De blanke in de boom

Een novelle in twee delen

1

De blanke verklaart zijn liefde

Palle schrok ergens van terwijl hij wegdreef in de bedwelming van zijn tropische middagdutje, hoog op de winderige galerij waar de schadelijke zonnestralen net zijn tenen misten. Hij deed zijn ogen open.

Toen hoorde hij het weer. Een claxon. Dat was Simpson, bij het hek. Palle zou een minuut wachten. Iemand zou wel opendoen. Hij tuurde langs het opzichtige witte houten huis met het afhangende dak naar de palmbomen. Daarachter was de lucht, een vochtige, bruine tropische lucht die eruitzag alsof hij regendruppels wilde uitzweten. Maar een vage donzige witte zon hield zich staande en de regen wilde niet komen. Hij kon kleine segmenten donkerblauwe oceaan zien. Port-au-Prince was daar ook ergens. Het zou er ook wel zijn als hij het nodig had. Niet vanmiddag. Te heet.

De claxon hield langdurig dezelfde noot aan. Palle besefte dat hij iets zou moeten doen. Hij stond op, de witte rieten stoel begon te kraken. Hij liep naar de witte houten balustrade, dan konden ze zien dat hij, de blanke man, was opgestaan.

Beneden kwam de kleine Jean-Jean te voorschijn, hij rende over de oprijlaan naar het hek. Verschrikkelijk om zo te rennen in deze hitte, dacht Palle. Palle had hem niet gevraagd om te rennen. Hij vond het niet eens aardig om te zien. Jean-Jean worstelde met het armzalige gewicht dat zijn kleine jongenslijf hem te bieden had, en wist de zwarte stalen deur langzaam open te schuiven.

Simpson parkeerde zijn auto in de schaduw van het goed onderhouden rondje in de tuin, en riep bij het uitstappen, vanachter de rode hibiscus, alsof hij Palles gedachten kon lezen: “Ik zou niet eens uit m’n stoel komen als ik jou was. Veel te heet.”

“Kom hier boven,” riep Palle dankbaar naar beneden. Simpson, gestreept cloqué kreukelloos afhangend van zijn knokige lijf, beklom de eerste trap, manoeuvreerde om de komische ijzeren sculptuur van Liautaud heen die hem begroette, liep over de glanzend opgewreven donkere houten vloer naar de trap met de grote gekleurde glazen ballen op elke spijl, beklom de beklede traptreden, bleef staan om de Bigaud te bewonderen, liep zo langs de grote groene penseelstreken van de Philippe-Auguste, en tegen de tijd dat hij op de galerij aankwam stond daar Faustin, met een dienblad waarop twee zwetende glazen met een koraalkleurig drankje.

Palle liet zich nog iets verder achterover zakken in zijn rieten stoel. “Faustin, is dat het nieuwe punchrecept?”

Mais oui,” verklaarde Faustin. Zijn stem maakte tussen het eerste en het tweede woordje een duik van een zuiver octaaf.

“Niet de rumpunch die we eerverleden week hadden?”

Weer hetzelfde octaaf. “Mais non.”

“Ah, mooi. Heel mooi,” zei Palle tevreden, met zo’n absoluut vertrouwen in zijn wereld dat hij geen enkele haast had om even te proeven. De cocktail zou droog, zuur, koud, volmaakt zijn.

“En hoe staat het leven op het consulaat?”

“Niet zoals hier,” zei Simpson, nippend aan zijn rumpunch. “Hoe staat het er nou voor, Palle? Ik heb het gevoel dat mijn gunst helemaal niet zo gunstig heeft uitgepakt.”

“Dat is ook zo,” zei Palle, vriendelijk glimlachend. “Het is een complete ramp. Misschien is mijn leven er wel aan kapotgegaan.” Hij gniffelde een beetje bij de gedachte aan zoveel rampspoed.

“En wat is er geworden van… hoe heette ze ook maar weer?”

“Lanuwobi,” zei Palle, de lettergrepen stuk voor stuk savourerend alsof ze erotische herinneringen wekten.

“Prachtige naam. Het is mij nooit duidelijk geworden wat het betekende.”

“Het betekent ook niets.”

“‘Simpson’ ook niet.”

“Die naam was in een droom bij haar moeder opgekomen. Haar moeder was in verwachting van Lanuwobi en ze lag te slapen, en toen kwam in haar slaap de naam ‘La-nu-wo-bi’ bij haar op.” Palle nipte. Het opzienbarende zuur van vruchtensappen leek het enige ter wereld te zijn dat koel was, het enige met een sterke, tintelende smaak op een vochtige en zware planeet. Toen gaf hij zich langzaam over aan de rum, donker en stroperig als het weer. Hij had het gevoel alsof hij droomde. “Ik denk dat je wel kunt stellen dat ik haar ontmoet heb omdat mijn haar geknipt moest worden. Ja, dat was toen ik nog in het hotel zat, ze zaten met z’n tweeën achter de receptie, en ik zei altijd: “Een van jullie moet een keer mijn haar knippen.” Ze lachten maar wat. Maar op een avond zei Lanuwobi: “Ik zal het wel doen,” en ze kwam naar mijn kamer, en, oh, ze was zo lief, zo lief.”

Palle had zijn ogen dicht en hij glimlachte.

Simpson dronk zijn punch op en zette het glas op de witte tafel, waarop Faustin weer geruisloos opdook, er een vol glas voor in de plaats zette, en verdween.

“Ik denk dat we nog één punch moeten nemen,” zei Palle mijmerend, “en dan moeten we maar eens overschakelen op die nieuwe rumcocktail – ja, dat wordt heel lekker. Ze was dus receptioniste. En ze heeft een erg mooie stem, je weet wel, als ze de telefoon opneemt en dat soort dingen. Heel charmant. Ik heb daar een hele tijd gezeten toen ik met die film bezig was. Heb je mijn Haïtiaanse film gezien?”

“Nee. Je moet een keer een kopie regelen voor de ambassade.”

“Op een gegeven moment moest mijn haar geknipt worden. Het leek me prettig als dat gedaan zou worden door… ik had twee mogelijkheden. Ik had er moeite mee mijn keus te bepalen. Op dat moment flirtten we alleen nog maar wat. Lanuwobi was een echte flirt. Maar dan was er ook nog een ander meisje dat al even flirtziek was, Mona. Misschien herinner je je die nog. Ze was klein, een serveerster.”

“Haal je die truc vaker uit, met dat knippen?”

“Nee, nee. Dat is iets nieuws. Dat was een nieuw idee. En zij zei dus ja, dat wil ik wel doen. Ik vervolgens weer afwachten of het ook inderdaad zou gebeuren. Een tijdje later zei ze dat ze een schaar had gekocht. Toen gebeurde het allemaal in kamer elf. De suite, weet je wel. Dat was eigenlijk het begin van onze verhouding. Ik haalde haar over om die nacht te blijven, en daar is het eigenlijk mee begonnen. Ze had me mooi geknipt, vond ik…”

Palle begon weer terug te denken aan de dagen dat ze in een soort blijde bezorgdheid als tieners door het hotel slopen. De hotelmanager, een jonge aristocraat met slaperige ogen en een lichte huid, stond er afwijzend tegenover. Dat had niets te maken met het feit dat ze half zo oud was als Palle – de vrouw van de manager was nog jonger – maar zijn werknemers werden niet geacht met de gasten naar bed te gaan. Aangezien de manager geen man van grote principes was, had hij dat gecompenseerd door zelf een paar grondregels te verzinnen. Hotelpersoneel mocht niet bij gasten op de kamer blijven overnachten.

In die tijd was het leger ‘s nachts actief met allerlei beschietingen. Het doffe geknal van geweervuur werd door de bergen weerkaatst – nu eens losse knallen, dan weer salvo’s. Soms werden de volgende ochtend lijken gevonden. Eerst door vliegen, vervolgens door journalisten. In de middag werden die lijken weggehaald. Personeel met avonddienst mocht de nacht in het hotel doorbrengen omdat het te gevaarlijk was het er toch op te wagen in het donker naar huis te gaan. Palle kon nooit aan Simpson uitleggen – tenzij hij het zelf ervaren had, wat moeilijk te zeggen was – hoe romantisch het was om in bed te liggen met een vrouw in je armen, en je zo compleet levend te voelen terwijl buiten de dood rondwaarde, terwijl die gevaarlijke knallende geluiden door de luiken heen drongen, samen met de roerloze nachtelijke lucht en het gekwaak van boomkikkers.

Lanuwobi woonde in de stad met haar moeder. Wat een opmerkelijke scène. Hij zou het graag gefilmd hebben. De blanke man die met zijn witte wagen met vierwielaandrijving de stad in ging om zijn vriendin op te halen, daar waar stoom en bederf zwaar in de lucht hingen. Haar moeder had een winkeltje waar ze allerlei etenswaren verkocht dat niet groter was dan een forse bergkast. De donkere, turkooizen slaapkamer van Lanuwobi was maar ietsje groter dan haar bed. Wat Palle altijd bijbleef, afgezien van de verschrikkelijke stank van dat grijzige slijm in het open, betonnen riool dat pal voor het huis langs liep, en waar planken op lagen zodat je eroverheen kon stappen, was de enorme televisie waar geen mens ooit naar keek omdat het huis geen elektriciteit had. Ze hadden ook twee grote radio’s, waarvan slechts één op batterijen werkte. Op de een of andere manier was het kennelijk belangrijk die dingen te hebben, al waren Lanuwobi en haar moeder, na acht uur ‘s avonds, alleen in het donker in dat kleine huisje, en gingen ze vroeg naar bed om te slapen tot de oranje dageraad.

“Ik denk dat onze relatie vanaf het allereerste begin malvue was. Getolereerd maar niet goed.”

“Ben je bij haar thuis geweest?”

“Ja,” zei Palle, en hij dacht weer aan die televisie.

“Ben je er wezen eten?”

“Nee! Nooit. Ik zou daar nooit eten. Het was een klein huis. Lower middleclass. Maar ze hadden bedienden, uiteraard. Wat een fantastisch gecompliceerd systeem. Er is nog weer een klasse waar hun bedienden uit voortkomen. Maar het was in een buurt waar… het stonk. Ik bewonderde de wijze waarop die mensen hun waardigheid behielden, maar ik zou er nooit kunnen eten. Het was een hele aardige vrouw, die moeder. Ze leek op Bessie Smith, je weet wel, die blueszangeres. Enorme waardigheid. Een vriendelijke dame, grijs haar. Heel mooi. Haar dochter bracht de nacht met mij door. Dat wist ze, maar het kon nooit als zodanig gebracht worden. Er werd altijd gezegd dat Lanuwobi in het hotel bleef slapen omdat het ‘s avonds zo gevaarlijk was.”

Haar moeder had Lanuwobi gewaarschuwd dat ze moest trouwen voor de wet. Lanuwobi praatte daar met Palle over. “Ja,” had Palle gezegd, “we kunnen op een gegeven moment best over een huwelijk nadenken.”

Toen, het eerste probleem: Lanuwobi vroeg Palle om naar een ander hotel te gaan. Ze zei dat het gênant was om samen voor het ontbijt naar beneden te komen. Palle wierp tegen: “Maar ik vind dit een fijn hotel.”

Mais, e’est malvue.”

Malvue”, dat begreep Palle. Ze sliep in een hotel met een blanke man. Ze leek wel een hoer. Hij nam daarom zijn intrek in een klein hotel in Petionville, een groepje bergtoppen genoemd naar een elitaire generaal met een lichte huid, waar de mensen met geld hoog op de heuvels woonden, en de mensen zonder in hutjes huisden die onder aan de hellingen waren weggestopt, en van waaruit ze naar boven klommen om te bedelen. In dat hotel in Petionville bracht Lanuwobi de nacht met Palle door. De volgende middag ging ze dan weer aan het werk als receptioniste. En Palle ging weer naar haar hotel voor een glaasje rum in de bar, en dan wilde hij ook even bij haar kijken. Maar de pruilende manager met zijn slappe onderlip, een man die ongeveer net zo oud was als Palles oudste zoon, ontbood hem in het chaotische kamertje dat hij zijn kantoor noemde. Hij had gehoord dat Palle met Lanuwobi sliep in dat kleine hotel in Petionville.

“Waar hebt u dat gehoord?”

De manager glimlachte. Het schoot door Palle heen dat hij er eigenlijk op zou moeten wijzen dat de man daar hoegenaamd niets mee te maken had, maar het was allemaal zo interessant, zoals de dingen hier gingen. Hoe was hij erachter gekomen, en wat zou hij ervan zeggen? De manager wilde Palle gewoon weer terug in zijn hotel. Dolgelukkig nam Palle weer zijn intrek in zijn favoriete hotel, en Lanuwobi verscheen weer discreet in zijn deuropening. Nacht na nacht bracht hij met haar jonge en genereuze lichaam door in die frisse hotelsuite, met vaag op de achtergrond moorddadig geknal.

Maar na een paar weken werd ze door de hotelmanager ontslagen met de woorden: “Jij bent duidelijk niet meer geïnteresseerd in het hotelwerk.”

Palle wist een baan voor haar te regelen als receptioniste in een ander hotel. Zoals hij tegenover de nieuwe manager benadrukte: ze had een hele mooie telefoonstem.

Dat gevoel dat ze hem gaf begon in bed, dat besef van macht, dat hij een wonderbaarlijk soort man was die aan al haar verlangens kon voldoen. Wat ze ook nodig had om gelukkig te zijn, hij kon ervoor zorgen. Hij kon de waardering zien in haar jonge ogen die fonkelden als opgepoetste zwarte edelstenen. Hij was rijk noch machtig, maar hij had genoeg geld en genoeg macht voor alles wat zij nodig had. Zij raakte haar baan kwijt. Hij regelde een nieuwe voor haar. Zij wilde beter Engels spreken. Hij leerde haar uitstekend Engels spreken. Zij wilde autorijden. Hij leerde het haar en regelde een rijbewijs.

Maar Lanuwobi had er genoeg van om malvue te zijn in het hotel waar ze sliepen. Ze had niet langer de zegen van haar moeder, want ze had nu geen excuus meer voor het feit dat ze de nacht in een hotel doorbracht waar ze niet eens meer werkte. De moeder wilde niet gedwongen worden weet te hebben van hun relatie. Misschien moesten ze gaan trouwen? Lanuwobi geloofde in marchanderen en had het idee dat ze haar onderhandelingspositie versterkte door aan te voeren dat ze haar nachten met hem had doorgebracht ondanks haar moeder. Dat had ze voor hem gedaan en daar mocht heus wel iets tegenover staan.

Palle leerde haar het concept ‘vakantie’ kennen. Ze gingen geregeld naar het zuiden, naar Jacmel, naar een rustiek hotelletje met een strand aan een rotsachtige baai met stil en opaal-blauw water, beschut door gevaarlijke, grillige zwarte rotsen die afliepen naar een zandstrandje waar nooit iemand kwam. Daar konden ze hun kleren uittrekken en zich alleen op de wereld wanen. Soms werden ze begluurd van onder een boom bij het hotel, door iemand van zo weinig standing dat het niet uitmaakte of ze voor zijn blikken gekleed waren of naakt.

Elke keer dat ze gingen, stond ze erop dat hij naar de stad kwam om haar moeder permissie te vragen. Op zesenvijftigjarige leeftijd, drie keer gescheiden, leerde Palle voor het eerst van zijn leven hoe hij een meisje het hof moest maken. Hij voelde zich heel romantisch en schilderachtig, hoewel het af en toe wel lastig was. Hij was niet altijd in de stemming. Maar de moeder speelde haar rol altijd zo verfijnd dat hij er plezier in begon te krijgen.

Uit eten gaan werd heel belangrijk. Als hij Lanuwobi mee uit eten nam en ze kwamen pas de volgende ochtend terug, dan was dat acceptabel omdat ze uit eten waren geweest, wat de mogelijkheid bood dat het te laat geworden kon zijn om nog terug te gaan. Hij reed altijd in zijn witte auto naar hun huis in die stinkende buurt, en dan zat zij al op hem te wachten, in een nieuwe en prachtige jurk. Palle stond altijd versteld van haar jurken. Waar bewaarde ze die? Sommige waren met de post gestuurd door haar zuster in New York. Ze zag er altijd zo mooi uit. Altijd in kleuren en weefsels die de zachte zwartheid van haar huid nog mooier maakten. Als ze weggingen, legde hij aan haar moeder uit dat ze, als het te laat werd, “wel tot de ochtend zouden wachten” en “dan pas terug zouden keren”, liever dan het erop te wagen in de nacht. En de moeder knikte altijd.

Lanuwobi was naar de hotelschool geweest en had vlekkeloze restaurantmanieren geleerd, en ze sprak een prachtig, negentiende-eeuws Frans, veel mooier dan Palles onbeholpen Frans met Scandinavisch accent. Palle bezocht graag opgeklopt chique restaurants in Petionville, met die ontzettend mooie, perfect geklede vrouw met haar lieftallige manieren.

Af en toe zei Lanuwobi iets wat met trouwen te maken had, en Palle gingen er eens over praten met zijn vriend Ernesto. Ernesto was een Zuid-Amerikaan, een politieke vluchteling, werd altijd gezegd. Ernesto had ook iets met een zwarte vrouw, zij het van een iets lagere sociale klasse dan Lanuwobi. Het gezicht van Ernesto – zijn subtiele glimlach, zijn donkere, stroop-kleurige ogen – was een karikatuur van blijmoedige onschuld.

Hij was galant. Hij moest zijn jonge vrouw ook het hof maken, maar hij legde zich op die rol toe met een natuurlijke charme die Palle nooit helemaal onder de knie kon krijgen. Ernesto had wel meer vrouwen het hof gemaakt. Palles intens nieuwsgierige, intelligente gezicht keek altijd als was er sprake van een vermoeden van onnozelheid. Hij bleef de regisseur, die vanaf een afstandje naar zichzelf keek, naar de scènes van zijn leven, naar die blanke man. En hij was er niet zeker van of die scènes waarin hij Lanuwobi het hof maakte wel zo overtuigend waren. Maar Ernesto maakte zijn vrouw het hof alsof hij door de passen van een goed ingestudeerd klassiek ballet gleed. Geen buitenstaander die Palle en Ernesto observeerde zou geraden hebben wie de romanticus was en wie de cynicus.

Palle kon lachen met Ernesto. “Palle,” zei Ernesto vaak, “Haïtiaanse burgermannen willen allemaal een vrouw met een lichte huid. Maar jij en ik zijn zo wit dat wij ons de hele zwarte kunnen veroorloven.” En dan sloegen ze beiden een vrolijke roffel op tafel.

Voor elke zet vroeg Palle Ernesto om raad. “Palle, je moet haar familie op afstand houden. Hou ze bij je deur weg, Palle.” Het scheen geen van beide vrienden op te vallen dat Palle de raad van Ernesto hoogst zelden opvolgde.

Ernesto adviseerde Palle met Lanuwobi te trouwen, maar hij moest absoluut van tevoren een overeenkomst op schrift stellen. “Je moet je bezittingen veilig stellen, Palle.” Ernesto begreep maar niet dat Palle geen bezittingen had. Afgezien van de rechten op een paar documentaires in het Deens.

Ernesto had met zijn vrouw een waterdichte overeenkomst opgesteld, en was daarna met haar getrouwd in een badplaats ten noorden van Port-au-Prince. Palle was getuige geweest. Toen hij de stad in reed om Lanuwobi op te halen voor de bruiloft, had hij helemaal geen zin om uit de auto te stappen met zijn witte linnen pak en witte schoenen. Maar het moest. Hij moest over dat open riool heen stappen en naar de deur lopen en een babbeltje maken met haar moeder. Hij liep voorzichtig.

Lanuwobi was ook in het wit, maar zij trok haar witte schoenen pas aan toen ze in de auto zat.

Op de bruiloft hield Palle, de getuige, een speech in het Frans, waar hij wel een beetje huiverig voor was. Hij was moeilijk te verstaan omdat er tijdens zijn toespraak een handgemeen uitbrak. Ernesto had ter herinnering aan de bruiloft T-shirts laten bedrukken, maar daar schenen er niet genoeg van te zijn, of sommige mensen namen er meer dan één. Met het eten ging het net zo: creools eten voor tweehonderd personen werd binnen enkele minuten door een vijftigtal naar binnen gewerkt. De gasten die vochten om de T-shirts – aan sommige werd zo hard getrokken dat ze kapotscheurden – liepen het eten mis.

Maar voor Palle en Lanuwobi was het een ontroerende middag, en ze overwogen nu nog sterker om ook te gaan trouwen. Palle aarzelde. Hij wilde niets van een overeenkomst weten. Zo had je geen romance. Hij wilde er tegenover Lanuwobi niet eens over beginnen. Maar Lanuwobi zou niet geschokt zijn geweest. Dergelijke overeenkomsten waren haar niet vreemd. Ze had elk detail van het zorgvuldig verwoorde document van Ernesto bestudeerd. Zij was klaar om te onderhandelen.

Op een gegeven moment moesten ze trouwen, vond Palle. Palle was getuige geweest voor Ernesto, en Ernesto zou het zijn voor Palle. Maar voorlopig konden er interessantere projecten ter hand worden genomen. “Weet je, Lanuwobi, met jouw intelligentie hebben die laagbetaalde hotelbaantjes geen zin. Ik zou je aan iets anders kunnen helpen. Wat zou je graag willen?”

“Weet je wat ik echt graag zou willen?”

“Wat?” vroeg Palle vol vertrouwen.

“Ik heb altijd een schoonheidssalon willen hebben.”

Palle had geen verstand van schoonheidssalons. Hij legde het aan Ernesto voor, die zei: “Uitstekend idee. Je moet haar in haar eigen schoonheidssalon aan het werk zetten. Dat zou een goede zet zijn, en het zou je misschien niet meer dan vijfduizend dollar kosten.” Palle had op dat moment geen vijfduizend dollar, maar het kwam wel eens voor. De volgende keer dat hij inderdaad een paar duizend dollar extra had, zou hij het regelen. Hij liet Lanuwobi weten dat hij besloten had een schoonheidssalon voor haar te kopen zodra zich een gelegenheid voordeed. Weer een wens in vervulling.

Ze schakelden over op rumcocktails. Die waren beter, scherper van smaak. De lucht was heet, zoet, en plakkerig. Rumcocktails waren koud en bijtend. Palle nipte, en de spieren in zijn hals en nek trokken zijn huid strak over zijn gezicht. Faustin stond naast hem met het dienblad, alsof hij op die gelaatsuitdrukking stond te wachten.

“Faustin, deze cocktails zijn wel heel erg zuur. Trop aigre.”

In het huishouden van Palle werden alleen in de tuin en de keuken hele zinnen gefluisterd. Palle en zijn staf hadden geen gemeenschappelijke taal. Hij bediende zich van ingekorte Franse uitdrukkingen en zij gaven antwoord in even beknopt creools. Tussen verklaring en antwoord lagen enkele seconden voor de ontcijfering – net genoeg om beide partijen ervan te overtuigen dat de ander een beetje traag was. Palle verloor altijd snel zijn geduld met die martelende gedachtewisselingen en brak dan in langere zinnen uit, al kon hij er nooit van op aan dat zulke uiteenzettingen begrepen werden. Maar zijn personeel maakte die fout nooit.

Maïs oui. Twu. Twu,” beaamde Faustin, en hij schudde afkeurend zijn hoofd. “Pa sik.”

Pa sik! Is er geen suiker meer? Maar ik heb net…” Palle stond langzaam op en liep loom zijn slaapkamer in en betrad de veranda weer met een stapeltje Haïtiaanse bankbiljetten van de zwarte markt, die hij aan Faustin overhandigde. Op matte toon, alsof hij andermans tekst opdreunde, zei hij tegen Faustin: “Dit zou genoeg moeten zijn voor een maand suiker.”

Oui, mesié.”

“En je weet dat ik heel boos word als we voor het eind van de maand nog een keer zonder suiker komen te zitten.”

Oui, mesié.”

Simpson bedacht bij zichzelf dat Europeanen een aangeboren instinct voor kolonialisme leken te hebben. Amerikanen moesten het aanleren.

“Dat was het moment dat je mij met mijn grote fout geholpen hebt,” zei Palle met een wrange glimlach tegen Simpson.

“Waarom wilde je dat visum hebben?”

“Zij wilde het. Ik kon voor haar regelen wat zij wilde. Zo was onze relatie. Ernesto zei dat ik het niet doen moest. Hij zei dat ze zonder visum beter waren. Ernesto is keihard, hoor.”

“Maar ik herinner me dat ze wel recht had op een visum. Ze had een vader in New York.”

“Ja. Ze had hem nooit ontmoet. Ze had net van zijn bestaan gehoord, van haar lang verloren gewaande vader, en ze wilde hem opzoeken, maar om de een of andere reden wilden ze haar geen visum geven.”

“Ik weet het nog. Gewoon een blunder van Immigratie en Naturalisatie,” zei Simpson.

“Ja. Maar ik heb ook te lang gewacht. Ik had met haar moeten trouwen. Daar heeft ze me altijd voor gewaarschuwd. Ik dacht echter dat ik alle troeven in handen had. Ernesto had het door.”

Lanuwobi was niet bang dat ze niet naar New York zou kunnen voor een ontmoeting met haar vader. Ze wist dat Palle een visum voor haar zou regelen. Dat soort dingen wist hij altijd voor elkaar te krijgen. Hij zei nooit dat hij iets kon regelen en dat dat dan niet lukte. De blans konden dingen altijd onderling regelen. Ze begreep dat dat visum haar troef was om uit te spelen, niet de zijne. En ze waarschuwde hem: “We zouden nu moeten trouwen. Als ik naar New York ga, wordt alles anders.”

Palle meende dat als zij een visum had, hij haar mee zou kunnen nemen naar New York – wanneer hij maar wilde. Zouden ze zich niet meer hoeven te beperken tot tripjes naar Jacmel. Via Simpson had hij contact opgenomen met een hoge beambte uit Washington van Immigratie en Naturalisatie, die voor een week naar Haïti was gekomen om ‘een en ander te bekijken’. Palle kon het voor haar regelen. Hij zou het wel even fiksen. Zij had al twee jaar geprobeerd een Amerikaans visum te bemachtigen. Als het aan hem lag kon het hele zaakje binnen enkele weken voor elkaar zijn.

“Dankzij jou, natuurlijk,” zei hij tegen Simpson.

Simpson knikte en nipte.

“Ik dacht dat het leven er makkelijker op zou worden. Dat was heel naïef van mij.”

Het was lente en Palle ging naar Europa. Hij bracht het voorjaar altijd in Europa door met het regelen van filmzaken en bezoekjes aan vrienden en aan zijn zoons. Vanuit Spanje belde hij haar op om haar gerust te stellen.

“Maak je geen zorgen. Ik denk dat ze het heel snel in orde zullen maken.”

“Ja, ik heb al bericht ontvangen dat mijn visum klaar ligt.”

“O ja?”

“Ik hoef alleen maar naar de ambassade om het op te halen.”

“Het consulaat.”

“Ja, om de waarheid te zeggen ga ik volgende week naar New York.”

“Echt waar?”

“Ja, het schijnt dat ik daar een oom heb, en die komt hierheen, en neemt mij weer mee terug.”

“Nou… dat is heel… dat is heel snel.”

Oom Edner kwam naar Haïti en vloog met haar naar JFK Airport, waar ze hun documenten overlegden: zijn verblijfsvergunning en haar nieuwe visum. Ze kwamen met duizelingwekkend gemak de Verenigde Staten in. Hij liet haar in zijn taxi stappen die al op hen wachtte – een oranjegele Chevrolet. Zijn eigen taxi.

“Mijn penning,” zei hij, en zij ging na verloop van tijd begrijpen dat dit een land was waar het hebben van je eigen penning ergens voor stond. Het was snel duidelijk dat hij in feite degene was die de macht had in de familie, niet haar vader, en dat hij die macht had kwam doordat hij een taxipenning had.

Haar vader woonde in Brooklyn, in een flatje dat donker en gehuurd was. Lanuwobi had altijd van die man gehoord als oom Lionel. Nu, nadat ze talrijke stukjes geschiedenis in elkaar had gepast, werd geleidelijk aan onthuld dat oom Lionel, de onbekende die geld stuurde vanuit Brooklyn, haar vader was.

In haar gedachten was Brooklyn altijd een prachtige plaats geweest, een plaats waar geld vandaan kwam. Maar nu zag ze wel dat de plaats die Queens heette veel mooier was. Oom Edner woonde in Queens, en zij kon bij hem in huis komen wonen. Aanvankelijk wist ze het nog niet zo zeker: Brooklyn mocht dan teleurstellend zijn geweest, Edner woonde in een wijk die Jamaica heette, wat klonk alsof het nog erger zou zijn dan Brooklyn. Maar Brooklyn was oud en donker en Queens was nieuw, met veel laagbouw, zodat er ook meer licht was. Toen Palle belde, omschreef ze het huis van oom Edner als ‘een groot huis dat zijn eigendom was – heel nieuw en modern en vol nieuw meubilair’. Het was een nieuw huis met één verdieping, in een buurt met een heleboel andere nieuwe huizen. Alles aan die huizen was schoon. De zijmuren leken van beschilderd hout, maar ze waren gladder en glansden meer, en als het regende werden ze helemaal schoongespoeld. Edner had dat aan haar uitgelegd. Soms, als het niet regende, spoot hij de witte zijkanten met een tuinslang af. Het was een huis dat je kon wassen.

Oom Edner had een dikke buik die zo rond tegen zijn shirt aandrukte dat ze zeker wist dat als ze die buik aanraakte, hij keihard zou aanvoelen, als een hard opgepompte plastic bal. Met zijn dikke kalende hoofd en de rollen achter in zijn nek, had hij zo’n onverzettelijke en weldoorvoede uitstraling die in Haïti meteen herkend zou worden als een Macoute-uitstraling.

Maar hij was geen Macoute. Hij was in de jaren zestig vertrokken om aan Papa Doe te ontkomen. Hier in Queens hoefde je geen Macoute te zijn om een dikke buik te krijgen.

Edner zag eruit zoals Lanuwobi zich haar vader had voorgesteld, terwijl haar vader, oom Lionel, een heel magere man was met een chronisch bezorgd gezicht onder schuin aflopende wenkbrauwen. Van begin af aan leek alles aan die twee ooms precies andersom dan ze gedacht had. In plaats van oom Edner en haar vader, begon Lanuwobi over hen te praten als oom Lionel en haar echte oom.

Haar echte oom en haar vader brachten haar onder in het huis van Edner zonder één woord over de duur van haar verblijf. Edner legde haar uit: “Je bent nu in Amerika. Kijk wat je daarmee kunt.”

“Daarmee kunt?”

“Ja. Iedereen trekt profijt van Amerika. Wat ga je doen?”

Palle belde vanuit Europa, vanuit verschillende hoofdsteden, geregeld naar Queens, en vertelde dan zenuwachtig over zijn plannen. Dat hij eind juni weer terug hoopte te keren naar Haïti. Juli op zijn laatst. Er was al iets veranderd. Bij eerdere bezoeken aan Europa had hij vrijwel geen informatie gegeven over een eventueel geplande datum van terugkeer. Nu stelde hij voor om rond een bepaalde tijd weer af te spreken in Haïti en zij reageerde daarop met frasen als: “Ja, maar dat is nu een probleem.” Of: “Dat is niet meer zo makkelijk.”

Palle belde Ernesto in Haïti en vroeg aan hem wat hij dacht dat dergelijke uitspraken te betekenen hadden. Ernesto legde uit dat het belangrijker was dan ooit om de familie op afstand te houden.

Palle begon zich zorgen te maken dat ze niet in Haïti terug zou zijn als hij daar aankwam. Uiteindelijk zei hij: “Ik ben er weer op eenentwintig juni.” Dat was ongewoon direct. Ze antwoordde zacht met die prachtige stem: “Ik denk niet dat ik hier dan al weg kan.”

“Waarom niet? Wat ben je in New York aan het doen?”

“Het ligt gewoon niet zo makkelijk. Je moet er iets uithalen als je in New York bent. Ik heb er nog niets uitgehaald.”

“Wat wil je er dan uithalen? Dat kunnen wij vast wel regelen.”

“Ik weet het nog niet.”

Ernesto had hem op het hart gebonden de nu volgende woorden te bewaren voor een moment van wanhoop. Palle had het idee dat dat moment nu was aangebroken, en hij zei het. “Vergeet niet, Lanuwobi, ik heb je geholpen aan dat visum te komen.”

Kalm, met haar verrukkelijke stem, reageerde ze: “Zo zien zij het niet.”

“Je familie? Waarom zien zij het niet zo?”

Er klonk geen enkel geluid op de lijn, en toen hoorde hij haar zeggen: “Ze zouden het nooit geloven. Nooit.”

“Je moet het ze vertellen. Heb je het ze verteld?”

“Ja, maar zij zeiden dat ik er helemaal niet zo aangekomen was.”

“Je moet het ze vertellen. Je moet het uitleggen, van mijn vriend Simpson op het consulaat en die vent uit Washington. Zeg het ze.”

“O.”

Ze legde het wel uit aan Edner, maar die verklaarde dat dat een typisch trucje voor blans was. Die zeiden altijd dat ze een telefoontje hadden gepleegd en het geregeld hadden. Hij vertelde haar het verhaal van een bokor, een voodoomeester, uit Croix des Bouquets. Altijd als iemand in het dorp iets wilde, zei hij onveranderlijk: “Ik zal een poeder voor je mengen.” Als het niet gebeurde, waren de loas, de geesten, ertegen; als het wel gebeurde, maakte hij snel zijn opwachting met de woorden: “vergeet niet, ik ben degene die dat poeder gemaakt heeft.”

Hij ging haar verliezen. Op de een of andere manier – misschien had hij niet naar Ernesto geluisterd – op de een of andere manier had hij het helemaal verkeerd aangepakt, en nu ging hij haar verliezen. Hij beende heen en weer over een grijs tapijt op een grijze middag in een Parijse hotelkamer. Hoe kon hij haar houden? Hij moest iets doen. Hij ging aan het bureautje zitten.

“Een en ander heeft heel anders uitgepakt dan mijn bedoeling was – het loopt allemaal verschrikkelijk fout, het is één groot misverstand. We moeten alles ongedaan maken en teruggaan naar wat we hadden. Terug naar Haïti. We moeten teruggaan naar Haïti en samen zijn, en deze keer besef ik dat je volkomen gelijk hebt. Onze levens horen bij elkaar. We zouden daar zo spoedig mogelijk moeten trouwen. Een grote bruiloft. Ik hou van je.”

Hij deed zijn brief op de bus en keek uit naar haar opwinding bij hun volgende telefoongesprek. Maar in plaats daarvan hoorde hij frustratie in haar stem. “Waarom begrijp je het niet? Het is niet zo makkelijk meer. Je had met me moeten trouwen voor ik naar New York ging. Dat heb ik je gezegd.”

“Ik ga nu met je trouwen. We kunnen teruggaan naar Haïti, de draad weer oppakken, en trouwen.”

“Het ligt nu veel gecompliceerder. Je kunt beter hierheen komen.”

Hij was de regisseur, en hij begon langzaam maar zeker zijn controle over deze film te verliezen, of zoals hij het formuleerde in zijn merkwaardige linguïstische melange: “Het verhaal ontsnapt aan mijn mise-en-scène. Dat kan ik niet uitstaan.” Maar hij had twee films tegelijk in productie, en van maart tot eind oktober zou hij nog niet eens één week vrijaf kunnen nemen. Zelfkwelling werd zijn mentale tijdverdrijf. Hij stelde zich voor dat ze een ander ontmoette. Iemand die nog altijd ouder was dan zij maar iets jonger dan hij, of iemand die echt rijk was, iemand die het vermogen had geld uit te geven met een waarlijk verbluffende nonchalance. Hij stelde zich voor dat ze verliefd raakte op New York. Hij wist dat zulke dingen gebeurden. Mensen werden soms verliefd op een bepaalde plaats, al was het er nog zo afschuwelijk. Hij begreep dat. Hij had zelfs films gemaakt, gebaseerd op dat idee.

Dit was niet zoals het leven zijn moest. Het was niet de bedoeling dat hij zich zulke onaangename scenario’s voor de geest haalde. Hij hoorde te weten wat er allemaal ging gebeuren. Hij was de regisseur.

Hij belde haar zo vaak hij maar kon. Hij stuurde haar brieven opdat ze zou begrijpen dat hun relatie betrouwbaar was – dat ze erop kon rekenen. Hij liet haar weten hoeveel hij van haar hield, hoe goed zijn bedoelingen wel niet waren. In zijn interviews met de Deense pers liet hij haar naam altijd zodanig vallen dat ze er heel duidelijk als paar uit naar voren kwamen, en hij knipte de betreffende stukjes altijd uit en stuurde ze naar haar op. Heel Denemarken wist dat hij en Lanuwobi samen waren. Maar hij zelf was er niet zeker van. Dit was wel een heel lange en gevaarlijke periode van afwezigheid. Hij moest iets doen – iets radicaals.

Hij belde haar met het nieuws. Hij had besloten dat ze naar Denemarken moest. Ze zou zich bij hem moeten voegen in Denemarken, voor de hele zomer.

“Ik denk niet dat ze dat zullen toestaan.”

“Wie?”

“Het ligt nu veel gecompliceerder. Als we in Haïti getrouwd waren, zou dit nu geen probleem zijn geweest. Maar dat zijn we niet. Nu moet je met mijn oom praten.”

“Je oom?”

“Ja, mijn echte oom. We kunnen wel een tijdstip regelen voor een telefoongesprek. En dan moet jij bellen. Ik zal je vertellen wat je zeggen moet.”

“En wat word ik dan wel geacht te zeggen?”

“Allereerst moet je zeggen dat je van plan bent met me te trouwen.”

“Ja, dat is ook zo.”

“Als hij vraagt of je eerder getrouwd bent geweest, zeg je de waarheid.”

“Goed.”

“Maar niet de hele waarheid.”

“Wat dan wel?”

“Je kunt zeggen dat je één keer getrouwd bent geweest en toen gescheiden. Maar zeg niet dat je drie keer gescheiden bent. En vertel hem niet dat je zesenvijftig bent!”

“Hoe oud moet ik dan zijn?”

“Vijftig. Niet ouder. En je hebt drie kinderen, geen vier. Vier is te veel. Maar dat zijn allemaal dingen waar jij niet over moet beginnen. Maar als je ernaar gevraagd wordt, zeg dan dat je vijftig bent, één keer gescheiden, en vader van drie kinderen. Dat is belangrijk. Vergeet niet te zeggen dat je gescheiden bent.”

“Het klinkt gecompliceerd.”

“Het is gecompliceerd. Dat is jouw schuld!”

Maar ze zei dit alles met die heerlijke stem van haar. Hij vond nog steeds dat ze een ongemeen fraaie telefoonstem had – warm en omfloerst als het zachte middenregister van een cello. En haar Engels was heel goed nu. Dat had ze aan hem te danken.

Hij belde de oom op het afgesproken tijdstip. Tot zijn ergernis bemerkte Palle dat hij zich heel zenuwachtig maakte voor dat telefoontje. Daar stond hij dan, zesenvijftig jaar oud, of vijftig, wat het ook maar was, een internationaal bekend filmmaker, met een buik die allerlei capriolen maakte omdat hij de oom van zijn vriendin moest bellen met de vraag of ze alsjeblieft met hem mee mocht. Hij moest een man opbellen die hij nog nooit gezien had. In Queens. Een taxichauffeur in Queens. Hij probeerde zich een voorstelling te maken van die oom in zijn huis met zijn nieuwe meubilair, van die taxichauffeur in zijn moderne paleis.

Hij belde vanuit zijn hotelkamer in het zesde arrondissement in Parijs. Hij vertelde Edner wie hij was en begon zelfs zijn laatste drie films te beschrijven. Edner onderbrak hem met de vraag: “Hoe oud bent u?”

“Ik ben vijftig,” zei Palle vlekkeloos. En toen kon hij zich niet weerhouden te vragen: “Hoe oud bent u?” Edner gaf geen antwoord. Dat was fout. Dat wist Palle ook wel, maar hij kon zich niet inhouden. Het was maar een kleinigheid. De rest van het gesprek leek goed te verlopen. Hij zei tegen Edner dat hij van Lanuwobi hield. Nou ja, niet dat hij ‘van haar hield’, maar dat hij ‘om haar gaf’, en graag wilde dat ze zich bij hem voegde in Europa.

“Dat is absoluut onmogelijk,” zei de onbekende taxichauffeur in Queens. Palle merkte op dat Edner ook een heel mooie telefoonstem had. “Zo doen wij dat niet in onze familie. U kunt met haar trouwen. Die beslissing is aan u en aan haar.” Toen veranderde de toon van zijn stem, en klonk hij opeens iets afgemetener. “Als u eenmaal getrouwd bent, neemt u de beslissingen, niet zij. Begrijpt u dat, ja?”

“Ja, ik begrijp het,” zei Palle.

“Ik ben er niet tegen dat u met haar gaat trouwen. Daar kunnen we over praten als u naar New York komt. We kunnen plannen maken. Maar nu naar Denemarken gaan, daar komt niets van in. Zo doen wij dat niet.”

“U realiseert zich natuurlijk dat Lanuwobi en ik, dat wij… elkaar goed kennen. We zijn samen geweest in Haïti. Ik bedoel…”

“Daar wil ik niets over horen. Daar ben ik het nooit met haar moeder over eens geweest. We praten verder als u komt,” zei Edner op warme toon. Dat was een uitnodiging.

Eindelijk, in oktober, vloog Palle naar New York. Alles moest volgens de regels gebeuren. Palle zou in een hotel in Manhattan logeren, en Lanuwobi zou in Queens blijven, en ze zouden hun nachten niet samen doorbrengen.

Lanuwobi haalde hem af van John F. Kennedy Airport. Ze was met haar zuster, die molliger was en noch haar indrukwekkende zwarte ogen noch haar zachte stem had. Ze was ook veel directer: Palle kon wel zien dat ze langer in New York had gezeten dan Lanuwobi. Met zijn drieën namen ze een taxi naar Manhattan en de lift naar de tweede verdieping van het Gramercy Park Hotel, naar de mosgroene suite die zijn verblijf was in New York. Lanuwobi en haar zuster trippelden over het sponzige groene tapijt en probeerden de groen gestoffeerde stoelen en inspecteerden het uitzicht op Lexington Avenue terwijl Palle op de rand van zijn vorstelijke bed zat en besefte dat de zuster haar chaperonne was. Aan het eind van de middag vertrokken de twee zusters gezamenlijk naar Queens.

De volgende dag wisten ze een paar uur alleen te regelen in het Gramercy Park, uren die ze in elkanders armen in het grote bed doorbrachten. Toen kleedde ze zich aan en vertrok. En zo bleef het. Geen avonden. Geen nachten. Nooit meer dan een paar uur overdag. Verrukkelijke momenten, maar niet genoeg. De gebeurtenissen draaiden onverbiddelijk uit op wat Palle ‘een rendez-vous in Queens’ noemde.

Lanuwobi bereidde hem erop voor, en waarschuwde hem: “Je moet een heel mooi pak aantrekken. Het moet van heel goede kwaliteit zijn. En je moet een das omdoen.” Na een telefonisch consult met Ernesto kocht Palle Belgische bonbons bij Bloomingdale’s en een enorm boeket paarse irissen en witte lelies, trok hij een leigrijs Gianni Versace-pak aan met een grijs-met-paarse Giorgio Armani-das, en installeerde hij zich met enige moeite met al zijn lelies achter in een taxi. De hele weg naar Queens had hij last van zijn zenuwen. Op de een of andere manier was hij op zijn zesenvijftigste de jeugdige vrijer geworden die hij in zijn jeugd nooit had hoeven zijn.

Palle en de taxichauffeur konden het adres van Edner niet vinden. Veel van de huizen waren nieuw en nogal wat mensen zagen er Haïtiaans uit, dus het had er alle schijn van dat ze in de juiste buurt waren, maar Palle raakte verward doordat alle straten op elkaar leken. “Het is hier wel heel amorf,” zei Palle tegen de taxichauffeur, die daar niet op reageerde maar zijn raampje opendraaide en in het creools inlichtingen begon in te winnen.

Ze vonden het huis omdat ze Lanuwobi en haar vader op de stoep zagen staan wachten. De taximeter was inmiddels opgelopen tot vijftig dollar. Lanuwobi droeg een zijden jurk in een koraalrode kleur waar haar donkerte mooi bij afstak. Een eindje achter hen, in de deuropening van het huis, stond de buikige oom Edner, de echte oom, een en al vertrouwen en vriendelijkheid uit te stralen – hij leek de boel zo verbazingwekkend goed in de hand te hebben dat Palle één onbeholpen ogenblik lang niet wist aan wie hij de bloemen moest geven. Hij werd hartelijk mee naar binnen genomen, de woonkamer in, die, zoals Lanuwobi al had gezegd, heel erg nieuw was. Op de muren zaten nieuwe houten panelen die Palle binnen een halve seconde als nep had ontmaskerd, en alle meubels waren bekleed met een zwaar, glimmend, helder gekleurd plastic. Alles was van plastic, zelfs het witte afbouwmateriaal aan de buitenkant van het huis. Palle had nog nooit zoveel plastic gezien.

Hij werd meegetroond naar een rode bank, die onprettige geluiden maakte toen hij erin wegzonk. Het zijdelinnen van zijn Versace-pak glibberde over het plastic. Hij had het gevoel dat hij er zo af kon glijden, als hij niet voorzichtig rechtop zat. Hij kreeg wijn aangereikt in een glaasje met een fijn afgewerkt pootje en sierlijke arabesken. Hij vond het glas zeer lelijk. De wijn was mierzoet.

Edner en de vader gingen op met plastic overtrokken stoelen heel dicht bij Palle zitten. De vrouwen – Edners vrouw, hun dochters, de zuster van Lanuwobi – stelden zich op enige afstand langs de muur en bij de deur op. Lanuwobi had hem verteld dat de dochter van Edner bankier was geworden en dat beide meisjes een universitaire opleiding hadden genoten en dat zelfs de moeder aan de universiteit had gestudeerd. Maar Palle wisselde geen woord met hen. Ze bleven op afstand en zeiden niets.

Palle bevestigde dat het zijn bedoeling was met Lanuwobi te trouwen. Hij wist dat hij zijn zaak moest verkopen, hij keek Edner met grote oprechtheid in de ogen en zei: “Ik houd van uw dochter, en ik wil voor haar zorgen” – aan de andere kant van de kamer hoorde hij vrouwen giechelen – “en… en haar gelukkig maken.” Toen schoot hem te binnen dat Lanuwobi niet Edners dochter was, en verplaatste hij behoedzaam zijn gewicht op het glibberige plastic om haar vader in zijn bezorgde ogen te kijken. “Weet u,” zei Palle, “ik geniet veel respect in mijn vaderland. U kunt dat verifiëren. Ik kan u een telefoonnummer geven van de Deense ambassade in Washington, en zij zullen u hetzelfde vertellen… Als u wilt kunt u naar de ambassadeur zelf vragen. Die kent mij. Hij zal gunstig over mij spreken.”

Inwendig zat Palle te lachen om het schouwspel dat hij wel moest opleveren, pleitend voor zijn eigen achtenswaardigheid. In de hal wist Lanuwobi een moment te vinden om haar armen om hem heen te slaan en stiekem een kus op zijn lippen te drukken en te zeggen: “Je bent fantastisch! Ze vinden het geweldig. En je ziet er prachtig uit in dat pak!”

Toen hij weer terugkwam in de woonkamer ving hij een blik op van een van de dochters van Edner die duidelijk maakte dat zij die kus gezien had.

Uiteindelijk zei oom Edner: “U kunt met haar trouwen. Dat zou goed zijn. En dan neemt u de beslissingen, niet zij. U beslist alles. Begrijpt u?”

“Ja, zeker,” zei Palle.

De bezorgde vader knikte gretig.

“Ja, dan besluit u alles. Maar tot u getrouwd bent moet alles natuurlijk, u weet wel, comme il faut gebeuren. Begrijpt u?”

“Ja. Ik begrijp het, maar terwijl ik hier ben verblijf ik natuurlijk in een hotel in Manhattan…”

Edner stak een vinger op om hem het spreken te beletten. Hij glimlachte grootmoedig en toonde hem zijn grote tanden. “Zo doen wij dat niet in deze familie.” Het was duidelijk dat er met hem niet meer over te praten viel. Palle keek naar de vader. Die zat grimmig te knikken.

“U mag Lanuwobi hier altijd komen opzoeken,” zei Edner, terwijl hij ging staan om Palle uit te laten. “En houd ons op de hoogte van de trouwplannen.”

“Ja. En dan neem ik de beslissingen,” zei Palle, in een poging tot inschikkelijkheid.

“Dan neemt u alle beslissingen,” zei Edner warm, en hij legde een dikke hand op Palles schouder. Lionel volgde met een klopje en een knikje. Edner bood aan hem in zijn taxi terug te brengen naar Manhattan, wat Palle dankbaar aannam, want hij had geen zin om nog eens vijftig dollar uit te geven. Voor ze vertrokken keek Lanuwobi Palle bewonderend aan en zei ze hem hoe fantastisch hij toch was. De taxi had dezelfde helder gekleurde plastic stoelbekleding als het huis. Onderweg vroeg Edner om een kopie van zijn scheidingspapieren, en Palle beloofde ervoor te zullen zorgen, al wist hij niet precies waar hij die vandaan zou moeten halen. Na aan het schaduwrijke begin van Lexington Avenue afscheid te hebben genomen van Edner, had hij een merkwaardig gevoel van vrijheid, alsof hij het recht op zijn eigen identiteit terug had gekregen. Het fijne weefsel van zijn pak voelde prettig aan zijn benen. Hij gniffelde een beetje bij de gedachte: “Ze weten waarschijnlijk niet eens wie Gianni Versace is.”

Palle en Lanuwobi zagen elkaar niet vaak in New York. Hij hield er niet van om naar het huis in Queens te gaan, en voor haar was Manhattan bijna een uur met de metro – een onvriendelijke ondergrondse wereld waar mensen hun eigen muziek rechtstreeks in hun oren hadden geplugd. Ze neurieden en trommelden en deinden mee op sissende geluiden waar ze verder alleen naar kon raden, en keken nooit iemand aan.

Maar soms hadden Palle en Lanuwobi heerlijke twee uur durende middagen in het Gramercy Park Hotel. Hij kon zich geen andere vrouw herinneren bij wie hij zich ooit zo goed had gevoeld, zo sterk – en dan bedacht hij weer dat hij haar best kon verliezen.

“Lanuwobi,” zei hij, haar vasthoudend, zacht haar geuren opsnuivend vanachter haar oor. “We moeten dit allemaal ongedaan maken. Terug naar Haïti. Ik trouw nog steeds met je. Dit allemaal ongedaan maken. Dit is niet wat ik voor ogen had.”

“Ik heb je in Port-au-Prince al gezegd dat je met me had moeten trouwen. Dat zou eenvoudig geweest zijn,” zei ze met verwijt in haar stem. Waarom had hij haar in deze onmogelijke situatie gebracht, wilde ze weten.

Palle ging te rade bij Ernesto en kreeg te horen dat de volgende stap een verloving was.

“Hoe pak ik dat aan?” vroeg Palle.

“Je moet een ring kopen,” zei Ernesto.

“Een ring? Wat voor ring?”

“Een verlovingsring, eikel.”

Palle had voor geen van zijn drie vrouwen ooit een verlovingsring gekocht. Hij had een trouwring gekocht voor zijn eerste vrouw maar nooit een verlovingsring. Bij zijn eerstvolgende bezoek aan Kopenhagen ging hij dus bij een vriendin langs, een bekende beeldhouwster met een exquise smaak, waarna ze samen naar een goudsmid gingen, die een ring ontwierp – een eenvoudige gouden ring die een scherpe bocht maakte naar drie smaakvolle diamantjes. Bij zijn volgende verblijf in New York, schoppend tegen de bladeren in de schaduw van Gramercy Park, presenteerde hij de ring met een gepast ingehouden theatraalheid. Maar ze maakte het doosje niet open.

“Wat is er aan de hand, Lanuwobi? Dat is een verlovingsring.”

“Zo geef je geen verlovingsring.”

“Dit is fantastisch! Ik heb hier nog nooit van gehoord. Hoe geef je hem dan?”

“Bij een speciale gelegenheid. Eerst iets regelen, en dan die ring geven.”

Palle was niet boos. Toen hij het woord ‘fantastisch’ gebruikte, bedoelde hij dat letterlijk: iets uit het rijk der fantasie. Hij hield van dit leven, waarin hij zijn Scandinavische wereld met zijn simpele regels kon verlaten en verstrikt kon raken in een samenleving die zo gecompliceerd was dat geen mens ooit alle regels onder de knie zou kunnen krijgen. “Goed, ik zal iets regelen,” zei hij inschikkelijk.

Maar hij kreeg nauwelijks de kans iets te regelen. Hij bracht haar familie op de hoogte, en die regelden iets, in de flat van een vriendin van de familie in Brooklyn. Weer zat Palle met een enorm boeket in een taxi, en weer kon hij de flat niet vinden. Het moest ergens in Flatbush zijn. De Chinese taxichauffeur was bang. “Mister, mister,” riep hij telkens als Palle zei: “Probeer deze straat eens.”

Dark street. No good! Neighborhood no good.” Palle besloot dat hij gelijk had, en toen ze de flat hadden gevonden betaalde hij de chauffeur tien dollar extra om te wachten, terwijl hij ging kijken of dit wel het juiste adres was.

Toen hij de flat betrad, werd hij overweldigd door het gevoel zich in het soort surreële film te bevinden waar hij wel studie naar had gedaan maar die hij nooit gemaakt had. Vol ontzag rapporteerde hij aan Ernesto: “Alles in die flat was vol gezet en gehangen met vreemde objecten van een smaak waar wij ons geen voorstelling van kunnen maken – vreemde, vreemde glazen dingen, en kasten vol met allerlei porselein.”

Alles was groot behalve de flat zelf. Eén kamer werd bijna geheel in beslag genomen door een zware mahoniehouten tafel. Er stonden grote vazen met enorme plastic bloemen. Aan de muren hingen schilderijen in goud-met-linnen lijsten van wat Parijs had kunnen zijn als de kleuren niet zo fel waren geweest. Er waren doorwrochte kristallen creaties zonder waarneembare functie en kroonluchters die voortdurend tinkelden, als windharpen, omdat de plafonds te laag waren en er altijd wel iemand tegenaan liep. De Haïtiaanse vrouw van wie het huis was had een enorm, stijf kapsel, als het broze nest van een grote roofvogel, en kon zelfs als ze zich bukte haar kroonluchters niet ontlopen. Haar make-up was dik aangebracht en bijna gestileerd, haar ogen waren in een vorm geverfd die in de natuur niet voorkwam. Haar zachte, vlezige armen, met zwellingen en huidplooien als de ledematen van een zuigeling, waren versierd met tientallen armbanden. Zelfs de knopen op haar jurk bevatten edelstenen. Het hele huis deed denken aan een geweldige, overdadig versierde taart. Ze zaten rond een salontafel van goud en glas, nipten aan zoete drankjes, en gebruikten vervolgens een maaltijd van banane, griots, en rijst en bonen – enorme porseleinen schalen die naar binnen werden gewerkt met de razernij van uitgehongerden.

Toen was het tijd voor de toespraak van Palle. Mollige, weldoorvoede gezichten, glimmend en een beetje oververhit van die zware schranspartij, keken naar hem op. Tijd voor de presentatie van de ring. Palle verklaarde zijn liefde, wat geen speciale reactie teweegbracht, en maakte vervolgens gewag van zijn intentie om voor haar te zorgen en haar gelukkig te maken. De gezichten knikten. Toen haalde hij de ring te voorschijn, en ze leunden over de tafel naar voren om hem beter te kunnen zien. Hij hoorde één vrouw met goedkeuring in haar stem ‘trois zeggen, want er waren drie diamanten, maar de vrouw naast haar reageerde met een schouderophalen: het waren geen bijzonder grote diamanten. Palle verwachtte elk moment dat iemand een weegschaaltje op tafel zou zetten. Maar ze schenen hun edelstenen zo ook wel te kennen, waarschijnlijk konden ze wegen zonder weegschaal. Hij kon zien dat Lanuwobi niet blij was met de ring. Later vroeg hij haar ernaar.

“Tja, hij is heel modern,” zei ze.

“Ik dacht dat je modern juist mooi vond. Je zegt altijd dat je het huis van je oom zo mooi vindt omdat het modern is.”

“Het is een mooie ring,” zei ze zonder overtuiging, en ze gaf hem een zoen.

Palle wilde de bruiloft, zijn vierde huwelijk, discreet houden, en zo mogelijk buiten de Deense kranten. Het Deense consulaat beval hem een Deense predikant aan van een kerk voor Deense zeelieden, aan een rijke straat in Brooklyn Heights. Het was een aardig kerkje met zitplaatsen voor niet meer dan veertig personen. Palle was tevreden over de grootte. Hij had tegen Lanuwobi gezegd dat hij een bescheiden bruiloft wilde. “Alleen je naaste familie. Niet al die mensen uit Miami en weet ik veel waar nog meer vandaan.”

De predikant was een jongeman, zeer enthousiast en met kordate, open, Scandinavische manieren. Het was net Denemarken. Hij nodigde hen in een kleine kamer voor koffie met cake. Lanuwobi was gecharmeerd van het koffie-met-cake-ritueel, maar ze vond die priester er wel erg jong uitzien, en zo opgewekt en informeel, helemaal niet zoals een priester zou moeten zijn. De predikant bestudeerde de scheidingspapieren die Palles zoon hem gestuurd had vanuit een archief in Kopenhagen en verklaarde dat ze ‘wettig’ waren. Een vertaling, waar Edner om gevraagd had, was niet nodig, en aan een bloedonderzoek, waar Edner ook op gestaan had, was al evenmin behoefte. Dat laatste was komen te vervallen omdat hij nu in New York was. Ze hoefden alleen maar een datum te prikken.

Palle, die was vergeten hoe dat ook alweer ging in Denemarken, was hier niet op voorbereid. Hij was juist gewend geraakt aan complicaties. Hij begon nerveus te worden. Hij moest nog opnames maken in Haïti. Daarna zouden ze trouwen. Hij zou terugkomen voor de bruiloft. Over verscheidene maanden. Na de opnames.

Hij zou nooit komen opdagen voor de trouwerij. Zijn moeder overleed in Denmarken, en hij zag zich genoodzaakt een poosje bij zijn vader in Kopenhagen te blijven, die al in de tachtig was. Lanuwobi en Edner hadden daar begrip voor. Dit was een familiekwestie. Palle had tijd geïnvesteerd, en hij had zijn afspraken met de familie in Queens.

Palle zou zich minder zelfverzekerd hebben gevoeld als hij ooit een van de familiebijeenkomsten had bijgewoond die Edner elke zondag belegde. Lanuwobi werd neergezet op de met plastic beklede bank, terwijl haar vader haar treurig aanstaarde vanuit de ene opgevulde stoel en Edner hooghartig vanuit de andere. Een andere oom leek vooral voor het bier te komen: die bleef altijd bij de deur naar de keuken staan, zo dicht mogelijk bij de bron. De vrouwen namen hun positie langs de muur weer in. Het was heel anders dan toen Palle erbij was. Nu giechelden de vrouwen niet. Ze staarden Lanuwobi grimmig aan, kin geheven, zodat ze duidelijk op haar neerkeken.

“Jij gaat met die blanke man trouwen en hij wil je mee terugnemen naar Haïti?” zei Edner. “Die man moet wel gek zijn. Terug naar Haïti. Wat is dat voor aanbod? Wat heeft hij je beloofd?”

“Hij wil met me trouwen,” zei Lanuwobi zonder enige overtuiging in haar stem.

“Maar wat heeft hij je te bieden?” wilde Edner weten. “Heeft hij een huis in Haïti?”

“Hij verblijft in een hotel.”

De kamer vulde zich met klakkende tongen en ‘oh-oh’.

“Waar heeft hij dan wel een huis?” vroeg de vader met een zachte stem die nog altijd een krachtig effect had omdat hij zo zelden iets vroeg.

“Ik zou het… Ik weet niet zeker of hij wel een huis heeft.”

“Nergens?” vroeg Edner, met grote ogen van verbazing. De kamer viel stil – een betovering die slechts verbroken werd door het gesis van een bierflesje dat door de oom in de keuken werd opengetrokken.

“Wat voor auto heeft hij?” vroeg Edners vrouw tartend. De mannen verstijfden en Edner keek kwaad maar vertikte het naar zijn vrouw te kijken.

Lanuwobi, met tranen van schaamte die een glans aan haar grote ogen gaven, moest toegeven dat hij zijn auto ook huurde.

“Dat scheidingscertificaat staat me ook niet aan,” deelde de vader mee. “Het staat me helemaal niet aan. In wat voor taal is het geschreven?”

“In zijn taal. In het Deens,” probeerde Lanuwobi uit te leggen.

Het ronde gezicht van Edner begon vriendelijk te glimlachen. “Ja. In het Deens.” Toen bracht hij zijn grote kanteloepvormige hoofd heel dicht bij Lanuwobi en fluisterde, nog steeds met die glimlach: “Hoe weten wij wat erin staat?”

“Die priester was ook een Deen. Die kon het lezen. Hij zei dat het goed was.”

Langs de muur barstte gegiechel los, in korte salvo’s. “Lanuwobi,” legde Edner uit, “zo zijn de blans. Hij vindt een priester. Wij weten niet waar. Hij vindt hem gewoon. En heel toe-val-lig” – hij sprak de woorden met nadruk uit, en niet alleen de vrouwen maar ook haar vader moesten daar hard om lachen, met veel consumptie en vertoon van tanden – “heel toevallig blijkt dat ook een Deen te zijn. En vervolgens krijgen we van die andere Deen te horen dat het met dat certificaat van die ene Deen wel goed zit. Wie is die priester eigenlijk?”

“Is hij katholiek?” vroeg Edners vrouw. Deze keer draaide Edner zich om, om er zeker van te zijn dat zijn vrouw zijn boze blik ontving.

“Lanuwobi,” richtte Edner zich weer met vriendelijke stem tot haar, “zie je dan niet dat ze onder één hoedje spelen? Zo doen de blans dat. Wat heeft hij je kinderen te bieden, die man met die geheime taal die geen bezittingen heeft? Wat heeft Haïti te bieden aan kinderen van mensen die niets hebben? Je moet in New York blijven. Hier kun je een opleiding volgen. Hier kun je geld verdienen. Een eigen huis kopen.”

“Lanuwobi,” zei haar vader, “als jij teruggaat naar Haïti, ben ik je vader niet meer.” Bij die woorden zag Lanuwobi haar zuster achter in de kamer, met de armen over elkaar, minachtend met haar ogen rollen. Haar zuster mocht Lionel niet en zei altijd dat hij het recht niet had zich na al die tijd hun vader te noemen. Maar Lanuwobi vond het fijn om een vader te hebben.

Toen Palle weer terug was in New York, bracht Lanuwobi hem verslag uit. Nu begreep Palle het. Hij was nog maar net weg, of ze begonnen al zo. Daarom mislukten Haïtiaanse onderhandelingen ook altijd. Het was fout om überhaupt te onderhandelen. Hij begreep het nu. “Ik wil daar niet meer heen. Jij moet het met hen afhandelen. Ik doe het niet meer. Ik heb mijn best gedaan. Ik heb mezelf naar behoren gepresenteerd. Die fase is nu voorbij. We zitten nu in een nieuwe fase.”

“Maar wat kan ik er nou aan doen?” verdedigde Lanuwobi zich. “Als ik tegen hen in ga, willen ze me nooit meer zien.”

“Tegen hen in?”

“Ja, als ik tegen hun zin in met jou meega naar Haïti, dan is het voorbij. Dan ben ik mijn familie kwijt. Dan praten ze nooit meer met me.” Ze keek Palle doordringend in zijn bleke ogen. “Wat kan ik er nou aan doen?”

Palle, die haar altijd oplossingen aan de hand deed, zei: “Ik wil dat je met mij meegaat. Zo simpel als wat.”

“Als ik dat doe, kan ik nooit meer terug naar mijn familie. En als jij er niet meer bent, als jij doodgaat of mij verlaat, waar ben ik dan? Dan ben ik in Haïti, verlaten door een blanke man, en ben ik mijn familie in Amerika ook nog kwijt. Wat voor zekerheid heb ik? Qu’est-ce que je tire de tout ca? Wat word ik hier beter van? Ik ben met niets begonnen. Ik kan niet zo eindigen. Ik moet er iets uithalen.”

Palle begreep het. Dit was geen Europese conversatie. Dat maakte deel uit van de charme van hun relatie. Hij wilde geen Europese relatie. Zij verwachtte iets, en hij kon iets leveren. Ze hadden elk hun rol. Daarom vond Ernesto die overeenkomsten ook zo belangrijk. “Stel een degelijk contract op,” had hij Palle al meermalen voorgehouden.

Ze vroeg hem nooit om geld, maar het kwam altijd wel op een of andere manier ter sprake. Edner had geregeld dat ze een opleiding tot verpleegster kon volgen, en ze verdiende een bescheiden salaris als verpleeghulp. Edner hield haar voor dat ze geduld moest oefenen. “Over niet al te lange tijd ben je gediplomeerd verpleegster. Dan kun je andere Haïtiaanse verpleegsters ontmoeten en een fonds opzetten. Het duurt heus niet zo lang meer voor jij een huis kunt kopen. Je kunt bezit opbouwen in dit land. Ik ben hier niet met mijn taxipenning aangekomen, hoor.”

Maar voorlopig was haar salaris heel laag, en hielp Palle haar met geld. Altijd als hij haar geld aanbood, nam zij het aan. Er werd nooit over gediscussieerd. Het was gewoon iets wat zij van hem kreeg. Geregeld honderd of tweehonderd dollar. Eén keer, toen hij haar een hele tijd niet gezien had, gaf hij haar vijfhonderd dollar om te winkelen.

Het probleem lag gecompliceerder dan die paar honderd dollar. Als zij terugging naar Haïti voor familiebezoek, zou ze cadeaus moeten meenemen voor haar moeder, haar broer, andere mensen. Goede, dure, Amerikaanse cadeaus.

Hij kon haar daarmee helpen.

Maar als ze terugging naar Haïti om er te blijven wonen, zou ze iets blijvends bij zich moeten hebben – een diploma, een huwelijk met een rijke man, iets wat ze in Amerika verworven had. Naar Amerika gaan en als je terugkeerde niets meer voorstellen dan je al was bij je vertrek, zou… dat was ondenkbaar.

Ze wilde dat Palle voor haar opleiding in New York betaalde.

“Tja, Lanuwobi,” zei hij. “Opleidingen zijn heel duur in Amerika, en ik ben niet rijk.” Dat had hij beter niet kunnen zeggen, want dat betekende dat als zij terugging naar Haïti, ze zou terugkeren met een opleiding noch een rijke echtgenoot. Maar toen zei hij iets wat haar niet alleen verstandiger in de oren klonk maar wat ook veel eerlijker was. Hij zei: “Bovendien, als ik voor jouw opleiding betaal, wat levert mij dat op?”

Ze knikte instemmend. Hij begon het te begrijpen. “Er is nog een ander probleem. Weet je nog die vijfhonderd dollar die je me de laatste keer gaf om mee te winkelen?”

“Ja.”

“Nou, met het grootste deel daarvan heb ik niet eens gewinkeld. Dat heb ik naar mijn familie gestuurd. Dat doe ik soms, als het kan. Dat is een ander probleem.”

“Ik zie het probleem niet,” zei Palle.

“Nou, kijk, als ik met jou meega naar Haïti, kan ik geen geld sturen vanuit New York.”

“Nee, dat is waar. Dat begrijp ik,” zei hij. Hij slaagde er niet in een ironische glimlach te onderdrukken. “Je kunt geen geld sturen vanuit New York als je in Haïti bent. Hoeveel heb je aan je moeder gestuurd?”

“Ik heb mijn moeder veertig dollar gestuurd. En twintig aan één tante en twintig aan een andere. Bijna maandelijks.”

“Dat valt nog wel mee. Daar kan ik je in Haïti ook aan helpen.”

Ze knikte. Eén probleem opgelost. Hoewel ze besefte dat geld geven in Haïti niet hetzelfde zou zijn, niet zo mooi zou zijn, als het sturen vanuit New York, was dit toch een werkbare oplossing. Beiden hadden het idee dat er een punt was gewonnen.

“En je weet dat de schoonheidssalon nog steeds tot de mogelijkheden behoort. Natuurlijk niet op dit moment. Met het embargo en zonder elektriciteit. Dit is niet het juiste moment om daar een eigen zaak te beginnen. Maar later denk ik dat het een heel goeie zet zou kunnen zijn.”

“Ja, dat zou ik ook wel graag willen, maar…”

“Maar, wat?” Weer een obstakel. Hij zou een oplossing weten. “Wat?”

“Als ik een schoonheidssalon begin in Haïti, wil ik een Amerikaans diploma schoonheidsverzorging hebben.”

“Aha. Nou ja, ga dan uitzoeken wat dat kost, in godsnaam, ga erachteraan. Misschien zou ik… Maar weet je, ik ben niet rijk en ik heb ook mijn verplichtingen. Ik heb kinderen in Europa, en ik betaal nog altijd, en…”

“Ik weet het. En weet je, als jij al die verplichtingen niet had gehad, zou ik geen moment hebben geaarzeld.”

Dat begreep Palle. En hij begreep dat zij met het feit zat dat hij niets scheen te hebben. Dat waren reële zorgen, hij zou eraan moeten werken om meer vermogen op te bouwen. Hij zou haar een leven moeten bieden dat het waard was om naar terug te keren.

En toen diende de oplossing zich opeens aan, als een gebraden duif die zijn mond in vloog.

Toen hij terugkeerde naar Haïti vernam hij van Ernesto dat het huis van Whitcomb vrij was gekomen. Whitcomb ging weg en hij wilde zijn protserige huis verhuren, compleet met bedienden, meubilair en kunstcollectie. Omdat er elke avond vuurgevechten waren, omdat ze door het grootste deel van de wereldgemeenschap werden geboycot, omdat er geruchten de ronde deden over een invasie, was het niet duur. Whitcomb wilde eigenlijk alleen iemand om op zijn bezittingen te passen. Ernesto stelde hen aan elkaar voor, en een huurcontract werd opgesteld. Ten zeerste opgewonden belde Palle Lanuwobi.

“Lanuwobi, ik heb net het mooiste huis van Haïti gehuurd, het Whitcomb House. Heb je het gehoord?”

Dat had ze.

“Het is enorm, het mooiste huis van het land, compleet met bedienden die alles voor je doen. Je kunt hier leven als een vorstin, een absolute vorstin! Kom hier. De bedienden zorgen overal voor. Alles wat jij graag wilt is hier. Er wordt voor je gezorgd. Je wordt hier bediend. Jij bent hier madame!”

“Ja, het klinkt allemaal aardig.”

“Aardig? Heel aardig!”

“Maar het is niet van jou.”

“Nee,” zei hij kalm.

“En dat is nu net wat mijn familie ook zal zeggen. Het is niet jouw eigendom.”

“Nee, en ik hoef het ook niet als eigendom! Dit is perfect voor mij. Het is mijn ultieme ambitie om in dit huis te wonen, begrijp je dat? Het is net een droom. Ik wil niks anders. Ik wil het niet inruilen voor een klein huis dat mijn eigendom is.”

“Nou ja, een groot huis is wel mooi. We zullen een hoop meubels moeten kopen.”

“Die staan er al in!”

“Het staat al helemaal vol.”

“Het is perfect. Met hele mooie meubels.”

“Maar als het al gemeubileerd is, betekent dat dat je zelf geen meubels kunt kopen.”

“Nee. De meubels die hier staan zijn perfect. Het is echt niet nodig om meubels te kopen.”

Palle wanhoopte niet. Hij moest binnenkort naar Europa, en als hij in het najaar terugkwam, zou zij zich bij hem voegen in dit gehuurde herenhuis. Ze had hier een beter leven dan haar familie haar in Queens kon bieden. De troeven kwamen weer allemaal zijn kant uit. Hij zag wel dat ze New York en haar familie in New York beu begon te worden, en ze miste haar moeder. Haar baan in de verpleging beviel haar niet, en wat haar evenmin beviel was het feit dat ze niet genoeg geld had om voor een opleiding te betalen. Volgend najaar zou ze New York beu zijn. Hier konden ze het spelletje spelen van leven als de rijken, zonder geld te hebben.

“Ik denk dat ik je een interessanter leven kan bieden, Lanuwobi. Kom naar Haïti. Ik ga niet met je trouwen in New York. Dat heb ik nu gehad. Kom jij maar hier. Zal ik je laten zien hoe een goed leven eruitziet. En dan kunnen we gaan trouwen.”

Palle doorzag dat hij geen jonge man was die beheerst werd door hartstochten. Hij ging hier iets van maken, en anders gaf hij het op. Hij hoefde die vrouw niet per se te hebben. Hij was op een leeftijd dat hij een meer filosofische kijk op zulk soort dingen had. Als zij besloot in New York te blijven – wat hij betwijfelde – was hij tevreden met het idee dat hij deze ervaring had gehad, hij had met haar genoten en hij had haar geholpen, haar geholpen op vele manieren. Daar kon hij altijd een goed gevoel over hebben, al zouden hun wegen zich dan verder ook scheiden.

Eindelijk had Palle weer het gevoel dat hij de boel in de hand had.

Zijn oudste zoon, in Kopenhagen, steunde hem in alles wat hij wilde, maar zijn tweede zoon, een rechtenstudent, had Palles ex-vrouw in vertrouwen gemeld het vermoeden te hebben dat zijn vader gemanipuleerd werd door voodoo.

2

Zijn liefde is te groot

Ze miste hem. Ze miste haar moeder nog meer. En op dagen dat ze geen televisie zag of een krant las, miste ze Haïti. De Amerikaanse pers was vol van Haïti. De militairen die het niet opgaven. Foto’s van lijken. Soms herkende ze de buurt. Op een dag zou ze het lijk herkennen. Ze moest wel kijken, of ze wilde of niet. Haïti, arm Haïti. Edner vond dat niemand terug zou moeten gaan. Maar er was een ander Haïti dat ze miste – een Haïti waar de mensen wisten hoe ze met elkaar moesten praten. Die Amerikanen hadden geen manieren. Totaal niet. En ze miste het creools. De mensen in Queens en Brooklyn waren vergeten hoe Haïtianen praten, ze waren zowel de poëzie van hun taal als de vreugde ervan vergeten.

Als verpleeghulp kon ze van tijd tot tijd wat dollars naar huis sturen. Maar ze moest vooruit. Ze was niet naar Amerika gekomen alleen om ondersteken te verwisselen. Palle had gezegd dat ze haar tijd beter zou moeten besteden, en hij had gelijk. Niet dat ze het erg vond om ondersteken te verwisselen. Dat is niks als je je hele leven een open riool voor de deur hebt gehad. Oude mensen in bed wassen vond ze ook nog niet zo erg. Waar ze de pest aan had waren hun gebitten. Ze gaf die mensen hun maaltijden. Die aten ze dan op, en vervolgens namen ze hun gebit uit de mond terwijl daar nog allerlei etensresten op zaten, en moest zij die gebitten in haar hand houden en schoonschrobben met een tandenborstel.

Palle paste zich aan het leven in zijn winderige, stadse herenhuis aan als een acteur die een nieuwe rol instudeert waar hij zich perfect voor gecast voelt. Hij had zijn personeel – de geruisloze Faustin, Eva, Jean-Jean, en een tuinman die hij nooit zag. Een ‘plonk’ en een neerstortend dood palmboomblad, meer weet had hij niet van de tuinman. Eva was kokkin en huishoudster tegelijk. Zij was een vrouw van middelbare leeftijd, mager, met een hoekig gezicht dat een en al schaduw leek onder de doek die altijd haar haren bedekte. Schijnbaar uit verlegenheid hield ze, als blanke mensen tegen haar praatten, altijd haar lange vingers voor haar mond en begon ze te giechelen. Ze kon goed koken, of althans ze wist hoe ze Haïtiaans eten voor blanken moest bereiden. Niet te veel peper. Bananenmoes, het enige creoolse eten dat de Mans altijd lekker vonden, en een heleboel vlees. Biefstuk. Filet. Filet vonden ze lekker. Palle vond kip lekker, maar zij zei: “O, nee, mesié, u zou van filet moeten houden. M’fe sa bon.” Haar filet was lekker.

En dus bestelde hij enorme hoeveelheden runderfilet. Hij was bang dat het zou bederven, maar zij verzekerde hem dat dat niet zou gebeuren en verdween timide giechelend naar haar keuken.

Soms kwam Ernesto eten. Soms nam hij zijn vrouw mee. Maar meestal at Palle alleen aan de lange witte tafel beneden op de veranda, onder de galerij, en zat hij in de avondbries tegenover vijf lege stoelen, te eten bij kaarslicht omdat er geen elektriciteit was. In de verte hoorde hij de knallende geluiden van moord in de sloppenwijken, van de slachtpartijen die het leger elke avond weer aanrichtte. Als hij dat hoorde miste hij Lanuwobi, en dan belde hij haar. Het was voor haar meestal moeilijk om te praten bij Edner thuis, dus regelden ze het zo dat hij haar in het ziekenhuis belde als ze late dienst had.

Zij wilde graag dat hij een opleiding voor haar betaalde, zodat ze verder kon als verpleegster.

“Volgens mij is dat geen werk voor jou.”

“Dat is het werk dat ik doe.”

“Als ik er dan toch geld aan moet spenderen, stuur ik je liever naar een opleiding voor schoonheidsspecialiste.”

“Dat is duurder.”

“Het is een betere investering.”

Ze begreep het. Hij wilde betalen voor een opleiding die haar terug zou brengen naar Haïti. Niet voor een opleiding die haar in New York hield. Dat klonk haar heel verstandig in de oren. Ze voerde aan dat Haïti behoefte had aan verpleegkundigen. Dat vond hij weer verstandig klinken.

Na het telefoontje ging Palle altijd weer aan zijn lange tafel zitten om de maaltijd voort te zetten. Het huis was vol katten en honden. Hij wist niet van wie ze waren, en hoewel hij zelf nooit huisdieren had gehad, vond hij het prettig ze om zich heen te hebben. Ze liepen rondjes om de tafel en kwamen steeds dichterbij tot Palle ze kleine hapjes toewierp. Als ze te lastig werden, riep hij Jean-Jean, die dan aan kwam zetten met een lange tak, die hij al krassend over de vloer duwde terwijl hij recht op elk van de dieren afliep, waarop ze angstig op de loop gingen. Na verloop van tijd hoefde Palle de naam ‘Jean-Jean’ maar uit te spreken of ze wisten wat er ging komen, en ze smeerden hem naar onbekende hoeken en gaten – alle dieren op één na, een rossige puppy met zulke lange oren dat ze bijna over de vloer sleepten, en poten als poederdonsjes, te groot voor zijn magere lijf. Palle had geen naam voor dat hondje, de puppy die de stok van Jean-Jean niet vreesde maar die gek was op filet, veel gekker dan Palle. Palle, die liever kip had, sneed het rundvlees in stukjes en liet het hondje om elk hapje bedelen. “Ah, dus jij bent degene die filet wilt.”

De hond kwispelstaartte, hij had het woord ‘filet’ gehoord.

“Als ik een Haïtiaan was,” zei Palle, met het stukje vlees heen en weer zwaaiend in de lange schaduw van de met kaarsen verlichte tafel tot hij de natte suède tong van de puppy voelde, “zou ik zweren dat dit een complot was.”

Dat waren zijn avonden – Palle, de vijf lege stoelen, en de puppy in het kaarslicht, met schaduwen die bewogen in de milde avondbries. Omdat hij zich alleen voelde ging hij hardop nadenken.

“Alleen leven, en werken, dat is eigenlijk… ik ben altijd heel gelukkig geweest met alleen leven en werken.” Hij peinsde terwijl hij en de puppy op hun vlees kauwden. “Eenzaamheid heeft iets wat het hoofd helder maakt. Je kunt echt nadenken en lekker werken. Ik heb weer geschreven.” Hij sneed nog een stukje af voor het hondje. “Ik zou nooit meer in een Europees huwelijk stappen. Een huwelijk is alleen mogelijk hier in Haïti, waar het nog een romantische droom kan zijn – het idee om een zwarte Haïtiaanse vrouw te hebben spreekt me aan. Zo zie ik mezelf graag, als een blanke man die hier woont met een Haïtiaanse vrouw. Als een soort Gauguin. Hoofdzaak,” zei hij, terwijl hij een stukje vlees ophield en de puppy hem ingespannen aanstaarde, “is dat trivialiteit wordt vermeden.”

In de schaduw stond de stille, geduldige Jean-Jean, met afgrijzen vervuld bij de aanblik van Palle die met dat hondje in gesprek was. Er waren mensen die zulke gaven hadden met dieren. Faustin en Eva bleven in de keuken zodat ze de filet niet hoefden te zien verdwijnen.

Na het eten ging Palle altijd met een glaasje rum naar de galerij – de puppy achter hem aan – en sukkelde hij in slaap terwijl hij een poging deed te lezen bij kaarslicht, verlangend naar elektriciteit. Alvorens naar bed te gaan herinnerde hij Eva er altijd aan dat hij mango’s voor z’n ontbijt wilde. Soms kreeg hij ze, soms ook niet. Een verklaring werd nooit gegeven.

Vrienden uit Europa kwamen naar Haïti, en hij wilde een diner geven in zijn tropische prachtwoning. “Eva, ik krijg vanavond mensen te eten. Wat kun je voor ons maken?”

“Filet, mesié.”

“O, goed, heel mooi. Nou vlé sankfilé. Oké?” Er niet zeker van of zijn linguïstische avontuur succesvol was geweest, hield hij vijf vingers op, opdat ze zou weten hoeveel filets ze moest klaarmaken. “En, Faustin, een heleboel rumpunch, oké?”

Pa womn, mesié”, zei hij, tragisch zijn hoofd schuddend.

“Hoe kan het nou dat er geen rum is? Ik heb twee kisten gekocht.”

Maïs oui, mesié, maar de rum is niet gekomen.”

“Hoezo niet?” vroeg Palle, meer nieuwsgierig dan geërgerd. Hij wist dat dit geen gewone, banale verklaring zou worden.

“Ik ben te oud, mesié.”

“Te oud?”

“Het is te zwaar. Oooo,” zei Faustin, met een sierlijke zwaai van zijn hand en een lang aangehouden, hoge toon. “Anpil, anpil,” kreunde hij muzikaal terwijl hij over zijn rug wreef. “Ik ben vorig jaar geopereerd.”

“Wat moet ik doen, Faustin?”

“U moet Prosper weer in dienst nemen.”

“Wie is Prosper?”

“Hij is een hele grote jongen. Heel sterk.”

“Nee, ik wil hier niet nog meer personeel.”

Oui, mesié,” zei Faustin, en hij wilde al weer weglopen. Hij gaf slechts blijk van onverschilligheid en leek ouder en zwakker dan ooit tevoren. Palle hield hem tegen en gaf hem een dikke rol Haïtiaanse dollars, die hij elke maandagochtend in ruil voor zijn eigen dollars in ontvangst nam van een vrouw die voor het embargo Schotse whisky geïmporteerd had. Ze verdiende nu meer aan de zwarte handel in geld dan ze ooit met whisky had gedaan. Palle droeg hem op twee kisten rum te bestellen. “Laat ze bezorgen. Ze bezorgen ze regelrecht aan de keuken.”

Oui, mesié.”

Wat er ook kwam, geen rum. Noch was er filet voor de gasten. Ze gingen met zijn allen naar een restaurant in Petionville, in een karavaan van auto’s die, toen ze op de terugweg de heuvel weer afreden, werd aangehouden door het leger. De soldaten deden alsof ze de auto’s op wapens doorzochten met een overdreven ernst, bedoeld om hun overtuiging dat ze toch niets zouden vinden te compenseren. Het leger beweerde bezig te zijn een opstand neer te slaan, maar er had nog nooit iemand een opstandeling gezien. Na enkele minuten mochten ze doorrijden. Palle was binnen voor de schietpartijen in de stad begonnen.

De volgende ochtend waren er geen mango’s voor het ontbijt en er was ook geen koffie meer. En Eva kon zijn shirts niet wassen omdat er geen zeep meer was. Palle nam Prosper in dienst.

Zoals aangekondigd, was Prosper een heel grote jongeman die er sterk uitzag. Hij bracht zijn dagen onderuitgezakt in een rieten stoel aan het eind van de galerij door, wachtend op verzoeken om iets op te tillen. Palle had de indruk dat hij op de een of andere manier familie was van Eva, maar hij was er niet zeker van.

De zaken liepen gesmeerder met Prosper in die stoel, ‘s Morgens waren er mango’s en ‘s middags was er rum. Maar zijn tweede diner verliep geen haar beter dan het eerste. Hij bestelde filets bij Eva, en rum bij Faustin. En hij vroeg Prosper de poort te openen, elke keer als er een auto aankwam, want die grote stalen deur was te zwaar voor Jean-Jean. Alles leek in orde, en toch… Er was weer geen eten, er waren weer geen citroenen voor de punch, en de volgende ochtend waren er weer geen mango’s. In plaats daarvan kreeg hij een stuk roomkaas voorgeschoteld – groen van de schimmel.

Palle ontbood Faustin. “Oké, wat is het probleem?” vroeg hij, een stukje beboterde toast richting puppy schuivend.

“Ik run dit huishouden, mesié.” En met pompeus vertoon, als betrof het de uitsmijter van een slechte Engelse komedie, voegde hij eraan toe: “Ik ben de butler.”

“Ja, dat begrijp ik.”

“Ik heb dit huishouden altijd gerund. Tweeëndertig jaar.”

“Ja, nou ja, je doet het ook goed.”

“Het is mijn taak om te zeggen wie de poort opendoet. Het is mijn taak om het keukenpersoneel orders te geven.”

“Het keukenpersoneel? Eva?”

Mais oui, mesié. Het keukenpersoneel,” herhaalde Faustin uitdagend.

Palle kon die nacht niet slapen. Hij lag in het donker en wilde wel lezen, maar er was geen licht. Naakt op een enorm bed in een kamer vol schilderijen in felle kleuren die nu niet meer dan zwarte vlekken op een grijze muur waren, dacht hij aan Lanuwobi, aan wat ze aan het doen zouden zijn als zij hier ook geweest was. Dit leven, dacht hij, is volmaakt. Het enige wat ontbreekt is mijn Haïtiaanse vrouw. De blanke man en het eilandmeisje. Als Lanuwobi haar rol niet wilde spelen, zou iemand anders dat wel voor haar doen. Dat zou hij tegen haar moeten zeggen. “Ze moet beseffen dat ze het risico loopt mij kwijt te raken!” zei hij hardop. Zijn stem maakte de puppy wakker, die aarzelend opstond en zich afvroeg wat ze gingen doen. Opeens klonk er een merkwaardig gezoem, gevolgd door een briesje. De plafondventilator. Er was weer elektriciteit. Palle stak een hand uit en drukte op het knopje van de lamp bij zijn bed. Maar het was nog steeds donker. Hij probeerde de lamp aan de andere kant. Niets. Haïtiaanse elektriciteit, dacht hij. Hetzelfde als al het andere Haïtiaanse.

Palles derde poging tot een diner ging iets beter. Zijn gaste werkte in de winkel waar ze vroeger whisky verkochten en nu dollars. Zij stofte de flessen af, zij het niet zo heel vaak. Hij had overwogen haar te vragen om hem te komen knippen, maar hij wilde die dingen niet bagatelliseren. En misschien was dat wel niet eens gepast voor een meisje dat flessen afstofte. Maar hij hoefde alleen maar te vragen of ze wilde komen dineren in zijn luisterrijke, overdreven opgesmukte herenhuis.

Faustin was nergens te bekennen, dus maakte hij de cocktails zelf. Hij wist dat hij vroeg of laat, vermoedelijk morgenochtend, zou moeten boeten voor die overtreding. Maar wat moest hij dan? Hij wilde iets te drinken hebben. Er werd ook al geen eten opgediend. Hij riep Eva die gehoorzaam kwam aanzetten en verscheidene keren ‘Oui, mesié zei, maar nog altijd kwam er geen eten. Palle ging naar de keuken – die was makkelijk te vinden want het was het enige vertrek in het verder donkere huis waar nog lampen brandden. Waarom was dat, vroeg hij zich af. In de keuken deed alles het.

“Generator, mesié,” legde Eva uit.

Uiteindelijk werd het eten opgediend door Eva en Jean-Jean, maar Palle had de indruk dat het niet van harte ging. Dreigde er een opstand in huis? Ook hij had geleerd oog te hebben voor mogelijke intriges.

In de ochtend bracht Palle de flessenafstofster naar haar huis in de stad, na een ontbijt dat volgens verwachting karig was geweest. Toen hij terugkwam was Faustin in de tuin. Hij keek somber, wat Palle herkende als zijn manier om boos te kijken. Palle was echt niet van plan zich deze scène te laten welgevallen. Het personeel wilde niet dat er Haïtiaanse vrouwen bij hem bleven slapen? Dat waren hun zaken niet. Hij wilde niets met dat hele ordinaire gedoe te maken hebben.

“Faustin, wat kijk je ongelukkig.”

Mais oui.” Weer dat hele octaaf ertussen.

“Waarom is dat?”

“Dat was fout van u, mesié. Dat had u niet moeten doen, gisteravond.”

“Nou, Faustin…”

“Wij kunnen zo’n meisje niet bedienen. Dat hoort niet.”

Wat, dacht Palle. Haïtianen stellen nimmer teleur. Dit is fantastisch. Altijd een nieuwe regel. “Waarom dan niet?”

“Ze woont bij La Saline. Zij is van heel lage komaf. Te laag. U kunt niet zomaar iemand vragen om een lager iemand te bedienen. Dat begrijpt u wel. U zou mij ook niet bedienen.”

“Nee, nee, dat begrijp ik. Maar het is mijn werk ook niet. Als het mijn werk was, zou ik jou bedienen. Jij werkt voor mij. Zij is mijn gaste.”

“Zij hoort niet uw gaste te zijn.”

“Luister, Faustin. Het kan zijn dat hier een vrouw komt wonen, om het huishouden te bestieren.”

“Lanuwobi is geen probleem. Zij is een zwarte van goede klasse.”

Palle vroeg zich af hoe hij achter haar naam was gekomen en hoe hij wist wat haar kleur en klasse waren.

Wanneer kwam Lanuwobi? Hij belde haar die avond en liet haar weten heel ongelukkig te zijn met hun relatie. “Jij hoort bij mij. Ik ben hier.”

“Maar je weet dat ik niet met lege handen kan terugkomen. Jij zou naar New York kunnen komen. Jij bent een belangrijke filmmaker. New York zou goed voor je zijn.”

“New York is heel duur.” Hij voegde er bijna aan toe dat hij daar geen belangrijke filmmaker zou zijn. Maar hij bedacht zich. Toen Lanuwobi had opgehangen, moest ze zich even opknappen om haar ronde te kunnen vervolgen zonder dat iemand zag dat ze gehuild had. Het was koud buiten, en ze voelde zich heel alleen, en ze miste de hete, geurige adem van het overvolle Port-au-Prince.

Sal Tenucci dronk kleine teugjes San Pelligrino. Dat bevatte geen calorieën. Waarom zou het? Het was water. Tom Wilkins praatte. Tenucci vond het vreselijk om met Tom Wilkins te moeten lunchen. Hij vond het vreselijk dat Wilkins nooit iets zomaar kon zeggen. Er moest altijd bij geluncht worden. En dan moest Tenucci daarna zelf maar weer een calorievrij dieet uitvogelen, of ervoor boeten op de fitnessclub. Een half-uur zwoegen voor vijfhonderd calorieën. Hij wist niet eens wat Wilkins precies voor of achter zijn naam had staan, maar hij wist wel dat Wilkins hoog in de boom zat en door hem niet genegeerd kon worden. Wilkins had een kantoor met uitzicht en als hij begon na te denken, moest er algauw geluncht worden. Terwijl Wilkins aan het woord was – hij was nog met de warming-up bezig – liet Tenucci zijn gedachten afdwalen naar die verpleegster. Hij bleef aan die verpleegster denken. Gisteravond nog had hij zijn tante gezien. Het leek goed met haar te gaan, als je bedacht… als je bedacht dat ze op sterven lag. Hij hield er niet van bij haar op bezoek te gaan. Het gaf hem een schuldgevoel. Terwijl, als hij niet bij haar op bezoek ging, had hij ook niet dat schuldgevoel. Hij had geen verklaring voor die kronkel in zijn geweten. Maar sinds hij die verpleegster had gezien, was hij vaker bij zijn tante op bezoek geweest.

De hele tijd, een heel flesje water en een gepeperde arugula lang, kwam Wilkins niet ter zake. Tenucci vroeg zich af wat hij haar kon aanbieden. Productieassistente? Iets beters. Hij kon zich haar heel goed voor de camera voorstellen – die ogen, die stem. Maar ze had geen ervaring. Misschien iets bescheidens. Invalster in het weekend. Het weer. Zoiets. Waarschijnlijk was ze te zwart. Ze zouden het niet accepteren – Wilkins en alle Wilkinsen in hun kantoren zouden haar niet nemen. Ze zouden één blik op haar werpen en weten waarom hij haar wilde en lachen. Niemand had er een met die kleur. Koffiekleurige hadden ze wel, maar geen zwarte. Een huid als de nacht. Zag er zacht uit ook. Glanzend. Als zwart fluweel…

Nee, het moest iets achter de schermen zijn. Jammer eigenlijk, want ze zou het geweldig doen. Misschien moest ze iets bij radio doen. Wie kende hij bij radio?

Hij vroeg zich af waar Wilkins over had zitten praten. Opeens hoorde Tenucci hem zeggen: “Besef je wel dat het hele nieuwsteam uit blanke mannen bestaat?” Hij had geleerd op de juiste wijze te sneren als hij het woord ‘mannen’ uitsprak.

“Ik ben Italiaan.”

“Jij bent producent. Jij zit niet in de uitzending.”

“Henry is joods. Denk ik. Is Henry niet joods? “Gross.” Dat is toch joods, of niet?”

“Dat is niet genoeg. Daar scoor je niet mee. Dat klinkt niet… niet modern genoeg.”

Zo gaat het altijd, dacht Tenucci. Dat zinloze wantrouwen jegens blanke protestantse mannen. Blanke protestantse schuld en angst. Dat maakte hen tot natuurlijke bondgenoten. Ze zijn bang dat wij het ergste van hen denken. Hij mocht ze, hij mocht Wilkins. “We hebben een vacature in het weekend, bij het weer,” opperde Tenucci belangeloos.

Wilkins reageerde niet.

“Daar zouden we iemand voor kunnen zoeken. Voor het weekendweer.”

“Weekendweer. Dat is niks bijzonders. Dan zouden we wel heel sterk uit de hoek moeten komen. Een Spaanssprekende zwart-Chinese vrouw met een handicap.”

“Een vrouw. Ja. Zeg, een zwarte vrouw.” Hij probeerde ‘vrouw’ net zo goed te laten klinken als ‘man’ slecht klonk.

Wilkins was niet onder de indruk.

“Een Haïtiaanse vrouw.”

“Ja, dat lijkt erop. Is ze legaal?”

“Hoe moet ik dat weten? Ze is mooi. En ze heeft een fantastische stem.”

“Hoe is haar Engels?”

“Perfect. Met een licht, sexy accent. Iemand moet haar Engels hebben geleerd.”

“Sexy?”

Tenucci vond van wel. Maar ze wilde nooit met hem uit. Hij had alles geprobeerd. Belangrijk televisieproducent. Dat leek indruk te maken, maar ze wilde niet eens een rondleiding door de studio. Ze zei: “Als u me door de studio wilt rondleiden, moet u mij een baan aanbieden.”

Op het moment dat hij Eva Prosper twee gloeilampen zag overhandigen begon Palle zijn positie te heroverwegen. Hij wist dat Prosper naar Saline ging. Hij had hem alles zien verkopen, van filets tot wasmiddelen. Palle wilde daar geen woorden over hebben. Hij had geen zin om zijn tijd te besteden aan onderhandelingen over het huishoudbudget. Maar het huis kostte hem veel meer dan hij gedacht had. Als het zo doorging zou hij nooit het geld kunnen opbrengen voor Lanuwobi’s opleiding tot schoonheidsspecialist, laat staan voor een eigen praktijk. Hij zou wat kunnen sparen door een tijdje naar Europa te gaan. Het personeel vond het niet leuk als hij naar Europa ging. Want dat betekende voor hen een onderhoudsbudget. Niks extra’s om te verkopen. Geen nieuwe bestellingen om af te leveren. Maar het bespaarde Palle een hoop geld. Hij dwaalde door het huis en zag dat er nergens lampen waren. Overal lege fittingen, behalve in de keuken. Dit was echt te gek. Hij ging de tent sluiten, hij ging een tijdje naar Europa, geld sparen voor Lanuwobi. Het werd toch al moeilijk met het embargo. Soms had het huis dagen achtereen geen water.

Palle wist nog niet dat Lanuwobi Lana Wobby was geworden. Dat wist ze zelf eerst ook niet. Het was gewoon gebeurd. Op een gegeven moment in de uitzending had de nieuwslezer zich doodleuk tot haar gericht met de vraag: “En hoe ziet het weer eruit, Lana?”

Een opgewonden brief van haar moeder hield staande dat ze tot het inzicht was gekomen dat ‘Lana Wobby’ de naam was die in die droom tot haar was gekomen. Ze had hem niet goed gehoord. Hij was uit een doos gekomen, waarvan ze nu besefte dat het een televisie was geweest.

Die mensen van de televisie leidden een sneller leven dan Lanuwobi ooit eerder had meegemaakt. De mannen lieten hun haar watergolven en de vrouwen droegen pakken, en ze praatten allemaal met luide, snelle stemmen, en alles was mogelijk. Alles wat ze deden werd omgezet in geld. Ze hadden het zelfvertrouwen van mensen met een onbegrensde toekomst. Dit waren de Amerikanen. Dit was het echte Amerika. Het was opwindend, maar het was ook beangstigend, omdat niemand de situatie meester was. De gelegenheid had de mensen in haar greep in plaats van andersom.

Het ergste van haar baan was dat het nieuws vaak over Haïtianen ging. Dode Haïtianen. Moordlustige Haïtianen. Haïtianen die met overstromingen te kampen hadden, veroorzaakt door orkanen. Haïtianen in bootjes die de Amerikaanse kustlijn bedreigden met ongewenste immigratie. En dan: “Hoe ziet het weer eruit, Lana?” Arm Haïti. Die blans waren niet te vertrouwen. Oom Edner had gelijk. Ze zouden het Haïti dat zij miste nooit begrijpen.

Tenucci had wel degelijk oog voor het ironische van de situatie. Hij begon het Haïtiaanse nieuws in het weekend buiten de uitzendingen te houden. Het zag er niet goed uit. Ze wilde nog steeds niet met hem uitgaan. En het was weer moeilijk geworden om zijn tante te bezoeken.

Net als de Haïtianen dacht Palle voortdurend aan water. De lucht was heet maar hij kon niet douchen. Dat was elke ochtend al zo geweest deze week. Hij moest naar het hotel om hun water te gebruiken. Omdat hij aan water dacht, viel hem, toen hij de deur uit liep, iets op wat hij nog nooit eerder had gezien. Langs de brede stenen oprijlaan, langs de lege ovale vijver en de zorgvuldig onderhouden tuin – verdwijnend door een kier onder het zware zwarte stalen hek –, lag een tuinslang. Palle begon de oprijlaan af te lopen, maar toen bedacht hij: nee, zo moet dat niet. Ook hij zou op slinkse wijze te werk gaan. Hij liep verder over het gazon bij de vijver, langs de grijze stammen van reusachtige palmbomen waar planten met brede bladeren bij opklommen. Aan de buitenmuur vond hij een dikke boom die zich donkergroen naar alle kanten vertakte. Hij hees zich op een van de laagste takken en slingerde zich naar boven om over de muur te kunnen kijken, toen hem opviel dat dit… een mangoboom was. En niet alleen was het een mangoboom, hij hing vol met rijpe mango’s.

Hij had echter geen tijd om die gedachte te laten inwerken, want hij zag iets wat nog veel schokkender was. Een lange rij mensen stond op straat, helemaal tot aan de hoek, allemaal geduldig in de zon met emmers in de hand – groene, turkooizen, bananengele, oranje. De emmers gloeiden in het zonlicht als grote lampions. Aan de kop van die rij stond Prosper, met de tuinslang, geld in ontvangst te nemen. Tussen de emmers door maakte hij telkens een handig knikje in de slang om het water af te sluiten.

Palle bedacht hoever hij nu al heen was. Hij was altijd met zijn witte auto de stad in gereden, de blanke man die zijn arme zwarte meisje kwam ophalen. En nu was hij een blanke man in een mangoboom. Hij riep alle bedienden bijeen en zei dat er van alles ging veranderen. “Het water is voor het huis. Er mag geen water meer verkocht worden. En ik wil een gloeilamp in elke fitting. En ik stel overal een budget voor op, en jullie moeten binnen dat budget blijven. Ik doe van nu af aan de inkopen. Ik ga vandaag de stad in om rum te kopen.” Hij had het allemaal nog niet gezegd, of hij bedacht al hoe vervelend het was dat hij zijn tijd aan dergelijke dingen zou moeten besteden. Maar hij was niet rijk. Zelfs niet in Haïti.

“En dan nog iets, Eva. Ik hou van kip. Ik wil kip eten. Ik vind Haïtiaans kippenvlees heel goed.”

Eva staarde naar de grond, haar mond bedekt met haar lange vingers, en zei: “Maar, mesié, de hond wil liever filet.”

O, Palle had bewondering voor die mensen, ze hadden altijd hun woordje klaar. Je kreeg ze nooit echt in het nauw. De puppy keek met smekende ogen naar Palle op. “Nee. Ik denk dat de hond kip ook lekker kan vinden.”

In bepaalde opzichten was de nieuwe betrekking van Lanuwobi perfect. Aangezien ze maar twee dagen in de week werkte, had ze tijd over om cursussen te volgen aan het City College. En ze verdiende er meer geld mee dan ze ooit gezien had. Misschien wel meer dan oom Edner met zijn taxipenning. En ze moest elke avond een nieuwe, dure jurk aan. Ze kreeg twee jurken per week.

Ze had er genoeg van om altijd de metro te moeten nemen, en stelde op een zondag, toen de hele familie weer bijeen zat, aan Edner voor dat ze een flat zou gaan huren in Manhattan. Langs de muur klonk het geluid van vrouwen die naar lucht hapten.

Edner zei dat het dom was om die hoge huren op Manhattan te betalen, dat ze zou moeten sparen en een huis in Queens kopen. Haar vader had een ander idee. “Je zou mij moeten helpen een flat te kopen. Vele jaren heb ik jou en je moeder nu al geld gestuurd. Nu heb jij geld. Jij zou mij moeten helpen. Ik heb geen bezittingen. Als ik zelf een huis heb, spaar ik de huur uit en kan ik jou weer geld geven, en dan kun jij iets kopen. De vader hoort eerst iets te bezitten, daarna pas de dochter.”

Later kwam Lanuwobi’s zuster naar haar toe en fluisterde hardvochtig: “Als jij die oom Lionel geld geeft praat ik nooit meer met je.”

“Wat moet ik dan? Hij is onze vader.”

“Niet de mijne.”

“Wel. Bovendien, ik moet hem antwoord geven.”

“Bedenk maar wat.”

De volgende zondag zei Lanuwobi tegen haar vader: “Het spijt me dat ik u geen geld kan geven. Dat hoort niet.”

“Hoe bedoel je? Ik heb jou ook geld gegeven toen je nog in Port-au-Prince was.”

“Dat is precies wat ik bedoel. U bent niet in Port-au-Prince. Geld naar familie in Haïti sturen is één ding. Maar geld naar Brooklyn sturen is iets heel anders. Dat doen we niet. U moet in Haïti zijn.”

In plaats daarvan gaf Lanuwobi geld aan een neef die een kledingwinkel in Brooklyn wilde beginnen. De winkel deed het goed, en Lanuwobi kreeg een percentage van de winst. In luttele maanden had ze genoeg geld voor een aanbetaling op een flatje in Manhattan.

Palle zat aan het hoofd van de tafel, in het donker. Volgens Faustin waren de kaarsen op. En Palle had verzuimd kaarsen op te nemen in het huishoudbudget. Hij prikte met zijn vork in zijn creoolse kip. De lekkerste kip ter wereld, vond hij. In Europa hadden ze het over ‘scharrelkippen’. Maar deze taaie beestjes foerageerden overal op het Haïtiaanse platteland.

Het ging verkeerd in New York. Hij had dit allemaal niet voorzien. Weekendweer. Waar anders dan in Amerika vond je zo’n baan? Hij ergerde zich aan haar als ze elkaar spraken. “Hoe is het daar?” vroeg hij dan.

“Koud,” gaf ze dan ten antwoord. “Minimumtemperatuur onder het vriespunt. En door die koude wind ligt de gevoelstemperatuur rond de min acht.”

“Ik bel je niet voor een weerbericht, Lanuwobi.”

“Sorry.”

Wie wie belde was nu ook een punt. Zij kon hem gratis bellen vanaf haar werk. Aanvankelijk leek hem dat een heel goed idee want als er één ding was waar Palle van genoot, dan was het iets gratis krijgen van een groot bedrijf. Maar Ernesto waarschuwde hem dat hij een ernstige fout maakte. “Degene die belt heeft de touwtjes in handen binnen een relatie.” Hij begreep dat dat waar was. Hij had geen zin door zijn huis te ijsberen en zich de hele tijd te moeten afvragen wanneer ze zou bellen. Hij wist wel wat er allemaal gebeurde in New York. Hij kende ze wel, die producenten en regisseurs van de televisie, snelle New Yorkers met enorme inkomens. Ze was waarschijnlijk al met enkele van hen naar bed geweest. Dat vervulde hem met een woede die hij alleen tot bedaren kon brengen met serveersters uit restaurants in Petionville. Ze moesten Frans spreken als ze daar een baantje wilden hebben, dus Palle wist zeker dat ze voor zijn personeel goed genoeg waren om bediend te worden, ‘s Nachts vermaakte hij zich wel, maar de volgende ochtend wilde hij die meisjes altijd zo snel mogelijk de deur uit hebben. Hij hield niet van die praatjes aan het ontbijt. Hij ontbeet liever alleen. Hij was liever alleen. Kon hij tenminste werken.

Hij hield in het donker een stuk kip voor aan de puppy, maar die toonde geen belangstelling. Het leek wel alsof de hond niets gegeten had sinds ze geen filet meer hadden. Daar moest Palle om lachen. Ze wonnen altijd. Altijd. Morgen zou hij wat filet bestellen. Het aan het budget toevoegen. Een klein beetje maar, voor de hond. Daar zou hij streng op toezien. Op dat punt kon hij ze niet laten winnen, anders had hij straks helemaal niets meer in te brengen hier in huis.

Lanuwobi werd om half-elf wakker in haar zonnige slaapkamer in haar mooie flat in Manhattan. Halfelf. In Haïti hadden ze er al een halve dag op zitten. Het was niet makkelijk geweest een appartement te vinden in Manhattan dat zij zich kon veroorloven. Ze had geluk gehad. Ze had slechts twee dingen gewild, maar die waren moeilijk te vinden: zonlicht en kastruimte.

Ze had de hele week om te studeren. Volgend semester zou ze meer cursussen gaan volgen. In drie jaar kon ze klaar zijn. En dan zou ze een graad hebben. En geld op de bank. Zou dat genoeg zijn? Kon ze terug naar Haïti? Ze zou bij Palle kunnen zijn. Waarom konden ze geen huis kopen? Ze had er geen zin in om de madame van een gehuurd huis te zijn. En ze wilde ook geen kapster meer zijn. Wat moest ze nou doen?

Soms viel ze door de week in bij het weerbericht. Ze werd goed betaald. Ze scheen goed te bevallen. Ze vergaten nooit dat ze een Haïtiaanse was. Ze maakten er grapjes over en vroegen haar ernaar. Zij vond het best. Zij vergat het ook nooit. Maar ze had liever Haïtiaans gesproken dan dat ze over Haïti sprak.

De enige keren dat ze creools sprak was op zondag in Queens. Soms, als ze een taxi nam, bleek de chauffeur net een paar jaar geleden uit Haïti te zijn overgekomen – soms kwam hij uit haar buurt – en dan spraken ze het echte creools terwijl de meter tikte.

Lanuwobi belde Palle. Hij had gezegd dat ze dat niet meer moest doen, dat hij haar zou bellen, maar ze belde toch. Erger nog, ze belde vanuit haar flat. Betaalde er gewoon zelf voor. Het was dezelfde conversatie. Hij wilde dat zij terugkwam. Zij wilde dat hij naar New York kwam. “Tot ik mijn opleiding heb afgerond en ik wat heb gespaard. Dan kunnen we terugverhuizen.”

“Ik weet niet of jij ooit nog wel terugverhuist.”

“Zeg dat niet.”

“Ik krijg de indruk dat jij het in New York heel mooi voor elkaar hebt. Jij kunt televisieproducenten en directeuren krijgen. Mannen met veel meer geld dan ik. Jij hebt mij niet nodig in New York.”

“Dat heb ik wel.”

“Waarom? Waar heb je mij voor nodig?” Hij wachtte op haar antwoord. Hij wist zeker dat het iets moois zou zijn.

“Ik houd van jou. Ik wil bij jou zijn.”

Palle was verbluft. Dit had hij niet verwacht. Geen punt van onderhandeling. Gewoon ik houd van jou. Ongelooflijk. Dit was een heel ander aanbod. Dit was iets waar hij over na moest denken. Dagen lang deed hij niets anders dan door de fraai gemeubileerde kamers dwalen en erover nadenken. “Ik ben geen romanticus. Daar ben ik niet jong genoeg meer voor,” prevelde hij. Hij keek naar de vloer. De puppy lag niet naar hem te luisteren. Hij had het hondje al meer dan een dag niet gezien. Hij trof Eva in de keuken aan. Ze trok weerbarstige veren uit een kip, en elke keer dat ze er een uittrok ging er een schok door haar pezige arm.

“Waar is de puppy gebleven?”

“Prosper heeft hem meegenomen.” Geen nadere verklaring.

Hij ging naar Prosper in zijn stoel. Prosper wees naar ergens achter in de tuin. “Hij is daar.”

Palle liep met een beduusd gezicht terug naar de keuken. “Eva, wat is er gebeurd?”

Eva bleef plukken. “Mor.” Dood.

“Waarom? Wat is er gebeurd?”

Ze keek hem recht in de ogen – iets wat ze nooit eerder had gedaan, misschien was het wel de eerste keer dat ze ooit echt in een paar blauwe ogen keek. Stonden haar ogen altijd boos? Het was hem nooit eerder opgevallen. Haar gezicht was een en al dreiging. Maar haar stem klonk vriendelijk, als een stem uit een ander gezicht. Ze zei: “Soms houd je te veel van iets en gaat het voorwerp van je liefde dood.”

“Laten we nog een cocktail nemen.”

Simpson was te bezopen om te weigeren. Maar Faustin deelde mee dat er geen citroenen meer waren. “Maakt niet uit,” zei Simpson, die langzaam was weggesmolten in het riet van zijn stoel en liever niet nog een keer in verlegenheid gebracht wilde worden door zo’n koloniale uitbarsting van zijn vriend. “Ik moet ervandoor.”

Palle was opgelucht dat hij Faustin niet de les hoefde te lezen over die citroenen. “Wat ik je eigenlijk vragen wilde… kan ik een verblijfsvergunning krijgen?”

Simpson, die zover onderuit was gezakt dat hij bijna languit in zijn rieten stoel lag, barstte weinig welvoeglijk in lachen uit, een lach die diep uit zijn buik kwam; het gebulder rolde over de balustrade en bleef in de palmbomen hangen. Hij probeerde zich uit alle macht in te houden. “Waarvoor in vredesnaam?”

“Het gaat om Lanuwobi, snap je. Als ik naar New York ging, zou ik dit huis aanhouden. Veel goedkoper als ik in New York zit. Maar als ik daar een paar jaar naartoe ging… het is haar familie.”

Simpson stootte opnieuw hijgend en puffend enkele klanken uit. Van waar Palle in zijn stoel hing kon hij hem niet goed zien, maar hij hoorde de stoel kraken terwijl Simpson schudde van het lachen. Palle begon te glimlachen. “Die oom zegt dat je in Amerika een verblijfsvergunning moet hebben. Ik zou daar wel tegen in kunnen gaan, maar zij hebben toch altijd het laatste woord.”

“Om je de waarheid te zeggen…” begon Simpson, maar zijn schouders begonnen onbeheerst te schokken, tranen stroomden over zijn knalrode wangen en hij kon slechts met een handgebaar aangeven dat hij niet in staat was zijn zin af te maken.

Palle lag nu dubbel over zijn knieën en sloeg met beide handen op de balustrade in een poging zich in zoverre te beheersen dat hij in elk geval nog iets kon uitbrengen. “Weet je, als ik een verblijfsvergunning kreeg” – hij hapte naar adem om de resterende woorden te kunnen vormen – “zou ik taxichauffeur kunnen worden,” en omdat hij geen enkele beheersing meer had voegde hij er krijsend aan toe: “en misschien zelfs een penning kunnen krijgen.” De twee mannen schokschouderden van het lachen.

Na een worsteling van enige minuten wist Simpson uit te brengen: “Om je de waarheid te zeggen, Palle, je zou nog de meeste kans maken op een verblijfsvergunning als je met haar trouwde.” Ze brulden allebei van het lachen, een gebrul dat opvloog door het overdadige huis, tot in de torentjes met hun roestige blikken daken, tot in de toppen van de reusachtige palmen.

Het was dezelfde dag dat de burgemeester van New York haar een beloning gaf voor haar diensten aan het openbaar belangeen gebaar jegens Haïtianen of immigranten of zwarten –, en drie dagen voor een promotiespeech op een middelbare school in Harlem, waarin ze een ‘voorbeeld en bron van inspiratie voor Afro-Amerikaanse vrouwen’ werd genoemd, dat ze een afspraak had met Tenucci.

“We gaan je een nieuw contract geven. Voor de weekdagen.” Hij zei ‘weekdagen’ zoals Faustin ‘butler’ zei. Hij stak zijn handen op om haar het spreken te beletten. “Ik weet dat je keihard gaat onderhandelen over je salaris, want dat doe je altijd, en dat zul je vermoedelijk voor het belangrijkste deel wel winnen ook, want dat doe je ook altijd.”

“Nee.”

“Hoe bedoel je nee?”

“Ik ga terug naar Haïti.”

Tenucci zakte in elkaar in zijn stoel. “Is dit… is dit een grap?”

Ze schudde haar hoofd.

“Jij wilt dit allemaal opgeven en teruggaan naar Haïti? Hoe wou je daarheen gaan? Ze hebben alle vluchten geannuleerd. Ze gaan er waarschijnlijk binnenvallen. Je kunt wel met de mariniers mee.”

“Misschien.”

“Hé, misschien is dat een idee! Misschien zouden we…”

“Nee, ik meen het.”

“Waarom zou je dat doen? Ik dacht dat je je opleiding wilde afmaken.”

Lanuwobi wendde haar hoofd af.

“Wat ga je doen? Ga je naar de Haïtiaanse televisie?”

“Te gevaarlijk.”

“Mijn god, waar ben je mee bezig? Waarom zou je teruggaan?”

“Denkt u dat ik hier een leven heb? Jullie zijn allemaal heel aardig. Mijn baan is heel aardig. Maar ik heb hier geen thuis.”

“Lana, doe dit niet. Jij hebt hier alles, Lana.”

Lana, dacht ze.

Op weg naar buiten kwam ze een hoge meneer van het nieuws tegen die net naar binnen wilde. Hij haalde zijn schouders op en keek Tenucci aan. “Wat?”

Tenucci schudde zijn hoofd. “Haïtianen,” was zijn enige antwoord.

Lionel hield haar opnieuw voor dat de familie het met haar voor gezien zou houden als zij bij Palle in Haïti ging wonen. Maar ze was klaar voor vertrek. Ze zou haar flat onderverhuren om de hypotheek te betalen en terugkeren als een deels opgeleide flatbezitster. Ze zou beter terugkomen dan ze vertrokken was, en in Haïti kon ze wel iets regelen. Ze wist dat Palle nooit naar New York zou komen.

Maar Palle zei dat ze daar moest blijven. Hij had haar Engels geleerd, hij had haar veel geleerd, hij had haar leren autorijden, een visum voor haar verzorgd. Hij had daar een goed gevoel over. Ze was nu beter af dankzij hem. Ze had iets verworven. Maar hij had er veel over nagedacht. Hij had erover gepraat met Ernesto. Alles was nu anders. Wat kon hij voor haar betekenen? Ze had hem niet meer nodig. Ze hield alleen maar van hem. Dat was iets anders. Dan zou het een relatie naar Europese snit zijn geworden. Daar was hij niet voor naar Haïti gekomen.

Tenucci had al een vervangster voor haar gevonden. Een Japanse vrouw die een nieuwe, Chinees klinkende naam had gekregen. Maar de vacature door de week wachtte nog. Er waren altijd mogelijkheden in New York. Geen manieren, maar mogelijkheden. Misschien hadden mensen met mogelijkheden geen manieren nodig, hoefden die zich aan geen regels te houden.

In zekere zin had ze haar penning verworven, net als Edner. Nu begreep ze dat Edner nooit meer naar huis kon omdat hij een penning had. Zij had niets wat ze mee terug kon nemen. Palle was haar enige weg terug naar Haïti geweest. Als ze nu ging, zou ze gaan als een vrouw die door een blanke man was afgewezen.

Zou Lionel haar echt verstoten hebben? Ze dacht van wel. Hij was geen echte vader. Hij en Edner waren haar familie hier. Maar ze waren niet haar echte familie. Haar echte familie, alles wat echt was, was ver weg.