Paperscraps’ condooms

Eerlijk gezegd had ras er wel degelijk iets mee te maken. Het zwart van zijn huid, glad als het donkere vel op warme chocolademelk, zijn brede schouders, de spieren in zijn lichaam, de geur die in haar verbeelding anders was dan die van iedere andere man die ze gekend had, zijn dikke lippen, de verbazingwekkende stugheid van zijn haar, het gevoel van het verbodene. Ze wilde niet op die manier denken. Het was trouwens geen denken. Het was puur wat ze voelde. Opwinding.

Voor hem was blank interessant, maar waar hij van hield waren vrouwen die iets van de wereld gezien hadden, die iets ondernomen hadden en meer dan alleen kleine eilandoorlogjes gevoerd hadden. Vrouwen die een zekere hoeveelheid geld en macht hadden en overal binnenstapten en nergens bang voor waren. En hij vond het heerlijk hoe ze van zijn zwart-zijn hielden. Want reken maar, dat voelde hij. Die vrouwen konden naar bed gaan met mannen die ze niet kenden, en van wiens familie ze nog nooit gehoord hadden, en dat kon ze niets schelen zolang ze hem maar lekker vonden. En dat vond ze.

Na afloop bleef ze kalm liggen, een weelderig, sereen, lichaamsloos wezen; enkele dromerige, onmeetbaar spaarzame momenten. En dan…

Zo ging het altijd: dan wilde ze een sigaret opsteken, en even iets uitleggen. Er viel altijd wel iets uit te leggen, iets te verduidelijken. Zo eenvoudig is seks niet – dat twee uur lang worstelen, dat betasten en onderzoeken en likken en proeven van elkaar. Na afloop scheen er altijd wel iets te moeten worden verduidelijkt. Hoe zou je het ook allemaal kunnen doen zonder het gevoel dat je de gelegenheid kreeg iets uit te leggen? Ze geloofde dat het inderdaad waar was, zoals een verveelde minnaar haar eens had verteld, dat het een Franse ziekte was. In Frankrijk is er altijd eerst de film en daarna het debat. Maar buitenlanders haatten dat, en alle buitenlandse minnaars hadden zich erover beklaagd. Eén had gezegd: “De Fransen vrijen één uur en zijn daarna drie uur bezig met sigaretten roken en het erover hebben.” De man van wie ze gedacht had dat ze hem het meest wilde, was bij haar weggegaan en had, net voor hij de deur dichtknalde, gezegd: “Je ouwehoert te veel!”

Dat was waar. Ze probeerde wel om niet te veel te praten na het vrijen. Maar er leek altijd wel iets te zijn wat gezegd moest worden na afloop, ook al probeerde ze zichzelf aan te leren het niet te doen. In dit geval viel er zeker iets te zeggen. Iets wat gezegd moest worden. Maar misschien niet meteen.

Ze keek zijn kant op, naar Paperscraps, voorheen The Mighty Paperscraps, en ooit ook nog The Mighty Green Paperscraps. Hij had het zelfs geprobeerd als The Mighty Green. Maar alleen Paperscraps was blijven hangen. Kitchner zelf had, toen hij het eiland bezocht, hem zo genoemd, naar het groene papier waarop hij zijn calypsoteksten neerkrabbelde. En nu was hij de calypsokoning, al drie jaar lang, en niemand kon hem iets maken.

Ze keek naar hem, de eilandkoning naast haar. Het was iets anders dan wanneer je de koning van Trinidad was. Ze had niet eens geweten dat ze hier calypso hadden. Maar het was fantastisch dat hij de koning was en dat iedereen zijn naam kende. Of hem althans kende als Paperscraps.

Maar ze moest met hem praten. Misschien zou ze alleen maar even een sigaret opsteken en een beetje relaxen. De sigaretten zaten in haar tas. Ze keek de kamer rond, koel in zijn duisternis, met blauwomrande strepen heet licht dat door de barsten in de luiken naar binnen brandde. Haar kleren lagen op ineengeschrompelde hoopjes daar waar ze neergegleden waren. Haar tas lag bij de deur, waar ze hem had laten vallen. Om een sigaret te kunnen roken, moest ze eerst opstaan. Als ze opstond, zou hij zichzelf overeind hijsen en haar aankijken. En dan moest ze wel praten. Misschien moest ze maar geen sigaret nemen. Hij lag daar met de vredigheid van een man wiens leven volmaakt is. Moet je kijken hoe zijn borsthaar opkrulde tegen zijn huid in een ongelijkmatig, donker silhouet. Ze wilde hem aanraken.

Maar ze moest met hem praten. Ze wist niet eens hoe ze hem moest noemen. Hij had zich voorgesteld als ‘Paperscraps’. Hij had het vol trots gezegd, zonder gêne, meer alsof hij verwachtte dat het woord een betoverende uitwerking zou hebben. Alles aan hem was trots. Hoe hij stond. Hoe hij genoot van zijn eigen stem. Je moest het wel met hem eens zijn.

Zou ze hem Paper noemen? Ze had gehoord dat zijn echte naam Saint-Benoit Higgins was. Hij moet het vreselijk hebben gevonden om zichzelf Paperscraps te noemen. Of misschien ook wel niet. Maar moest ze dan “O, Saint-Benoit?” zeggen of misschien alleen ‘Saint’ of alleen ‘Benoit’. Eigenlijk moest ze hem helemaal niet storen.

Hij lag af te koelen terwijl het namiddagbriesje het dunne laagje zweet dat in straaltjes langs zijn lichaam liep deed verdampen. Dat was nog wel het beste van ‘s middags vrijen, lag hij te bedenken, hoe je samen lag te zweten in de middaghitte, en als je dan klaar was, was het laat genoeg om het allemaal door dat zachte briesje te laten wegblazen, net als de gedachte aan een koud flesje bier, dat hij nu best zou lusten. Wat ook goed was aan ‘s middags vrijen, was dat je makkelijk thuis kon komen en nog iets kon verzinnen, en dat ‘s avonds dan alles in orde was.

Ze had zo naar hem verlangd. Het gaf hem het gevoel te zijn wat hij was, de koning. Hij zou met een goed gevoel naar huis gaan. Er kwamen woorden bij hem op.

“The white woman file / make me a liar” – En verder? Hij kon dit op de klassieke manier aanpakken. Vier coupletten en een refrein op rijm. “The off-island nooky / dat me hide from me stuckey.” Nee, dat was niks.

“Scraps?”

“Huh!” De stem kwam uit het niets, zo alarmerend dat hij achteruitdeinsde, en beroofde hem acuut van zijn goede ideeën.

“Zei je ‘Scraps’ tegen mij?”

“Nee, sorry, Paper, eh, Saint-Ben… Wacht. Ik moet even een sigaret pakken, oké?” zei ze terwijl ze zijn borst streelde.

“Heb je een biertje?” riep hij haar na, terwijl hij keek hoe ze wegliep op haar lange, mooigevormde, tengere benen. Een klein beetje o-benen misschien. Er zat wat ruimte tussen. Maar mooi waren ze.

“Nee. Wil je een sigaret?”

“Je moet zorgen dat je hier wat bier hebt.” Hij merkte op dat ze haar benen tegen elkaar leek te drukken toen ze bukte om de tas te pakken. Hij bedacht dat ze zelf dus ook vond dat ze o-benen had. Vervolgens, toen ze vooroverboog, viel hem op dat haar achterste, klein en rond, nog witter was dan de rest van haar lichaam. Het was de witste huid die hij ooit had gezien. Hij was bijna lichtgevend van witheid. Daar kon hij wel iets over schrijven.

“Weet je dat we hier dood aan kunnen gaan,” meende hij haar te horen zeggen.

Hij ging op zijn zij liggen met zijn rug naar haar toe, niet als statement maar gewoon om ervanaf te zijn. Ze was weer in bed komen liggen met een Amerikaanse sigaret in haar mond van het soort dat meer dan vijftien EC-dollars kost – alsof je naakt in bed geld lag te verbranden. Die gedachte prikkelde hem, en hij draaide zich naar haar toe, maar ze lag hard aan de Amerikaanse sigaret te trekken en had het nog steeds over de dood. Hij wist waar ze het over had. Je moest het daar niet over hebben, vond hij. Maar hij wilde dat niet tegen haar zeggen, want dat geklets was veel sneller afgelopen als hij gewoon zijn mond hield, “Het is het niet waard om voor te sterven,” zei ze. “Ik had gevraagd om een voorbehoedmiddel. Weet je nog wel.”

Dat had ze inderdaad. Dat was waar. Hij had haar stevig vastgehad, zijn heupen tegen de hare gedrukt, en toen had ze opgekeken en gevraagd of hij een ‘voorbehoedmiddel’ had. Hij had met koninklijk zelfvertrouwen geglimlacht, onder haar blouse gegrepen en haar borsten vastgepakt, en dat op hetzelfde moment lachen en graaien, de zelfverzekerdheid die daaruit sprak, was genoeg geweest om haar te laten ophouden nog verder over ‘veilig vrijen’ en ‘de tijd waarin wij leven’ na te denken – ze hoorde trouwens eigenlijk te denken dat dit het wel waard was om voor te sterven – en al snel was dat gebeurd, wat epidemiologen ‘een uitwisseling van lichaamssappen’ noemden.

Wat hij haar beslist niet ging vertellen was dat hij de dag daarvoor nog tientallen voorbehoedmiddelen had weggegeven aan prachtige eilandvrouwen. Niet dat hij ooit had nagedacht over veilig vrijen of aids of een van die andere dingen waarmee ze het eilandleven kapot probeerden te maken. Hij had ze gewoon uitgedeeld omdat hij ze ook maar gekregen had. Dat was bij de cricketwedstrijd. Gewoon een kleine-eilandenwedstrijdje, een kans om dat aan de plaatselijke jongens te laten zien die niet bij het West Indies-team speelden. Net toen hij de tribune op liep, zag hij Merle Knapper. Ze droeg het haar strak tegen het hoofd gebonden, een bril met een doorzichtig plastic montuur en saaie geen-flauwekul kleren die hij altijd van haar af wilde rukken omdat hij wel zag dat, hoe hard en gespierd het ook zijn mocht, er onder die verpakking van al dat serieuze een echt vrouwenlichaam zat, en hij zou graag hebben willen weten wat koning Paperscraps daar allemaal mee doen kon.

Merle deelde condooms uit en ze zag daar niets grappigs aan, wat twee van de redenen waren waarom mensen het leuk vonden haar Merle Afknapper te noemen. Ze was opgegroeid op het eiland, dus ze wist wat mensen na een cricketwedstrijd deden en ze wilde niet dat er nog meer mensen aan doodgingen. Er waren al zeven mannen dood, voorzover zij wist. De eerste zes waren allemaal van het eiland af gegaan opdat niemand erachter zou komen waaraan ze overleden waren. Daarna was er een koppig genoeg geweest om thuis te sterven. Hij was nooit van het eiland af geweest, dus was hij naar bed geweest met iemand die vermoedelijk nog steeds met mensen naar bed ging, en er was niet veel voor nodig op een eiland van deze omvang.

Dat maakte haar kwaad. Ze had Amerikaans geld en begon met een campagne die ze Het Comité ter Beteugeling van Eilandziektes noemde, wat een misser was omdat iedereen het Het Comité ter Beteugeling van Eilandsnikkels noemde, maar ze had het drukwerk al besteld en ze zouden waarschijnlijk sowieso met iets dergelijks op de proppen komen, hoe ze het ook noemde.

Wat ze als haar grootste prestatie beschouwde was een 24-uurstelefoonlijn die mensen anoniem konden bellen met vragen over aids. Ze had geld gekregen om een extra iemand in dienst te nemen om haar te helpen, Felicia Worrell, die samen met haar van het eiland was weggegaan om te studeren op St. Augustine.

Merle had met dozen vol condooms bij de ingang van het cricketveld gestaan en ze uitgedeeld aan iedereen die naar binnen ging, zowel mannen als vrouwen. De mensen leken een beetje geschokt, vooral door het uitdelen van die condooms aan vrouwen, maar iedereen maakte er grappen over en dat maakte het voor de meeste mensen aanvaardbaar om er een aan te nemen. Paperscraps ging, door iedereen herkend, naar binnen, liep op z’n dooie gemak naar de tribune en schudde handen om het maximale uit zijn entree in het stadion te halen. Merle moest zich door de menigte heen worstelen om achter hem aan te gaan en hem op de schouder te kunnen kloppen.

“Paperscraps, jij bent zo verdorven dat ik je beter een hele doos kan geven,” zei ze, en ze gaf hem een lange strook met kleine cellofaanverpakkingen terwijl al zijn bewonderaars lachten en joelden en juichten. Met zoveel aandacht moest hij wel iets doen, dus scheurde hij ze één voor één af en begon hij ze als speciale trofeeën aan vrouwen uit te delen. De vrouwen pakten ze geestdriftig aan, want dat hoorde nu eenmaal bij het spel.

Niemand, behalve mevrouw Afknapper, dacht daarbij aan iets akeligs. Het was allemaal gewoon voor de lol. Maar die buitenlandse vrouw, daar werd Paperscraps beroerd van, en dat nog wel op zijn favoriete deel van de dag.

“Het hoeft maar één keer te gebeuren, hoor,” zei ze, terwijl ze hard aan haar derde sigaret trok en met de minuut zenuwachtiger en paniekeriger werd. “Jij weet niet met wie ik het gedaan heb en ik weet niet met wie jij het gedaan hebt, en straks geven we het gewoon door aan een ander. Je gaat met iemand naar bed van wie je houdt en die vermoord je.”

Ze wilde ophouden, maar ze kon niet. Hij lachte weer naar haar, diezelfde prachtige lach. Het moest hem aan zijn verstand gebracht worden. Ze stak nog een sigaret op.

Het hielp niet. Zijn lach deed haar niet ophouden. Hij werd lichtelijk onpasselijk van angst, alsof hij een tik in de maag kreeg. Ze moest ophouden met die praatjes. Zo hoorden buitenlandse vrouwen niet te zijn.

Uiteindelijk zei hij: “Oké. Ik heb het begrepen. Je hoeft het niet dood te lullen.”

Door die woorden werd ze zich opeens bewust van zichzelf. “Rook ik te veel?” vroeg ze met een bezorgde blik.

“Wat?”

Hij begon zich aan te kleden.

“Paperscraps,” zei ze zacht. Ze wilde hem vragen of ze hem nog eens zou zien, maar in plaats daarvan begon ze te lachen. “Ik kan het niet; ik kan je niet zo noemen. Hoe noemen je vrienden je?”

“Mijn vrienden noemen me allemaal Paperscraps,” zei hij met zijn lach, waarna hij haar kuste en de deur uit liep.

Onderweg op straat naar de rumwinkel zwaaiden de mensen naar hem en begroetten hem. Het leek bijna alsof ze knipoogden, en hij concludeerde met voldoening dat het nieuws kennelijk al de ronde deed dat hij de Française had gehad. Hij had er anders zijn handen aan vol gehad. Het was maar goed dat hij er tenminste erkenning voor kreeg.

Hij boog het hoofd en betrad de koele duisternis van de rumwinkel. Zijn vriend Mongoose zat er al wiet te roken en bier te drinken.

“Hé, Benny,” zei Mongoose met zijn vooruitgestoken-tanden-grijns die hem zijn bijnaam had bezorgd.

Paperscraps reikte achter de stapel kisten die de bar vormde in de koelkast en haalde er een biertje uit. “Shit, Tatman, heb je geen Heineken koud staan?”

“Tuurlijk wel, Benny,” zei Tatman. “Ik weet toch hoe gek je op dat importspul bent.”

Mongoose liet een goedkeurende brul horen en sloeg Paperscraps op zijn dichtstbijzijnde schouder.

Na de eerste paar biertjes, toen ze niet meer zo perfect smaakten en het rotgevoel in zijn maag dat die vrouw hem had bezorgd, was verdwenen, was Paperscraps klaar om naar huis te gaan. Thuis zat Dany. Ze rook het bier en zag de wat losse manier waarop hij liep en een klein beetje bloed in zijn ooghoek. Paperscraps rekende op deze tekenen en ging ervan uit dat ze zou zien dat hij de hele middag in de rumwinkel had gezeten.

De avondwind woei nu volop, de lucht werd lichtpaars en het eiland verloor alle tekening en vervaagde tot mysterieuze contouren. Hij trok zijn shirt uit en ging op bed liggen.

“Wil je iets eten, Benny?”

Hij pakte haar hand en trok haar naast zich op bed. Ze voelde zacht en vertrouwd aan, alsof je thuiskwam op een plek waar het gezellig was. Hij maakte een knoop open, bracht zijn hand naar haar borst, die voelde zoals hij wist dat hij zou voelen, gleed met een hand over de zachte huid aan de binnenkant van haar dijen en begon zich weer uitstekend te voelen.

Ze dacht na over de middag. Het was zo heet geweest, en ze had gehoord dat er bij het Snikkelcentrum gratis koud bier was, dus was ze daarheen gegaan en had er een biertje gedronken en wat staan praten, en toen was ze bang geworden. Ze hadden haar wat condooms gegeven, en ze wilde dat Benny die gebruikte, maar ze wist dat ze er niet zomaar een voor de dag kon halen. Ze wist wat hij uitspookte, maar ze kon er niet over praten. Ze wist altijd dat als ze over zijn vrouwen begon, hij haar zou verlaten. Hem vragen zo’n ding om te doen, was zoiets als hem ervan beschuldigen dat hij het met andere vrouwen deed. Dat zou het einde betekenen, en uit angst daarvoor hield ze haar mond. Ze hield de condooms uit het zicht maar bij de hand, voor het geval ze wel een manier vond om het te zeggen.

Hij merkte hoe opgewonden ze was toen hij zijn mond om haar tepel deed en moest tegen wil en dank weer denken aan de woorden van de Française: “Je gaat naar bed met iemand van wie je houdt en die vermoord je.” Hij probeerde daar allemaal niet meer aan te denken. Hij voelde dat ze onder hem verstijfde, maar hij wilde haar gewoon hebben en verder nergens aan denken. Maar…

Het gevoel was er wel, maar het was alsof hij op de een of andere manier verdoofd was. Hij had het gewoon niet. Dit was hem nog nooit overkomen… maar zelden overkomen. Wat was er aan de hand? Hij wilde vrijen. Hij wilde haar niet vermoorden. Waarom dacht hij daar überhaupt aan? De hartstocht zat overal behalve tussen zijn benen, alsof het belangrijkste ontbrak.

Dany begreep het precies. Het was die blanke vrouw die hem gebruikte, zodat hij niets meer over had. Zo waren die Françaises.

Het moest iets met Dany te maken hebben, concludeerde hij. Hij functioneerde prima. Of niet? Misschien was het wel verdwenen. Hij moest iemand anders proberen. Net toen hij dat bedacht, zag hij Bamsy Thomas op zich afkomen. Een tikkeltje aan de mollige, rijpe kant, en een en al drukte en beweging, lachte ze haar grote tanden en haar tandvlees bloot, wat er bij haar altijd een beetje hongerig uitzag. Hij toverde zijn glimlach te voorschijn, begon te praten en wilde net voorstellen bij haar thuis naar een cassette met nieuwe nummers te gaan luisteren die hij net in Barbados had opgenomen.

Ze had het condoom nog dat hij haar bij de cricketwedstrijd gegeven had en ze vroeg zich af of ze, als het zover kwam, moest proberen het hem te laten gebruiken. Maar voordat er van een vervolg sprake was, kwam er een akelige gedachte bij Paperscraps op. Hij kon helemaal niet met eilandvrouwen gaan lopen rotzooien. Stel dat het weer niet lukte? Als ook maar één van hen dat wist, zou meteen het hele eiland het weten. Alleen al de gedachte verlamde hem daar beneden. Hij zei dat hij haar wel weer zou zien en liep weg, haar in verwarring achterlatend over wat er mis was gegaan.

Hij kon alleen een vrouw van buiten het eiland proberen. Iemand die verder met niemand iets te maken had. Het was het hete, regenachtige seizoen, hoewel het dit jaar redelijk droog bleef, en toeristen waren er niet. Dus moest het die Française maar worden, die Annette. Maar hij ging niet naar haar terug, alsof hij haar nodig had. Niet na hoe ze hem behandeld had. Ze had hem niet eens een biertje gegeven. Alleen maar sigaretten, die meid. Hij wachtte wel. Ze zou wel naar hem toe komen. Dat had hij aan haar gezicht gezien toen hij bij haar wegging. Daarom was hij ook op die manier bij haar weggegaan.

Hij had gelijk. De brief kwam een dag later – een brief van hier met een handschrift van elders. Hij herkende hem meteen. Net als Faustin Johns, de postbode. Eén blik op het handschrift en Faustin opperde: “Die moet van die Française zijn.” Hij schudde zijn hoofd van verbazing over de Mighty Paperscraps.

Paperscraps maakte de envelop open en zag onmiddellijk de woorden ‘Lieve Paperscraps’ staan. Hij rolde ironisch met zijn ogen. Dit werd een soort fanmail. Toen zag hij een tweede vel papier. Bovenaan stond iets over een laboratorium. Hij haalde er snel de zinsnede ‘serodiagnose HIV’ uit, en hij besefte dat het ongelooflijke hem overkwam. Dit was het dus. Terwijl hij ging zitten, schoten gedachten aan een langzame dood en vernedering door zijn hoofd, tot hij plotseling het woord ‘negatief’ zag. Het woord ‘negatief’ kwam vier keer voor in de brief. Hij haalde diep adem, zijn woede nam toe met de opluchting. Hij bekeek de brief.

Beste Paperscraps,

Ik heb een test gehad en zoals je kunt zien was die negatief. Dus toen ik jou ontmoette was ik helemaal gezond. Als jij nu ook een test laat doen, weten we dat alles in orde is. Anders moet ik over drie maanden opnieuw een test laten doen. Je moet voorzichtig zijn met de vrouwen die je liefhebt.

Je t’embrasse,

Annette

Wie had het over liefhebben? Dit was absoluut niet hoe het moest wezen: met buitenlandse vrouwen naar bed gaan. Hij was laaiend. Een en al verontwaardiging. Maar hij moest hiervan af, hij moest zichzelf weer aan de praat zien te krijgen, en zij was zijn enige kans. Hij besloot te doen alsof het een liefdesbrief was geweest. En vreemd genoeg reageerde zij net zo.

“Ik heb je brief gekregen.”

“Ja,” knorde ze.

“Kunnen we elkaar zien?”

“Wat dacht je van vanavond?”

“Wat dacht je van dinsdagmiddag.”

Gewoon zomaar! Blanke vrouwen waren echt gek. Een andere verklaring was er niet. Ze scheen te denken dat ze hem met haar charme had verleid. Hij was blij dat hij niet in hun wereld vertoefde.

Door het uit te stellen tot dinsdag zou hij een hele week achter de rug hebben zonder seks. Wanneer had hij dat ooit eerder gedaan? Dinsdag zou hij absoluut klaar zijn om te knallen. Dany merkte dat Benny haar niet aanraakte en gaf de schuld aan die Française.

Toen de bewuste middag daar was, voelde hij zich uitstekend.

Als een echte calypsoman. Als een koning.

“De ting in de afternoon / it cannot be there too soon.”

De tekstregels kwamen vanzelf boven. Hij hield ervan dat ze dure, kantige dingetjes droeg die alleen buitenlanders droegen, en hij hield ervan haar bleke en gewillige lichaam van die dingen te ontdoen. Hij voelde zich uitstekend. Alles zou dik in orde komen.

Toen stak ze een hand uit en pakte een paar cellofaanverpakkingen van het nachtkastje die er onderhand vertrouwd begonnen uit te zien.

Hij begon het kwijt te raken. Nee, het zou allemaal goedkomen. Hij lachte en liet zijn hand langzaam over haar dij omhoogkruipen. Maar deze keer stond ze erop. “Kijk!” zei ze met speels enthousiasme. “Deze zijn uit Frankrijk!” Ze begon de verpakkingen open te maken. De transparante rondjes waren roze en groen en blauw en oranje, met het opgewekte voorkomen van iets afschuwelijks in een ziekenhuis dat ze zo leuker probeerden te maken.

Hij wist dat het nu met hem gedaan was. Ze deed nog even haar best, maar het was zinloos, en ze gingen zwijgend naast elkaar liggen. Ze wilde een sigaret, maar ze wist dat ze dat beter niet kon doen. Niet praten en niet roken. Maar was dit niet iets anders? Het gebeurde tenslotte niet na afloop, en moest er niet iets gezegd worden? Haar gedachten dwaalden af en zonder aanwijsbare reden herinnerde ze zich een foldertje dat het reisbureau bij haar vliegticket en bungalowreservering had gestopt. Het heette ‘Advies aan Reizigers’ en er stonden vijf of zes genummerde punten in onder het kopje ‘Onthoud’. In één ervan stond: “Dat dit een arm land is, waar niet alles altijd zo goed functioneert als zou moeten. Heb geduld.”

Een onbedwingbare proestbui dwong haar lippen vaneen en deed ze vibreren op de luidruchtige uitbarsting.

The Mighty Paperscraps voelde diep afgrijzen. Dit was het ergste wat hem ooit was overkomen. Een blanke vrouw zat hem uit te lachen in bed. Hij trok zwijgend zijn kleren aan en ging zonder een woord te zeggen weg. Annette, de spieren aan de zijkanten van haar mond samengetrokken in een poging de tranen tegen te houden die ze in haar steeds rodere ogen voelde opkomen, had alles weer eens verpest. Ze zou het ook nooit leren. En ze had hem echt leuk gevonden. Er moest toch iets zijn wat ze zeggen kon.

Paperscraps slenterde de straat in naar de rumwinkel. Mensen zwaaiden naar hem en groetten hem en keken hem nog steeds knipogerig aan. Hij hield van deze mensen. Waarom had hij eigenlijk ooit gedacht dat hij buitenlandse vrouwen nodig had, die bleek en koud waren?

Hij boog het hoofd en betrad de koele duisternis van de rumwinkel. Zijn vriend Mongoose zat er al wiet te roken en bier te drinken.

“Hé, Benny,” zei Mongoose met zijn vooruitgestoken-tanden-grijns.

“Nog steeds aan dat importspul,” zei Tatman met een brede, veelbetekenende lach en gaf hem een koude Heineken. Alledrie moesten ze lachen.

“Weet je,” zei Paperscraps met zijn leepste lachje, “dat bier van eigen bodem smaakt best, maar het bruist wat minder.” En ze lachten alledrie weer.

“Je bedoelt…” zei Mongoose, zo verrukt over zijn eigen, net bedachte grap dat hij hem bijna niet meer kon vertellen. “Je bedoelt dat het leven er zo snel uit is!” Ze lachten opnieuw. Paperscraps gaf een klap op de bar van houten kisten. Toen zag hij een mandje naast zijn hand – een sierlijk groen mandje dat niet op het eiland gemaakt was. Erin lagen de vierkante cellofaanverpakkingen en een stapel kaartjes.

“Tatman, man, wat is dit?”

Tatman keek beschaamd en mompelde: “Gewoon niet naar kijken. Je kent die mevrouw Afknapper toch. Ze zei dat ze iedere week een krat bier bij me zou kopen als ze die dingen hier neer mocht zetten. En dat doet ze ook. Voor het Snikkelcentrum.”

Paperscraps begon te denken. Hij vroeg zich af of impotentie een teken van aids was. Ze had gezegd dat ze getest was, maar misschien had het zich gewoon nog niet geopenbaard. Hij moest denken aan hoe vrij blanke vrouwen zijn. Hoe ze rondreisden en het konden doen met wie ze maar wilden. Een hoop mensen hadden gezegd dat de blanken het naar het eiland hadden gebracht. Hoe zou het hier anders moeten komen?

Paperscraps pakte somber een van de paarse kaartjes. Hij las: “Aids 24-uurslijn. Heb je een vraag? Bel 65329. Strikt anoniem. Je kunt vrij praten. Niemand zal naar je naam vragen.”

Daaronder stond: “Wat je veilig kunt doen.”

“Hier, moet je kijken, Mongoose. Weet je wat voor seks volgens hen veilig is? Luister…” Hij las voor wat er stond: “‘Knuffelen, naakt zijn, masturberen’.”

“Kom,” zei Tatman. “Lees die zooi toch niet.”

“Moet je horen,” zei Paperscraps. “Onveilige dingen die je niet moet doen: sperma of urine in je mond.”

“Hou je kop, Benny,” zei Mongoose.

“Of hier is er nog een. ‘Het delen van seksspeeltjes’.” Hij lachte met open mond, maar niemand lachte met hem mee. Ze keken zelfs niet naar hem.

“Maar zonder gekheid, ben jij wel eens bang geweest, je weet wel, om het te krijgen, Mongoose?”

Mongoose gaf geen antwoord.

Wat Paperscraps te weten moest zien te komen was of je van aids impotent kon worden. Hij zwierf door de bovenstad, waar de bananen groeiden en de mensen niet veel zeiden. Af en toe wierp hij een blik op het paarse kaartje. “Aids 24-uurslijn. Heb je een vraag? Bel 65329. Strikt anoniem. Je kunt vrij praten. Niemand zal naar je naam vragen.” Het leek net zo’n obsceen telefoontje. Je kon alles zeggen. Hij ging naar de telefooncel die er voor de verkiezingen was neergezet en draaide het nummer.

“Aids 24-uurslijn,” zei de stem aan de telefoon. Het was die geschifte Felicia Worrell. Je haalde haar piepende stem er altijd zo uit.

Paperscraps dempte zijn stem om anoniemer te zijn. “Ik heb een vraag.”

Felicia bedekte de telefoon met haar hand en zei, met wijdopen ogen, op wat een fluistertoon moest zijn maar meer klonk als een schelle kreet, tegen Merle Afknapper: “Het is Paperscraps!”

Merle nam de telefoon over. “Aids 24-uurslijn.”

Ah, dacht de Mighty Paperscraps, daar hebben we de strenge maar beloftevolle mevrouw Afknapper. Het was anoniem, dus hij kon zeggen wat hij wilde, en er waren een paar dingen die hij al eerder tegen mevrouw Afknapper had willen zeggen. Vragen over impotentie hoorden daar niet bij. Maar waarom ook niet, als ze toch niet wist wie hij was.

“Wat kan ik voor je doen?” zei Merle. Felicia meende een merkwaardig begerig enthousiasme op Merles gezicht te zien.

“Ik vroeg me af…” begon Paperscraps.

“Ja.”

“…of je misschien zin had iets te gaan doen wat je niet moet doen.”

“Wie weet, als je een bloedtest doet en een condoom gebruikt.”

Mijn God, dacht hij. Geen wonder dat ze haar Afknapper noemen.

“Is er verder nog iets?”

“Nee. Ik dacht van niet.”

“Oké. Houd er rekening mee dat je ook met buitenlandse vrouwen voorzichtig moet zijn.”

Paperscraps smeet de hoorn op de haak alsof hij zich er plotseling aan brandde.

Merle hoopte dat haar teleurstelling niet van haar gezicht af te lezen was, maar aan de manier waarop Felicia haar aankeek, zag ze dat dat waarschijnlijk wel zo was. “Felicia, ik heb er weinig aan als je iedere keer als er iemand belt, de telefoon aan mij geeft. Je hebt al die brochures bestudeerd, dus je kunt zelf ook vragen beantwoorden.”

“Neem me niet kwalijk,” zei Felicia, maar ze begreep waarom Merle zo prikkelbaar was.

Paperscraps bracht de nacht thuis door bij Dany. Ze voelde zacht aan en gaf hem een veilig en sterk en onbevreesd gevoel, en ze vreeën urenlang.

Dany dacht dat alles nu weer in orde was. Maar ze maakte zich ook zorgen. Ze wou dat ze er met hem over kon praten. Naar bed gaan met een blanke vrouw van buiten het eiland. Dat was nou precies hoe het op het eiland terecht was gekomen. Toch was het fijn om hem daar weer helemaal voldaan te zien liggen. Vermoedelijk lag hij wat tekstregels te verzinnen. Dat deed hij meestal op zo’n moment.

Maar Paperscraps kon niets verzinnen. Een verschrikkelijke gedachte was net bij hem opgekomen. Als hij niet meer met vrouwen van het eiland naar bed kon vanwege het risico van mislukking en dat het hele eiland het te weten kwam – en als hij geen zin meer had in die buitenlandse vrouwen, die hij absoluut niet meer wilde – dan kon hij dus alleen nog maar met Dany naar bed. Het deugde niet, wat er met het leven op het eiland gebeurde. Het was in de verste verte niet meer wat het wezen moest. Eén middag met die Française en nu zat hij ermee opgezadeld dat hij trouw moest zijn.

Annette, een paars kaartje in haar hand, wandelde terug naar de bungalow. Ze liep langs de cas-cas die langs de kant van de weg groeide. De lucht begon asfaltzwart te worden; de blaadjes lieten hun zilverachtige achterkant zien, de palmbladeren en de cas-cas-halmen begonnen heen en weer te zwiepen en een geluid te maken als van een gesmoorde schreeuw. Het zag ernaar uit dat het dan toch eindelijk zou gaan regenen. Er zou niet veel te beleven zijn, hier in de regen. En het had zo leuk kunnen zijn: het regenseizoen in de tropen, zoals het hoorde te zijn. Hoe had ze het anders moeten doen? Toch was er niets zo stom als met Caribische mannen naar bed gaan zonder enige voorzorg. Maar er moest een andere manier zijn om het te zeggen. Je hoeft hem ook weer niet meteen impotent te maken. Het is een andere cultuur. Ze kon het best anoniem advies inwinnen bij een plaatselijke deskundige.

De telefoon ging twee keer over voordat Felicia opnam: “Aids 24-uurslijn.”

“Hallo, ik zou graag wat advies willen hebben.” Felicia legde snel haar hand op de hoorn, wendde zich, met wijdopen ogen, tot Merle, fluisterde met overdreven mondbewegingen: “Het is die Française!” en gaf de telefoon aan Merle.