,” zei Bordman. „Ik heb een paar dingen opgemerkt, die ik niet kan verklaren. Maar de situatie is inderdaad zeer verontrustend. Höè verontrustend, dat hangt af van de viscositeit van de modder vlak boven de vaste rots over het gehele eiland. De achtergebleven modder doet denken aan erwtensoep. Die ziet er bepaald verontrustend uit. Maar hoe groot is die viscositeit aan de onderkant met het gewicht van de grondlaag er op? Ik hoop overigens dat de grond hoger op droger is dan beneden.” Sandringham liet een gegrom horen. „Goeie vraag. Ik heb je laten halen, Bordman, toen het er slecht begon uit te zien. Dat was nog voordat de grond echt begon te glijden. Toen ik dacht dat het elk moment zou kunnen beginnen. De viscositeit schommelt om een waarde van drie maal 106. Dat geeft ons nog enige ruimte. Maar niet genoeg.”

„Op geen stukken na genoeg!” zei Bordman ongeduldig.

„Ze hadden al een tijd geleden met die irrigatie moeten stoppen!”

De Sectorchef trok een bedenkelijk gezicht. „Over burgers heb ik niets te zeggen. Die hebben hier hun eigen bestuur. En je weet?” - hij begon te citeren -„Burgerlijke takken van dienst en bestuursorganen kunnen zich door ambtsdragers van de Koloniale Inspectiedienst advies laten geven of verzoeken van die zijde in overweging nemen, maar te allen tijde dient een dergelijk advies of verzoek geheel op zichzelf te worden beschouwd en kan derhalve nimmer leiden tot een recht op tegenprestatie.” Hij voegde er grimmig aan toe: „Dat betekent dat je ze nooit tot iets kunt dwingen. Elke keer dat ik hen in de afgelopen vijftien jaar heb verzocht minder overvloedig te irrigeren werd mij dit naar het hoofd geslingerd! Ik gaf hun de raad er geheel mee te stoppen, maar zij zagen er de noodzaak niet van in. Irrigatie betekende meer voedsel en daar was grote behoefte aan. Dus gingen zij er mee door. Alleen al in het afgelopen jaar hebben ze er twee installaties bijgebouwd voor omzetting van zeewater in zoet water!”

Werner likte langs zijn lippen. Met hogere stem dan Bordman zich kon herinneren zei hij:

„Het is hun verdiende loon wat er nu gebeurt! Hun verdiende loon!”

Bordman keek Sandringham afwachtend aan. „En nu,” zei deze, „vragen ze om binnengelaten te worden op de terreinen van het Sector-Hoofdkwartier, ter wille van hun veiligheid. Ze zeggen dat wij niet hebben ge-irrigeerd en dat de grond hier dus niet zal gaan glijden. Ze willen dat we hen hier allen binnenlaten om op hun achterste te gaan zitten wachten tot de rest van het eiland de zee in glijdt of niet. Zo niet, dan willen ze hier blijven wachten tot de grond weer voldoende stabiel is geworden, nu ze met irrigeren zijn opgehouden.” „Het zou hun verdiende loon zijn als we hen binnenlieten!” riep Werner met schrille stem. „Het is hun eigen schuld dat ze zo in de knoei zitten!” Sandringham wuifde met zijn hand.

„In abstracto recht spreken is niet mijn taak. Ik ga er van uit dat men zich daarmee bezig houdt in meer bevoegde kringen. Ik moet mij ertoe bepalen de situatie het hoofd te bieden zoals deze er ligt. En daar heb ik mijn handen vol aan! Bordman, jij hebt al eerder te maken gehad met moerasproblemen op planeten. Wat kunnen we doen om het wegglijden van de grond hier te verhinderen voordat de hele zaak overboord gaat?”

„Voorlopig niet veel,” zei Bordman. „Maar als u me de tijd geeft verzin ik er wel wat op. Een werkelijk fikse storm, met hoge zeeën en veel regen, zou echter wel eens fataal kunnen worden voor de civiele kolonie. Dat viscosi-teitsgetal is vrijwel hopeloos, zo niet geheel.” Onverstoorbaar vroeg de Sectorchef: „Hoeveel tijd heeft hij, Werner?”

„In het geheel geen!” riep deze met schelle stem. „Het enige wat we kunnen doen is proberen zo veel mogelijk mensen over te brengen naar het vasteland in de poolstreek! Hoe meer mensen we op de boten kunnen bergen hoe beter - de situatie vereist het! En als we de twee ruimteschepen, die nu rond cirkelen, er op uit sturen om een vloot te gaan verzamelen en er nu meteen zoveel mogelijk mensen meegaan, dan zullen er misschien wat overlevenden zijn!” Bordman spreidde zijn handen uit.

„Ik zit me af te vragen,” merkte hij op, „wat op dit moment het ernstigste probleem is. Er is meer aan de hand dan alleen die wegglijdende grond! Anders zoudt u - en ik ben er van overtuigd dat luitenant Barnes hier ook aan heeft gedacht - anders zoudt u de burgerbevolking zeker toestemming geven hier binnen te komen, in afwachting van beter tijden.”

Sandringham wierp een blik in de richting van de jonge Barnes, op wiens gezicht een hete blos verscheen toen op hem de aandacht werd gevestigd.

„U zult er ongetwijfeld goede redenen voor hebben, sir,” zei hij verlegen.

„Ik heb er meerdere,” zei de Sectorchef effen. „Een ervan is deze, dat zolang wij weigeren hen binnen te laten, zij

zich gerustgesteld zullen voelen. Ze kunnen zich niet voorstellen dat we hen zullen laten verdrinken. Maar als we hen zouden uitnodigen binnen te komen, zouden ze in paniek geraken en gaan vechten om de eerste te kunnen zijn. Het zou hier voor de deur gewoon een veldslag worden. Binnen een paar minuten zou het tot een ramp leiden. Hoe dan ook!”

Hij zweeg een ogenblik en keek beide Eerste Officieren om beurten aan.

„Toen ik jullie heb ontboden,” zei hij, „was het mijn bedoeling dat jij, Bordman, je zou belasten met het probleem van de wegglijdende grond. Voor Werner zag ik toen als taak het contact te onderhouden met de burgerbevolking en hen zoveel vrees in te boezemen dat ze Bordman zijn gang zouden laten gaan. Maar op dit moment ligt het niet meer zo eenvoudig.” Hij haalde eens diep adem.

„Het is natuurlijk puur toeval dat dit een Sector-Hoofdkwartier is. Of anders heeft het zo moeten zijn. Dat zien we later wel. In ieder geval ontdekte men tien dagen geleden dat een instrument op het terrein, waar de brandstof voor de schepen ligt opgeslagen, het had laten afweten. Het gaf geen aanwijzingen meer of een tank lekte of niet. En er was een tank die lekte. Het is je bekend dat deze brandstof geen kwaad kan zolang ze wordt gekoeld. Je weet ook hoe het er mee is gesteld wanneer dit niét gebeurt. Opgelost in grondwater wordt het niet alleen gekatalyseerd tot een explosieve vorm, maar het is bovendien zo corrosief als de hel. Het heeft gaten gevreten in een paar andere tanks - en heb jij een flauwe notie hoe je daar nog iets aan doen kan?”

De mededeling schokte Bordman tot in zijn grondvesten.

Werner zat handenwringend naast hem.

„Kon ik de vent maar vinden die die gebrekkige tank

heeft gemaakt!” zei hij met dikke stem. „Hij heeft de dood

van ons allemaal op zijn geweten! Tenzij we kans zien

het vaste land in de poolstreek te bereiken!”

De Sectorchef zei:

„Dat is de reden dat ik hen niet binnenlaat, Bordman.

Onze opslagtanks lopen tot op de vaste rots door. De weggelekte brandstof - hoger in temperatuur nu - sijpelt langs het rotsoppervlak en vreet aan de andere tanks. Verder vindt er uiteraard ook absorbtie plaats in de grond, terwijl een gedeelte oplost in het grondwater. Van het gehele terrein waaronder de brandstof kan zijn doorgedrongen, hebben we het personeel teruggetrokken.” Bordman voelde een kilte achter in zijn nek. „Ik vermoed,” zei hij, „dat zij op hun tenen en met ingehouden adem er uit zijn gekomen en dat zij wel heilig hebben opgepast iets te laten vallen of met hun stoel over de grond te krassen toen zij opstonden om weg te gaan. Ik zou dat tenminste gedaan hebben! Van alles en nog wat kan de explosie inleiden. Maar op een gegeven moment gaat de zaak in ieder geval de lucht in! Dat kan niet anders! Nu is het me duidelijk waarom we niet op onze raketten konden landen!”

Toen het volledig tot hem doordrong wat er aan de hand was, voelde hij hoe de kilte zich over zijn lichaam verspreidde. Wanneer raketbrandstof tijdens de bereiding wordt gekoeld, is deze zo veilig als men zich maar kan voorstellen, mits men de temperatuur maar laag houdt. Het is een chemische verbinding met zeer hoge energie-inhoud, waarbij voor het aan elkaar verbinden van de atomen ook aanzienlijke energiën nodig zijn. De hoeveelheden energie, vereist om dergelijke weerstrevende atomen aan elkaar te koppelen, zijn werkelijk enorm. Wanneer de brandstof in temperatuur stijgt, of wordt gekatalyseerd, reageert het product nog een stap verder dan tijdens de bereiding. Het neemt dan de modificatie aan, die tot op dat moment door de koeling werd voorkomen. Er vinden intramoleculaire atoomverschuivingen plaats. In tegenstelling tot de bij lage temperatuur gevormde stabiele modificatie, ontstaat er nu iets dat waanzinnig instabiel is. Dit als gevolg van de nieuwe structuur van het molecuul.

Aanraking met een veer kan al detonatie veroorzaken. Een menselijke kreet kan ook al voldoende zijn. In de motoren van een ruimteschip wordt de verbinding molecuul voor

molecuul verbrand. De katalysering tot de instabiele vorm gebeurt daarbij in de koude, precies waar de ontbranding moet optreden. En daar de bij de detonatie vrij komende energie gelijk is aan die, waarmee de atomen tot een verbinding zijn geforceerd, is het potentieel van dergelijke stuwstof veel groter dan van een normale chemische verbinding. De latente energie van deze stuwstof is min of meer te vergelijken met de energie, vrijkomend bij kernreacties. Voor toepassing aan boord van een ruimteschip is deze vorm echter veel handiger.

De kwestie waar het hier om ging was natuurlijk dat, nu de stuwstof in de grond was doorgedrongen en opgewarmd, deze door practisch elke trilling tot detonatie gebracht kon worden. Zelfs in opgeloste toestand kan dit optreden, omdat het hier niet gaat om een normale chemische reactie, maar om een reactie waarbij een overmatig grote hoeveelheid energie vrijkomt. „Een flinke slagregen,” zei Sandringham, „aan deze zijde van het eiland, zou ongetwijfeld een paar honderd ton weggelekte raketbrandstof tot explosie brengen. En men mag verwachten dat hierdoor de rest zal worden verspreid, gekatalyseerd en tot detonatie gebracht. Een dergelijke explosie zou op zijn minst gelijkwaardig zijn aan een fusiebom van een megaton.” Hij zweeg een ogenblik en voegde er daarna ironisch aan toe: „Leuke situatie, hè? Als de burgerbevolking niet had geïrrigeerd, dan hadden we het Hoofdkwartier kunnen evacueren en in de lucht laten vliegen, zonder er ons verder om te bekommeren. Als er geen brandstof was weggelekt, hadden we de burgers binnen kunnen laten tot de bodem van het eiland weet wat ie wil. Elk op zichzelf is al beroerd genoeg,, maar de combinatie…” Wemer zei met overslaande stem:

„Evacuatie naar de poolstreken is het enig denkbare antwoord! Dan kan er een aantal mensen worden gered! Maar het zullen er niet veel zijn! Ik zal in een boot met materiaal vast vooruit gaan om daar het een en ander voor te bereiden -“

Er viel een dodelijke stilte. De bruine hond, die Bordman

vanaf het buitenterras was nagelopen, gaapte luid. Bordman stak zijn hand uit en begon hem werktuigelijk achter zijn oren te krabbelen. De jonge Barnes slikte hoorbaar en zei: „Neemt u me niet kwalijk, sir, maar hoe luidt het weerbericht?”

„Blijft redelijk goed,” zei Sandringham vriendelijk. „Daarom heb ik Bordman en Werner ook omlaag laten komen. Drie weten meer dan één. Ik heb hun leven ingezet tegen hun hersens.”

Bordman ging door de bruine hond over zijn kop te krabben. Werner bewoog zijn tong langs zijn lippen. De jonge Barnes keek hen allen om beurten aan. Daarna richtte hij zich weer tot de Sectorchef.

„Sir,” zei hij, „ik - ik geloof dat de kansen nog niet zo slecht liggen. Mr. Bordman, sir - hij vind er wel iets op!” Daarna sloegen de vlammen hem uit bij de gedachte dat hij zich had aangematigd tegen een Sectorchef enige als troost bedoelde woorden te zeggen. Het was haast even erg als hem t^ vertellen hoe hij de tanks van zijn vacuüm-uitrusting moest vastmaken.

Maar de Sectorchef knikte met een ernstig gezicht en wendde zich tot Bordman om te horen wat hij te vertellen had.

De zijde van het eiland, waar de wind aflandig was, ging met een flauwe helling over in het water. Vanaf een eind in zee liggende boot - bijvoorbeeld vanaf een paar mijl -gaf de kustlijn een lage, platte en vredige indruk. Er waren huizen te zien en ronddobberende bootjes. Maar die waren heel wat kleiner dan de boten, die bezig waren geweest de twintig mijl lange olielaag de zee op te trekken. Deze boten voeren niet bedrijvig heen en weer. Een groot gedeelte lag voor anker. Op enkele er van viel activiteit waar te nemen. Zonder veel gespat sprongen er mannen overboord, die vanaf de zeebodem dingen omhoog brachten die ze in de boten smeten. Met grote tussenpozen zag men ze weer opduiken, waarna ze op de rand van hun boot gingen zitten, om daar op hun gemak een sigaret te gaan roken.

De zon scheen, het land was groen en het gehele zee—

gezicht wekte een indruk van intense rust. Maar toen de kleine recreatieboot voor het personeel van de Dienst zich dichter naar de kust toe bewoog, wijzigde zich het aanzien der dingen. Op een mijl afstand veranderde een massa groen, die een dicht bij het water staande groep bomen had geleken, in een warboel van omgevallen stammen en met elkaar verstrengelde takken. Op die plaats was blijkbaar een groepje bomen bezweken.

Op een halve mijl werd het water troebel. Er dreef van alles rond: het dak van een huis, de bladerkroon van een sierheester, met vlak daarbij de uit het water omhoog stekende schoongespoelde wortels. Achter de boot dobberde een stuk kinderspeelgoed, een aandoenlijk, maar afschuwelijk gezicht. In de zachte deining van de grote oceaan dreven de uitheemse vormen van een uit drie treden bestaand trapje.

„Wanneer wij die komende stuwstof explosie even vergeten,” zei Bordman, „moeten we in ieder geval iets gaan bedenken om dat wegschuiven van de grond tot staan te brengen. Ik hoop dat je er aan gedacht hebt, luitenant, zo veel mogelijk informatie te verzamelen.” „Ja, sir,” zei Barnes. „Ik heb het geprobeerd. Ik heb alles gevraagd wat ik maar kon bedenken.” „Die boten daar?”

Bordman wees naar een boot, vanwaar op dat moment iets als een korf van ijzerdraad in het water plonsde. „Een tuinboot, sir,” zei Bames. „Aan deze zijde van het eiland is het verval zo gering dat er op de zeebodem een soort van tuinen kan worden aangelegd. Van de Aarde afkomstige schaaldieren gedijen hier niet, sir, maar er zijn eetbare zeewieren. Die worden door tuinlieden gekweekt, op dezelfde wijze als op het droge.” Bordman boog zich overboord en nam zorgvuldig zijn twintigste monster zeewater. Hij wierp een blik opzij en schatte de afstand tot de kust.

„Ik zal proberen me iemand voor te stellen die met een duikmasker op staat te schoffelen,” zei hij rustig. „Hoe diep is het hier?”

„We zijn hier een halve mijl uit de kust, sir,” zei Bames.

„Het moet hier ongeveer twintig meter diep zijn. De helling van de bodem schijnt ongeveer drie procent te zijn, sir. Dat is het natuurlijk talud van de modder. Zand om een steilere helling mogelijk te maken is er niet.” „Drie procent is niet zo gek!”

Bordman leek aangenaam verrast. Hij pakte een van zijn eerdere monsters en hield het scheef, waarna hij de hoek controleerde waarbij het bezinksel tot rust kwam. De modder op de bodem hier was in wezen dezelfde als op het land. Maar de modder op het land was zonder enige twijfel colloidaal. In zeewater echter bezonk deze, wat het gevolg was van het zoutgehalte, dat het in suspensie blijven bemoeilijkte.

„Is het je duidelijk waar het om draait?” vroeg hij. Toen Barnes het hoofd schudde, legde hij uit: „Waarschijnlijk als straf voor mijn zonden heb ik nog al wat te maken gehad met moeras-planeten. De modder van een zoutwatermoeras verschilt totaal van die van een zoetwatermoeras. De voornaamste moeilijkheid van de mensen op het land is, dat zij door hun irrigatie over de gehele oppervlakte van het eiland een moeras hebben doen ontstaan, dat toevallig op zijn kop ligt, dus met de moeraskant beneden. De vraag is nu, of we het de eigenschappen van een zoutwatermoeras kunnen geven, zonder de begroeiing aan de bovenkant te doden. Daarom ben ik bezig deze monsters te nemen. Met steeds ondieper wordend water zoals hier en met drainage in deze richting moet het zoutgehalte van het water afnemen, naarmate we dichter bij de kust komen.

Hij wenkte naar de man van de Dienst die bij de achtersteven zat.

„Nog wat dichterbij graag.” Barnes zei:

„Motorboten zo vlak bij de kust zijn niet toegestaan, sir. De vibratie!”

Bordman haalde zijn schouders op.

„Daar zullen we dan maar rekening mee houden. Waarschijnlijk heb ik zo ook wel genoeg monsters. Tot hoever uit de kust reiken de moddervlakten.”

„Aan de oppervlakte ongeveer tweehonderd meter, sir. De modder ziet er uit als dikke room. U kunt zien waar het rimpelen van het water ophoudt, sir.” Bordman staarde in de richting van de kust. Daarna wendde hij zijn ogen af.

„Eh - sir,” zei Barnes met een ongelukkig gezicht. „Mag ik u vragen -?” Bordman zei droog:

„Dat mag je. Maar het antwoord heeft alleen maar theoretische betekenis. We kunnen met deze gegevens niets beginnen zolang de rest van het probleem niet is opgelost. Aan de andere kant zullen we met het oplossen van de rest van het probleem weinig opschieten, zolang voor dit gedeelte geen oplossing wordt gevonden. Snap je?” „Ja, sir. Maar dat andere deel lijkt mij toch urgenter.” Bordman haalde opnieuw zijn schouders op. Vanaf een dichtbij gelegen boot klonk een schreeuw. Mannen stonden daar naar de kust te wijzen. Met een ruk wendde Bordman zich om.

Een stuk schijnbaar stevige grond schoof langzaam in de richting van het water. Aan de voorkant leek het uiteen te vallen en een zich langzaam voortplantende golf bewoog zich over het rimpelloze gedeelte, waar modder-banken als dikke room tot aan de oppervlakte reikten. De bewegende grondmassa was ongeveer achthonderd meter breed. De voorkant loste als het ware op in de zee. De bovenkant boog, samen met de groene begroeiing, voorover en zakte weg in het water. Het had opmerkelijk veel weg van een blok nonferro metaal, dat in zijn eigen smelt wegzonk.

Maar wat daarna gebeurde was nogal verontrustend. Toen de omlaag getuimelde grond zich volledig in het water had verspreid en het gras als een weide op de romige massa dreef, bleek er in de grondwand een hoekige, ondiepe opening te zitten. Daarin waren een paar onregelmatigheden zichtbaar: verticale strepen en oneffenheden op het afgebroken grondoppervlak.

Bordman pakte een verrekijker en bracht die voor zijn ogen. De kust scheen naar hem toe te springen. Hij zag

de scherpe kanten van het tijdelijke klif zacht worden. Aan de onderkant verloor de bodem zijn uiterlijk van grond. Hij begon te glinsteren en naar buiten te bollen in opzwellende vormen die steeds ronder werden. Ze vloeiden achter het reeds verdwenen materiaal het water in. Hierdoor was de bovenkant plotseling ondergraven. De modder er onder stroomde weg, waardoor er een naar voren uitstekende rand overbleef. Daarop stonden met veel zorg omgeven bloeiende struiken - Bordman kon de kleurige vlekken van de bloemen zien - en een in frisse kleuren geverfd, keurig huisje, waar een of ander gezin in had gewoond.

Door het steeds doorgaande wegvloeien van de dieper gelegen grond werd de holte onder het oppervlak voortdurend groter. De grond begon in te zakken. Het huis wankelde, stortte in en werd volkomen vernield. Nog meer grond viel omlaag, steeds meer en meer. Kort daarna was er een plaatselijke verlaging ontstaan, een inzinking die vanaf de zee het land in leidde, op de plaats waar eens een groene wal langs het water had gelegen. Het was daar nog steeds groen, maar door zijn veldkijker kon Bordman zien dat sommige bomen waren omgevallen en dat een wit geverfd hek was versplinterd. En voortdurend nog was er beweging. Die beweging werd steeds trager, maar men kon niet zeggen wanneer ze tot staan kwam. In werkelijkheid kwam deze ook niet geheel tot staan. De bodem van het eiland ging door de oceaan in te glijden. Barnes slaakte een diepe zucht.

„Ik dacht dat het zover was, sir,” zei hij met trillende stem. „Ik bedoel - dat het hele eiland zou gaan glijden.” „De grond hier aan het eind is wat meer met water doordrenkt,” zei Bordman. „Meer landinwaarts is de bodem bij benadering niet zo nat als hier. Maar ik zou niet graag zien dat het op dit moment hard ging regenen!” Barnes moest plotseling weer denken aan het gesprek in het bureau van de Sectorchef.

„Hevige regenval zou de stuwstof doen exploderen?” „Onder andere,” zei Bordman. „Ongetwijfeld.” Daarna

zei hij ineens: „Weet je iets van precisiemetingen? Ik heb nogal veel rondgezworven op moeras-planeten. Ik weet iets te goed wat ik er behoor te vinden en dat is niet bevorderlijk voor de nauwkeurigheid. Kun jij deze flessen meenemen, de bezinkingssnelheid meten en die uitzetten tegen het zoutgehalte?” „Ja-eh, sir. Ik zal het proberen.”

„Als we voldoende eoagulatiemiddelen hadden voor grond,” zei Bordman, „zouden we dat ellendige, op zijn kop liggende moeras kunnen aanpakken, dat de burgers hier met zoveel zorg hebben gecreëerd. Maar dat hebben we niet! Het ontzilte zeewater, waarmee ze hebben ge-ïrrigeerd, is practisch vrij van minerale stoffen! Ik wil weten welk mineraalgehalte in het water nodig is om te verhinderen dat de modder zich als zachte zeep gedraagt. Het is heel goed denkbaar dat we gedwongen zouden zijn de grond om deze vast te leggen zo zout te’ maken, dat er niets meer wil groeien. Maar op dit punt wil ik zekerheid!”

Barnes zei bezorgd:

„Maar zou u - zou u die zouten dan niet in het irrigatiewater moeten gaan oplossen om ze onder in de moeraslaag te kunnen brengen?” Bordman grijnsde verrast.

„Dat is een veelbelovende opmerking, Barnes! Ja, dat zou inderdaad nodig zijn. En bovendien zou dit eerst het glijden nog bevorderen, voordat het zou worden verhinderd. Wat weer een nieuw problem zou kunnen betekenen. Maar toch was het een goed idee van je! Zodra we weer terug zijn op het Hoofdkwartier vorder je een laboratorium en doe je deze metingen voor me.” „Ja, sir,” zei Barnes.

„Laten we nu maar terug gaan,” zei Bordman. Gehoorzaam keerde de recreatieboot zich om en voer zover de zee op, tot het water langs de romp weer kristalhelder was. Bordman scheen zich te ontspannen. Onderweg passeerden zij nog een aantal bootjes. Vele daarvan waren tuinboten, vanwaar mannen met duikmaskers omlaag doken, om daar de niet al te diep liggende stukken

tuin te gaan verzorgen of om er te gaan oogsten. Maar er waren ook veel plezierboten, vanaf dubbelwandige, uitsluitend voor sport bedoelde zeilscheepjes, tot stevige, doch niet grote kajuitjachten, die zich zonder bezwaar ver op zee konden wagen, of zelfs naar de andere kant van het eiland konden varen voor sportvisserij. Al die plezierboten waren overvol - meestal waren er ook kinderen bij - en het was opvallend dat op elke boot wel een paar gezichten naar de kust waren gewend. „Dat,” zei Bordman, „heeft veel weg van emotioneel denken. Die mensen weten dat ze in gevaar zijn. Daarom hebben ze hun vrouwen en kinderen in deze huikjes opgeborgen met de bedoeling hen zo te redden. En nu liggen ze hier buiten de kust te wachten tot het hun duidelijk is of zij zonder consideratie ten ondergang zijn gedoemd. Ik heb niet de indruk -” - hij knikte in de richting van een sierlijk ontworpen, dubbelwandig zeilscheepje, met meer kinderen aan boord dan volwassenen - „ik zou dat geen goed vervangmiddel voor een ark willen noemen!” De jonge Barnes voelde zich duidelijk niet op zijn gemak. De boot veranderde opnieuw van koers en bewoog zich evenwijdig aan de kust naar de plaats, waar het gebied van het Hoofdkwartier tot aan de zee reikte. De grond was daar steviger, want er was daar niet geïrrigeerd. Zijdelingse doorsijpeling had enige schade veroorzaakt aan de rand van het gereserveerde terrein, maar het grootste gedeelte van de kustlijn bestond uit niet aangetaste, vaste grond, die vaag opdoemde boven de waterlijn. Er was natuurlijk geen zand bij de rand van het water. Verwering van rotsen, waardoor zand wordt gevormd, was er niet geweest. Toen het eiland omhoog was gekomen werd de rots beschermd door de verharde slik-laag.

„Neemt u me niet kwalijk, sir”, zei Barnes, „maar - als die stuwstof ontploft, is dat toch niet zo best, wel?” „Dat is bijzonder zwak uitgedrukt, „was Bordman’s commentaar. „Neen, dat zou inderdaad niet zo best wezen. Maar wat wil je daarmee zeggen?”

„U bent iets van plan om te proberen de rest van het

eiland te redden. Er schijnt verder niemand te zijn die er iets op weet. Als - als ik het zo mag zeggen, sir, uw veiligheid is nogal belangrijk. U zou uw werk aan de andere kant bij het klif kunnen doen, en - als ik dan op het Hoofdkwartier zou bhjven en -“

Hij zweeg, geschrokken door zijn eigen moed om te durven suggereren dat hij een Eerstaanwezend Officier zou kunnen vervangen, als was het maar als boodschappenjongen en al was het terwille van diens gemak of veiligheid. Hij begon te stamelen:

„Ik be-bedoel, sir, niet d-dat ik daartoe capabel ben -” „Schei uit met dat gestotter,” gromde Bordman. „Er zijn geen twee problemen. Er is er maar één, samengesteld uit de twee waar we hier mee te maken hebben. Ik blijf op het Hoofdkwartier om daar iets te proberen aan de kant van de scheepsstuwstof en Werner gaat speciale aandacht geven aan de rest van het eiland, aangezien hij tot nu toe niets anders heeft kunnen bedenken dan de mensen over te brengen naar het pakijs. En de toestand is nog niet hopeloos! Als er een aardbeving komt, of een storm, dan blijft er natuurlijk niets van ons over. Maar afgezien van een dergelijke rampzalige gebeurtenis kunnen we in ieder geval een gedeelte van het eiland redden. Ik weet niet hoeveel, maar in ieder geval iets. Jij gaat die metingen doen. Wanneer je twijfelt, snor dan iemand van het Hoofdkwartier op om duplo-bepalingen te doen. En geef me dan beide reeksen uitkomsten.” „J-ja, sir,” zei Barnes.

„En,” zei Bordman, „probeer nooit je meerdere naar een veilige hoek te drukken, zelfs al ben je bereid zijn risico’s over te nemen! Zou je het zelf prettig vinden als iemand onder jou zou proberen je naar een veilige plek te loodsen, om dan jouw risico’s te gaan lopen?” „N-neen, sir!” gaf de nu zeer jonge luitenant toe, „maar -“

„Ga die metingen doen!” snauwde Bordman. De boot voer de haven binnen. Bordman liep de wal op en ging naar het bureau van Sandringham. Sandringham zat te luisteren naar iemand op het visiescherm, die blijkbaar op het punt stond hysterisch te worden. De bruine hond lag met zijn poten wijduit op het vloerkleed te slapen.

Toen de man op het scherm even zweeg om naar adem te happen, zei Sandringham heel rustig: „Ik ben ervan overtuigd dat er, voordat de bodem van het eiland te ver heen is, maatregelen, die op dit moment worden voorbereid, zullen worden getroffen en dat dit een gunstig effect zal hebben. Een Eerstaanwezend Officier van de Inspectiedienst is momenteel bezig maatregelen ter verbetering voor te bereiden. Hij is - eh -een specialist in problemen die precies op dit terrein liggen.”

„Maar we kunnen niet langer wachten!” zei de burger met wild hijgende stem. „Ik ga de algehele noodtoestand afkondigen! Dan zullen we het gereserveerde gebied met geweld bezetten! We moeten -“

„Wanneer u dat probeert,” zei Sandringham grimmig tegen hem, „dan stel ik paralysegeschut op om u tegen te houden!” Met ijzige stem en overdreven duidelijk sprekend zei hij: „Ik heb er bij het bestuur van de planeet op aangedrongen het wat kalmer aan te gaan doen met die irrigatie. U heeft mij zelf in de Planeetraad aan de kaak gesteld, want ik zou hebben geprobeerd me met burgerlijke zaken te bemoeien. En nu wilt u tussenbeide komen in zaken die de Dienst aangaan! Dat accepteer ik niet, evenmin als u destijds, en met heel wat betere redenen!” „Moordenaar!” hijgde de burger. „Moordenaar!” Sandringham schakelde het telefoonscherm uit. Hij draaide zijn stoel met een zwaai om en knikte tegen Bordman. „Dat was de president van deze planeet,” zei hij. Bordman ging zitten. De bruine hond knipperde met zijn ogen, hees zich overeind en schudde zich krachtig. „Ik houd die idioten uit de buurt,” zei de Sectorchef met onderdrukte woede. „Ik durfde het niet aan, hem te vertellen dat het hier nog gevaarlijker is dan buiten de omheining! Indien, of liever wanneer die brandstof in de lucht vliegt - je begrijpt toch - alleen al het vallen van een boomtak hier in het gereserveerde gebied kan die

explosie veroorzaken. … Maar dat weet je zelf ook wel.”

„Jawel,” gaf Bordman toe.

Hij besefte het maar al te goed. Een paar honderd ton in de lucht vliegende stuwstof zou deze hele hoek van het eiland verwoesten. En vrijwel zeker zou door de schok het resterende oppervlak van het eiland hevig in beweging raken.

Maar toch was hij huiverig zijn eigen ideeën over dit probleem naar voren te brengen. Hij was geen goede verkoper. Hij wantrouwde zijn eigen mening zolang hij deze nog niet uiterst zorgvuldig had geverifieerd, uit vrees dat men die zou overnemen op grond van zijn reputatie - niet omdat ze juist was. En dan bracht zijn plan bovendien nog mee dat er ondergeschikten bij betrokken moesten worden. Wanneer zij een twijfelachtig plan op hoog gezag zouden aanvaarden en dat plan zou mislukken, dan zouden zij in die mislukking delen. Dat zou een schok betekenen voor hun zelfvertrouwen. Die jonge Barnes bij voorbeeld zou zonder enige twijfel elke opdracht gehoorzaam uitvoeren en elke aanwijzing blindelings opvolgen en Bordman wist eerlijk niet waarom. Maar vanuit een oogpunt van training van jonge officieren -„Wat betreft hetgene dat gedaan moet worden,” zei Bordman, „ik veronderstel dat de ontziltings-installaties voor zeewater nu stil zijn gelegd?”

„Dat zijn ze,” zei Sandringham. „Ondanks mijn protesten bouwden men de een na de ander. Maar als op dit moment iemand voorstelde er weer een te laten werken, zou het huis te klein zijn!”

„Wat is er eigenlijk gebeurd met de zouten die ze uit het zeewater hebben gehaald?” vroeg Bordman. „Je weet hoe die ontzilters werken,” zei Sandringham. „Aan de eene kant wordt zeewater opgepompt en aan de andere kant is er één pijp waar zoet water uit komt en een andere die geconcentreerde pekel afvoert. Die pekel wordt weer teruggestort in zee en het zoete water wordt opgepompt en daarna verdeeld over de irrigatie-systemen.” „Doodjammer dat er niet een deel van die zouten is be-waard,” zei Bordman. „Zou er geen ontzilter opnieuw in bedrijf kunnen worden gesteld?” Sandringham staarde hem een ogenblik aan en zei toen: „O, daar zullen die burgers wel dol op zijn! Neen! Wanneer iemand de moed zou hebben een zoetwater-installatie in werking te stellen, dan zou de burgerbevolking hem vermoorden en de installatie vernielen!” „Maar ik geloof toch dat we er een nodig zullen hebben. We zullen een gedeelte van het gereserveerde gebied moeten gaan irrigeren.”

„Mijn God! Waar is dat goed voor?” vroeg Sandringham. Hij zweeg even. „Neen! Niet vertellen! Ik wil proberen of ik er zelf op kom.”

Het bleef een tijd stil. De bruine hond zat met zijn ogen knipperend naar Bordman te kijken. Hij stak zijn hand uit. Met slome bewegingen kwam de hond naar hem toe en boog zijn kop om zich achter zijn oren te laten krabbelen.

Na geruime tijd te hebben gezwegen gromde de Sectorchef:

„Ik geef het op. Zou je het me willen vertellen?” Bordman knikte en zei:

„In zekere zin is het probleem hier dat zich onder de grond een soort moeras bevindt, ontstaan door irrigatie. Dat glijdt. Het is een ondersteboven liggend moeras. Op Soris-II stonden we eens tegenover een dergelijk vreemdsoortig probleem, zij het dan dat het moeras normaal rechtop lag - diverse honderden vierkante mijlen moerasgrond, die bruikbaar zouden zijn als we die droog konden leggen. We bouwden er een aarden dam omheen. U weet hoe dat gaat: Je boort met een tussenruimte van zes meter twee rijen gaten en brengt daar een coagulatiemiddel voor grond in. Een heel oud kunstje. Op Aarde werd dat al een paar honderd jaar geleden toegepast. Dat coagulatiemiddel sijpelt in alle richtingen weg en doet het slik uitvlokken. Daardoor wordt het waterdicht. Samen met water zwelt het op en vult de ruimte tussen de gronddeeltjes. Na een week of twee is er een waterdichte dam ontstaan, die uit grond bestaat en doorloopt tot aan de vaste rots, een soort kistdam. Daar

kan geen water meer doorheen sijpelen. Op Soris-II wisten we dat we prima cultuurgrond zouden hebben, als we binnen de kistdam het water uit de modder konden weg-krijgen.”

Sandringham zei sceptisch:

„Maar daarvoor zou men tien jaar moeten pompen, hè? Vanuit stilliggende modder laat water zich moeilijk wegpompen!”

„We hadden die grond nodig,” zei Bordman, „en we konden daar geen tien jaar op wachten. Die kolonie op Soris-II was bestemd om de bevolkingsdruk op andere planeten te verlichten. Die druk was enorm groot. Binnen acht maanden moesten we gereed zijn om de eerste kolonisten te ontvangen. Dat water moest sneller verdwijnen dan met behulp van pompen mogelijk was. En er speelde nog een ander probleem mee. Het moeras was overwoekerd met een dichte vegetatie. Daar moesten we ook af zien te komen. We construeerden dus die dam en - wel - namen bepaalde maatregelen en lieten daarna het moeras onder water lopen. Met water van een nabij gelegen rivier. Het was een hachelijke onderneming. Maar binnen vier maanden hadden we de grond droog en was de begroeiing gedood en bezig over te gaan in humus.”

„Ik had je rapporten moeten lezen,” zei Sandringham spijtig. „Maar doorgaans heb ik het te druk. Ik behoor ze echter wel te lezen. Hoe ben je van dat water afgekomen?”

Bordman vertelde het hem. Daarvoor had hij niet meer dan achttien woorden nodig.

„Natuurlijk hebben we het gedaan op een dag,” voegde hij er aan toe, „dat er een stevige wind stond uit de gewenste richting.”

Sandringham staarde hem aan. Daarna zei hij: „Maar hoe wil je dat hier gaan toepassen? Het idee op zichzelf is gezond genoeg, hoewel ik er nooit zou zijn opgekomen. Maar wat kun je er hier mee beginnen?” „Dit moeras,” zei Bordman, „ligt zogezegd onder de grond, onder een laag van gemiddeld tien meter aarde.”

Hij legde uit wat dit voor verschil maakte. Het kostte hem drie zinnen het verschil duidelijk te maken. Sandringham leunde achterover in zijn stoel. Bordman zat, enigszins verlegen met zijn figuur, de hond op zijn kop te krabbelen. Sandringham dacht na.

„Ik zie geen enkele mogelijkheid,” zei hij met tegenzin, „het probleem op een andere manier op te lossen. Ik zou hier nooit aan hebben gedacht! Maar ik wil je wel een deel van het werk uit handen nemen, Bordman.” Bordman zei niets. Hij wachte af.

„Dat is,” zei Sandringham, „omdat jij niet de juiste man bent om de burgers van het nodige te overtuigen. Je maakt niet voldoende indruk. Ik ken je en ik weet dat je een solide en waardevolle figuur bent wanneer het ergens knijpt. Maar in dit geval hebben we een soort standwerker nodig. Daarom wou ik speciaal Werner de planetaire overheid hier laten - eh - bekletsen. Het resultaat is belangrijker dan de vraag of het wel rechtvaardig is. Dit gedeelte zal Werner dus moeten opknappen.” Bordman knipperde even met de ogen. Maar Sandringham had gelijk. Hij wist nu eenmaal niet hoe hij indruk op mensen moest maken. Hij zag geen kans iemand te overtuigen met hoogdravende woorden, iets wat op de meeste mensen meer effect heeft dan redelijke argumenten. Hij was niet de man die de medewerking van de niet tot de Dienst behorende bevolking zou weten te winnen, om de eenvoudige reden dat hij alleen maar kon vertellen wat hij wist en geloofde. De kunst van het overreden beheerste hij niet. Maar Werner wel. Hij had er slag van om mensen alles, hoe gek het ook was, te doen geloven, niet door de redelijkheid van zijn argumenten, maar uitsluitend door zijn welsprekendheid.

„Ik geloof dat u wel gelijk heeft,” erkende Bordman. „We hebben de hulp van de burgers nodig en behoorlijk ook. Ik ben niet de juiste man om hen zover te krijgen. Werner wel.” Hij het het feit rusten dat Werner op die manier ook de eer zou krijgen. Hij aaide de hond over zijn kop en stond op. „Ik wilde dat ik over een flinke voorraad uitvlokmiddel voor klei kon beschikken. Ik moet hier in

het gereserveerde gebied namelijk een kistdam maken.

Maar ik verwacht dat het wel zal lukken.”

Sandringham keek hem ernstig aan toen hij zich naar de

deur begaf. Toen hij op het punt stond naar buiten te

stappen zei Sandringham:

„Bordman -“

„Wat?”

„Pas goed op jezelf I Beloof je me dat?”

En zo gebeurde het dat Eerstaanwezend Officier Werner, van de Koloniale Inspectiedienst, zijn instructies kreeg van Sandringham.

Bordman heeft nooit de bijzonderheden van deze instructies geweten. Misschien heeft Sandringham op zijn gemoed gewerkt, misschien heeft hij ook gedreigd. Hoe dan ook, Werner, hield er mee op te pleiten voor de overbrenging van een deel van de eilandbevolking naar de ijskap bij de pool. In plaats daarvan richtte hij zich herhaaldelijk met grote welsprekendheid tot de bevolking van de planeet, om hen in te lichten over de wetenschappelijke middelen waarmee hun leven zou worden gered. Tussen deze toespraken in brak hem wellicht het koude angstzweet uit, wanneer een boom die schijnbaar in vaste grond stond, plotseling langzaam voorover boog, of wanneer een gebouw onder zijn ogen zichtbaar weg begon te zakken, of wanneer de bodem ergens opbolde. Hij was voorzitter van burgercomités, gaf daar met grootse gebaren instructies en sprak in volkomen onbegrijpelijke en dus zeer wetenschappelijke termen, wanneer wanhopig ernstige mensen om uitleg vroegen. Maar als hij hen iets wilde laten doen, was hij volkomen duidelijk. Hij verlangde dat zij op de akkers boorgaten gingen maken tot op een diepte, waar de gaten vanzelf weer dichtliepen. Hij verlangde dat die gaten niet verder dan een dertig meter van elkaar af zouden liggen en dan nog onder een hoek van minstens 45° met de hellende rotsbodem. Sandringham controleerde zijn toespraken, met een frequentie van vier per dag. Hij had Bordman een keer laten wegroepen van de plaats waar deze de leiding had over

een of ander onmogelijk karwei. Toen Bordman in het telefoonscherm keek om te antwoorden, was hij van top tot teen besmeurd geweest met de grijze leem van het eiland.

„Bordman,” zei Sandringham kortaf, „Werner staat te vertellen dat de gaten, die jij nodig hebt, op rijen moeten liggen, die precies een hoek van vijfenveertig graden met de gradiënt vormen.”

„Dat - ik zou die hoek liever wat kleiner hebben,” antwoordde Bordman. „Het is beter dat die rijen loodrecht op het verval twee mijl afwijken, tegen drie mijl hellingafwaarts. Het hefst had ik veel meer rijen gaten gehad, maar de tijdfactor speelt ook een rol.” „Ik zal hem duidelijk maken dat hij je verkeerd heeft geciteerd,” zei Sandringham bars. „Twee overdwars tegen drie omlaag. Hoe dicht wil je die rijen eigenlijk bij elkaar hebben?”

„Zo dicht mogelijk,” zei Bordman. „Maar ze moeten er wel mee opschieten. Wat doet de barometer?” „Die is een tiende gedaald,” antwoordde Sandringham. „Verdorie! Heeft hij voldoende arbeidskrachten?” „Iedereen is ingeschakeld,” zei Sandringham. „En ik heb ook een weg laten aanleggen langs het klif om de aanvoer met de vrachtwagens te versnellen. Als ik de moed had - en de buizen - zou ik een pijpleiding laten leggen.”

„Later,” zei Bordman met vermoeide stem. „Zodra hij arbeiders over heeft, wilt u die dan aan het werk zetten om de irrigatie-systemen om te draaien? Er moeten drainagesystemen van worden gemaakt. U kunt gebruik maken van pompen. Als er regen komt, wordt die dan in ieder geval niet via al die leuke greppeltjes over het land verspreid. Dan kan dat water worden verzameld en óf over het klif worden gegooid, öf hellingafwaarts worden geleid, zonder dat het de kans krijgt weg te zinken in de bodem. Voorlopig, in ieder geval.” Sandringham zei:

„Realiseer jij je wel wat een flinke slagregen op het terrein van het Hoofdkwartier zou aanrichten? En wat de uitwerking daarvan zou zijn op het algemene zelfvertrouwen? Dacht je dat er dan nog iemand te vinden zou zijn die niet handenwringend zou rondlopen omdat hij ten dode was gedoemd?”

Bordman trok een bedenkelijk gezicht. „Ik ben hier nu bezig te irrigeren. Ik heb een klein meer laten aanleggen en een kistdam door middel van bevriezing. De waterontzilter werkt vierentwintig uur per dag. Wanneer er mensen over zijn, vertel hun dan dat ze de irrigatie-systemen moeten veranderen in drainage-inrichtingen. Dat zal hen in ieder geval plezier doen.” Hij voelde zich doodmoe. Het geeft een zekere spanning en daardoor vermoeidheid als men in de noodzaak verkeert anderen werk op te dragen, dat hun dood zou kunnen veroorzaken. De omstandigheid, dat men zonder enige twijfel tegelijk met hen zou omkomen, vermindert die spanning niet.

Hij liep terug naar zijn werk. Het gaf bepaald de indruk zo uitzichtsloos te zijn als mensenwerk maar zijn kon. Hellingafwaarts ten opzichte van het nu volledig ontruimde terrein waar de tanks met brandstof hadden gelekt - een flink eind hellingafwaarts - had hij alle koelapparatuur laten aanrukken, die in de magazijnen was te vinden. Daar er bij het opslaan van stuwstof koeling nodig is, was er heel wat van voorradig geweest. Hij had ijzeren pijpen in de bodem gedreven en daar doorheen koelvloeistof laten circuleren. Kort daarop was er een wand van diep bevroren grond, die de vorm had van een ondiepe U. In het gebogen deel van die U had hij een meertje uit-geheveld. Met behulp van een peristaltische pomp werd zeewater vanaf de lijzijde op de grond gebracht. Daar ging dit onmiddellijk over in modder, waarna een andere pomp die modder weer opzoog en overbracht naar een lager punt, dat buiten de rij vriespijpen lag. Het was in wezen een hydraulisch baggersysteem, zoals algemeen wordt toegepast in rivieren en havens. Maar als de bodem aan de bovenkant uitsluitend uit vroegere diepzeemodder bestaat, is het ook een zeer bruikbare manier om grond te verwijderen. Bovendien was het bij deze werkwijze niet

nodig iets in de grond te slaan, grond die in de buurt van de vaste rots explosief zou kunnen zijn. En het was vooral belangrijk dat er ook geen rammelende machines bij te pas kwamen.

Maar het bleef uiterst riskant.

Hij slaagde er echter in binnen een dag een meer van vrij grote omvang weg te pompen. Hij pompte de modder weg tot aan de rots en controleerde de geur van het water, naarmate dit dieper doordrong onder het oorspronkelijke grondoppervlak. Tegen het einde van de dag gaf hij huiverend opdracht het pompen voorlopig te staken. Vervolgens liet hij een pijpleiding aanleggen voor pekel. Die liep langs een grote omweg naar een stuk terrein, dat op het gebied van het Hoofdkwartier was gelegen, maar dat zich boven het nu uitgestorven, ongeveer een vierkante mijl grote stuk grond bevond, waar diep begraven de brandstoftanks lagen. En ook hier boorde hij gaten zonder gebruik te maken van hamer, schop of houweel. Hij dreef buizen in de grond, met aan het eind mondstukken van zodanige vorm dat een deel van het water achteruit spoot.

Het gevolg was dat als er zeewater door werd geperst, deze buizen dieper in de grond werden geduwd door de tegendruk van dit water. Opnieuw werd dit mogelijk gemaakt doordat de grond uit diepzee-klei bestond. Die mondstukken spoelden een grote hoeveelheid grijze modder omhoog, maar intussen boorden zij zichzelf omlaag tot aan de rotsbodem, waar zij bleven liggen en naar twee kanten gangen uitspoelden, die steeds met water waren gevuld.

Terwijl die gangen voortdurend langer werden, drong er boven de vaste rots een verrassende hoeveelheid water door in de omliggende grond. Het was echter zeewater en bevatte dus veel zouten. Deze opgeloste zouten maken zeewater tot een electrolyt en electrolyten hebben de eigenschap om colloiden uit te doen vlokken en het in suspensie bhjven van kleine, vaste deeltjes, die juist nog niet colloïdaal zijn, tegen te gaan. Het kwam er in feite op neer dat het oceaanwater van Canna-III de grond om-zette in eerlijke, echte modder, die in het geheel niet als zeep aanvoelde en waar het water verwonderlijk snel doorheen drong.

Toen dit deel van de operatie eenmaal liep, kreeg de jonge Barnes er het toezicht over. Hij bracht het hem toegewezen personeel van de Dienst tot wellicht overdreven zelfvertrouwen door hen met zijn kennis te imponeren. „Hij weet wat hij doet,” zei hij vastberaden. „Let eens op! Ik neem die fles. Daar zit zoet water in. Nu pak ik een stuk zeep en maak dat nat met zoet water. Het gaat schuimen, zie je wel? Het begint op te lossen. Maar probeer het nu eens op te lossen in zeewater! Probeer dat eens! Zie je? Wanneer ze zeep maken, wordt die ook afgescheiden met behulp van zout!” Dit punt had hij van Bordman. „Zeewater maakt de grond niet zacht. Dat is onmogelijk! Kom, we laten nog een buis zakken, om meer zeewater onder de grond te brengen!” Zijn arbeiders begrepen er niet veel van, maar zij werkten graag mee, omdat het blijkbaar zin had… En verder heuvelafwaarts, in het hydraulisch uitgebaggerde meer, begon water door te dringen, in de vorm van modder. Vanaf de zeekust verscheen opnieuw een pijpleiding. Deze was nogal dun en het personeel, dat hem legde, begreep er niets meer van. Want er stond daar beneden een ontziltings-installatie, waarvan al het zoete water naar zee werd afgevoerd, terwijl de geconcentreerde pekel blijkbaar bestemd was om het kleine, kunstmatige meer te vullen. Die pekel was zo verzadigd met oceaanzouten, dat er geen gram méér in wilde oplossen. De tweede dag belde Sandringham Bordman opnieuw op en wederom tuurde deze vermoeid in het scherm. „Jawel,” zei Bordman. „De weggelekte brandstof begint te voorschijn te komen. In oplossing. Ik probeer de concentratie te achterhalen door het soortelijk gewicht van verse pekel en meerwater met elkaar te vergelijken en daarna in beide vloeistoffen electroden te brengen. Die brandstof is hels corrosief. Die geeft een ander potentiaalverschil. Hoger dan pekel van hetzelfde soortelijk gewicht. Ik geloof dat ik er nu wel vat op krijg.”

„Wil je het al gaan vervoeren?” vroeg Sandringham. „U kunt wel beginnen het in de gaten te laten zakken,” zei Bordman. „Hoe staat de barometer?” „Was vanmorgen drie tiende gedaald. Maar is nu weer stationnair.”

„Verdorie!” zei Bordman. „Ik zal gietvormen laten opstellen en het dan in plastic zakken laten bevriezen, die dezelfde doorsnede hebben als een boorgat, zodat ze er door kunnen. In bevroren toestand kunnen ze zonder bezwaar omlaag worden geduwd.” Sandringham zei grimmig:

„Met betrekking tot geen enkele stof is er ooit zoveel technisch werk verzet als voor die ellendige scheepsstuwstof. Maar denk er wel aan dat het spul zelfs in water nog explosief is! De gevoeligheid is wel geringer, maar niet verdwenen!”

„Als dat zo was,” zei Bordman nuchter, „zou u de burgerbevolking kunnen uitnodigen nu maar binnen te komen om hier te gaan zitten wachten. In het meer, dat ik heb laten wegbaggeren, zit zo ongeveer veertig ton scheepsbrandstof, opgelost in pekel! Maar het zit in vijfduizend ton van die pekel. We durven daar in de buurt alleen maar te fluisteren. We lopen er rond op pantoffels en ik heb nog nooit mensen gezien die zo hulpvaardig en beleefd tegen elkaar waren! We gaan het nu invriezen.” „Hoe wil je dat klaarspelen?” vroeg Sandringham bezorgd.

„Die pekel bevriest bij min dertig,” zei Bordman. „Bij min negentien is er in een 1 % -oplossing van de oorspronkelijke gevoeligheid nog maar een twintigste deel over. We gaan er mee werken bij min negentien. Misschien is het beter nog wat meer pekel te nemen en wat dieper te koelen.”

Hij stak een met modder besmeurde hand op en verdween.

Die dag verschenen er uit het Hoofdkwartier een aantal op luchtrollen lopende vrachtwagens. Ze reden zeer soepel en lieten een nevelspoor achter van diep gekoelde lucht. En kort daarop zag men mannen met zware handschoenen

lange, worstvormige voorwerpen uit de vrachtwagens laden. Aan de uiteinden werden die losgemaakt, waarna men ze liet zakken in gaten die in de grondlaag waren geboord, totdat ze de plaats bereikten waar de gaten door het aanwezige water weer waren dichtgeslibd. Daarna gingen de mannen die bevroren, in de grond zittende worsten met behulp van lange staken nog verder omlaag duwen. Die staken waren aan de onderkant zorgvuldig gecapitonneerd en koud gemaakt. Vervolgens gingen de mannen naar een volgend gat.

De eerste dag werden er vijfhonderd van dergelijke worsten in boorgaten geduwd, welke gaten daarbij vrijwel dichtliepen met modder. De tweede dag waren het er vierduizend en de derde dag achtduizend. Op de vierde dag was de concentratie van de stuwstofoplossing in de pekel van het meer zo laag geworden, dat er uit de aanwijzing van de kleine potentiaalmeter niet meer viel op te maken hoeveel corrosief materiaal er nog in de pekel aanwezig was. De vloeistof was ook niet langer modderig. Over de vaste rots stroomde nu een zoutoplossing, die geen modder meer meevoerde, want het zoute water verhinderde het in suspensie gaan van de deeltjes voormalig globigerina-slib, die nagenoeg colloidaal waren. Ze werden door zout water min of meer tot uitvlokken gebracht. De zoutoplossing die vanuit de hoger gelegen pekel-buizen omlaag stroomde bevatte dus vrijwel geen raketbrandstof meer. Bordman belde Sandringham op en vertelde hem het nieuws.

„Ik kan nu de burgers dus binnenlaten,” zei Sandringham. „Het is je gelukt die weggelekte rommel op te dweilen! Hoe bestaat het -“

„Dat kon ook alleen maar omdat die rotsbodem hier zo handig dicht aan de oppervlakte ligt en bovendien nog helt ook,” beaamde Bordman. „Vertel ze maar dat ze naar binnen mogen als ze willen. Daar zal wat aan komen waaien! Ik ga intussen nog wat stuwstof aftappen voor de rest van de gaten.” Sandringham aarzelde.

„Twintigduizend gaten,” zei Bordman met vermoeide

stem. „In elk gat zit een blok van ruim tweehonderd kilo verzadigde en bevroren pekel, met daarin opgelost ruwweg vierhonderd gram scheepsbrandstof. Tot zover is alles gelukt. Met de rest zal het nu waarschijnlijk wel loslopen. Hoe staat de barometer?”

„Een tiende omhoog,” zei Sandringham. „Stijgt nog steeds.”

Bordman keek hem met knipperende ogen aan, want het

kostte hem moeite ze open te houden.

„Laten we het er maar op wagen, Sandringham.”

Sandringham aarzelde. Daarna zei hij:

„Ga je gang maar!”

Bordman wuifde met de armen naar zijn medewerkers, voor wie hij een vurige bewondering voelde in zijn op dat moment nogal troebele bewustzijn. Zij waren namelijk steeds bereid hun medewerking te verlenen, wanneer daartoe de noodzaak bestond. En al vijf dagen achtereen had die noodzaak bestaan.

Hij legde hun uit dat er nog slechts over een afstand van drie mijl gaten moesten worden gevuld en dat zij in verband daarmee een bepaalde hoeveelheid stuwstof zouden gaan tappen, die daarna zorgvuldig mengen met een geschikte hoeveelheid zware pekel en vervolgens bevriezen in worsten van de juiste afmeting … De jeugdige luitenant Barnes zei: „Jawel, sir. Daar zorg ik wel voor.” Bordman zei:

„Barometer een tiende omhoog.” Hij keek lichtelijk scheel van de slaap. „Goed, luitenant. Vooruit maar. Veelbelovende jonge officier. Prima. Ik ga hiqr een ogenblikje zitten.”

Toen Barnes terug kwam, was Bordman in slaap gevallen. Het had niet meer dan enkele uren geduurd voordat de laatste honderd en vijftig bevroren pekelworsten met raketbrandstof het Hoofdkwartier uitreden. Daarna daalde overal een grenzeloze rust neer.

Barnes zat naast Bordman en keek iedereen dreigend aan, die zelfs maar overwoog hem te storen. Toen Sandringham voor hem belde, liep Barnes naar het telefoonscherm.

„Sir,” zei hij uiterst formeel. „Mr. Bordman heeft in vijf dagen niet geslapen. Hij heeft zijn taak voltooid. Ik zou hem liever niet wekken, sir!” Sandringham’s wenkbrauwen gingen’ omhoog. „O neen?”

„Neen, sir!” antwoordde de jonge Bames. Sandringham knikte.

„Gelukkig,” merkte hij op, „dat er niemand mee luistert. Je hebt groot gelijk.”

Hij verbrak de verbinding. En toen werd de jeugdige Barnes zich bewust dat hij een Sectorchef had getrotseerd, wat voor een jonge officier bepaald nog minder pas geeft dan een explicatie hoe hij de tanks van zijn vacuiimuit-rusting moest vastmaken.

Twaalf uur later werd hij echter door Sandringham opgebeld.

„De barometer daalt, luitenant. Ik begin me ongerust te maken. Ik laat een waarschuwing uitgaan voor een ophanden zijnde storm. Niet iedereen zal staan te dringen om hier binnen te komen, maar de meesten wel. Ik probeer hun duidelijk te maken dat de in de bodem gebrachte chemicaliën misschien nog niet geheel uitgewerkt zijn. Als Bordman wakker wordt, vertel hem dit dan.” „Ja, sir,” zei Barnes.

Hij was echter niet van plan Bordman wakker te maken. Na vierentwintig uur aan één stuk te hebben geslapen werd deze evenwel uit zichzelf wakker. Hij was stijf en voelde overal pijn, terwijl hij een smaak in zijn mond had alsof er oud zaagsel in zat. Ook oververmoeidheid kan iemand een kater bezorgen.

„Wat doet de barometer?” was zijn eerste vraag, nadat hij zijn ogen met enige moeite had geopend. „Die daalt, sir. Harde wind. De Sectorchef heeft het gereserveerde gebied opengesteld voor de burgers, als ze willen komen.”

Nog niet geheel wakker zat Bordman iets op zijn vingers uit te rekenen. Het was duidehjk dat hier een wat ingewikkelder instrument nodig was, want op je vingers kan je moeilijk uitrekenen hoeveel tijd ‘n één-procentige oplossing van stuwstof in bevroren pekel nodig heeft om te smelten en hoe snel deze oplossing diffundeert door een ondersteboven liggend moeras, dat onder de druk staat van een grondlaag van ongeveer twaalf meter, en bijgevolg hoe groot onder de grond de werkzame concentratie en dispersie dan zullen zijn.

„Ik geloof,” zei Bordman, „dat het wel kan. Tussen twee haakjes, hebben ze de richting van de irrigatie-systemen omgedraaid?”

Dit was iets waar de jonge Barnes niet van op de hoogte was. Hij moest iemand wegsturen om er naar te informeren. Vol zorg overlaadde hij intussen Bordman met koffie en voedsel. Bordman geraakte in een bespiegelende stemming.

„Merkwaardig,” zei hij. „Als je bedenkt hoeveel kwaad stuwstof lekkage doen kan. De hele voorraad opblazen, bij voor beeld. Op zichzelf komt het al overeen met een paar duizend ton TNT. Wat zou TNT eigenlijk betekend hebben voordat het een tonnenmaat voor energie werd? Je stelt je dan voor dat zoiets ontploft op éen bepaalde plek en de gevolgen zijn verschrikkelijk! Maar stel je nu eens voor dat dezelfde hoeveelheid energie wordt verdeeld over een aantal vierkante mijlen ondergronds moeras. Over meer dan honderd vierkante mijl ondersteboven-moeras. Weet je, luitenant, op Soris-II hebben we een oplossing van scheepsbrandstof in een moeras gepompt, dat we wilden droogleggen. We hebben die oplossing er overheen laten stromen en daarna laten wegzakken, tot er een dag kwam met een mooie, flinke en constant waaiende wind.” „Ja, sir,” zei Barnes vol eerbied.

„Toen ontstaken we de zaak. We hadden toen geen oplossing van één procent. Het was eerder een oplossing van een duizendste procent. Niemand heeft ooit kans gezien de voortplantingssnelheid te meten van een explosie in onverdunde scheepsbrandstof. Maar in verdunde oplossing is deze wèl gemeten. Ze is niet gelijk aan de geluidssnelheid, maar is lager. Het is zuiver een kwestie van temperatuur. In water ontbrandt deze stof, onafhankelijk van de verdunning, even beneden het kookpunt van

water. Wanneer het zover wordt verdund dat het ioniseert, wordt het bestendig tegen schokken, maar dat vraagt een waanzinnig grote verdunning. Heb je nog wat koffie voor me?”

„Ja, sir,” zei Barnes. „Komt er aan.” „Wij lieten dat moeras dus overstromen met een stuwstof-verdunning, Barnes, en heten die rustig staan. Ze diffundeerde snel, verspreidde zich in de modder… En toen kwam er een dag dat de wind uit de goede richting woei. Ik gooide een gloeiend hete ijzeren staaf in het moeraswater waar die raketbrandstof in was opgelost. Nog nooit van je leven heb je zo iets gezien!”

Barnes voorzag hem van koffie. Bordman nam er een slok van en brandde zijn tong.

„Het ging over in stoom,” zei hij. „Moeraswater plus stuwstof. Het explodeerde niet als één geheel. Later heb ik me laten vertellen dat de ontbranding zich voortplantte met een snelheid van niet meer dan dertig meter per seconde. Zij zagen hoe de muur van stoom zich over het moeras voortbewoog. En dat was geen hogedrukstoom. Je hoorde alleen maar ,woesj!’ en er steeg een wolk stoom op tussen de zeven en achthonderd meter hoog, die door de wind werd meegevoerd. En daarna was al het oppervlakte-water van het moeras verdwenen en de giftige vegetatie gekookt en dood. En op die manier -” Hij moest plotseling gapen. „Op die manier hadden we in één klap voor de op komst zijnde kolonisten een stuk voor landbouw geschikte grond klaar liggen van tien bij vijftig mijl.” Voorzichtig nam hij opnieuw een slok koffie en zei peinzend:

„Met deze kunstgreep explodeerde de stuwstof eigenlijk niet. Het was meer een soort verbranding. In water. De energie van de brandstof werd gebruikt voor het wegkoken van het water. Krachtig spul! Meegerekend wat er nog uit de modder kwam, werkten we op die wijze gemiddeld van een halve meter water weg. En dat kostte - hm - een fractie van een gram per vierkante meter.” Hij dronk nu zijn koffie achter elkaar op. Een paar mannen stonden bezorgd naar hem te kijken. Ze schenen zeer

verheugd te zijn dat hij weer wakker was. In de verte was een rij enorme stapelwolken zichtbaar, die zich hoog in de hemel verhieven. Zijn ogen half dichtknijpend merkte hij die plotseling op.

„Hallo! Hoe lang heb ik eigenlijk geslapen, Barnes?” Barnes vertelde het hem. Bordman probeerde de sufheid uit zijn hoofd weg te schudden.

„We gaan Sandringham opzoeken,” zei hij. „Ik stel het moment van ontbranding bij voorkeur zo lang mogelijk uit, om er zeker van te zijn dat de rommel vlot aan de lijzijde naar zee wordt afgevoerd.”

Meerdere onder de modder zittende mannen stonden rondom de plek waar Bordman had liggen slapen. Toen hij, nog steeds onvast ter been, naar de luchtkussen-wagen liep, die Barnes klaar had staan, zagen zij Bordman uitgesproken eerbiedig aan. Sommigen gromden: „Prettig met u te hebben gewerkt, sir,” waaruit zoveel bewondering sprak, als iemand zich maar kon wensen. Tot in verre toekomst en waar ze ook zouden komen, zouden deze mensen, die Bordman bij de opruiming van de weggelekte raketbrandstof hadden geholpen, kunnen pochen op hun aandeel in deze zaak.

De wagen reed weg, op zoek naar Sandringham. Ze troffen hem aan bij het klif aan de windzijde van het eiland. De zee was nu niet langer hemelsblauw, maar leikleurig. Op het twaalfhonderd meter dieper liggende water zag men hier en daar spikkels wit schuim. Donkere wolken overdekten op dat moment al vrijwel de gehele hemel. Ver op zee waren kleine schepen op weg naar de uiteinden van het eiland, teneinde voor de storm los zou breken aan de lijzijde te kunnen komen. Sandringham begroette Bordman opgelucht. Werner stond naast hem, zenuwachtig zijn handen openend en dichtknijpend.

„Bordman!” zei de Sectorchef hartelijk. „Werner en ik hebben een verschil van mening. Hij vertrouwt er op dat het omkeren van de irrigatie-systemen - wat deze in feite tot oppervlakte-drainagesystemen maakt - de gehele situatie zal kunnen opvangen. Hij is verder van mening

dat het in de grond brengen van het zout ook een gunstige invloed heeft gehad. Hij zegt dat het psychologisch gezien onjuist zou zijn om nu nog meer te doen. Hij heeft er niet over gesproken om het vertrouwen van de mensen in de Dienst niet te ondermijnen.” Bordman zei kortaf:

„Het enige wat op dit eiland een definitieve oplossing kan geven is het wat minder efficiënt werken van de waterontzilters. Barnes heeft de gegevens. Hij heeft die berekend uit een paar metingen die ik hem heb laten doen. Wanneer die ontzilters niet alle zouten verwijderen; wanneer ze het irrigatiewater niet zo waanzinnig zacht maken dat je er je haar mee kunt wassen en zo; wanneer ze enigszins hard water voor irrigatie afleveren, dan zal dit nooit meer voorkomen. Maar op dit moment zit er te veel water onder de grond. Dat moeten wij eruit zien te krijgen, want als gevolg van deze storm komt er zeker nog wat bij, oppervlaktedrainage of geen oppervlaktedrainage.” ‘

Sandringham wees naar de landzijde, waar een dichte, donkere massa menselijke wezens zich te voet en met behulp van elk denkbaar voertuig in de richting bewoog van het gebied van de Dienst.

„Ik heb hun opdracht gegeven zich naar de hangars voor de schepen en naar de magazijnen te begeven,” zei de Sectorchef. „Maar daar is natuurlijk niet voldoende ruimte voor iedereen. Vermoedelijk gaan zij, zodra zich veilig voelen, weer terug naar huis, ook al stormt het nog zo hard.”

De lucht werd aan de kant waar de wind vandaan kwam, steeds zwarter. Er was niet langer sprake van een regelmatig waaiende, over de rand van het klif komende wind. Er waren nu windvlagen, die buitengewoon hevig Waren, zodat de mannen nu en dan op hun voeten stonden te wankelen. Op het oppervlak van de oceaan verschenen meer witte plekken.

„De boten,” ging Sandringham verder, „hebben het op moeten geven. Er was tenslotte geen olie genoeg meer om de laag in stand te kunnen houden. De berichten over de

radio klonken dodelijk verontrust, totdat ik opdracht gaf hun te vertellen dat we het probleem op de vaste wal onder de knie hadden. Ze varen nu zo hard ze kunnen naar een beschutte plaats. Als ik hun niet had laten weten dat we de zaak onder controle hadden, geloof ik dat zij stug waren doorgegaan met hun pogingen de olielaag op zijn plaats te houden.” Werner zei verbeten:

„Ik hoop dat we het inderdaad onder controle hebben!” Bordman haalde de schouders op.

„Er staat nu behoorlijk wat wind,” merkte hij op. „Laten we het proberen. Is het startmechanisme klaar voor gebruik?”

Sandringham zwaaide zijn hand in de richting van een hoogspannings-batterij van het type, gebruikt voor explosies op planeten zonder atmosfeer, maar dat deed er verder niet toe. De kabels kronkelden over ruim honderd meter naar een hoopje grijze leem, dat uit een boorgat was gekomen en verdwenen over deze losse aarde in de grond. Bordman greep naar de ontstekingsknop, maar hield even in.

„Kan het geen kwaad voor de weg?” vroeg hij. „Uit dit gat komt waarschijnlijk ook stoom.”

„Is rekening mee gehouden,” zei Sandringham. „Vooruit maar.”

Er was een windstoot, sterk genoeg om een man tegen de grond te werpen en er klonk een loeiend geluid toen de wind tegen het twaalfhonderd meter hoge klif beukte en over de rand heen joeg. Beneden werden de golven voortdurend hoger. De hemel verduisterde steeds meer en de zee was donker leikleurig. Heel in de verte naderde over het water een witte streep van vallende regen. Bordman drukte stevig de ontstekingsknop in. Een moment gebeurde er niets, terwijl windvlagen aan zijn kleren rukten en hem op zijn voeten deden wankelen. Het gaf de indruk heel lang te duren, maar toen spoot er een straal damp uit het boorgat, die volmaakt wit was. Het was in geen enkel opzicht een explosie, maar uitsluitend het naar buiten barsten van een grote hoeveelheid

tot stoom geworden water. Daarna ontstond er honderd meter verder boven het grasoppervlak ineens een mist. Nog verder weg kwam uit een barst in de bodem een gordijn van witte damp.

Op allerlei plaatsen begonnen nu stoomfonteinen de lucht in te spuiten, die bovenaan rondkolkend in de wind werden weggeblazen. Het was opvallend dat de stoom niet als een onzichtbare damp te voorschijn kwam, om dan halfweg in de lucht te condenseren. Neen, het kwam de grond uit als reeds gecondenseerde wolken, die omhoog werden gedrukt door volgende dampmassa’s. Het was geen oververhitte stoom, die naar boven kwam, maar gewone stoom. Onschuldige stoom, als uit de tuit van een theeketel. Het steeg aan alle kanten op uit afzonderlijke plaatsen en vormde zo een uitgebreide dampdeken, die door de stormwind werd weggeblazen. In weinige seconden was een strook van een halve mijl breedte in ontsnappende stoomgehuld. Na nog een paar seconden was het een mijl. De dikke, wollige stoomlaag joeg over het landschap, en werd door de stormachtige wind dooreen gemengd en met grote snelheid afgevoerd. Na enkele minuten was het gehele eiland onder de stoom verdwenen, met uitzondering van een smalle strook langs het klif, die zich uitstrekte tussen donker water aan de ene kant en de sneeuwwitte dampwolken aan de andere.

„Niemand kan zich hier toch aan branden, wel?” vroeg Barnes ongerust.

„Dat is uitgesloten,” zei Bordman, „wanneer die stoom eerst door een grondlaag van ruim tien meter heen moet. Doordat hij wat extra vocht opneemt hierbij, koelt hij behoorlijk af. Het verspreidt zich heel aardig, hè?”

Het bureau van de Sectorchef had hoge ramen - eigenlijk deuren - die uitzagen op een groen grasveld met meerdere bomen. Maar op dit moment kletterde de regen buiten in vlagen neer, terwijl de stormwind de bomen geselde. Er klonk geraas en gebulder en men voelde soms de trillingen, die door windstoten van orkaankracht werden veroorzaakt. Zelfs het gebouw, waarin het bureau van de

Sectorchef zich bevond, sidderde af en toe.

Het gezicht van de Sectorchef straalde. De bruine hond

kwam binnen, keek het vertrek rond en liep toen op zijn

dooie gemak naar Bordman toe. Met een zucht liet hij

zich neerzinken naast Bordmans stoel.

„Wat ik graag zou willen weten,” zei Werner, „is, of door

deze regen niet alle water weer terug zal vloeien, dat

door de stuw is weggekookt?”

Bordman zei:

„Volgens Sandringham is vijf centimeter regen hier al heel wat. Het is ook door het ontbreken van zware regens dat de bevolking tot die irrigatie is gekomen. Wanneer je de energie-inhoud van raketbrandstof berekent, Werner, die de energie van een atoomexplosie aardig benadert, dan zegt dat op zichzelf niet zoveel. Maar als je die omrekent tot warmte-eenheden, dan zie je pas hoeveel het is. We hebben onder de grond voldoende hitte opgewekt om ruim een halve meter grondwater over de gehele oppervlakte van het eiland weg te dampen.” Werner zei scherp:

„Wat gaat er gebeuren wanneer die warmte door de bodem naar boven dringt? Dat zal toch de vegetatie doden, nietwaar?”

„Neen,” zei Bordman mild, „want er moest ruim een halve meter water in stoom worden omgezet. De grondlaag werd aan de onderkant opgewarmd tot de temperatuur van stoom bij een geringe overdruk. Verder niet. De rest van de hitte is ontsnapt. In de stoom.” Het scherm bij de telefoon lichtte op. Sandringham schakelde hem in. Een stem gaf op zeer officiële toon een bericht door.

„Goed!” zei Sandringham. Daarna was er weer die officieel klinkende stem. „Goed!” antwoordde Sandringham opnieuw. „Je kunt tegen de beide rondcirkelende schepen zeggen dat ze omlaag kunnen komen, wanneer ze niet bang zijn om nat te worden.” Hij draaide zich om. „Heb je het gehoord, Bordman? Ze hebben opnieuw enige boringen gedaan. Er zijn nog een paar drassige plaatsen,

maar over het geheel genomen is de grond weer even stevig als in de tijd dat de Dienst hier kwam. Uitstekend gedaan, Bordman! Prima werk!”

Bordman bloosde. Hij bukte zich en begon de bruine hond over zijn kop te aaien.

„Kijk!” zei de Sectorchef. „Mijn hond daar heeft een zwak voor jou gekregen. Wil je hem als geschenk van mij aanvaarden, Bordman?” Bordman grinnikte.

De jonge Barnes bereidde zich voor om weer terug te keren naar zijn schip. Hij was op en top Dienst-man en gedroeg zich zeer formeel. Bordman schudde hem de hand.

„Het was me een genoegen van je aanwezigheid te hebben kunnen profiteren, luitenant,” zei hij hartelijk. „ Je bent een veelbelovende jonge officier. Sandringham is hiervan op de hoogte en heeft het genoteerd. Het zal je vermoedelijk heel wat last gaan bezorgen, want er bestaat een wanhopig tekort aan veelbelovende jonge officieren. Hij zal je de meest onmogelijke dingen gaan opdragen, omdat hij de indruk heeft dat je die tot een goed einde zult kunnen brengen.”

„Ik zal het naar beste vermogen proberen, sir,” zei de jeugdige Barnes formeel. Maar daarna zei hij: „Mag ik u iets zeggen, sir? Ik ben er heel trots op dat ik met u heb mogen samenwerken. Maar verdorie, sir, ik ben van mening dat ze u meer verschuldigd zijn dan alleen maar dank je wel! De Dienst behoort-” Bordman zag de jonge man goedkeurend aan. „Toen ik jouw leeftijd had,” zei hij, „dacht ik er precies zo over. Maar ik heb de enige beloning ontvangen, die de Dienst, of wat dan ook, mij kan geven. Taak voltooid. Dat is de enige beloning die je in de Dienst kunt verwachten, Barnes. Op iets anders hoef je nooit te rekenen.” In de blik van de jonge Barnes lag iets opstandigs. Hij gaf Bordman opnieuw een hand.

„Bovendien,” zei deze, „is er geen betere beloning denkbaar.”

Barnes marcheerde af naar zijn schip, dat lag te wachten

binnen de grote metalen constructie, die landingsnet werd genoemd.

Afwezig aaide Bordman zijn hond, terwijl hij zich omkeerde om in het bureau van Sandringham zijn orders te gaan halen in verband met de terugkeer naar zijn eigenlijke werk.

En zo gebeurde het dat Bordman terugkeerde naar zijn vrouw Biki en naar de taak, waar hij mee bezig was geweest. Daarna was er opnieuw iets voor hem te doen en daarna weer. Hem viel de eer te beurt de meest onmogelijke opdrachten te ontvangen, die de Dienst gedwongen was uit te voeren, wat hem een buitengewone voldoening gaf. Het speet hem bepaald dat hij daarna, door zijn benoeming tot Sectorchef, tot betrekkelijke inactiviteit werd gedwongen.

Maar zijn vrouw had daar in het minst geen bezwaar tegen want, vanaf dat moment was er zekerheid dat zij voor altijd bij elkaar konden blijven. Bordman kon aan het werk blijven en zij kreeg de gelegenheid om - opnieuw -een eigen omgeving op te bouwen, waar beiden zich thuis konden voelen. Toen een van zijn dochters weduwe werd en met haar kinderen bij hen kwam wonen, voelde Bordman zich bijzonder tevreden. Hij had nu werkelijk alles wat hij zich wensen kon. Als beloning voor een lang leven van hard werken en alleen zijn, vond hij nu binnen zijn familiekring de bevrediging, die door andere mensen als iets vanzelfsprekends wordt ervaren. Maar wanneer zijn ondergeschikten hem met bijzonder veel eerbied bejegenden, voelde hij zich soms wel wat verlegen. Hij vond niet dat hij het had verdiend.