HET NOODLOTTIGE ZAND

Bordman begreep dat er iets mis moest zijn toen het schip begon te dreunen door de vuurstoten der raketmotoren die een intens onaangename trilling veroorzaakten. Raketten werden in deze tijd alleen in geval van nood gebruikt, dus was het duidelijk dat zich iets onverwachts had voorgedaan.

Hij bleef rustig zitten. Hij had zitten lezen in de conversatieruimte van de Warlock - een zeer beperkte ruimte -maar was als Eerstaanwezend Officier van de Koloniale Inspectiedienst voldoende ervaren en bereisd om te weten wanneer er iets verkeerd ging. Hij keek op van zijn lees-scherm en wachtte af.

Er kwam echter niemand binnen om een verklaring te geven van het zonderlinge feit dat een ruimteschip zijn raketten gebruikte. Op een normaal lijnschip zou er onmiddellijk een verklarende mededeling volgen, maar de Warlock was voornamelijk een vrachtschip en had op deze reis niet meer dan twee passagiers. Naar deze planeet was passagiersvervoer nog niet toegestaan en dat zou ook niet gebeuren voor Bordman zijn rapport had voltooid, het rapport dat hij daar zou gaan samenstellen. Op dit moment echter weerklonk het gedaver der raketmotoren. Het hield even op en begon daarna opnieuw. Er moest beslist iets mis zijn.

De andere passagier op de Warlock kwam haar cabine uit. Ze keek verbaasd. Het was Aletha Redfeather, een zeer lieftallige Amarinda. Het was opvallend dat een meisje op een dergelijke saaie ruimtereis zo volkomen aan zichzelf genoeg had. Bordman mocht haar wel. Ze maakte de reis naar Xosa-II als vertegenwoordigster van het Historisch Genootschap van de Amarinda’s, maar ze had haar eigen leesbanden meegebracht en ook een paar ingewikkelde handwerkpatronen, die zij - zoals vrouwen dat plegen te doen - gebruikte om wat omhanden te hebben. Ze was

niemand een moment tot last geweest. Op dit ogenblik hield ze haar hoofd scheef en keek Bordman vragend aan.

„Ik zit me óok af te vragen wat er aan de hand is,” zei hij tegen haar, juist toen een bijzonder lang aangehouden, hevige trillingen veroorzakende raketstoot de poten van zijn stoel op de vloer deed rammelen. Daarna was het lange tijd stil. Toen opnieuw een hevige ontbranding, maar nu veel korter. Toen een nog kortere en spoedig daarna een van een halve seconde, die slechts van één motor afkomstig kon zijn, gezien het minder hevige trillen dat er door werd veroorzaakt. Hierna kwam er niets meer.

Bordman fronsde afkeurend het voorhoofd. Hij had inderdaad verwacht dat hij binnen enkele uren zou landen. Hij had juist zorgvuldig zijn specificatieboek zitten doornemen om zich opnieuw vertrouwd te maken met het werk dat hij op Xosa-II moest gaan inspecteren. Het betrof het op volkomen normale wijze tot ontwikkeling brengen van een aan mineralen rijke planeet en hij verwachtte deze als VV - vestiging voltooid - vrij te kunnen geven. Wellicht ook als TT en GQ, aangevend dat touristen werden toegelaten en geen quarantaine nodig was.

Het droge karakter van de planeet in aanmerking nemend mocht men verwachten dat er geen bacteriologische risico’s zouden zijn en wanneer touristen de reusachtige woestijnen en de beklemmende, door de wind gevormde sculpturen wilden komen bekijken, zouden ze welkom zijn. Maar nu was het schip vlak bij de planeet zijn raketten gaan gebruiken. Er was iets dat men niet voorzien had. Dat was gewoon belachelijk. Dit was toch een volmaakte routine-zaak, simpel het afleveren van een paar zware benodigdheden - in het bijzonder een smeltoven - plus een Eerstaanwezend Officier van de Koloniale Inspectiedienst. Deze laatste moest rapport uitbrengen over de vol-tooïng van de eerste ontwikkelingsfase. Aletha stond te wachten alsof ze nog meer raketstoten voorzag. Na een ogenblik moest ze glimlachen bij een gedachte die in haar opkwam.

„Als dit een avonturen-teep was,” zei ze, „zou de luidspreker nu aankondigen dat het schip een baan had ingenomen rondom de onbekende, nog niet in kaart gebrachte planeet, die men drie dagen geleden vöor het eerst in zicht had gekregen. En dat er volontairs werden gevraagd voor een bootlanding.” Bordman vroeg ongeduldig:

„Interesseert u zich voor avonturen-teeps? Dat’s toch allemaal onzin! Gewoon tijdverspilling!” Aletha glimlachte opnieuw.

„Mijn voorvaderen,” vertelde ze hem, „hadden de gewoonte om de .dansen van hun stam uit te voeren, om medicijnen te bereiden en te pochen over het aantal scalpen dat ze hadden genomen en hoe ze dat hadden gedaan. Dat gaf hun voldoening - en het werkte opvoedend op de jongeren. De opgroeiende jonge mensen werden op die manier vertrouwd met wat wij tegenwoordig een .gevaarlijk avontuur’ noemen. Zij waren er dan enigszins op voorbereid wanneer het kwam. Ik vermoed dat uw voorouders de gewoonte hadden elkaar verhalen te vertellen over mammoetjachten en dergelijke dingen. Daarom geloof ik dat het wel grappig zou zijn, wanneer we nu zouden horen dat we in een baan om de planeet lagen en dat er een landing per boot werd voorbereid.”

Bordman gromde wat. Avonturen bestonden niet meer. In het universum was alles geregeld en onder controle gebracht. Natuurlijk waren er nog wel grensplaneten -Xosa-II was er een van - maar pioniers ontmoetten alleen maar moeilijkheden. Geen avonturen. De luidspreker van de interne communicatie klikte. Kortaf werd er gezegd:

„Aandacht. We zijn aangekomen bij Xosa-II en hebben een baan ingenomen om de planeet. Er zal een bootlanding worden gemaakt.” Bordman’s mond viel open. „Wat voor de duivel betekent dit?” vroeg hij. „Avontuur, misschien,” zei Aletha. Wanneer ze lachte kwamen er heel grappige rimpeltjes om haar ogen. Ze was gekleed zoals de moderne Amarinda’s dat gewoon waren

- een teken van fierheid op het voorgeslacht, waarvan de nazaten zich met zulke uiteenlopende dingen bezig hielden als het maken van staalconstructies in de interstellaire ruimte, het fokken van dieren en het koloniseren van steppe-achtige planeten. „Als het werkelijk een avontuur betekent zou ik eigenlijk als het enige meisje op dit schip bij de groep moeten behoren die gaat landen, al was het alleen maar om te voorkomen dat de verveling van het moeten wachten in een baan de” - haar glimlach ging over in gegrinnik - „lastposten onder de bemanning er, door opgekropte rusteloosheid, toe zou brengen -” De luidspreker klikte opnieuw.

„Mr. Bordman. Miss Redfeather. Volgens berichten van de grond is er kans dat het schip geruime tijd in een baan zal moeten blijven. Bijgevolg zult u per boot omlaag gebracht worden. Wilt u zo goed zijn u gereed te maken en wilt u zich daarna melden op de plaats van vertrek?” De stem wachte even en voegde er daarna aan toe: „Alleen handbagage, alstublieft.”

Aletha’s ogen verhelderden zich. Bordman voelde de schok van ongeloof, die een op routine ingestelde man krijgt, wanneer de routine wordt verbroken. Uiteraard hadden inspectieschepen wel eens eerder vanuit een baan een landing per boot uitgevoerd en kolonisatieschepen lieten ook wel robot-sloepen neer met behulp van raketten, zolang er nog geen landingsnet beschikbaar was om een schip aan de grond te brengen. Maar hij had het nog nooit meegemaakt dat een gewoon vrachtschip, tijdens een routinereis naar een kolonie, voor inspectie van de eerste trap van voltooiing, iemand per boot liet landen. „Dit is belachelijk!” zei Bordman geërgerd. „Misschien betekent het toch avontuur,” zei Aletha. „Ik ga pakken.”

Ze verdween in haar cabine. Bordman aarzelde even, maar ging toen zijn eigen hut binnen.

De kolonie op Xosa II was twee jaar geleden gesticht. Binnen zes maanden had men de nodige condities voor minimaal comfort kunnen realiseren. Een tijdelijk landingsnet voor kleine bevoorradingsschepen stond binnen een jaar

overeind. Daarmee had men voorraden kunnen aanleggen, waarna het werd neergehaald en er vervolgens een nieuw, permanent net werd gebouwd, waarbij maatregelen waren genomen om het hoofd te kunnen bieden aan alle denkbare onvoorziene omstandigheden.

De sinds de laatste landing verlopen acht maanden waren meer dan genoeg geweest voor de constructie van het gigantische, spinachtige, een halve mijl hoge bouwsel, dat de interstellaire handel van de planeet zou gaan verzorgen. Er was geen enkele aanleiding voor een noodsituatie. Het was een dwaasheid om met een boot te gaan landen! Hij ging de inhoud van zijn cabine na. Het grootste deel van de lading van de Warlock bestond uit smeltoven-onder-delen, die de uitrusting van de kolonie moesten voltooien. Die moesten eerst uitgeladen worden. Tegen het tijdstip dat de ruimen van het schip geheel leeg waren, zou de smeltoven al in bedrijf wezen. Het schip bleef dan wachten op een volledige lading ruw metaal. Bordman had zich voorgesteld in deze cabine te blijven wonen, terwijl hij bezig was aan het rapport waarvoor hij was gekomen, om daarna met hetzelfde schip weer te vertrekken. Nu was hij gedwongen per boot te landen! Hij ergerde zich groen. De enige noodzakelijke uitrusting die hij zich kon voorstellen nodig te hebben was een hittepak. Maar hij twijfelde er aan of dit wel zo urgent zou zijn. Hij pakte tenslotte wat kleding in voor binnenshuis en voegde er opstandig zijn specificatieboek aan toe en de delen met definitieve gegevens, waarop het bestek van bouwwerken en koloniale installaties altijd terug te voeren viel. Onmiddellijk na zijn landing wilde hij aan het werk gaan. Hij liep de conversatieruimte door en ging naar de plaats waar zich de uitbouw voor de landingsboot bevond. Uit de toegang staken de benen van een technicus. Toen deze weer naar buiten kwam had hij een strook papier in zijn handen van de computer in de boot. Hij vergeleek deze met een gelijksoortige strook van de, in het schip aanwezige gegevens. Bordman was zich bewust dat hij zich gedroeg volgens de beste passagiers-traditie. „Wat is er aan de hand?” vroeg hij.

„We kunnen niet landen,” zei de technicus kortaf. Hij liep weg - ook overeenkomstig de traditie, volgens welke een scheepsbemanning zich altijd minachtend gedraagt tegenover passagiers.

Bordman fronste het voorhoofd. Toen kwam Aletha aanlopen, een niet al te zware koffer dragend. Bordman zette hem in de boot, zich ergerend aan de beperkte ruimte in het vaartuig. Dit was echter geen reddingsboot. Het was een landingsboot. Een reddingsboot had Lawlor-aandrij-ving en kon lichtjaren ver reizen, maar in plaats van raketten en stuwstof bezat zo’n boot luchtreinigers, installaties om water terug te winnen en voedselvoorraden. Landen zonder net kon hij niet; daartegenover was hij in staat een geciviliseerde planeet te bereiken. Deze landingsboot kon zonder net landen, maar de luchtvoorraad zou spoedig uitgeput zijn.

„Wat er ook aan de hand mag wezen,” zei Bordman somber, „ergens moet iemand tekort geschoten zijn!” Maar hij kon niet bedenken hoe. Dit was een vrachtschip. Vrachtschepen landden nimmer op eigen kracht, noch stegen ze op deze wijze op. Het meenemen van zoveel brandstof zou te kostbaar worden. Landingsnettën echter gebruikten de ter plaatse aanwezige energie - die niet omhoog gebracht behoefde te worden - om schepen de ruimte in te stuwen, en opnieuw ter plaatse aanwezige energie om hen weer te laten landen. Daarom hadden schepen tijdens een ruimtevlucht alleen brandstof voor kortstondig gebruik, hetgeen economisch was. Landingsnetten hadden geen bewegende delen en hoewel ze monsterachtig groot moesten zijn, waren ze in staat energie te onttrekken aan de ionosfeer van een planeet. Omdat ze dus geen bewegende delen hadden, die zouden kunnen bezwijken, en er ook geen kans bestond op storingen bij de energiebron, was het ondenkbaar dat landingsnetten zouden kunnen falen! Er kon daarom geen noodzaak bestaan voor een schip om in een baan te gaan cirkelen van een planeet, die in het bezit was van een landingsnet.

De technicus kwam weer terug. Hij droeg een postzak, vol

5 Kwartet

met op filmband opgenomen brieven. Hij gaf een teken met zijn hand. Aletha kroop naar binnen. Bordman volgde. Het scheepje zou eventueel vier dicht opeen geperste mensen kunnen bevatten. Met drie was het al vrijwel vol. De technicus kwam achter hen aan en sloot de ingang af. „Toegang afgesloten,” zei hij in de microfoon voor hem. De naald van de druk buiten bewoog zich halfweg over de wijzerplaat. De naald van de binnendruk bleef onbeweeglijk staan.

„Alles dicht,” zei de technicus.

De naald van de buitendruk schoot met een ruk naar nul. Er klonken klikkende geluiden. De lange schilden, die over de boot heen zaten, bewogen en openden zich en plotseling lag de landingsboot in een langwerpige uitholling in het plaatwerk van de scheepsromp.

Boven hen waren vele, vele sterren te zien. De enorme schijf van een dichtbij gelegen planeet draaide om de romp heen binnen de gezichtskring. Hij was monsterachtig groot en verblindend helder. De kleur was geelbruin, met grote, onregelmatig gevormde stukken geel en ook een paar blauwachtige gebieden. Maar het grootste gedeelte was zandkleurig.

En al die kleuren varieerden in intensiteit - op sommige plaatsen lichter en op andere weer donkerder. Aan één zijde was aan de rand een verblindende witheid te zien. Dit kon alleen maar een ijskap zijn. Het was Bordman bekend dat er op deze gehele planeet geen oceaan, zee of zelfs maar een meer voorkwam en dat de ijskap meer van rijp weghad dan van de mijlendikke ijslaag, die aan de polen van een wereld met maximale leefbaarheid te vinden was.

„Riemen vast,” zei de technicus over zijn schouder. „Zwaartekracht gaat wegvallen, daarna raketstuwing. Leg uw hoofd neer.”

Bordman gespte geïrriteerd zijn riemen vast. Hij zag dat Aletha, met stralende ogen, bezig was hetzelfde te doen. Zonder enige waarschuwing was er daarna plotseling een gevoel van onbehagen. Het kwam doordat de landingsboot zich losmaakte van het schip en het vlak om het schip heen

nog aanwezige kunstmatige zwaartekrachtsveld snel afnam. Plotseling viel het veld geheel weg en Bordinan kreeg het maar kort durende gevoel van misselijkheid en duizeligheid, dat het ineens verdwijnen van de zwaartekracht altijd veroorzaakt. Op hetzelfde moment begon zijn hart ondraaglijk te bonzen als instinctieve, in de herinnering van het menselijk ras verankerde reactie op het gevoel van vallen.

Toen klonk gebulder. Ruw werd hij achterover geworpen tegen zijn zitplaats. Zijn tong dreigde in zijn keel te glijden. Op zijn borst voelde hij een enorme druk en hij merkte dat hij haast in paniek zat te vloeken. Tegelijkertijd werden de openingen, waardoor men naar buiten kon kijken, zwart, omdat zij buiten de schaduw van het schip kwamen. De landingsboot draaide om zijn as - er was niets te voelen van enige centrifugaalkracht - en zij bevonden zich in een grenzeloze duisternis, waarin slechts een vaag beeld van het planeetoppervlak zichtbaar was. Achter hen stond een blauwwitte zon afschuwelijk fel te schijnen. Zijn licht gaf warmte - hitte - zelfs nog voelbaar door de gepolariseerde, beschermende ruiten. „Zei u straks niet,” hijgde Aletha gelukzalig - haast ademloos door de versnelling - dat avonturen niet meer voorkwamen?”

Bordman gaf geen antwoord. Maar hij beschouwde ongemak niet als een avontuur.

De technicus keek geen ogenblik naar buiten, maar sloeg aandachtig het beeld gade dat zich vóór hem bevond. Over de verlichte zijkant van het schip liep een verticale lijn. Daarlangs bewoog zich een lichtvlekje omlaag, dat hun hoogte aangaf in eenheden van duizend mijl. Na geruime tijd bereikte dit de onderkant, waarna de verticale lijn zich verdubbelde en een nieuw lichtpuntje begon af te dalen, dat de hoogte in eenheden van honderd mijl aanwees.

Aan één kant van het beeld verscheen eeii vierkante, verlichte vlek. Een metaalachtige stem mompelde iets, klonk plotseling veel harder en ging daarna weer over in gemompel. Bordman keek door een van de verduisterde

ruiten naar buiten en zag de planeet als door een dicht rookgordijn. Het was een spookachtig, min of meer rood gekleurd ding, dat de halve hemel in beslag nam. Er waren vlekken op te zien en de rand was gebogen. Dat moest de horizon zijn.

De technicus bewoog iets aan de stuurinrichting en het witte vierkant zette zich ook in beweging. Het begon over het scherm te lopen. Hij verstelde nog een paar dingen en het bewoog zich terug naar het midden. De lichtvlek die de hoogte in honderdtallen aanwees was nu ook beneden aangekomen. De verticale lijn verdrievoudigde zich en een aanwijzing voor de hoogte in tientallen begon omlaag te kruipen.

Toen begon de landingsboot plotseling enorm te stampen. Hij had de uiterste rand van de atmosfeer geraakt. De technicus sprak woorden die niet voor Aletha’s oren geschikt waren. Het gestamp werd nog heviger. Bordman hield zich vast om te voorkomen dat hij ondanks de riemen uit elkaar geschud zou worden en staarde naar het verduisterde oppervlak van de planeet. Het leek of dit van hen wegvluchtte en zij probeerden het in te halen. Geleidelijk, zeer geleidelijk, scheen deze vlucht te vertragen. Ze waren toen al gedaald tot op twintig mijl. Heel plotseling kwam de landingsboot weer tot rust. De vierkante vlek danste rond nabij het midden van het astrogatie-scherm. De technicus was aan het bijregelen om ook deze te kalmeren.

De ruiten werden iets doorzichtiger. Bordman kon nu de grond beneden duidelijker zien. Er waren stukken met alle denkbare tinten, die door mineralen voortgebracht konden worden en verder uitgestrekte gebieden van geelbruin zand. Even later kon hij door bergen veroorzaakte schaduwen waarnemen. Hij kon bergflanken onderscheiden, die samen met andere berghellingen verderop dalen zouden moeten vormen. Maar in plaats daarvan zag hij alleen geelbruine vlakten. Hij wist dat dit de zandplateaus moesten zijn, die op deze planeet waren opgemerkt en over de verklaring waarvan nog steeds getwist werd. Maar hij zag ook gebieden die glinsterend geel of vuilwit waren

en hier en daar een spat rose of een streep ultramarijn of grijs of violet. En verder het ongelofelijke rood van ijzeroxide, dat vele vierkante mijlen overdekte - te veel om waar te kunnen zijn.

De raketten van de landingsboot werden afgezet. De boot gleed verder. Kort daarop kwam de horizon omhoog en begon het gehele verblindende tafereel onder hen langzaam rond te draaien. Toen klonken er uit een kleine luidspreker korte aanwijzingen, die door de technicus werden opgevolgd. De landingsboot zwaaide omlaag - tot beneden de toppen van reusachtige, zacht lila gekleurde bergen, waarachter een zandplateau lag - zijn neus ging omhoog en hij verloor aan snelheid.

Daarna bulderden de raketten opnieuw - en nu, in de atmosfeer, klonken ze afschuwelijk luid. Gedragen door zijn vurige staart kwam de boot steeds lager. Een verblindende hoeveelheid stof en raketdampen benam een ogenblik elk uitzicht op iets anders. Toen klonk een knarsend gekraak en de technicus vloekte geërgerd. Hij zette de raketten opnieuw af. Voor de laatste keer. Bordman merkte dat hij, nog steeds vastgeklonken aan zijn stoel, recht omhoog zat te staren. De boot was neergekomen op zijn staartvinnen en zijn voeten zaten nu hoger dan zijn hoofd. Hij voelde zich belachelijk. Hij zag dat de technicus bezig was zichzelf los te gespen en ging hetzelfde doen. Maar het bleek idioot moeilijk te zijn, uit zijn stoel te komen.

Aletha slaagde daar op meer elegante wijze in. Zij had geen hulp nodig.

„Even wachten,” zei de technicus bot, „tot er iemand komt.”

Daarom bleven ze maar wachten, daarbij hun rugleuning gebruikend als zitplaats.

De technicus bewoog een handle en de ruiten verhelderden opnieuw. Ze konden nu de bodem op Xosa-II zien. Er viel echter niets levends te ontdekken. De grond zelf bestond uit grind en rotsblokken van diverse afmetingen -waarschijnlijk allemaal omlaag getuimeld vanaf de kale, indrukwekkende bergen, die aan één kant lagen. Er waren

monsterlijke, veelkleurige rotsen en plateau’s te zien, alle op onmiskenbare wijze door wind erosie aangevreten. Door een insnijding in de bergwand voor hen doemde een merkwaardige, waaiervormige formatie op, die er als bevroren uitzag. Als zoiets mogelijk was geweest, zou Bordman hebben gezegd dat het een zandstroom was in de vorm van een waterval. En overal was het verblindend helder licht en kreeg men de indruk van verschroeiende zonnestralen. Maar er was geen blaadje, twijgje of maar een sprietje gras te zien. Het was een volslagen woestijn. Het was Xosa-II.

Aletha zat er opgetogen naar te kijken. „Prachtig, hè?” zei ze blij.

„Wat mij betreft,” zei Bordman, „ik heb nooit een plaats gezien die er minder gastvrij en aantrekkelijk uitzag.” Aletha moest lachen. „Mijn ogen zien het anders.”

Dit was waar. Tegenwoordig werd de opvatting aanvaard dat het mensdom weliswaar uit één soort bestond, maar tegelijkertijd uit velerlei rassen, die ieder de kosmos op hun eigen wijze zagen.

Op Kalmet-III was een dichte, overwegend aziatische bevolking, die op de berghellingen daar terrassen aanlegde voor landbouwdoeleinden en moderne technieken vaardig mengde met sociale gewoonten, die niet te vinden waren op - laten we zeggen - Demeter-I, waar een groot aantal steden met gepleisterde huizen en rood betegelde daken waren en zeer veel olijfbosjes.

Op de steppe-planeten van de Equisgroep galoppeerden Amarinda’s - Aletha’s verwanten - over vlakten, die waren bespikkeld met de afstammelingen van buffels, antilopen en vee, die van de oude Aarde daar naartoe waren gebracht. In de oases van Rustam-IV waren dadelpalmen te vinden en bereden kamelen, terwijl er ook veel werd getwist over wat tijdens de gebedstijden als richting van Mekka moest worden aangehouden. Op Canna-I evenwel waren grote gebieden overdekt met tarwevelden. Op Timbuk echter verzamelden hoog ontwikkelde Afrikaanse emigranten weer gommen uit het

oerwoud en glanzende edelstenen voor de pakhuizen en magazijnen van hun ruimte-haven.

Het was daarom niet zo vreemd dat Aletha deze, door de wind aangetaste wildernis anders zag dan Bordman. Haar rasgenoten waren tegenwoordig de pioniers van de sterren. Hun erfgoed was er oorzaak van dat zij het wonen in een stad niet erg op prijs stelden. Hun aangeboren gebrek aan ruimtevrees maakte hen tot dé mannen om in de ruimte staalconstructies te bouwen. Meer dan twee derde van de spanten voor de landingsnetten in het gehele melkwegstelsel droegen op de hoofdbalken hun veersymbolen voor een gemaakte ,coup’. Het bestuur van de planeet Algonka-V was gehuisvest in een drieduizend voet grote stenen wigwam en de beste paarden die men kende, werden grootgebracht door fokkers met bronzen huid en hoge jukbeenderen op de steppeplaneet Chagan. Maar op dit moment, hier in de landingsboot van de Warlock, maakte de technicus een snuivend geluid. Van achter een rotswand kwam een voertuig aanrijden, rammelend zijn weg zoekend op het soort excentrische rupsband-wielen, dat in pas gestichte koloniën zo graag wordt gebruikt. Het voertuig glom. Het kroop over neergestorte stukken rots en bewoog zich deinend over het losse gesteente. Het kwam regelrecht naar hen toe. „Dat is mijn neef Ralph!” zei Aletha, aangenaam verrast.

Bordman knipperde met zijn ogen en keek opnieuw. Hij kon nauwelijks geloven wat hij zag. Maar toch was het zo. De figuur die de wagen bestuurde was een Indiaan - een Amarinda - en hij droeg niet meer dan een soort lendedoek, een paar sandalen met dikke zolen en in een band om zijn hoofd drie visvormige veren. Bovendien zat hij niet op een bank. Hij zat schrijlings op een halfrond gedeelte van de wagen, waarover een bont gekleurde deken was geworpen.

De technicus van het schip gromde vol afkeuring. Maar Bordman zag weldra dat deze manier van rijden hier zeer op zijn plaats was. Terwijl het terreinvoertuig over de oneffen grond naderbij kwam dreigde het voortdurend

overstag te gaan. Het zwaaide en slingerde heen en weer, dook telkens omlaag en dan weer achterover. Het zou dwaasheid zijn om daarbij in zo iets als een stoel te gaan zitten. Bij een zwaai naar voren zou de achterleuning iemand voorover werpen. En bij een zwaai achterover zou deze geen steun bieden, terwijl een zijdelings draaiende beweging iemand er af kon gooien. Het besturen van zo’n voertuig vanaf een soort zadel was nog niet zo gek! Maar wat betreft de kleding voelde Bordman zich niet zo zeker. De technicus opende het luik en riep vijandig naar buiten?

„Bent u zich bewust dat hier een dame aan boord is?” De jonge Indiaan grijnsde. Hij wuifde met zijn hand naar Aletha, die haar neus tegen een van de patrijspoorten drukte. En op dat moment begreep Bordman deze wijze van kleden, of liever het ontbreken ervan. Door de open uitgang kwam hete en kurkdroge lucht naar binnen. Het leek wel een oven!

„How, Letha!” riep de ruiter vanaf zijn van rupsbanden voorziene ros. „Kleed je op het klimaat of trek een warmtepak aan voor je naar buiten komt!”

Aletha lachte kirrend. Bordman hoorde achter zich iets bewegen. Toen klauterde Aletha naar de uitgang en sprong naar buiten. Bordman hoorde een bestraffend gemompel uit de richting van de technicus. Toen zag hij hoe ze haar neef begroette. Ze had de traditionele Amarinda-dracht afgelegd, waaraan Bordman gewend was en was nu gekleed als een Angelsaksisch meisje op het strand van een der subtropische planeten.

Een ogenblik was Bordman bang dat ze een zonnesteek zou krijgen, omdat hij al verblind werd door het nog steeds voor een deel gefilterde zonlicht. Maar Aletha’s Amarinda-kleur was perfect geschikt voor zonlicht van zelfs deze intensiteit. Door de wind zou haar huid koel blijven. Haar dikke, stijle zwarte haar zou minstens zo’n goede bescherming vormen tegen een zonnesteek als een tropenhelm. Wellicht zou ze het warm krijgen, maar ze liep geen enkel gevaar. Ze zou door de zon zelfs geen verbrande huid krijgen. Maar hij, Bordman …

Verbeten kleedde hij zich uit tot op zijn ondergoed en trok het warmtepak aan uit zijn koffer. Hij vulde de blikken met water uit de tank van de boot en schakelde de op batterijen lopende motortjes in. Het pak begon op te bollen. Het was bedoeld voor korte perioden van anders onverdraaglijke hitte. De motortjes hielden het in opgeblazen toestand - los van zijn huid - en koelden de binnenzijde af door de verdamping van zweet en water uit de containers. Het was een miniatuur luchtregelingssysteem voor één persoon en het zou hem in staat stellen temperaturen te verdragen die anders voor iemand met zijn huid en huidskleur dodelijk waren. Maar het waterverbruik zou hoog zijn.

Hij klauterde naar de uitgang en kroop onhandig langs de buitenladder omlaag naar de staartvin. Hij zette zijn zonnebril op en begaf zich naar de babbelende jonge Indianen, de jonge man en het meisje. Hij stak zijn gehandschoende hand uit.

„Ik ben Bordman,” zei hij. „Ben hier om de eerste fase van ontwikkeling te inspecteren. Wat is er aan de hand dat we per boot moesten landen?” Aletha’s neef drukte hem hartelijk de hand. „Ik ben Ralph Redfeather,” zei hij. „Project-ingenieur. Vrijwel alles is hier mis. Ons landingsnet is verdwenen. We konden geen tijdig contact met uw schip krijgen om u te waarschuwen uit de buurt te blijven. Voordat er antwoord kwam was het al binnen ons zwaartekrachtsveld. En met Lawlor-aandrijving kon het zich daaruit niet meer bevrijden - kon niet werken als gevolg van de zwaartekracht. Tegelijk met ons landingsnet is natuurlijk ook onze energiebron verdwenen. Het schip waarmee u bent gekomen kan niet meer weg en wij kunnen nergens een noodsein heenzenden. Volgens onze meest gunstige schattingen zal de kolonie binnen zes maanden - door verdorsting en verhongering - omkomen. Het spijt me dat dit voor u en Aletha ook geldt.”

Toen wendde hij zich tot Aletha en vroeg vriendelijk: „Hoe gaat het met Mike Thundercloud en Sally White-horse en de rest van het stel, ‘Letha?”

De Warlock draaide voort in haar pas ingenomen baan rond Xosa-II. De landingsboot was beneden aangekomen en had zijn twee passagiers afgezet. Daarna zou deze terugkomen. Niemand op het schip had behoefte beneden te gaan logeren, want zij kenden de omstandigheden en de verdere situatie daar - ondraaglijke hitte en verder uitzichtsloos.

Niemand had echter iets te doen. Op het schip waren gedurende de twee maanden durende reis van Trent naar hier de normale arbeidscondities in acht genomen. Er behoefde niets nagezien of gerepareerd te worden. En onderhoudswerk was er nauwelijks te doen. Er moest alleen wacht gelopen worden om klaar te staan als er iets gebeuren zou en gedurende dit waken zou er niets te doen zijn. En gedurende eenentwintig van iedere vierentwintig uur was men dan geheel vrij en was er geen enkele zinvolle activiteit te bedenken om er zelfs maar een half uur van te vullen. Het zou - waarschijnlijk - jaren duren voordat de Warlock hulp kon verwachten. Dan kon het schip vanuit zijn baan de ruimte ingesleept worden -tot op een afstand van vijf maal de planeetdiameter - waar de Lawlor-aandrijving weer zou kunnen functionneren. Of de bemanning zou gewoon van boord gehaald kunnen worden. Maar in de tussentijd waren de mensen aan boord even lamgelegd als de kolonie. Er was niets dat zij konden doen om zichzelf te redden.

In één opzicht was de bemanning nog slechter af dan de kolonisten. Die hadden tenminste nog het kleurig vooruitzicht op de dood. Ieder kon zich daar op zijn eigen wijze op voorbereiden. Maar de bemanning van de Warlock stond alleen maar eindeloze verveling te wachten. De gezagvoerder zag de toekomst vol walging tegemoet. De rit naar de kolonie was een kwelling. Aletha zat achter haar broer op de zadeldeken en scheen er weinig last van te hebben, misschien zelfs in het geheel niet. Maar voor Bordman bestond geen andere mogelijkheid dan mee te rijden in de bagageruimte, samen met de zak post uit het schip. De grond was ongelofelijk oneffen en het heen en weer geschok onverdraaglijk. De hitte was werkelijk

moordend. In de metalen bagageruimte steeg de temperatuur in de zon tot 160° F - dat was warm genoeg om voedsel, wanneer er voldoende tijd ter beschikking was, te koken.

Natuurlijk was het bekend dat iemand een oven kon binnengaan en daar blijven terwijl er een stuk rundvlees werd gekookt, om er daarna weer levend uit te komen. Maar in die oven werd hij niet ruw heen en weer gegooid en ook werd daar geen door de zon - een blauwwitte zon - verhit metaal tegen het om hem heen zittende hittepak gedrukt. Dit pak maakte het mogelijk dat hij het overleefde, maar meer ook niet.

Even voordat hij arriveerde waren zijn waterblikken leeg en gedurende korte tijd had Bordman voor zijn hittepak alleen nog maar zweet ter beschikking. Met behulp van geforceerde ventilatie hield hem dit in leven, maar toen hij aankwam was hij zo goed als bewusteloos. Hij dronk het zoute ijswater dat ze hem gaven en ging naar bed. Toen zijn bloed weer een behoorlijk natriumgehalte had, keerden zijn krachten weer terug. Maar hij sliep twaalf uur aan één stuk door.

Toen hij opstond was hij lichamelijk weer normaal, maar hij voelde zich peilloos diep beschaamd. Het hielp niet of hij zich al herinnerde dat Xosa-II werd gerekend tot klasse D met minimum comfort - een blauwwitte zon en een gemiddelde temperatuur van honderd en tien graden. Slechts beschermd door isolerende schoenen en handschoenen waren Afrikanen er in de open lucht in staat staalconstructies te bouwen. Maar Bordman behoefde er zich niet zonder warmtekleding buiten te wagen en zelfs dan kon hij het nog maar korte tijd uithouden. Dat was niet zozeer zwakheid als wel een kwestie van genetica. Maar hij voelde zich toch beschaamd. Toen hij er in geslaagd was het kantoor van de Project-Ingenieur te vinden, zag hij daar Aletha zitten die hem toeknikte. Dat kantoor nam een van de rompen in beslag, waarin het materiaal voor de opbouw van de kolonie met behulp van raketten was neergelaten. Er lagen veertig stuks van die rompen, die waren ontruimd en zodanig verbonden met elkaar dat interne communicatie mogelijk was en men de gelegenheid had van tijd tot tijd te wisselen van kamer en medewerkers. De koloniekoorts, een zich hevig geïrriteerd voelen door zijn lotgenoten, werd op die manier tot een minimum beperkt.

Aletha zat aan een bureau druk notities te maken uit een losbladig boekwerk dat voor haar lag. De muur achter het bureau was vrijwel bedekt met rijen van soortgelijke boeken.

„Ik heb wel een figuur geslagen!” zei Bordman. „Helemaal niet!” verzekerde Aletha hem. „Dat had iedereen kunnen overkomen. Op Timbuk zou ik het er zelf ook niet zo best afbrengen.”

Daar viel weinig op te zeggen. Timbuk was een overwegend met oerwoud bedekte planeet, die zich nog nauwelijks aan het steenkooltijdperk ontworsteld had. De kolonisten daar konden alleen gedijen doordat hun voorouders op Aarde langs de kusten van de Golf van Guinea hadden gewoond. Maar Angelsaksen vonden het klimaat daar niet bepaald gezond en vele andere rassen ook niet. Amarinda’s stierven daar eerder dan de meeste anderen. „Ralph is op dit moment op de terugweg naar hier,” voegde Aletha er aan toe. „Hij is samen met Dr. Chuka weggegaan om een plaats te kiezen waar we het archief kunnen opbergen. Die zandduinen hier zijn afschuwelijk, weet u. Wanneer er straks een verkenningsschip komt om na te gaan wat er met ons is gebeurd, zouden deze gebouwen volledig bedolven kunnen zijn. Die mogelijkheid bestaat hier overal. Het is niet zo eenvoudig een verborgen bewaarplaats voor het archief uit te kiezen, waarvan men volstrekt zeker is dat deze ook gevonden zal worden.”

„Voor het geval,” zei Bordman, „dat er niemand meer in leven is om aanwijzingen te geven. Bedoelt u dat?” „Dat bedoel ik inderdaad,” gaf Aletha toe. „Het ziet er allemaal niet zo best uit. Het was niet mijn plan nu al te sterven.”

Haar stem klonk volkomen normaal. Bordman snoof obstinaat. Als ervaren Koloniaal Officier van Inspectie was

hij op heel wat plaatsen geweest. Maar hij had nog nooit ergens meegemaakt dat een door mensen gestichte kolonie, die na een behoorlijk voorbereidend onderzoek van het nodige was voorzien, weer ten onder ging. Hij had wel eens paniek gezien, maar nog nooit reëele aanleiding om het ten dode gedoemd zijn als onontkoombaar te accepteren.

Buiten de onttakelde raketromp, die als hoofdkantoor van de Project-Ingenieur diende, klonk een rammelend geluid. Door de half verduisterde raamopeningen kon Bordman weinig zien. Hij stak daarom zijn hand uit en opende een deur. Het licht van buiten was zo fel dat het was alsof hij een slag op zijn ogen kreeg. Hij kneep zijn ogen onmiddellijk dicht en wendde zich af. Maar hij had toch gezien dat een glimmende, met rupsbanden uitgeruste wagen niet ver van de deuropening stilhield. Hij stond de tranen uit zijn door het licht verblinde ogen te wrijven toen er buiten voetstappen klonken. Aletha’s neef trad binnen, gevolgd door een kolossale man met een opmerkelijk donkere huid. De man droeg een bril met een merkwaardig dik, kurkachtig neusstuk, om het onmisbare metalen montuur van zijn huid te isoleren. Zonder deze isolatie zou het montuur blaren geven. „Dit is Dr. Chuka,” zei Redfeather vriendelijk. „Mr. Bordman. Dr. Chuka heeft hier de leiding van de afdeling delfstoffen en mijnbouw.

Bordman begroette de man met zijn ebbenhout-kleurige huid. Deze grijnsde hem toe, met ontstellend witte tanden er begon toen te huiveren.

„Het lijkt hier wel een ijskast,” zei hij met zware stem. „Ik ga even wat aandoen en kom dan weer terug.” Hij verdween door een deuropening, hoorbaar klappertandend. Aletha’s neef ademde enige malen bedachtzaam diep in en uit, trok een grimas en zei instemmend: „Ik heb ook neiging om te gaan rillen, maar Chuka is volkomen ingesteld op het klimaat hier. Hij is opgegroeid op Timbuk.”

Bordman zei stroef:

„Het spijt me dat ik na de landing ben flauwgevallen. Het

zal niet meer gebeuren. Ik ben hierheen gekomen voor een inspectie van de eerste phase van voltooiing van de kolonie, zodat deze kan worden opengesteld voor normale handelsbetrekkingen, voor de gezinnen van de kolonisten, voor touristen en zo voort. Maar in plaats van op de normale wijze werd ik per boot afgezet en u heeft me verteld dat de kolonie ten ondergang is gedoemd. Ik zou graag een officiëele verklaring willen hebben betreffende de vorderingen die zijn gemaakt bij de uitbouw van de kolonie en een uitleg voor de ongebruikelijke gang van zaken die ik zoëven noemde.”

De Indiaan gluurde hem met half gesloten ogen aan en glimlachte toen zwak. De donkere man kwam weer terug, de ritssluiting optrekkend van een warmte gevend kledingstuk voor binnenshuis. Laconiek bracht Redfeather hem op de hoogte van wat er intussen door Bordman was gezegd door dit te herhalen. Chuka grinnikte en zette zich breeduit en op zijn gemak in een stoel. „Ik zou zeggen,” merkte hij op met zijn opvallend diepe stem,” je zou het zo kunnen zeggen dat wij hier met zand in ons haar zitten. En in onze kolonie. En in het landingsnet. Er is heel wat zand op Xosa. Zou jij ook niet zeggen dat dit het probleem is?” Bedachtzaam en ernstig zei de Indiaan: „Wind heeft er natuurlijk wel iets mee te maken gehad.” Bordman begon inwendig te koken. „Ik neem aan dat u er van op de hoogte bent,” zei hij, „dat ik als Eerstaanwezend Koloniaal Officier van Inspectie de autoriteit bezit om elke order te geven die ik voor mijn werk nodig acht. Ik geef u er nu een. Ik wil het landingsnet zien, wanneer dit er tenminste nog staat. Ik mag aannemen dat het niet is ingestort?” Redfeather werd rood onder het bronskleurige pigment van zijn huid. Voor een staalconstructeur was moeilijk een ergere belediging denkbaar dan de veronderstelling dat zijn werk niet meer overeind zou staan. „Ik kan u verzekeren,” zei hij beleefd, „dat het niet is ingestort.”

„Voor hoeveel procent is het gereed volgens u?”

„Tachtig procent,” zei Redfeather. „Heeft u het werk gestaakt?”

„Het werk aan het net is stopgezet,” gaf de Indiaan toe. „En dat terwijl verdere bevoorrading van de kolonie niet mogelijk is voordat het klaar is?” „Inderdaad,” zei Redfeather effen.

„Dan gelast ik u nadrukkelijk mij onmiddellijk naar de plaats van het landingsnet te brengen!” zei Bordman kwaad. „Ik wil zien welke incompetentie hier verantwoordelijk voor is! Wilt u dit regelen - nu meteen?” Redfeather zei met volkomen onbewogen stem: „U wilt het terrein zien van het landingsnet. Uitstekend. Gebeurt onmiddellijk.”

Hij draaide zich om en liep naar buiten, de onvoorstelbare, verblindende zonneschijn in. Bordman kneep zijn ogen weer dicht bij de slechts een ogenblik binnenvallende stroom licht en begon toen heen en weer te ijsberen in het kantoor. Hij was woedend. Hij voelde nog steeds schaamte, omdat hij tijdens de tocht van de landingsboot naar de kolonie van de hitte was flauwgevallen. Daardoor was hij lichtgeraakt en gauw geïrriteerd. Maar de opdracht die hij had gegeven kon hij volkomen verantwoorden. Hij hoorde iets bewegen en draaide zich met een ruk om. Dr. Chuka, enorm en zwart en bebrild, zat te schudden in zijn stoel, in een poging zijn lachen te onderdrukken. „Wel verdraaid, wat heeft dat te betekenen?” vroeg Bordman argwanend. „Het is bepaald niet belachelijk dat ik vraag de installatie te mogen zien waar het leven van de kolonie uiteindelijk van afhangt!”

„Belachelijk is het woord niet,” zei Dr. Chuka. „Het is -het is gewoon kostelijk!”

Zijn schaterend gelach bulderde nu door het kantoor, met zijn rond plafond van een omgebouwde robotraket. Aletha moest ook lachen, maar haar ogen stonden ernstig. „U doet er verstandig aan een warmtepak aan te trekken,” zei ze tegen Bordman.

Hij voelde zijn woede weer oplaaien en kwam in de verleiding alle gezond verstand te trotseren, omdat dit niet aan iedereen hetzelfde voorschreef. Hij marcheerde echter

toch af, terug naar het vertrekje waarin hij wakker was geworden. Hij deed de warmtekleding aan, die hem eerder weliswaar onvoldoende bescherming had gegeven, maar in ieder geval zijn leven had gered. Hij goot de blikken boordevol, vermoedend dat dit wel niet de laatste keer zou zijn. Daarna liep hij terug naar het kantoor van de Project-Ingenieur, zich zwaar belast en belachelijk voelend.

Door een half verduisterd raam zag hij dat een paar mannen, met een huid even donker als van Dr. Chuka, bezig waren bij een terreinwagen. Ze brachten er een zonnescherm op aan en merkwaardige, vleugelvormige schilden. Iemand was bezig er een soort handkar op rupsbanden naar toe te rijden. De laadruimte werd gevuld met grote, zware vaten. Dr. Chuka was intussen verdwenen, maar Aletha was weer begonnen notities te maken uit het losbladige boek op haar bureau.

„Zou ik mogen vragen,” zei Bordman met enige ironie, „waar u toevallig op dit moment mee bezig bent?” Ze keek op.

„Ik dacht dat u dat wel wist!” zei ze verrast. „Ik ben hier voor het Amarinda Historisch Genootschap. Ik kan coups waarmerken. Ik maak couplijsten voor het Genootschap. Ze gaan naar het verborgen archief, dat Ralph en Dr. Chuka aan het voorbereiden zijn. Wat er verder met de kolonie ook mag gebeuren, de lijsten zullen in ieder geval niet verloren gaan.”

„Couplijst?” zei Bordman vragend. Het was hem bekend dat de Amarinda’s op de hoofdstijlen van hun staalconstructies veren plegen te schilderen en hij wist ook dat het aanbrengen van dergelijke ,kerftekens’ een geliefd voorrecht was en ongetwijfeld het overleven of opnieuw opleven van een of andere Amerikaans-Indiaanse traditie van vroeger op Aarde. Maar hij wist niet wat de betekenis ervan was.

„De couplijst,” herhaalde Aletha zakelijk. „Ralph draagt drie adelaarsveren. Die heeft u gezien. Hij bezit drie coups. En ook de slagpennen! Hij heeft de landingsnetten gebouwd op Norlath en - o, daar weet u niets van af!”

„Inderdaad niet,” beaamde Bordman, niet bijster enthousiast over wat hij op Xosa-II als nogal overbodige poespas beschouwde. Aletha keek verbaasd.

„Heel vroeger,” verklaarde ze, „nog op Aarde, wanneer een man daar een vijand scalpeerde, maakte hij een kerf. Wie in een gevecht het eerst de vijand raakte, mocht ook een kerf tekenen - maar die was minder waard. Tegenwoordig worden dergelijke kerven of coups voor heel andere dingen verleend. Ralph’s drie adelaarsveren betekenen echter dat men hem evenveel eerbied verschuldigd is als een krijgsman in vroeger dagen die, bij drie verschillende gelegenheden, midden in diens eigen kamp een vijandige krijger had gedood en gescalpeerd. En dat verdient hij ook!”

Bordman gromde:

„Een barbaarse gewoonte, volgens mij!” „Zo u wilt,” zei Aletha. „Maar het is iets waar wij trots op zijn - en wie veel géld heeft verdiend krijgt daarvoor géén coup!” Ze zweeg even en zei toen nors: „Het woord ,snobistisch’ is meer van toepassing dan ,barbaars’. Wij zijn snobistisch! Maar wanneer op Algonka een stamhoofd, als vertegenwoordiger van zijn stam, in de Raad in de Grote Wigwam overeind rijst en de mannen dan hun vederen hoofdtooi tonen met al de coups die door de leden van de stam zijn verdiend - wel - dan ben je trots dat je bij die stam behoort!” Ze voegde er uitdagend aan toe: „Zelfs al zie je het alleen maar op een scherm!” Dr. Chuka opende de buitendeur. Verblindend licht stroomde naar binnen. Hij bleef buiten staan; zijn lichaam glom van het zweet. „Wij zijn zover, Mr. Bordman!”

Bordman zette zijn bril op en schakelde de motortjes in van zijn hittepak. Hij liep naar buiten. De hitte en het licht buiten sloegen op hem neer. Hij verduisterde zijn bril nog verder en zocht moeizaam zijn weg naar de wachtende, nu overschaduwde terreinwagen. Hij merkte op dat er behalve het zonnescherm nog andere veranderingen waren aangebracht. De kap van de bagageruimte was verdwenen en er waren nu achterin cylinder-vormige zitplaatsen aangebracht, op de manier van zadels. Vlak boven de rupsbanden staken de vreemde, dreigende schilden aan beide zijden naar buiten. Het was hem niet duidelijk wat daar de bedoeling van was en geïrriteerd liet hij na er naar te vragen.

„Klaar,” zei Redfeather. „Dr. Chuka gaat met ons mee. Als u zo goed wilt zijn hier in te stappen …” Onhandig klom Bordman in de vierkante achterbak van de wagen. Hij ging schrijlings op een van de cylindrische dingen zitten. Wanneer er een zadel op zou liggen zou het in een mechanisch aangedreven voertuig ongetwijfeld een comfortabele manier zijn om je over uiterst slecht terrein te bewegen. Hij wachtte af.

Om hem heen lagen de rompen van de ruimteschuiten, die hier door een kolonieschip naar toe waren gesleept, en die alle eens uitgerust waren geweest met landings-raketten. Ontdaan van hun lading waren ze samengevoegd tot drie afzonderlijke, aan elkaar grenzende leef-eenheden. In elk daarvan waren gescheiden woon-, eet-en recreatieruimten en iedere kolonist woonde in de gemeenschap waaraan hij de voorkeur gaf.

Al naar hij zin had kon hij verhuizen, bezoeken afleggen of alleen blijven. Om geestelijk gezond te kunnen blijven moet iemand zo min mogelijk in zijn doen en laten worden belemmerd. Over-reglementering is moordend voor iedere samenleving. En bij psychisch voor de koloniën geschikte mannen is het fataal.

Daarboven - maar nu verder weg - was de reusachtige, steile bergwand te zien, hel en onnatuurlijk getint. De naaste omgeving bestond uit kale rots. Die was zo opvallend glad, dat men de indruk kreeg dat gedurende eonen elk spoor van oneffenheid door de schurende werking van zandkorrels was weggeslepen.

Aan de linkerkant strekten zich, vanaf een halve mijl tot aan de horizon, duinen uit. De dichtbij gelegen duinen waren laag, doch naarmate hun afstand vanaf de bergen groter werd namen hun afmetingen toe - wat kennelijk werd veroorzaakt door de in deze omgeving optredende

oppervlaktewinden. De horizon daar was duidelijk geen rechte lijn. De verweg gelegen duinen moesten een enorme omvang hebben. Maar op een wereld ter grootte van de oude Aarde, een wereld waarop, afgezien van wat sneeuw aan de polen, geen water was te vinden, waren er geen grenzen aan de afmetingen van zandduinen. De oppervlakte van Xosa-II was als een zandzee, waarin kleinere en grotere eilanden van door de wind schoongeveegde rots slechts weinig opvallende kenmerken waren.

Dr. Chuka was bezig een klein metalen voorwerp in zijn hand af te stellen. Er hing een buisje aan. Hij klom in de laadruimte en bevestigde het aan een van de twee eerder ingeladen vaten.

„Dat is voor u,” zei hij tegen Bordman. „Die vaten zijn gevuld met samengesperste lucht van tamelijk hoge druk - een paar honderd atmosfeer. Dit is een reduceerventiel met een adiabatische expansie-inrichting, om extra lucht voor uw hittepak te leveren. Na expansie vanaf een dergelijk hoge druk zal het behoorlijk koud zijn. t’ Zal de temperatuur wat verder doen dalen.” Bordman voelde zich opnieuw vernederd. Chuka en Redfeather waren door hun ras in staat zich, voor negen tiende naakt, in de open lucht op deze planeet te bewegen. En dat deed hun niets. Maar om de hitte te kunnen verdragen had hij speciaal gekoelde kleding nodig. En verder voorzagen ze hem van een zonnescherm en gekoelde lucht, die ze voor zichzelf niet nodig hadden. Ze gedroegen zich tegenover hem zeer attent. Terwijl zij zich volkomen op hun gemak voelden, was hij evenzeer buiten zijn element als bij inspectie van een onderwater-project. Hij moest iets dragen wat practisch neerkwam op een duikerpak en, om het te kunnen overleven, moest hij van speciale lucht worden voorzien!

Hij onderdrukte het geïrriteerde gevoel dat dit gebrék aan aanpassingsvermogen bij hem opwekte. „Ik neem aan dat we nu kunnen vertrekken,” zei hij zo onbewogen mogelijk.

Aletha’s neef klom op het zadel voor de bestuurder - het

was echter niet meer dan een deken - en Dr. Chuka ging naast Bordman zitten. De wagen begaf zich op weg, in de richting van de bergen.

De gladheid van de rots viel tegen. Schuddend, bonzend, heen en weer slingerend en wankelend vervolgde de van rupsbanden voorziene wagen zijn weg, het ene moment omlaag duikend en zich dan weer heen en weer wentelend. Op een dergelijk terrein had niemand het op een normale zitplaats kunnen volhouden, maar Bordman voelde zich hopeloos in zijn waardigheid aangetast, rijdend op iets dat wel een speelgoedpaard leek. Onder het zonnescherm had het opvallend veel weg van een paard in een draaimolen.

Het was om woedend te worden. De omstandigheid dat ze met hun drieën waren maakte het alleen maar dwazer. Hij staarde om zich heen en probeerde zijn gedachten af te leiden van de absurde situatie waarin hij verkeerde. Zijn bril maakte dat hij het licht kon verdragen, maar hij voelde zich wel opgelaten.

„Die vinnen opzij,” klonk Chuka’s zware stem vriendelijk, „die daar onderaan, maken het voor u beter uit te houden. De parasol boven ons hoofd schermt het directe zonlicht af en die vinnen beschermen tegen de teruggekaatste gloed. Zelfs als zou uw huid niet door direct zonlicht worden geraakt, dan nóg zou u zonder die bescherming blaren krijgen.”

Bordman gaf geen antwoord. De wagen vervolgde zijn weg. Hij bereikte een strook zand - geelbruin zand, rijk aan mineralen. Er lag hier een duin. Voor Xosa-II geen hoog duin, niet meer dan ongeveer dertig meter. Maar ze moesten er aan de lijzijde tegenop, de steil hellende kant. De gehele planeet scheen als dronken overstag te gaan terwijl de rupsbanden rondcirkelden. Ze bereikten de kam van het duin, waar dit de neiging had te gaan omkrullen en te breken als de branding in zee. Hier moesten de wielen het opnemen tegen zand dat precair dreigde omlaag te storten en Bordman zag het zand van Xosa-II plotseling als een oceaan, wat het in werkelijkheid ook was. De duinen waren als golven die zich uiterst langzaam

voortbewogen, maar de onweerstaanbare kracht bezaten van een stormzee. Niets kon hen weerstaan. Niets! Twee mijl reden zij over soortgelijke duinen. Toen begonnen zij de eerste verheffing van de nu dichtbij gekomen bergen op te klimmen. En Bordman zag voor de tweede maal - de eerste keer was geweest door de ruiten van de landingssloep - de plaats waar zich in de bergwand een insnijding bevond en zand naar buiten was gestroomd als een waterval, op deze wijze een prachtig symmetrische, kegelvormige hoop vormend tegen de lager gelegen rotsen. Er waren meer dergelijke formaties te zien. Op één plaats zelfs trapsgewijs verlopend. Over een reeks onder elkaar gelegen kleine plateau’s was zand gestroomd, zich op elk daarvan ophopend tot aan de rand en dan weer verder omlaag stromend naar de volgende trede.

Ze reden tegen een grillig gevormde, hellende stenen uitloper op, waarvan de zijden te steil waren om zand vast te kunnen houden en waarvan de smalle kam slechts bedekt was met een dunne laag poederachtig materiaal. Het landschap was als een nachtmerrie. Naarmate de wagen schommelend, slingerend en op en neer duikend zich verder bewoog, voelde Bordman door de, aan beide zijden aanwezige hoogten een steeds sterkere neiging tot duizeligheid. De kleuren waren ongelooflijk. De droogte, de uitgemergeldheid, de volslagen levenloosheid overal om hen heen gaf op een of andere wijze een gevoel van ontzetting. Bordman merkte dat hij voortdurend om zich heen zat te turen of hij niet ergens een armzalig dwergstruikje of een verkommerd plukje gras kon ontdekken. Zij vervolgden nog een uur hun reis. Toen kwam er een inspannende klim naar een, op dat moment door de wind schoongeveegde en sterk geërodeerde rotsrand en vervolgens bereikten zij het hoogste punt. Daama reed de wagen nog ongeveer honderd meter verder om tenslotte te stoppen.

Zij hadden het hoogste punt van de bergketen bereikt en verderop moest ongetwijfeld weer een bergketen liggen. Maar die was onzichtbaar. Hier op deze plek, die ze met