„TE UWER INFORMATIE DE ZONNECONSTANTE

NEEMT SNEL AF ALS GEVOLG VAN HET SAMENVALLEN VAN CYCLISCHE VARIATIES IN ZONNEVLEK ACTIVITEIT MET VOORHEEN NIET WAARGENOMEN LANGE PERIODEN WAARDOOR EFFECT BLYKBAAR VERGROOT WORDT MAXIMUM IS NOG NIET BEREIKT EN MEN VERWACHT DAT ONZE PLANEET ENIGE TIJD ONBEWOONBAAR ZAL ZIJN OP HET HALFROND WAAR HET ZOMER IS WERDEN REEDS OOGSTEN VERNIETIGD DOOR DODELYKE NACHTVORSTEN HET IS ONWAARSCHIJNLIJK DAT MEER DAN EEN KLEIN DEEL VAN DE BEVOLKING VOLDOENDE BESCHUTTING EN WARMTE ZAL KUNNEN VINDEN GEDURENDE DE ZICH ONTWIKKELENDE IJSTIJD OMSTANDIGHEDEN DIE IN TWEEHONDERD DAGEN DE EVENAAR ZULLEN BEREIKEN VOLGENS COMPUTER BEREKENINGEN ZAL DE KOUDE TWEE DUIZEND DAGEN DUREN VOORDAT DE NORMALE ZONNECONSTANTE TERUGKEERT DEZE INFORMATIE WORDT U TOEGEZONDEN MET HET ADVIES ONMIDDELLIJK HYDROPONISCHE VOEDSELVOORRADEN AAN TE LEGGEN EN ANDERE VOORZORGSMAATREGELEN TE NEMEN EINDE BERICHT TE UWER INFORMATIE DE ZONNECONSTANTE NEEMT SNEL AF ALS GEVOLG VAN HET SAMENVALLEN VAN CYCLISCHE -“

Bordman keek op. Herndon zag er uit als een geest. Bordman zei:

„Kent-IV is de meest nabije wereld waarvan uw planeet mag hopen hulp te ontvangen. Een postschip doet er twee maanden over. Kent IV is wellicht in staat drie schepen te zenden - dat is dan nog eens twee maanden voordat ze hier zijn. Daar schieten we niets mee op!” Hij voelde zich misselijk. Door mensen bewoonde planeten liggen ver uiteen. Tussen de zonnen ligt gemiddeld een afstand van vier a vijf lichtjaren. Dat betekent dat ze voor een ruimteschip twee maanden van elkaar verwijderd liggen. Bovendien zijn alle sterren niet van het

Zonnetype of bezitten ze bewoonde planeten. Gekoloniseerde werelden liggen als geïsoleerde eilanden in een onvoorstelbaar grote oceaan en de schepen die tussen hen regelmatig heen en weer vliegen met dertig maal de lichtsnelheid schijnen gewoon te kruipen. Op de moederplaneet Aarde waren lang geleden zeelui maanden onderweg van de ene haven naar de andere in hun plompe zeilschepen. Er was geen enkele manier om een tijding sneller over te brengen dan zij konden reizen. Intussen was er niet veel verbeterd. Nieuws over de ramp op Lani kon niet overgeseind worden. Het moest, zoals altijd tussen sterren, worden vervoerd en vervoer ging langzaam. En antwoord op een onheilstijding zou niet sneller komen.

De binnenplaneet, Lani-II, had een bevolking van twintig miljoen, tegen driehonderd in de kolonie op Lani-III. De buitenplaneet was reeds bevroren en over tweehonderd dagen zou ook de binnenste verijsd zijn. Verijzing en menselijk leven sluiten elkaar vrijwel uit. Menselijke wezens kunnen het niet langer uithouden dan de voedsel en energievoorraad toelaten en voor twintig miljoen mensen kan beschutting tegen werkelijk felle koude niet snel geïmproviseerd worden.

En hulp op enigszins voldoende schaal kon natuurlijk niet worden verwacht. Bericht over de behoefte daaraan zou te langzaam overgebracht worden. Het zou vijf aardjaren vergen om duizend ruimteschepen naar Lani-II te zenden en die duizend schepen konden dan nog maar één procent van de bevolking redden. Maar na vijf jaar zouden er nauwelijks nog zo veel mensen in leven zijn. „Onze familie,” zei Riki met zwakke stem, „allemaal… Moeder en vader en de anderen. Al onze vrienden. Het gaat thuis net zo worden als dat daar!” Ze gaf met haar hoofd een ruk in de richting van een raam waardoor het kille witte daglicht van Lani-III naar binnen kwam.

Bordman was zich bewust dat ze zich bijzonder ongelukkig moest voelen. Voor hemzelf was het uiteraard minder tragisch. Hij had geen familie en maar heel weinig

vrienden. Hij zag echter iets dat tot op dat moment niet bij hen was opgekomen.

„Maar natuurlijk komen zij niet allèèn in moeilijkheden,” zei hij. „Wanneer de zonneconstante werkelijk zo snel afneemt zal het hier ook niet best worden. Nog heel wat slechter dan nu. We zullen aan het werk moeten om onszelf te redden!”

Riki keek een andere kant uit. Bordman beet op de lippen. Het was duidelijk dat hun eigen lot hen nu niet direct aan het hart ging. Wanneer de wereld thuis ten ondergang is gedoemd lijkt eigen veiligheid niet belangrijk. Afgezien van het chaotische gekakel dat uit de luidspreker op Herndon’s bureau kwam was het een ogenblik stil. „Wij,” zei Bordman, „verkeren op dit moment in de omstandigheden die zij pas over een tijd onder ogen zullen moeten zien.” Herndon zei dof:

„Zonder bevoorrading van thuis zouden we hier niet kunnen leven. Zelfs niet zonder de uitrusting die we hebben meegebracht. Maar zij kunnen van geen enkele kant bevoorrading verwachten en ze kunnen ook niet iedereen een dergelijke. uitrusting verschaffen! Ze zullen omkomen!” Hij slikte. „Zij - zij weten dat zelf ook wel. Daarom waarschuwen ze ons dat we moeten proberen onszelf te redden, omdat zij ons niet meer te hulp kunnen komen.”

Er zijn velerlei redenen waarom een mens zich soms schaamt tot een ras te behoren, dat in staat is tot dingen zoals sommige mensen die doen. Maar een enkele maal kan er ook reden wezen om trots te zijn. De thuiswereld van deze kolonie was gedoemd, maar zij zond toch een waarschuwing naar de nietige groep mensen opdat deze kon proberen zichzelf te redden.

„Ik wilde dat we daar waren - om samen met hen de komende dingen onder ogen te zien,” zei Riki. Haar stem klonk alsof ze pijn in haar keel had. Ik wil niet verder leven wanneer iedereen die ooit om ons gegeven heeft zal moeten omkomen!”

Bordman voelde zich eenzaam. Hij kon wel begrijpen dat

niemand als de laatst overblijvende mens wilde blijven leven. Niemand wilde blijven leven als lid van de enige groep mensen die overgebleven was. En iedereen heeft de neiging aan zijn moederplaneet te denken als de enige wereld die bestaat. Ik zie dat anders, dacht Bordman. Maar misschien zou ik iets dergelijks voelen wanneer Riki moest sterven. Het zou heel normaal zijn in dat geval alle gevaar en alle onheil met haar te willen delen. „K-kijk nu eens!” zei hij, een beetje stotterend. „Jullie begrijpt het niet! Het is niet zo dat jullie zullen leven terwijl zij sterven! Als het bij jullie thuis wordt zoals het hier nu is, hoe denken jullie dan dat het intussen hier zal zijn? Wij liggen verder van de zon af en de temperatuur is al lager. Denk je dat wij iets zullen overleven waar zij geen raad op weten? Voedselvoorraden of niet, uitrusting of niet, geloven jullie dat we enige kans maken? Gebruik toch je verstand!”

Herndon en Riki staarden hem aan. En toen ontspanden zich Riki’s gezicht en lichaam enigszins. Herndon knipperde met zijn ogen en zei langzaam: „Tja, dat is zo! Toen we hier naar toe kwamen vond men het al heel erg gevaarlijk. Maar nu wordt het nog veel erger. Natuurlijk! We zitten net zo klem als zij!” Hij ging wat meer rechtop zitten en er kwam weer wat kleur op zijn gezicht. Riki zag kans te glimlachen. En toen zei Herndon met bijna weer normale stem: „Dit maakt dat alles dichterbij lijkt. We zullen ook voor ons eigen leven moeten vechten! En we hebben bijzonder weinig kans het te overleven. Wat gaan we er aan doen, Bordman?”

De zon stond nu halfweg het zenith, nog steeds vergezeld door bijzonnen, hoewel die zwakker waren dan nabij de horizon. De hemel was donkerder. De ijzige bergpieken rezen ver omhoog, sereen en volstrekt onbewogen door menselijke problemen. Op de bodem van het dal lag het stadje, en ontdaan van het bouwmateriaal voor de kolonie, dat er in was aangevoerd.

Niet ver daar vandaan stond het landingsnet. Het was een gigantisch stalen skelet dat oprees vanaf poten van onge—

lijke lengte, welke in de glooiingen van de heuvels waren gefundeerd, en dat een hoogte bereikte van circa tweeduizend voet.

Menselijke figuurtjes, zo zwaar gekleed dat ze haast niet herkenbaar waren, bewogen zich langs een richel op driekwart van de hoogte. Beneden de plaats waar zij liepen was een ijle glinstering te zien. De mannen waren bezig met behulp van sonische apparatuur het ijs los te breken dat zich gedurende de nacht aan het vakwerk vormde.

Vallende kristalschilfers veroorzaakten een vloeistofachtige glans. Het landingsnet moest ongeveer eens per tien dagen worden schoongemaakt. Wanneer men dit niet deed zou zich een laag ijs van toenemende dikte gaan afzetten, waaronder het tenslotte zou kunnen bezwijken. Maar reeds lang voordien zou het onwerkzaam zijn geworden en wanneer het niet werkte zou er geen ruimteverkeer mogelijk zijn.

Raketten hadden voor practisch gebruik een te groot gewicht om ruimteschepen omhoog te stuwen. Maar de landingsnetten konden ze opheffen tot bijna buiten de zwaartekracht, waar gebruik kon worden gemaakt van Lawlor-aandrijving. Ook konden ze op die wijze naar de grond worden geleid met ladingen welke bij toepassing van raketten veel te zwaar zouden zijn geweest. Bordman had te voet de landingsconstructie bereikt. Vergeleken bij de zware kolommen, waar deze uit de grond oprezen, leek hij wel een dwerg. Hij liep via de koudesluis naar de kleine controleruimte aan de basis van de constructie.

Terwijl hij zich uit zijn hem geheel omhullende kleding werkte knikte hij tegen de bedieningsman. „Alles in orde?” vroeg hij.

De man haalde zijn schouders op. Bordman was van de Koloniale Inspectie. Het was zijn taak fouten te vinden en onvolkomenheden in de constructie en werking van de apparatuur in de kolonie aan het licht te brengen. Het ligt voor de hand dat de mensen waarvan ik het werk inspecteer het land aan me hebben, dacht Bordman. Als ik alles

goed vind betekent dit niets voor hen en als ik bezwaren maak is het mis.

„Ik verwacht,” zei hij, „dat er een verandering zal zijn in het maximum van het onbelaste net. Dat zou ik graag even controleren.”

De bedieningsman haalde opnieuw zijn schouders op. Hij drukte een paar knoppen in onder een telefoonscherm. „Overschakelen op reservespanning,” beval hij, toen een gezicht op het scherm verscheen. „Onbelast moet gecontroleerd worden.”

„Waar is dat goed voor?” vroeg het gezicht op het scherm.

„Je kunt wel bedenken wie dat verzint,” zei de bedieningsman spottend. „Misschien zijn we een beetje te zuinig geweest. Of zijn er nieuwe voorschriften gemaakt zonder dat we daar van afwisten. Weet ik veel! Maar schakel in ieder geval over op reserve.”

Het gezicht op het scherm mopperde. Bordman slikte. Een beambte van de Inspectie was niet gemachtigd de discipline te handhaven. Overigens had discipline hier en op dit moment ook weinig zin.

Hij keek naar de dagstaat van het stroomverbruik. De afname lag iets boven normaal, wat begrijpelijk was, want de buitentemperatuur was gedaald. Er was meer energie nodig om de gebouwen te verwarmen. Bovendien verbruikte de mijn, die de kolonie voor exploitatie gereed maakte, ook een zekere hoeveelheid energie. En ten behoeve van de mensen die daar bezig waren moest deze mijn ook worden verwarmd.

De naald van het stroomverbruik viel plotseling terug, bleef even hangen en liep daarna schoksgewijs vérder terug, naarmate opeenvolgende plaatsen waar in de kolonie stroom werd verbruikt werden overgeschakeld op de reserve. De naald raakte het nulpunt en bleef daar staan.

Bordman moest om de bedieningsman heen lopen om bij de voltmeter te komen. Deze was gebouwd om ouderwetse standaard Geiszler-buizen. Bordman ging hem controleren. Hij bevestigde de contact-pluggen, las de onbelaste spanning af, likte met zijn tong langs zijn lippen en maakte een notitie. Hij verwisselde de contacten zodat de naald naar de andere kant uitsloeg en las opnieuw af. Heel rustig ademde hij in.

„Nu zou ik graag willen dat het verbruik per sectie weer werd ingeschakeld,” vertelde hij de bedieningsman. „De mijn eerst, bijvoorbeeld. Dat doet er verder niet toe. Maar ik wil de spanning gaan aflezen naarmate op verschillende punten energie wordt afgenomen.” De man kreeg een gepijnigde blik in zijn ogen. Met overbodig veel woorden sprak hij tegen het gezicht op het telefoonscherm en volgde met duidelijke tegenzin hoe Bordman de daling van het voltage ging meten, naarmate er meer energie uit de ionosfeer werd afgetapt. De stroom die beschikbaar komt uit een laag geïoniseerd gas is in feite het stroomverloop door een geleider met bepaalde weerstand. Het is mogelijk uit de stroomopbrengst de ionisatiegraad van een gas af te leiden. De deur van de koudesluis ging open en Riki Herndon kwam, enigszins hijgend, binnen.

„Er is opnieuw een boodschap van thuis,” zei ze gehaast. Haar stem klonk gespannen. „Ze hebben ons antwoord opgevangen en geven nu de inlichtingen waar u om gevraagd hebt.”

„Ik ben zo klaar,” zei Bordman. „Ik moest hier alleen een paar gegevens halen.”

Hij trok zijn vriespak weer aan en volgde haar naar buiten.

„De getallen van thuis zijn niet best,” zei Riki, terwijl aan alle kanten om hen heen de bergen oprezen. „Ken zegt dat ze veel ongunstiger zijn dan hij had verwacht. De snelheid waarmee de zonneconstante afneemt is erger dan wij hebben berekend en hebben geloofd.” „Juist,” zei Bordman alleen.

„Het is toch absurd!” zei Riki kwaad. „Er zijn altijd al perioden met zonnevlekken geweest - dat heb ik op school geleerd. Ze hebben me verteld van een vierjarige en een zevenjarige cyclus en dat er nog meer waren. Ze hadden dit toch moeten weten, ze hadden het vooraf toch moeten

berekenen! Nu praten ze over cycli van -zestig jaar die samenvallen met een honderd-dertigjarige cyclus en dan ook nog cumuleren met al de andere… Wat hebben geleerden voor nut als ze hun werk niet goed doen en daardoor twintig miljoen mensen moeten omkomen?” Bordman beschouwde zichzelf niet als een geleerde, maar hij voelde toch een lichte schok. Terwijl zij zich over het gladde ijs voortbewogen praatte Riki woedend verder. Haar adem hing telkens even als een wolkje om haar schouders en aan de voorkant van haar kleding begon zich rijp af te zetten. Het vocht van haar adem bevroor onmiddellijk.

Toen ze een keer dreigde uit te glijden stak hij snel zijn hand uit.

„Maar ze redden het!” zei Riki met een soort van boze triomf. „Ze, zijn thuis begonnen nieuwe landingsnetten te bouwen. Honderden! Niet om schepen te laten landen, maar om energie uit de ionosfeer te halen! Ze hebben berekend dat een net van normale afmetingen ongeveer drie vierkante mijlen grond warm genoeg kan houden om er op te leven. Ze gaan in de steden overdekte straten maken en die tot boven aan toe met sneeuw isoleren. Daarna gaan ze voedingsgewassen in de straten en tuinen planten en verder zo veel mogelijk hydroponisch kweken. Ze zijn bang dat dit niet snel genoeg zal gaan om iedereen te kunnen redden, maar ze willen het toch proberen!” Bordman balde zijn vuisten in zijn omvangrijke wanten. „Wel?” vroeg Riki. „Zouden ze het op die manier niet voor elkaar krijgen?” „Neen.”

„Waarom niet?”

„Ik heb zojuist wat gegevens over het net hier verzameld. De spanning en het geleidingsvermogen van de laag waar we energie aan onttrekken zijn beide afhankelijk van ionisatie. Wanneer de intensiteit van het zonlicht afneemt wordt de spanning minder en ook de geleidbaarheid. De afnemende energie kan zich moeilijker verplaatsen naar het gebied dat we met het net af kunnen tappen - en het stroomopwekkende potentiaalverschil wordt kleiner.”

„Zeg niets meer!” riep Riki. „Geen woord meer!” Bordman zweeg. Ze liepen de laatste kleine helling af en passeerden de ingang van de. mijn, een wijde gang die zich recht de berg inboorde. Toen ze naar binnen keken zagen ze de dubbele rij heldere plafondlampen in de richting van het hart van het stenen monster verdwijnen. Ze hadden het dorp vrijwel bereikt toen Riki met gesmoorde stem vroeg: „Hoe erg is het eigenlijk?”

„Heel erg,” moest Bordman toegeven. „Op dit moment hebben we hier de situatie die de thuisplaneet over tweehonderd dagen zal krijgen. Onder normale omstandigheden konden we hier nog geen vijfde van de energie aftappen waarop zij op Lani II per net rekenen.” Riki knarste met haar tanden. „Ga verder!” zei ze.

„De ionisatie is hier intussen tien procent minder geworden,” zei Bordman. „Dat betekent dat de spanning nog meer is gedaald. Heel wat meer. En de weerstand van de laag is groter geworden. Zeer veel groter. Wanneer ze op de thuisplaneet de meeste energie nodig hebben, is dat in een stadium, dat ze uit een net niet meer zullen kunnen krijgen dan wij op dit moment. En dat zal niet genoeg zijn.”

Ze bereikten het dorp. Voor de koudesluis van Herndon’s kantoorruimte waren traptreden. Die waren ijsvrij omdat ze, evenals de paden in het dorp, werden verwarmd om te voorkomen dat zich ijs zou gaan afzetten. Bordman noteerde iets in zijn geheugen.

In de koudesluis was de binnenstromende warme lucht haast verstikkend. Riki zei uitdagend: „Nu kunt u me de rest ook wel vertellen!” „Doorgaans kunnen we hier één vijfde van de hoeveelheid energie winnen die een net van dezelfde afmetingen op jullie thuiswereld zou geven,” zei hij. „Op dit moment krijgen we laten we zeggen zestig procent van de normale hoeveelheid. Dat is even meer dan één tiende van wat zij denken te kunnen winnen wanneer de strenge koude zal toeslaan. Maar hun schattingen zijn negen keer

te hoog. Per net zal geen drie vierkante mijl stadsopper-vlak verwarmd kunnen worden. Ongeveer één derde vierkante mijl ligt dichter bij de waarheid. Maar -” „Dat is het ergste nog niet,” zei Riki met gesmoorde stem. „Nietwaar? Wat voor zin heeft zo’n net nog?” Bordman gaf geen antwoord.

De binnendeur van de koudesluis ging open. Herndon zat aan zijn bureau, nog bleker dan voor die tijd, te luisteren naar het chaotische lawaai dat uit de luidspreker kwam. Hij zat, zonder het zich bewust te zijn, op de bovenkant van het bureau te trommelen. Met een haast wanhopige blik in zijn ogen keek hij Bordman aan. „Heeft ze het u verteld?” vroeg hij met klankloze stem. „Ze hopen zo mogelijk de helft van de bevolking te kunnen redden. In ieder geval alle kinderen …” „Daar komt niets van terecht,” zei Riki bitter. „Je kunt beter een afschrift gaan maken van het laatste wat is ontvangen,” zei haar broer. „We willen toch wel graag weten wat het inhoudt.”

Riki ging weg. Bordman deed zijn vriespak uit en zei: „De rest van de mensen weet nog niet wat er aan de hand is. De bedieningsman bij het net in ieder geval niet. Maar ze moeten het wel weten.”

„We zullen het op het mededelingenbord hangen,” zei Herndon. „Ik wilde dat ik het hun kon besparen. Het is niet bepaald leuk, met dergelijk nieuws te moeten leven. Ik - ik kan het hun eigenlijk net zo goed nu nog niet vertellen.”

„Integendeel,” drong Bordman aan, „ze moeten onmiddellijk op de hoogte gebracht worden. Je zult opdrachten gaan geven en ze moeten er besef van hebben hoe belangrijk die zijn.”

Herndon zag er uit alsof hij alle hoop verloren had. „Wat heeft het eigenlijk voor zin om iets te doen?” Toen Bordman zijn voorhoofd fronsde voegde hij er aan toe: „In ernst, heeft het enige zin? Voor u is er geen probleem. Een schip van de Inspectiedienst komt u binnenkort ophalen. Ze komen niet omdat ze weten dat er iets mis is, maar omdat uw taak omstreeks deze tijd had moeten ein-digen. Maar wat kunnen ze er verder mee beginnen? Het zou gekkenwerk zijn om er thuis mee te gaan landen. Het zou niet meer dan een paar dozijn vluchtelingen mee kunnen nemen en er zijn twintig miljoen mensen die gaan sterven. Misschien bieden ze aan een paar van ons mee te nemen, maar ik geloof niet dat er dan veel zouden gaan. Ik in ieder geval niet. En Riki ook niet denk ik.” „Maar ik zie niet in -“

„Wat wij nu hier hebben,” zei Hemdon, „is wat ze thuis gaan krijgen. En erger dan dat. Maar wij hebben hier geen kans in leven te blijven! U bent zelf degene die daar op gewezen heeft. Ik heb zitten rekenen en als je ziet hoe de zonneconstante afneemt - ik heb het uitgezet met behulp van de getallen die ze aan ons hebben doorgegeven - dan is er geen schijn van kans dat het minimum wordt bereikt voordat hier in ieder geval de zuurstof uit de atmosfeer tot vloeistof is gecondenseerd. Om aan zoiets het hoofd te kunnen bieden zijn we niet uitgerust en daar valt ook niet in te voorzien. In ieder geval niet voor onbepaalde tijd! De situatie met maximale koude zal thuis minstens twee duizend dagen duren - zes aardjaren. En verder zal er koude worden vastgelegd in bevroren oceanen en enorm toegenomen gletschers. Voordat er thuis weer normale temperaturen heersen zal er twintig jaar voorbij zijn en zo zal het hier ook gaan. Is er enige aanleiding om te proberen in leven te blijven - het alleen maar te overleven - wanneer het twintig jaar zal gaan duren voordat er weer een bewoonbare planeet beschikbaar zal zijn om naar terug te keren?” Geprikkeld zei Bordman:

„Doe niet zo dwaas! Komt het niet in je op dat deze planeet een volmaakt proefstation is, dat twee honderd dagen voorloopt op de thuiswereld en waar methoden kunnen worden beproefd om aan de ontwikkeling het hoofd te bieden? Als ons dat hier gelukt, is het daar ook mogelijk!” Herndon zei:

„Kunt u iéts noemen wat we hier zouden kunnen proberen?”

„Ja,” snauwde Bordman. „Ik wil dat de pad-en trapver-warming buiten wordt afgezet. Het vorst-en slipvrij houden van paden en drempels vraagt energie en die energie wil ik besparen!”

Herndon zei: „En wanneer u die bespaard heeft, wat wilt u er dan mee doen?”

„Opslaan onder de grond om het te kunnen gebruiken wanneer het nodig is! Breng het naar de mijn! Ik wil dat elk verwarmingsapparaat dat we maar kunnen vinden naar de mijn wordt gebracht om de rots daar te verwarmen. Ik verlang dat elke watt die het net oplevert wordt gebruikt om de berg van binnen op te warmen, zolang dat nog mogelijk is. En het diepste gedeelte van de mijn moet zo heet worden dat je er niet meer in kunt! We zullen natuurlijk heel wat warmte verliezen. Het is nu eenmaal wat anders dan het vastleggen van electrische energie. Maar het is iets dat we nü kunnen doen en hoe meer warmte we er in stoppen hoe meer er over zal zijn wanneer we het nodig hebben!”

Herndon dacht na. Het duurde maar even toen veerde zijn lichaam met een lichte schok op.

„Maar zeg, dat is een idee…” Hij keek Bordman aan. „Bij ons thuis lag een keer in de buurt van de ijskap een afzetting van olie bevattende leisteen. Het was niet economisch die te gaan ontginnen. Ze lieten toen verhitters zakken in boorgaten en verwarmden de gehele leisteenafzetting. Door andere boorgaten konden de hete olie-dampen naar buiten ontsnappen en daarna gecondenseerd worden. Zonder in de leisteen te gaan hakken kregen ze de olie tot de laatste druppel naar buiten. En daarna bleef het gesteente nog jaren lang warm! Boeren brachten er grond op met behulp van bulldozers en konden toen midden tussen de gletschers oogsten. Zoiets zouden we nu ook kunnen doen. En thuis ook!” Maar toen won zijn pessimisme het weer. „Maar er is natuurlijk niet voldoende energie over om de grond onder steden te verwarmen. Ze hebben alle beschikbare energie nodig om overkappingen te bouwen… En het construeren van de netten vraagt tijd.”

„Ja,” zei Bordman kortaf, „wèl als ze het precies volgens de voorschriften doen. Dan hebben ze al geen nut meer op het moment dat ze klaar zijn. Hier begint de ionisatie nu al af te nemen. Maar ze behoeven geen netten te construeren waar ze later niets aan zullen hebben. Ze kunnen toch op de grond uit kabels netten maken en die aan helicopters hangen. Die zijn natuurlijk bij benadering niet in staat een landend schip op te vangen, maar je kunt er heel goed energie mee aftappen. Ze kunnen zelfs de energie leveren voor de helicopters die hen omhoog houden! Die dingen zijn natuurlijk niet ideaal; bij harde wind bijvoorbeeld zullen ze neergelaten moeten worden. Ze zullen niet al te betrouwbaar zijn. Maar je kunt er de grond mee verwarmen onder de overkappingen; je kunt er voedingsmiddelen mee kweken en levens mee redden. Waarom zou je dat niet doen?”

Herndon veerde weer op. Zijn ogen waren niet langer dof en levenloos.

„Ik zal opdracht geven de pad-verwarming af te zetten. En wat u zojuist gezegd heeft zal ik naar thuis doorseinen. Voor zoiets mogen ze dankbaar zijn.” Hij keek Bordman vol eerbied aan.

„Waarschijnlijk begrijpt u wel wat ik op dit moment denk,” zei hij.

Bordman bloosde. Hij voelde dat Herndon zwaar geïmponeerd was. Maar Herndon zag niet dat het plan geen enkele oplossing bood. De gevolgen van een ramp zouden er alleen maar door worden uitgesteld. Er was geen schijn van kans ze te voorkómen.

„Het is in ieder geval goed dit te doen,” zei hij. „Maar

er zal nog meer gedaan moeten worden.”

„Wanneer u mij dat dan vertelt,” zei Herndon, „zorg ik

dat het gebeurt! Ik zal Riki dit vast laten overzetten in

die puls-code welke u ons heeft uitgelegd. Dan kan ze

het meteen overseinen.”

Hij stond op.

„Ik heb haar die code niet uitgelegd!” zei Bordman met nadruk. „Ze was al met de vertaling bezig toen je haar mijn suggestie doorgaf!”

„Doet er niet toe,” zei Herndon. „Ik laat dit dadelijk terugseinen!”

Hij haastte zich weg. Zo, dacht Bordman geïrriteerd, wordt een reputatie gevestigd, geloof ik. Ik ben bezig er een te krijgen.

Maar zelf dacht hij er totaal anders over. Wanneer de mensen op Lani II door helicopters gedragen netten van dunne kabel in de atmosfeer hingen, zouden daarmee onder de grond grote hoeveelheden rots, stenen en aarde kunnen worden verwarmd. Ze zouden als het ware reservoirs van leven mogelijk makende warmte onder hun steden kunnen aanbrengen. Ze zouden iets kunnen bedenken waardoor de warmte pas naar boven zou komen wanneer het nodig was. Maar —

Tweehonderd dagen zou het duren voordat de omstandigheden overeen kwamen met die op de gekoloniseerde planeet. Dan zouden er tweeduizend dagen komen van maximale koude en vervolgens een zeer, zeer langzame terugkeer naar de normale temperatuur, tot lang nadat de zon zijn vroegere helderheid weer had teruggekregen. Voor zo ‘n lange periode zouden ze niet voldoende warmte kunnen opzamelen. Dat was onmogelijk. De ironie van het geval was, dat, door de bevriezing van het water en de vorming van gletschers, de planeet wél koude kon vastleggen.

Er zouden op Lani II ook afschuwelijke orkanen en sneeuwstormen komen naarmate de koude toenam. De kabelnetten zouden gedurende steeds korter wordende perioden gebruikt kunnen worden en zouden dan elke keer weer minder energie omlaag brengen. De opbrengst zou zelfs nog sneller gaan afnemen dan de behoefte toenam.

Toen Bordman de feitelijke gegevens verder uitwerkte voelde hij zich nog meer gedeprimeerd. Zijn voorstel was in wezen zinloos. Het zou moedgevend zijn en in zeer geringe mate en gedurende een zekere, korte periode zou het voor de toestand op de binnenplaneet verlichting betekenen. Maar op wat langere termijn zou het geen enkel effect hebben.

Het hinderde hem ook dat Herndon hem zo bewonderde. Herndon zou Riki gaan vertellen dat hij geweldig was. Wellicht zou ze - hoewel niet openlijk - geneigd zijn dit te beamen. Maar hij was helemaal niet zo geweldig. Dit foefje van een door vliegtuigen gedragen net was niet nieuw. Op Saril had het toepassing gevonden om de energie te verschaffen voor enorme excentriekpompen, die een polder leegmaalden binnen een ring van wat hoger liggende eilanden.

Ik weet niet meer, dacht Bordman bitter, dan wat iemand me heeft laten zien of wat ik in een boek heb gelezen. En niemand heeft me getoond of heeft geschreven wat ik aan moet met een situatie als deze! Hij liep naar het bureau van Herndon. Herndon had een nieuwe grafiek gemaakt van de waarnemingen van de zonneconstante, zoals deze hem vanaf de thuisplaneet waren toegezonden. Het was een curve die volkomen typerend was voor het samenvallen van een aantal cyclische veranderingen. Het was de curve van een serie uiteenlopende frequenties op het moment dat deze alle precies in fase waren. Dit gaf de mogelijkheid tot voorspellen van het verdere verloop.

Bordman fronste zijn voorhoofd en pakte een potlood. Met onhandige vingers kalkte hij vergelijkingen om die daarna op te lossen. Het resultaat kon haast niet slechter uitvallen. De verandering in helderheid van de zon Lani zou niet groot genoeg zijn om op Kent IV, de dichtstbijzijnde bewoonde wereld, te worden opgemerkt, wanneer het licht daar over vier jaar zou aankomen. Lani zou nimmer bij de variabele sterren worden ingedeeld, omdat de maximale verandering in lichten warmteuitstraling relatief zeer gering bleef. De formule waarmee de temperaturen op een planeet kunnen worden geschat is niet eenvoudig. Sommige variabelen komen er in de tweede of derde macht in voor. En het ergste is, dat de, door de fotosfeer van een zon uitgestraalde hitte niet verandert met de tweede of derde, maar met de vierde macht van de absolute temperatuur.

Bordman’s berekeningen waren geen pure theorie. De

gegevens kwamen van de Zon zelf, de enige ster in het melkwegstelsel waarbij gedurende driehonderd jaar de zonneconstante dagelijks was gemeten. Ook de rest van zijn gevolgtrekkingen was uiteindelijk gebaseerd op aardse waarnemingen. Voor de meeste wetenschappelijke gegevens moest men weer teruggrijpen naar de Aarde om over voldoend lange perioden te kunnen beschikken. En omdat de Zon en Lani van hetzelfde type waren en ook ongeveer van dezelfde afmeting, was er, wat betreft de gegevens over de zonnevlekken, geen enkele twijfel mogelijk.

Toen Bordman de getallen op de situatie van dat moment ging toepassen, kwam hij met tegenzin tot de conclusie dat hier, op deze nu reeds verijsde wereld, de temperatuur geleidelijk zo ver zou gaan dalen dat het koolzuurgas uit de atmosfeer moest uitvriezen.

Vanaf dat moment zou de temperatuur zo pijlsnel zakken dat er spoedig geen merkbaar verschil meer zou zijn met de temperatuur van de ledige ruimte. Want het is het kooldioxide dat verantwoordelijk is voor het zgn. broeikaseffect. Alleen hierdoor is het mogelijk dat een planeet in thermisch evenwicht is bij een temperatuur boven die van de omgeving, zoals in een door zonlicht beschenen broeikas de lucht warmer is dan daar buiten. Op deze gekoloniseerde wereld zou dat broeikaseffect niet lang meer blijven bestaan. Wanneer het ook op de moederplaneet zou verdwijnen …

Bordman merkte dat hij zat te denken, als Riki niet wil vertrekken wanneer het schip van de Inspectie komt, neem ik ontslag uit de Dienst. Dat zal wel moeten als ik wil blijven. Want als zij niet gaat, ga ik ook niet.

„Wanneer je beslist mee wilt, vind ik het best,” zei Bordman weinig hoffelijk. Hij stond te wachten terwijl Riki in haar zware vriespak slipte, dat buitenshuis overdag al noodzakelijk was en dubbel nodig gedurende de nacht. Die kleding bestond uit zware laarzen met duimdikke isolerende zolen, als één geheel uitgevoerd met de uit vele lagen bestaande broek. Verder uit een met lucht geïsoleerde overjas met kap en wanten, die aan de mouwen vastzaten.

„Wie gaat er nu ‘s nachts naar buiten,” zei ze, toen ze samen in de koudesluis stonden.

„Ik wèl, vannacht,” zei hij tegen haar. „Er is iets dat ik te weten wil komen.”

De buitendeur ging open. Terwijl hij naar buiten liep stak hij haar zijn arm toe, omdat de treden en het pad niet meer verwarmd waren. Die waren nu bedekt met een filmdunne laag van iets dat er niet als rijp uitzag, maar meer als een poederachtig waas - microscopisch kleine sneeuwkristallen, neergeslagen uit de lucht door de ondraaglijke koude van de nacht.

Er was natuurlijk geen maan, maar toch lichtten de met ijs overgroeide bergen zwak op. De zo ordelijk op een rij gelegen raketrompen staken donker af tegen de wit bevroren grond. Er heerste stilte, volkomen rust, een stemming van voorwereldlijke vrede. Nergens viel een zuchtje wind te bespeuren. Er was niets dat bewoog of enig teken van leven vertoonde. Je hoorde als het ware de stilte. Bordman wierp het hoofd achterover en bleef zeer lang naar de hemel staren. Niets. Hij keek omlaag naar Riki. „Kijk eens omhoog,” beval hij.

Ze keek naar boven. Ze had naar hem staan kijken, maar nu ze haar blik omhoog richtte kon ze nauwelijks een kreet onderdrukken. De hemel was vol sterren in onnoemelijke variatie. Maar de meest heldere hadden een volkomen nieuwe gedaante.

Op dezelfde wijze als de zon overdag was vergezeld door bijzonnen - er om heen gerangschikte bleke schimmen van zichzelf - zo stonden nu de helderste, ver verwijderde zonnen te schitteren in het middelpunt van een ring van hun eigen evenbeeld. Ze gaven niet langer de indruk willekeurig over de hemel verdeeld te staan. De helderste vormden op zich zelf reeds patronen en onwillekeurig had men de neiging zijn ogen rond te laten zwerven om het grotere patroon te kunnen omvatten, waartoe dergelijke ogenschijnlijke kunstproducten welhaast moesten behoren. „O - wat prachtig!” riep Riki zacht uit.

„Kijken!” drong hij aan. „Kijk eens goed!” Ze bleef omhoog staren, terwijl haar ogen vol verwachting heen en weer bewogen. Het was een gezicht dat iemands voorstellingsvermogen te boven ging. Elke kleurnuance, elke denkbare graad van helderheid was aanwezig. Er waren groepjes sterren van dezelfde glans, die vrijwel een driehoek vormden, maar niet geheel. Verder rose getinte sterren, die nagenoeg een boog vormden, maar niet volledig. En andere reeksen weer lagen bijna op een lijn of vormden ten naaste bij vierkanten en veelhoeken, maar nooit waren deze vormen geheel zuiver. „Het is wondermooi,” zei Riki. „Maar waar moet ik eigenlijk naar kijken?”

„Kijk naar wat er niet is,” beval hij.

Ze keek opnieuw en het licht van de sterren straalde rustig op hen neer, maar dat was niets ongewoons. Zij vulden het firmament volledig, zonder dat er ook maar een plekje te vinden was waar niet een zwak licht opvonkte. Maar dat was evenmin opmerkelijk. En dan was er nog ergens een vage, onbestemde en flakkerende gloed, die tenslotte geheel verdween. Toen drong het tot haar door. „Er is geen poollicht!” riep ze uit.

„Dat is het,” zei Bordman. „Er is hier altijd poollicht geweest. Maar nu niet meer. Mogelijk zijn we daar zelf verantwoordelijk voor. Als ik het had kunnen verantwoorden, alles een tijdje op reserve-energie te houden, dan hadden we dat kunnen nagaan. Maar dat kunnen we ons niet veroorloven.”

„Ik heb het gezien toen we hier pas waren geland,” beaamde Riki. „Het was ongelofelijk. Maar het was toen ontzettend koud, buiten. En het was er tóch elke nacht. Daarom zei ik tegen mezelf dat ik morgen wel zou kijken, en daarna weer morgen. En het resultaat was dat ik nooit gekeken heb.”

Bordman bleef in de richting kijken waar dat zwakke, flakkerende lichtschijnsel geweest was. Wanneer het eenmaal tot je doordrong was het eigenlijk verbazingwekkend dat het schimmige kleurenspel van vroegere nachten er nu niet meer was.

„Het poollicht,” zei hij, „treedt op in de buitenste lagen van de atmosfeer, vijftig - zeventig - negentig mijl hoog, wanneer God-weet-wat-voor door de zon uitgezonden deeltjes naar binnen jagen, aangetrokken door het magneetveld van de planeet. Poollicht is een ionen-verschijnsel. Wij tappen de ionosfeer af op een veel lager niveau, maar toch vraag ik me af of wij er zelf geen eind aan gemaakt hebben.” „Wij?” zei Riki geschokt. „Wij mensen?” „Wij ontnemen de ionen hun lading,” zei hij somber, „die overdag door de zon wordt gevormd. We onttrekken zoveel energie we maar kunnen. Ik vraag me af of we niet ook het poollicht van zijn energie hebben beroofd.” Riki zweeg. Bordman stond nog steeds aandachtig de hemel af te zoeken. Maar hij schudde het hoofd. „Het zou kunnen zijn,” zei hij zo onbevangen mogelijk, „dat wij, in vergelijking met de hoeveelheid die werd gevormd, niet zóveel energie hebben onttrokken. Maar deze ionisatie is een kwestie van ultraviolet licht. De gassen in de atmosfeer ioniseren niet zo erg gemakkelijk. Wanneer de zonneconstante een klein beetje is afgenomen zou dit welbeschouwd wel eens een ontstellende daling in het ultraviolette deel van het spectrum kunnen betekenen -en het is dit deel dat zuurstof en stikstof en waterstof en zo ioniseert. De daling van de hoeveelheid gevormde ionen kan gemakkelijk vijftig keer zo groot zijn als de daling van de zonneconstante. En wij zijn bezig aan het beetje dat nog over is energie te onttrekken.”

Riki stond doodstil. De koude was afschuwelijk. Zou er wind zijn geweest, dan had men het geen moment kunnen verdragen. Maar er was geen enkele beweging in de lucht. Toch was de koude zo intens dat het pijn deed aan de binnenkant van je neusvleugels en je bij het ademen de kilte tot in je borst voelde. Zelfs door het vriespak heen kreeg men een ijzig gevoel.

„Ik begin te vermoeden,” zei Bordman, „dat ik een dwaas ben. Of misschien een optimist. Wellicht komt dit op hetzelfde neer. Ik had toch kunnen bedenken dat de hoeveelheid beschikbare energie sneller zou afnemen dan onze

behoefte toenemen. Als wij het poollicht hebben doen verdwijnen betekent dat dat we bezig zijn de bodem van het vat uit te krabben. En dat vat is kleiner dan je zou verwachten.”

Daarna zwegen beiden. Riki stond zo stil als een muis. Wanneer ze zich bewust was wat dit zeggen wil, dacht Bordman grimmig, zou ze me niet zo bewonderen. Haar broer heeft me op een voetstuk gezet. Maar ik heb me als een dwaas gedragen door hoopgevende uitvluchten te bedenken. Het zal haar wel duidelijk worden. „Ik geloof,” zei Riki, „dat u bezig bent me duidelijk te maken dat we bij nader inzien niet in staat zullen zijn beneden in de mijn warmte vast te leggen waarmee we in leven kunnen blijven.

„Dat kunnen we inderdaad niet,” gaf Bordman toe. „Niet veel in ieder geval en ook niet lang. Niet voldoende dat we er iets aan zouden hebben.”

„Dus zullen we niet zo lang in leven blijven als Ken verwacht?”

„Bij benadering niet,” zei Bordman. „Hij hoopt dat wij dingen zullen bedenken die thuis op Lani II nuttig kunnen zijn. Maar lang voordat hun nieuwe netten onbruikbaar worden, zal ons net geen energie meer geven. We zullen onze reserve-energie veel eerder moeten gaan aanspreken. En daarmee is het uit - en met ons ook -vóórdat zij werkelijk in grote verlegenheid zitten om leef-warmte.”

Riki’s tanden begonnen te klapperen. „Dit klinkt alsof ik bang ben,” zei ze boos, „maar dat is niet zo! Ik sta alleen te vernikkelen van de kou. Als u het weten wil, ik heb het liever zo als u het nu vertelt. Dan krijg ik geen kans me over iemand zorgen te maken. En zij zullen het te druk hebben om zich over mij zorgen te maken… Laten we naar binnen gaan zolang het daar nog warm is.”

Hij hielp haar naar binnen in de koudesluis en de buitendeur viel achter hen dicht. Toen de warmte naar binnen stroomde stond ze nog onbedwingbaar te huiveren. Ze liepen Herndon’s kantoor binnen. Terwijl Riki zich uit

het bovendeel van haar koudekleding stond te pellen kwam hij binnen. Ze rilde nog steeds. Hij wierp een blik op haar en zei tegen Bordman:

„Er is opgebeld vanuit de controlehut van het net. Er schijnt iets mis te zijn, maar ze kunnen niets vinden. Het net staat op maximale capaciteit, maar de opbrengst komt niet boven de vijftig duizend kilowatt!” „We keren weer terug naar barbaarse toestanden,” zei Bordman in een poging ironisch te zijn. Hij had gelijk. Met behulp van zijn spieren kan de mens gedurende redelijke tijd tweehonderd vijftig watt produceren. Wanneer hij niet meer energie ter beschikking heeft is hij een wilde. Als hij kans ziet een kilowatt energie te winnen uit de spieren van een paard, is hij nog primitief en hij kan deze nieuwe energie ook niet volledig voor alle doeleinden gebruiken. Wanneer hij er gebruik van maken kan voor een ploeg, staat hij als barbaar op een hoog cultureel niveau. En als het hem gelukt over nog meer energie te gaan beschikken begint hij enigszins geciviliseerd te worden.

Met behulp van uit stoom verkregen energie kwamen in de eerst ontwikkelde industrielanden vier kilowatt ter beschikking van elk menselijk wezen en in het midden van de twintigste eeuw was er in de meer ontwikkelde naties zestig kilowatt per persoon beschikbaar. Tegenwoordig beschouwde een moderne cultuur natuurlijk vijf honderd als het minimum. Maar de kolonie op Lani III had minder dan de helft. En de omgeving stelde zijn bijzondere eisen.

„Meer is niet mogelijk,” zei Riki, terwijl ze probeerde haar neiging tot trillen in bedwang te krijgen. „We gebruiken zelfs het poollicht. Er is gewoon niet meer energie. Het is bijna uitgeput. Wij gaan nog eerder dan de mensen thuis, Ken.”

Herndon’s gezicht betrok.

„Maar dat kan niet! Dat moet niet!” Hij wendde zich tot Bordman. „We hebben ze thuis een riem onder het hart gestoken! Er heerste paniek. Ons verslag over netten van kabel heeft de mensen weer moed gegeven. Ze zijn vol

energie aan het werk gegaan! We zijn dus toch van enig nut. Ze beseffen dat wij er slechter aan toe zijn dan zij en zo lang wij stand kunnen houden blijft bij hen de moed er in. Wij moeten het, hoe dan ook, volhouden!” Riki ademde enige malen diep en kreeg zo zichzelf weer in bedwang. Daarna zei ze:

„Heb je niet gemerkt, Ken, dat Mr. Bordman de dingen ziet zoals dat uit zijn beroep voortvloeit? Het is zijn taak te ontdekken dat iets fout is. Hij is in ons midden geplaatst om gebreken te vinden bij wat wij hebben gedaan en nog doen. Daardoor heeft hij de gewoonte voorbereid te zijn op het ergste. Maar ik geloof dat hij die nuttige gewoonte ook positief kan gebruiken. Hij kwam immers ook op het idee van die kabelnetten?”

„Welk idee,” zei Bordman, „bij nader inzien van geen enkel nut blijkt te zijn. In een situatie waarin ze nog niet echt nodig zijn, zouden ze min of meer bruikbaar wezen, maar de omstandigheden die hen nodig maken, maken hen tevens nutteloos!” Riki schudde haar hoofd.

„Ze hebben wèl nut!” zei ze. „Ze voorkomen dat de mensen thuis tot wanhoop vervallen. Maar nu moet u iets anders gaan verzinnen. Wanneer u maar voldoende mogelijkheden overdenkt zal er zeker iets bij zijn waar u wat in ziet en wat ook meer effect heeft dan de mensen op te beuren.”

„Wat doet het er toe hoe men zich voelt?” vroeg hij bitter. „Wat maakt dat voor verschil? Aan de feiten valt niets te veranderen!” Maar Riki zei vastberaden:

„Wij mensen zijn de enige wezens in het heelal die dat juist wèl doen. Elk ander schepsel accepteert de dingen zoals ze zijn. Het leeft waar het is geboren, voedt zich met wat daar voorhanden is en sterft wanneer volgens de natuur het moment daartoe gekomen is. Dat doen wij mensen niet. Speciaal wij vrouwen niet! En we laten ook niet toe dat mannen het doen. Wanneer de feitelijke toestand ons niet zint - en meestal betreft dat onszelf - brengen we daar verandering in. Maar wanneer het belangrijke zaken betreft - vragen we aan mannen die voor ons te veranderen. En zij doen dat dan ook!” Ze keek Bordman aan. Het was haast niet te geloven, maar er verscheen iets van een glimlach op haar gezicht. „Wilt u alstublieft de op dit moment zo onaangename werkelijkheid veranderen? Toe, alstublieft?” Daarna bracht ze moeizaam met wijd open ogen een overvrouwe-lijke meisjesblik van bewondering voort: „U bent zo groot en sterk! Ik weet zeker dat u het kunt - voor mij!” Abrupt beëindigde ze haar immitatie en bewoog zich naar de deur. Daar draaide ze zich half om en zei toen wat meer gereserveerd:

„Nauwelijks de helft van wat ik zei is waar.” De deur gleed achter haar dicht. Het kwam plotseling in Bordman op, dat zij er van op de hoogte was, dat een schip van het Koloniaal Onderzoek hier zou langskomen om hem op te pikken. Ze verkeerde in de mening dat hij verwachtte te worden gered, hoewel voor de rest van de kolonie deze mogelijkheid niet bestond. Het merendeel zou er ook niet rnee instemmen hun verwanten achter te laten wanneer het mensdom in dit zonnestelsel zou omkomen. Hij zei onhandig:

„Vijftig duizend kilowatt is niet voldoende om een schip te laten landen.”

Herndon fronste zijn voorhoofd. Daarna zei hij: „O, u bedoelt dat het schip van de Dienst, dat u komt ophalen niet zal kunnen landen? Maar het kan wel rond blijven cirkelen en een raket-sloep omlaag sturen voor u.”

„Dat bedoelde ik niet. Ik had iets anders in gedachten. Ik - mag je zuster graag. Ze is werkelijk fantastisch. Maar er zijn hier nog een paar vrouwen in de kolonie. Alles bij elkaar ongeveer een dozijn. Het lijkt mij een kwestie van zelfrespect dat we hen met het Dienstschip laten vertrekken. Ik geef toe dat zij het daar wel niet eens mee zullen zijn. Maar wanneer zij geen keus zouden hebben -wanneer we hen aan boord zouden kunnen krijgen van het gelande schip, en ze dan plotseling zouden merken dat ze - nou ja - gekidnapped waren en verplicht te vertrekken buiten hun eigen schuld… Zij zouden voor het voldongen feit gesteld kunnen worden dat ze verder zouden moeten leven.” Herndon zei effen:

„Met die gedachte loop ik ook al een tijdje rond. Ja, daar ben ik voor. Maar als dat schip niet kan landen -” „Ik geloof dat ik het, hoe dan ook, zal kunnen laten landen,” zei Bordman. „Daar vind ik wel wat op. Ik zal een paar dingen moeten proberen. Daarbij heb ik hulp nodig. Maar je moet me beloven dat wanneer ik het schip aan de grond krijg, jij met de commandant zult samenspannen om de nodige maatregelen te treffen, opdat zij in leven kunnen blijven.” Herndon zat hem aan te kijken.

„In zekere zin is het iets nieuws,” zei Bordman, zich niet geheel op zijn gemak voelend. „Ik zal hier moeten blijven om het uit te werken. Dat ik hier blijf is ook een deel van de overeenkomst. En natuurlijk mag je zuster er niets van weten, anders kunnen we haar niet verleiden verder te leven.”

De uitdrukking van Herndon’s gezicht begon nu anders te worden.

„Wat bent u van plan? Natuurlijk is dit afgesproken.” „Ik zal een paar metalen nodig hebben die we tot nu toe nog niet hebben gesmolten,” zei Bordman. „Kalium als het verkrijgbaar is, natrium wanneer dat niet mogelijk is en in het ergste geval zal ik proberen het met zink voor elkaar te krijgen. Cesium zou het beste zijn, maar daar hebben we geen spoor van gevonden.” Peinzend zei Herndon:

„Nee… Natrium en kalium kan ik geloof ik wel voor u krijgen, uit het gesteente. Maar zink zal, vrees ik, niet gaan. Hoe veel?”

„Een kwestie van grammen,” zei Bordman. „Minimale hoeveelheden. En ik zal ook een miniatuur landingsnet nodig hebben. Heel klein.” Herndon haalde zijn schouders op.

„Dat gaat me boven mijn pet. Maar voor iedereen is het in ieder geval goed iets te doen te hebben. Niemand in

de geschiedenis heeft zich ooit zo gefrustreerd gevoeld als wij hier. Ik ga nu de mensen verzamelen die het werk gaan uitvoeren en u praat met hen.” De deur sloot zich achter hem. Bordman trok zijn vriespak uit en dacht, ze zal woedend zijn wanneer ze merkt dat haar broer en ik haar voor de gek hebben gehouden. Toen dacht hij aan de andere vrouwen. Wanneer daar gehuwden bij zijn, moeten we nagaan of er ruimte is voor hun man. Ik zal het idee een beetje moeten versieren. Het doen lijken alsof het reden tot hoop geeft. Anders trappen die vrouwen er niet in. Maar het zullen er niet veel zijn die kunnen vertrekken …

Hij wist ongeveer hoeveel extra passagiers een Dienstschip kon meenemen, ook in geval van nood zoals nu. De verblijven aan boord waren op zijn zachtst gezegd niet luxueus. Alles was benauwd en bekrompen. Dienstschepen waren klein en zonder enig comfort ingericht. De uitvoering van hun taak bracht voor iedereen aan boord verveling en velerlei ongemak en risico’s mede. Maar een van die schepen zou slechts in staat zijn een zeer klein aantal onwillige vluchtelingen naar Kent-IV te brengen. Hij zette zich aan Herndon’s bureau om dat wat gedaan moest worden te gaan uitwerken.

Zijn idee was niet zo dwaas. Het aftappen van de ionosfeer om energie te verkrijgen had iets weg van het pompen van water uit een in zand geslagen pomp. Bij een hoog waterniveau is er voldoende druk om het water naar de pomp te doen stromen en kan men zonder bezwaar door-pompen. Is het niveau echter laag, dan kan het water niet snel genoeg toestromen en geraakt de pomp spoedig lens. In de ionosfeer nu, kwam de ionisatiegraad overeen, zowel met de druk, als met de grootte van de zandkorrels. Bij hoge ionisatiegraad was de toestroming aanzienlijk omdat het ,zand’ grof was en dus de geleidbaarheid hoog. Maar bij verminderende ionisatie werd het zand als het ware fijner. Dan viel er minder af te tappen, terwijl de weerstand tegen de aanvoer van ionen toenam. Er was echter nog een zwak geflikker van poollicht aan de horizon te zien geweest. Er was boven dus nog enige

energie beschikbaar. Als Bordman op een of andere wijze kans zou zien de pomp weer aan de gang te krijgen, als het hem zou gelukken de geleidbaarheid te verhogen door vermeerdering van het aantal ionen rondom de plaats waar deze hun lading afgaven, dan zou hij de totale stroom kunnen doen toenemen. Dat zou zijn als het aanbrengen van een grote bakstenen pomp op de plaats waar eerst een huispomp was geweest. Een bakstenen pomp onttrekt water langs zijn gehele omtrek.

Daarom begon Bordman zorgvuldig te rekenen. Het was wel dwaas dat hij zich al deze moeite op de hals moest halen omdat hij niet de beschikking had over proefraketten, zoals deze door de Dienst werden gebruikt om een indruk te krijgen van het weerbeeld op een planeet. Proefraketten stijgen verticaal op tot ongeveer vijftig mijl met een spoor van natriumdamp achter zich aan. Gedurende enige tijd kan men dit spoor waarnemen en instrumenten op de grond noteren elke verplaatsing die het gevolg is van de in iedere luchtlaag weer verschillende richting en snelheid van de wind. Een dergelijke raket met een enigszins gewijzigde lading zou alles kunnen doen wat Bordman in gedachten had. Maar hij had er geen en dus was een veel gecompliceerder oplossing vereist. Een landingsnet mag niet kleiner zijn dan een halve mijl overdwars en tweeduizend voet hoog. Om schepen die willen landen of vertrekken te kunnen hanteren moet zijn veld namelijk reiken tot vijf planeetdiameters. Om vaste objecten te kunnen behandelen moet het nauwkeurig werken, maar energie kan ook met een geïmproviseerd net worden afgetapt. Om een natriumdampbom tot twintig a vijftig mijl hoogte te kunnen wegschieten zou hij een net nodig hebben dat niet groter was dan zes voet doorsnede en vijf voet hoog. Natuurlijk zou de bom daarmee op nog veel grotere hoogte gebracht en gehouden kunnen worden. Verdubbeling van de afmetingen zou echter een verhoogde nauwkeurigheid betekenen.

Tenslotte verdrievoudigde hij de afmetingen. Er moest een net komen van achttien voet doorsnede en vijftien voet hoog. Ingesteld op het omhulsel van een kleine bom

zou het deze op een hoogte van zevenhonderd vijftig duizend voet kunnen brengen en houden, veel verder dan nodig was. Hij begon aan de detailtekeningen. Herndon kwam terug met een half dozijn geselecteerde kolonisten. Het waren jonge mannen, meer technisch ingesteld dan wetenschappelijk. Sommigen van hen waren jaren jonger dan Bordman. Op enkele gezichten lag een uitdrukking van grimmigheid of ontsteltenis. Eén deed of het hem niets kon schelen en twee mannen gaven de indruk hun woede te onderdrukken over het monsterachtig gebeuren dat niet alleen hun eigen leven dreigde te vernietigen, maar alles wat zij zich herinnerden van de planeet waar zij thuis hoorden. Zij keken Bordman haast uitdagend aan.

Hij legde de zaak uit. Hij was van plan een wolk metaal-damp boven in de ionosfeer te brengen. Zo mogelijk kalium, desnoods natrium en wanneer er geen andere mogelijkheid overbleef zink. Die metalen werden onder de invloed van zonlicht gemakkelijk geïoniseerd, veel gemakkelijker dan de gassen van de atmosfeer. In feite wilde hij een bepaald gedeelte van de ionosfeer voorzien van material dat het vermogen van zonlicht om electrische energie te leveren kon opvoeren. Als neveneffect zou er een verhoogde geleidbaarheid optreden vanuit de normale ionosfeer.

„Iets dergelijks is eeuwen geleden al op Aarde gedaan,” lichtte hij toe. „Er werden toen raketten gebruikt waarmee wolken natriumdamp werden gevormd van zeker twintig tot dertig mijl lang. Ook nu nog worden door de Dienst proefraketten gebruikt met een spoor van natriumdamp. Het zal een zeker effect hebben. We zullen wel zien hoeveel.”

Hij voelde Herndon’s ogen op zich gericht. Ze waren haast verbijsterd van ontzag. Een van de technici zei echter: „Hoe lang blijven die wolken intact?” „Op die hoogte drie a vier dagen,” vertelde Bordman hem. ,,’s Nachts zullen ze van niet veel nut zijn, maar ik verwacht dat ze de energie-opbrengst zullen verhogen zolang de zon er op schijnt.”

Een man op de achtergrond zei „Hop!” Hij bedoelde daarmee „Laten we beginnen 1”

Iemand anders zei koortsachtig: „Wat gaan we doen? Zijn er al werktekeningen? Wie gaat die bommen maken? Wie doet wat? Laten we hier eens even onze aandacht bij bepalen!”

Daarna ontstond er verwarring en Herndon verdween. Bordman vermoedde dat hij was weggelopen om Riki zijn theorie te laten overzetten in de punt-en-streep-code, met de bedoeling deze terug te laten seinen naar Lani-II. Maar hij had geen gelegenheid hem tegen te houden. Deze mannen verlangden nauwkeurige voorlichting en het duurde een half uur voor de laatsten van hen waren verdwenen, voorzien van uit de vrije hand gemaakte schetsen - later weer waren teruggekomen voor nadere toelichting van een duister punt, en andere mannen waren binnen gekomen om te vragen of ze mee mochten doen. Toen hij weer alleen was dacht Bordman, wellicht is het de moeite waard dit te doen omdat ik er Riki mee op het schip van de Dienst kan krijgen. Maar zij denken dat we op deze wijze de mensen thuis zullen kunnen redden! Maar dat was niet zo. Het winnen van energie uit zonlicht blijft winnen van energie uit zonlicht, hoe je dat dan ook doet. Maak je er electrische energie van, dan blijft er minder warmte over. Wanneer je een bepaalde plaats met electrische energie gaat verwarmen, dan zal het overal elders een beetje kouder worden. Er blijft nu eenmaal een evenwicht. Op deze gekoloniseerde wereld zou dat er weinig toe doen, maar op de thuisplaneet lag het anders. Hoe neteliger het zou worden warmte te vergaren, des te meer behoefte zou daar zijn aan warmte … Opnieuw zou het uitstel kunnen betekenen van de dood van twintig millioen mensen, maar het zou hun dood beslist niet kunnen verhinderen…

De deur schoof open en Riki kwam binnen. Enigszins stotterend zei ze:

„Ik heb zojuist gecodeerd wat Ken me zei dat ik moest overseinen. Het is - het is dé oplossing! Het is geweidigi Dat wilde ik u even vertellen.”

„In gedachten,” zei Bordman, in een wanhopige poging het luchtig op te nemen, „heb ik nu een buiging gemaakt.”

Hij probeerde te glimlachen. Het was geen groot succes. En Riki slaakte plotseling een diepe zucht en keek hem met een andere blik aan.

„Ken heeft gelijk,” zei ze zacht. „Hij zegt dat u nooit verwaand zult worden. Zelfs nu bent u nog niet tevreden over uzelf, nietwaar?” Ze moest even lachen. „Maar wat ik zo sympathiek vind is dat u in werkelijkheid niet echt bijdehand bent. Een vrouw kan u tot iets brengen. Dat is mij gelukt!”

Zich niet op zijn gemak voelend zag hij haar aan. Ze lachte gedwongen.

„Ik, ja, zélfs ik, kan er mij tenminste op beroemen dat ik hieraan mee heb mogen helpen! Als ik niet had gezegd: brengt u toch alstublieft verandering aan in die zo onaangename werkelijkheid en als ik niet had gezegd dat u groot en sterk en slim was … De rest van mijn leven zal ik mezelf voorhouden dat ik er aan heb meegeholpen u dit te laten doen!”

Bordman maakte een slikbeweging en zei: „Ik ben bang dat het een volgende keer niet meer gelukken zal.”

Ze hield haar hoofd scheef. „O neen?”

Hij stond haar bezorgd aan te staren. Maar toen zag hij, plotseling emotioneel getroffen, verbijsterd dat haar ogen zich met tranen hadden gevuld. Stampvoetend riep ze uit:

„Je bent afschuwelijk! Hier sta ik nu en - en als je denkt dat ik me laat ontvoeren naar een veilige plaats zonder dat je me zelfs verteld hebt dat je me ,graag mag’, zoals je tegen mijn broer hebt gezegd, of dat ik .werkelijk fantastisch’ ben -“

Hij was verbluft dat ze er van af wist. Ze stampvoette opnieuw.

„In ‘s hemelsnaam!” jammerde ze. „Moet ik er dan om vragen mij te zoenen?”

Gedurende de laatste nacht van voorbereiding had Bordman naast een thermometer gezeten die de buitentemperatuur registreerde. Hij boog zich er over heen alsof het een ziek kind was. Hij las af en zweette, hoewel de binnentemperatuur was verlaagd om energie te besparen. En op dit moment kon hij nog niets doen. Omstreeks middernacht had de thermometer aangewezen dat het zeventig graden Fahrenheit onder nul was. Halfweg de morgen was het tachtig graden onder nul geweest. Een uur voor zonsopkomst was het vijfentachtig graden onder nul. Toen had hij het pas goed warm gekregen! De betekenis van de vertraagde daling was dat het kooldioxide bezig was uit te vriezen uit de bovenste lagen van de atmosfeer. De vaste deeltjes zweefden langzaam omlaag, bereikten lager gelegen en dus iets warmere niveaus en gingen daar weer over in gasvormige toestand. Maar boven het C02 was een zone waar de temperatuur pijlsnel daalde. De hoogte tot waar kooldioxide aanwezig was daalde steeds verder. Langzaam, maar onverbiddelijk. En boven het kooldioxide-niveau was er geen benedengrens meer aan de temperatuur. Het broeikaseffect was de verdienste van CO2. Waar geen C02 meer was drong de koude van het heelal door. Wanneer bij de grond de thermometer maar iets lager kwam dan 109° onder nul, dan was het gebeurd. Zonder het broeikaseffect zou aan die nachtzijde van de planeet de overgebleven warmte zeer snel verdwijnen. Zelfs aan de dagzijde zou, wanneer het eenmaal koud genoeg was, de warmte even snel weer worden afgestaan als deze van de zon ontvangen werd. Minus 109,3° was het kritieke punt. Wanneer dat punt eenmaal zou worden bereikt, zou de temperatuur verder omlaag schieten tot 150 of 200° onder nul, of nog lager. En er nooit meer bovenuit komen.

Dan, wanneer de nacht inviel, zou het gaan regenen, een op de grond neerspattende regen van gecondenseerde zuurstof. Menselijk leven zou dan onmogelijk worden, waar men ook beschutting zocht of wat men ook zou doen. Zelfs ruimtekleding zou dan geen bescherming meer geven tegen een zo snel warmte onttrekkende atmosfeer. Een

ruimtepak kan wel verhit worden tegen het warmteverlies, dat het gevolg is van uitstraling in het luchtledige. Maar het kan niet voldoende warmte produceren tegen het verlies in een atmosfeer van stikstof, in het contact waarmede een onoverkomelijk snelle afkoeling zou optreden. Terwijl Bordman daar zat te zweten bleef de thermometer echter staan bij min vijfentachtig graden. Toen het dag werd liep deze op tot zeventig graden onder nul. Halfweg de morgen was de temperatuur op plaatsen in de volle zon niet lager dan minus vijfenzestig. Maar toen Herndon hem kwam opzoeken zat Bordman heel stil voor zich uit te staren.

„Uw telefoonscherm heeft geflitst,” zei Herndon, „en u gaf geen antwoord. U moet er met uw rug naartoe hebben gezeten. Riki is naar de mijn om toezicht te houden bij het klaarmaken van alles. Ze maakte zich bezorgd dat ze u niet op kon bellen. Vroeg mij te gaan kijken wat er aan de hand was.”

„Heeft ze iets om de lucht te verwarmen die ze inademt?” vroeg Bordman.

„Natuurlijk,” zei Herndon. En hij voegde er nieuwsgierig aan toe: „Is er wat bijzonders?”

„We waren er bijna geweest,” vertelde Bordman hem. „Ik zie met vrees uit naar de komende nacht en de nacht daarna. Als het koolzuur uitvriest…” „Maar we krijgen toch weer energie!” zei Herndon nadrukkelijk. „We gaan tunnels in het ijs maken en ijskoepels bouwen. Als het niet anders kan, bouwen we een stad onder het ijs. We krijgen in ieder geval energie!” „Dat betwijfel ik sterk,” zei Bordman. „Had je Riki maar niet verteld van die afspraak om haar hier weg te krijgen als het schip van de Dienst komt!” Herndon grijnsde.

„Is dat kleine net al klaar?” vroeg Bordman. „Alles is voor elkaar,” zei Herndon. „Het staat in de mijn-tunnel met straalkachels er om heen. De bommen zijn ook klaar. We hebben er genoeg gemaakt om maanden mee voort te kunnen, toen we eenmaal bezig waren. Waarom zouden we risico’s nemen!”

Bordman keek hem bevreemd aan. Daarna zei hij:

„Dan kunnen we nu wel naar buiten gaan en de zaak

beproeven.”

Hij trok zijn vriespak aan, dat gewijzigd was in verband met de lagere temperaturen. Niemand kon bij min vijfenzestig graden lucht inademen zonder bevroren longen te krijgen. Daarom was er nu een plastic masker aangebracht over het gezicht, terwijl de buitenlucht werd verwarmd bij het stromen door een van metaalgaas voorziene tuit. Maar ook nu was het verstandiger niet al te lang op een onbeschutte plaats te blijven.

Bordman en Herndon gingen naar buiten. Ze stapten de koudesluis uit en staarden om zich heen. De zon zag er nu merkbaar bleker uit en was zijn bijzonnen weer kwijt. In de nu bijna bevroren lucht zweefden geen ijskristalletjes meer. De lucht was donker, haast purperkleurig en het kwam Bordman voor dat hij zwakke lichtvlekjes zag. Dat moesten sterren zijn, overdag zichtbaar. Er scheen verder niemand rond te lopen. Alleen de kille witheid van de bergen was te zien. Maar bij de schacht van de mijn was enige beweging. Er kwam iets naar buiten. Er verschenen vier mannen, op dezelfde wijze ingebakerd als Bordman. Zij rolden het achttien voet grote net de ingang van de mijn uit, het voortduwend op die opgeblazen zakken, die op ruw terrein zoveel beter voldeden dan rollen. De mannen zagen er absurd uit, als beren, met dampende uitsteeksels aan hun maskers en kleding. Zij hadden een of ander aangedreven duw-apparaat bij zich en brachten de metalen kooi boven op de top van een afgeronde, stenen uitstulping, die zich midden in het dal verhief.

„We hebben die plaats gekozen,” klonk Herndon’s gesmoorde stem door de kou,” omdat het net hier stevig staat en het door wijziging van de stand ergens op gericht kan worden. Goed?”

„Uitstekend,” zei Bordman. „We gaan het nu in werking stellen.”

De twee mannen liepen het dal door, waarin niets bewoog behalve de gecapitonneerde figuren van de vier technici.

Hun van metaalgaas voorziene adem-maskers schenen rook uit te stoten. Als groet wuifden ze naar Bordman. Ik ben al weer populair, dacht hij somber, maar het doet er niet meer toe. Het helpt nu niet meer als we het schip van de Dienst aan de grond krijgen, want Riki is gewaarschuwd. En op de thuisplaneet zal dit kunstje geen blijvende oplossing kunnen brengen. Het zal alleen maar uitstel betekenen.

Zelfs toen Riki, ingestopt als de rest, vanuit de opening van de tunnel naar hem wuifde, werd zijn stemming niet beter. Wat hij wilde was uitzien naar jaren en jaren samen met Riki. Eigenlijk verlangde hij dat het eeuwig zou duren, terwijl er misschien niet eens een ,morgen’ zou zijn.

„Ik heb het controlebord hier naar buiten laten rollen,” riep ze door haar masker. „Het is wel koud, maar dan kan je tenminste wat zien!”

Er zou niet veel te zien zijn. Als alles naar wens verliep, zou de naald van sommige meters heftig uitslaan en daarna steeds hoger gaan aanwijzen. Maar dat zouden geen temperatuurmetingen zijn. Kort daarop zou van het grote net melding komen van toegenomen energie uit de lucht. Komende nacht zou echter de temperatuur opnieuw wat verder dalen. En de nacht daarna nog wat verder. Wanneer deze op grondniveau 109,3° onder nul bereikte, zou dat het einde betekenen.

Uit de opening van de mijn kwam nu opnieuw een op een beer lijkende figuur. In zijn armen droeg hij een zwaar omwikkeld voorwerp, waarmee hij in de richting van het net sjouwde. Daar hield hij stil, kroop tussen de spaken van het net en legde het voorwerp op de steen. Bordman volgde met zijn ogen de kabels, die van het net naar het controlebord liepen en vandaar weg naar de accu’s met reserve-energie, diep in de berg.

„Het net is afgestemd op de bom,” zei Riki, vlak naast hem. „Dat heb ik zelf gecontroleerd!” De beer-achtige figuur ginds in het dal hurkte neer bij de bom. Er was een opstijgend wolkje van grijze damp te zien, dat bleef. De figuur klom haastig naar buiten. Toen

de man buiten het net was haalde Bordman een schakelaar over.

Er klonk een ijl, jankend geluid en het omwikkelde, rokende voorwerp schoot met een sprong omhoog. Het scheen naar de hemel toe te vallen. Verder gebeurde er niets dramatisch. Een voorwerp ter grootte van een basketbal viel omhoog, met grote snelheid, tot het verdween.

Bordman zat doodstil naar de meters op het controlebord te kijken. Kort daarop corrigeerde hij hier en verschoof hij daar wat. Hij wilde niet dat de bom een te grote opwaartse snelheid kreeg. Op een hoogte van honderd duizend voet zou maar zeer weinig lucht aanwezig zijn om de snelheid van de damp af te remmen, die daar zou worden losgelaten.

De meter die het brandpunt van het veld aanwees stond nu op honderd duizend voet. Bordman zette de schakelaar, die de opstijging regelde, andersom. Hij telde en schakelde daarna uit. Het zwakke, ijle gejank hield op. Toen schakelde hij de energie-aanvoer in. De naald, die de energie-opbrengst aanwees, begon te bewegen. Evenals zijn grotere tegenhanger begon het kleine net energie af te tappen, maar zijn werkingsveld was oneindig veel kleiner. Het onttrok energie op de wijze zoals met een rietje water uit nat zand getrokken zou kunnen worden. De naald van de energie-aanvoer klikte en begon hevig heen en weer te slingeren. Deze beweging ging over in gesidder, waarna hij regelmatig voortgaand op begon te lopen langs de aanduidingen op de wijzerplaat. Riki stond ergens anders heen te kijken.

„Zij zien iets, „riep ze hijgend. „Kijk ze daar eens!” De vier mannen die het kleine net naar zijn plaats hadden gereden stonden nu omhoog te staren. Ze zwaaiden met hun armen. Een van hen sprong op en neer. Toen begonnen ze allemaal heen en weer te springen. Ze stonden gewoon te dansen.

„Laten we gaan kijken,” zei Bordman.

Hij liep met Riki de tunnel uit. Ze keken omhoog. En daar

recht boven hen, waar de hemel het donkerst gekleurd

was en waar het geleken had dat er sterren door het daglicht heenschenen, daar was een minimaal klein wolkje te zien. Maar het werd groter. De randen waren geel, saffraangeel. Het dijde uit en verspreidde zich steeds verder. Kort daarop begon de dichtheid af te nemen en tegelijk begon het licht uit te stralen. Het was lichtgevend en die lichtgevendheid deed op een vreemde wijze bekend aan.

Er kwam iemand hijgend de tunnel uitrennen, de berg uit.

Zwaar ademend bracht hij uit: „Het net -. Het grote net! Een stroom energie! Heel veel! ENORM veel!” Maar Bordman stond naar de lucht te kijken alsof hij zijn ogen niet kon geloven. De wolk expandeerde nu nog maar langzaam, maar werd toch nog steeds groter. En de vorm was niet regelmatig. De bom was niet in alle richtingen regelmatig verbrijzeld en daardoor was er aan één kant meer damp uitgestoten dan aan de andere, zodat er een smalle, schitterende boog te zien was… „Het ziet er uit,” zei Riki ademloos, „als een komeet!” En op dat moment verstijfde Bordman in iedere spier. Hij staarde naar de wolk die hij daar boven had doen ontstaan, zijn handen klemden zich samen in zijn wanten en achter zijn vriesmasker stond hij te slikken. „D-dat is het,” zei hij haast stemloos. „Het lijkt - bijzonder - veel op een komeet. Goed dat je dat zei, zeg! We kunnen iets maken dat nog meer op een komeet lijkt. We kunnen al de bommen, die we gemaakt hebben, hiervoor gebruiken, nu meteen. En we moeten haast maken, anders wordt het vannacht nog kouder!” Dit klonk natuurlijk krankzinnig. Riki keek hem bezorgd aan. Maar Bordman was plotseling iets in gedachten gekomen. En niemand had het hem geleerd en hij had het ook niet uit een boek. Maar hij had ineens een komeet gezien.

Het nieuwe idee was zo veelbelovend dat hij met kwellende ongerustheid stond te overwegen of het wel mogelijk was. Het was een idee dat werkelijk in staat zou moeten zijn de feitelijke toestand te veranderen, die een

natuurlijk gevolg was van een verlaagde zonneconstante in een ster van het Zontype.

Nadat het effect van de eerste bom gebleken was, zette zich de halve kolonie aan het werk om meer bommen te maken. Dat werk werd in het begin niet erg efficiënt uitgevoerd, omdat de mannen de neiging hadden zo nu en dan op te houden met werken om te gaan dansen. Maar het werk werd met een hartstochtelijk enthousiasme gedaan. Er werden meer bommantels gemaakt, er werd meer metallisch natrium en kalium bereid, meer materiaal voor lonten en meer isolatie om de bommen mee te omwikkelen, opdat ze tegen de koude van de luchtledige ruimte beschermd zouden zijn.

Want deze moesten tot in het luchtledige gaan. Het miniatuur-net kon met behulp van het brandpunt van zijn veld een bom doen opstijgen tot zevenhonderd en vijftig duizend voet en hem op deze hoogte houden. Maar wanneer de bom gedurende de gehele weg naar dat punt werd versneld en het veld dan plotseling werd uitgeschakeld … Wel, dan werd hij nergens vastgehouden! Hij vloog dan door met de bereikte snelheid. En de bom zou uiteen barsten op het moment dat door de lont werd bepaald.

Onmiddellijk hierna zou zich een hoeveelheid natrium-en kaliumdamp, vermengd met de dampen van een krachtig explosiemiddel, op dolzinnige wijze ergens tussen de sterren in alle richtingen gaan verspreiden. Door het absolute vacuum zouden de gecomprimeerde, in gasvormige toestand gebrachte metalen uiteengerukt worden. De afzonderlijke atomen, witheet door de explosie, tolden dan verder in de door de zon beschenen ruimte. Het zonlicht zou inderdaad een heel klein beetje gedempt worden. Losse atomen van de lichtere alkalische aardmetalen bezitten echter opmerkelijke fotoëlectrische eigenschappen. In zonlicht ioniseren deze gasmoleculen, met het gevolg dat ze zich nog verder verspreiden en zelfs niet de kleinst denkbare druppeltjes vormen.

In feite vormen ze dan in de ruimte een wolk, een geïoniseerde wolk, waarin geen enkel deeltje voorkomt dat te groot is om te reageren op de zonnewind. Zo’n wolk gedraagt zich als de gassen in de staart van een komeet. Het is ook een komeetstaart, maar dan zonder komeet. De door Bordman veroorzaakte komeetstaart was een heel bijzondere, want van een gewone komeetstaart wordt gezegd dat je die bij normale, atmosferische druk in je hoed zou kunnen opbergen. Maar daar zou deze niet in kunnen. Zelfs vóór deze in gas was overgegaan had hij al de afmeting van een basketbal.

En eenmaal in de ruimte werd hij lichtend. De uitgestraalde gloed werd veroorzaakt door het zonlicht, licht dat normaliter in he|; interstellaire duister verdwenen zou zijn. Een hele hoek van de hemel werd er mee vervuld. Binnen een uur was hij uitgegroeid tot eenr komeetstaart van tienduizend mijl lang, die de ochtendhemel duidelijk helderder maakte. En het was nog maar de eerste van dergelijke licht weerkaatsende wolken. De volgende bom die werd afgeschoten explodeerde in een andere hoek, omdat Bordman het miniatuur-net over de rots naar een ander punt had laten slepen, van waar hij langs een andere baan en ook wat nauwkeuriger zou kunnen richten. De volgende deed weer een andere hoek oplichten. En de lichtglans bleef.

In het begin wierp Bordman onbekommerd de ene bom na de andere omhoog, omdat er toch nog meer zouden komen en hij er bijzonder fel op was om voor het vallen van de nacht zoveel mogelijk komeetstaarten rondom de gekoloniseerde planeet te hangen. Hij wilde beslist niet dat het nog kouder zou worden.

En dat werd het ook niet. In feite was er die nacht op Lani-III nauwelijks iets van een temperatuurdaling te merken.

De planeet draaide natuurlijk om zijn as, maar vlak er omheen hingen enorme pluimen van lichtend gas. Aanvankelijk hadden die een zekere gelijkenis met de bontstaarten van in het wild levende dieren, zoals die door kleine jongens zo graag aan hun jachtmutsen worden gehangen. Ze waren echter lichtgevend. En toen ze verder uitgroeiden

begonnen ze ineen te vloeien, zodat er een enorm lichtend gordijn rondom Lani III werd gevormd, draperiën van metaal-mist, die zonlicht vingen dat anders verloren zou zijn gegaan. Een groot gedeelte ervan werd uitgestrooid over Lani III. Te middernacht was er aan de hemel nog maar één plaats waar het echt duister was. Dat was nabij het zenith, een van de planeet uitgaande kolom, recht tegenover de zon. Gigantische, lichtgevende pluimen stonden daar omheen als een muur, als het ware een buis vormend van komeetstaart-materiaal. Het was echter veel dichter en daardoor veel helderder. De koloniewereld werd erdoor beschermd tegen de duisternis en de koude, en op die wereld werd een glanzend, verwarmend licht geworpen. Riki hield hardnekkig vol dat ze de van boven komende warmte kon voelen, maar dat was niet waarschijnlijk. Toch kwam er ergens warmte vandaan. De thermometer daalde die nacht in het geheel niet, maar begon te stijgen. Tegen de morgen stond deze al bij vijftig graden onder nul. Gedurende de dag - er werden die tweede dag nog twintig bommen omhoog gestuurd - ging de stijging door tot twintig graden onder nul. De dag daarna kwamen er goed gefundeerde ramingen van de thuisplaneet en de concrete resultaten van duistere overwegingen en de bommen van de derde dag werden voor het verkrijgen van warmte op optimale afstand geplaatst.

Toen op de vierde dag de zon opkwam bezat de lucht de milde temperatuur van vijf graden onder nul en nog een dag later was er tegen de middag in het dal een smal beekje te zien.

Op de morgen dat het schip van de Dienst verscheen was er sprake van dat er in deze beek vis uitgezet zou worden. Het grote landingsnet liet een zware, vibrerende brom-toon horen, als de laagst denkbare toon van het grootste orgel dat man zich kon voorstellen. Hoog in de, met goudkleurige gaswolken versierde bleekblauwe hemel verscheen een stip. Het Dienstschip kwam lager en lager en zette zich tenslotte als een glanzend zilveren voorwerp precies in het centrum van het gigantische, rood geschilderde landingsnet neer.

De gezagvoerder kwam Bordman opzoeken. Hij zat in Herndon’s kantoor en deed zijn best de volslagen verbijstering welke op zijn gezicht lag te onderdrukken. „Wat voor de duivel is hier aan de hand?” vroeg hij. „In de hele melkweg heb ik nog nooit zoiets krankzinnigs gezien en ze zeggen dat u er verantwoordelijk voor bent! Planeten met een ring er omheen zijn bekend en er bestaan kometen en weet ik wat nog meer! Maar lichtgevende, op de zon gerichte gaskolommen met een doorsnede van een half millioen mijl! En dat dan nog twee keer - de beide bewoonde planeten!”

Herndon maakte hem duidelijk waarom die gordijnen in de ruimte hingen. Er had zich een daling voorgedaan in de zonneconstante …

De gezagvoerder ontplofte haast. Hij wilde onmiddellijk bijzonderheden weten! Details! Iets waarover hij verslag zou kunnen uitbrengen!

Toen de kapitein zijn vragen op Bordman begon af te vuren nam deze automatisch een verdedigende houding aan. Een Eerste Officier van de Koloniale Inspectie is niet geliefd bij de officieren van de Verbindingsdienst. Mensen als Bordman zijn voor een hardwerkende scheepsofficier wel eens lastig. Voor hun controlewerk bij koloniale nederzettingen moeten ze soms naar de gekste plaatsen worden gebracht. Ze moeten afgezet worden in ontoegankelijke koloniën en soms worden opgehaald van plaatsen en op momenten die bepaald ongeriefelijk zijn. Daarom ligt het voor de hand dat een man in Bordman’s positie zich niet als populair beschouwt.

„Ik was hier juist klaar,” zei hij verontschuldigend, „toen zich een periode van zonnevlekken begon te ontwikkelen. De cycli van de zonnevlekken liepen allemaal gelijk op, zodat de zonneconstante merkbaar begon te dalen. Om de situatie het hoofd te kunnen bieden heb ik mij natuurlijk bereid getoond zoveel mogelijk hulp te geven.” De gezagvoerder keek hem ongelovig aan. „Maar dat is toch onmogelijk?” zei hij. „Ze hebben me verteld hoe u het gedaan heeft, maar dat kan toch niet! Realiseert u zich, dat met behulp van deze gasgordijnen

in ca vijftig grensgevallen een wereld voor bewoning geschikt is te maken? Met een half pond natriumdamp per week!” Hulpeloos gebaarde hij om zich heen. „Ze hebben me verteld dat de hoeveelheid warmte die hier de oppervlakte bereikt met vijftien procent is opgevoerd! Beseft u wel wat dat betekent?”

„Daar heb ik mij het hoofd nog niet over gebroken,” gaf Bordman toe. „Het ging om een plaatselijke situatie en er moest wat aan gedaan worden. Ik-eh herinnerde me iets en Riki opperde iets anders, waar ik misschien niet aan gedacht zou hebben en zo zijn we hier opgekomen.” Daarna zei hij ineens: „Ik ga hier niet weg. Ik zal u mijn ontslagbrief meegeven. Ik geloof dat ik hier verder maar blijf. Het zal nog een hele tijd duren voor we hier echt een gematigd klimaat hebben, maar een dal zoals dit hier zouden we kunnen gaan verwarmen en in cultuur brengen. Dat zal een karwei worden dat wel bevrediging zal geven. Het is een splinternieuwe planeet, waar een splinternieuw ecologisch systeem kan worden opgebouwd.” De kapitein van het Dienstschip ging moeizaam weer zitten. Toen ging de schuifdeur van Herndon’s kantoor open en Riki kwam binnen. De kapitein stond weer op. Onhandig stelde Bordman hen aan elkaar voor. Riki glimlachte.

„Ik vertel hem juist,” zei Bordman, „dat ik ontslag neem uit de Dienst om hier te gaan wonen.” Riki knikte. Met een bezittend gebaar legde ze haar hand op Bordman’s arm. De gezagvoerder schraapte zijn keel. „Ik neem uw ontslagbrief niet mee,” zei hij. „Er moeten gedetailleerde rapporten gemaakt worden over hoe deze zaak werkt. Verdorie, als dampwolken in de ruimte gebruikt kunnen worden om een planeet warm te houden, dan kunnen ze ook worden gebruikt om een planeet af te schermen! Als u uw ontslag neemt zal er hier iemand anders moeten komen om waarnemingen te doen en de bijzonderheden van deze kunstgreep verder uit te werken. Het vraagt minstens een jaar hier iemand anders naar toe te brengen! U moet beslist hier blijven om een volledig verslag te maken en verder behoort u beschikbaar te blijven

om advies te geven, voor geval men elders hetzelfde wil gaan doen. Ik zal doorgeven dat ik hierop heb aangedron-,gen omdat het hier een onvoorziene en dringende zaak betreft -“

Vol zelfvertrouwen zei Riki:

„O, maar dat is goed! Dat doet hij zeker! Natuurlijk! Nietwaar?”

Bordman knikte. Hij dacht, heel mijn leven heb ik alleen gestaan. Nooit behoorde ik ergens bij. Maar niemand zal ooit ergens zo volledig thuishoren als ik hier, wanneer het hier straks warm en groen is en zelfs het gras op de grond ten dele mijn werk zal zijn. Maar Riki zal willen dat ik in de Dienst blijf. Vrouwen zien graag dat hun man een uniform draagt. Hardop zei hij:

„Natuurlijk, wanneer het echt niet anders kan. Maar u moet zich wel realiseren dat het eigenlijk niets bijzonders is. Wat ik heb gedaan ging niet buiten wat ik heb geleerd of wat ik in boeken heb gelezen.” „Schei toch uit!” zei Riki. „Je bent geweldig!”

En zo trouwden zij met elkaar en Bordman voelde zich heel, heel gelukkig. Maar zij die hun medemensen van dienst kunnen zijn, worden nooit lang met rust gelaten. Wij mensen geraken zo vaak in hachelijke situaties! Bordman woonde nog maar drie jaar tevreden op Lani-IIÏ, toen er zich een noodsituatie voordeed op Kalen-IV en het niet mogelijk bleek tijdig een andere bevoegde Inspectieofficier ter plaatse te krijgen om deze aan te pakken. Een speciaal schip ijlde naar hem toe om hem te vragen in actie te komen, - alleen voor deze ene keer. En met tegenzin vertrok hij om te proberen het geval tot een oplossing te brengen.

Hij verzekerde Riki dat hij binnen drie maanden terug zou zijn, maar het werd twee jaar. En toen hij terug kwam herkende zijn jongste kind hem niet. Hij bleef een jaar thuis en toen was er een spoedgeval op Seth-IV. Dat kostte hem niet meer dan vier maanden, maar

voordat hij terug kon keren naar Lani had men hem dringend nodig om een kolonie op Aleph-I te controleren, die niet door de kolonisten in bezit kon worden genomen zonder de toestemming van een, met een personeelstekort worstelende Inspectiedienst. En daarna werd er weer een beroep op hem gedaan om…

Van zijn eerste tien huwelijksjaren bracht Bordman er nog geen vijf bij zijn gezin door. Maar prettig vond hij dat niet. Toen hij vijftien jaar getrouwd was, maakte hij het op het Hoofdkwartier duidelijk dat hij niet van plan was langer door te gaan dan tot op het moment, dat een nieuwe Inspectie-groep zijn opleiding had voltooid. Daarna wilde hij voorgoed naar huis gaan.