De mooie vrouwen van Mayagüez

Dolores del Valle was de mooiste vrouw van de Barrio Albizu, wat opmerkelijk was omdat haar zuster erg lelijk was.

Dat Dolores mooi was werd heel gewoon gevonden. Barrio Albizu was een stinkend moeras nabij de industriehaven in Mayagüez, en je hoort vaak dat in Mayagüez de mooiste vrouwen van Puerto Rico wonen, wat voor velen hetzelfde is als van de hele wereld. Maar ook voordat Dolores vergast werd en haar zuster van de duivel bezeten raakte, was het leven in de barrio nooit helemaal normaal geweest.

De vrouwen werkten allemaal en de mannen zaten in de bijstand. Tot zover was alles normaal. De mooie Dolores, haar lelijke zuster Mercedes, en de meeste andere mensen uit de barrio kwamen uit de bergen. Ze waren naar Mayagüez verhuisd om naaiwerk te doen in de assemblagefabrieken in de vrije zone. Ze werden per stuk betaald, en veel van die mooie vrouwen hadden zulke vlugge vingers dat ze met een tienurige werkdag een salaris verdienden dat tot het hoogste hoorde wat je in het Caribisch gebied in een fabriek kon verdienen, wat nog altijd laag genoeg was voor buitenlandse bedrijven om de onderdelen daar in elkaar te laten zetten. Ze maakten er allerlei soorten kleding, maar voornamelijk dameskleding, en in het bijzonder ondergoed. De vrouwen van Mayagüez zaten met z’n allen bij elkaar bh’s in elkaar te zetten, en misschien was het wel puur dat idee waardoor iedereen per se vast wilde houden aan de overtuiging dat ze allemaal mooi waren.

In de bergen hadden ze koffie gehad, een beetje landbouw en bijstand. Maar hier was alleen maar naaiwerk en bijstand. Terwijl de mooie vrouwen aan het naaien waren in de vrije zone, pootten hun mannen in de Barrio Albizu stoelen en tafels in de modder voor hun huizen en speelden domino of tokkelden op de vijf dubbele snaren van hun cuatro-gitaren mee met de melodieën van oude montanas, de volksballades die de meeste Puertoricanen al waren vergeten. Ze hielden van deze muziek, vooral van de opnames van Ramito, de nu overleden zanger, en zijn cuatro-speler Masso. Ze hielden ook van domino en beoefenden het neerleggen van corresponderende stippen met een op niets gebaseerde intensiteit en een paar glazen rum. Maar ze waren gewend hard te werken en begonnen ongedurig te worden.

De kinderen, zowel de jongens als de meisjes, leerden naaien van hun moeder en verdienden soms wat extra’s met het doen van stukwerk. Maar de mannen, die nooit hadden leren naaien en iets te doen zochten, werden bedreven koks. Ze bereidden de streekgerechten van vroeger: mofongo, puree van groene bananen met varkensvlees en veel knoflook, sancocho met allerlei soorten groente, en gandules, langzaam gaar gekookte duivebonen met varkenskluiven en bergkruiden. Niemand had meer tijd om zo te koken, maar de mannen, die hun leven in de bergen misten – toen zij nog het land bewerkten en hun vrouwen maaltijden klaarmaakten die tijd vergden –, installeerden zich voor hun kleine blokhuizen en bakten ‘s avonds bacalaitos voordat hun vrouwen thuiskwamen. Ze dienden ze op de ouderwetse manier op, met zoete aardappelen.

De mannen lachten niet als ze aan het koken waren, maar waren fanatiek prestatiegericht en stuk voor stuk vastbesloten het beste recept te ontwikkelen en van elk gerecht uit het beperkte en overbekende repertoire de beste variant te bereiden. De ongeslagen kampioen van de mofongo werd toepasselijk Mofongo genoemd. Hij maakte hem à la Mayagüez, met krab. Mofongo was een individualist, een kleine, kalende man die de cuatro afwees en een Cubaanse tres bespeelde, waarbij zijn vingers over de zes driedubbele snaren vlogen met een snelheid die niemand voor mogelijk hield.

De meest betwiste titel was die voor de beste pepersaus. De beste moest niet alleen het heetst zijn, hij moest op bepaalde manieren op bepaalde plekken in de mond branden. Kwam er iemand de straat op met een brouwsel in een oude Coca-Cola-fles, dan deed iedereen er voorzichtig iets van op de rug van zijn hand en likte eraan om, als hij goed was, het uit te schreeuwen en te stampvoeten van de pijn. De maker ervan behield dan de pepersaustitel tot er een ander opstond met een nieuwe formule.

Bekvechtten de mannen over eten, over vrouwen waren ze het eens. Dolores del Valle was de mooiste. Ze werden er zenuwachtig van dat zij in dezelfde barrio woonde als zij en zonder waarschuwing opdook met een huid zo glad en crèmekleurig als het gezicht van een porseleinen pop uit Frankrijk en dik, steil, Spaans haar – haar dat als rietsuikersap over haar schouders stroomde. En als de mannen al van haar haar hielden, hield Dolores zelf er duidelijk nog meer van. Ze was ‘s avonds uren bezig het te borstelen, op een stoel voor het huis gezeten, haar rug naar de barrio toe – of zat ze juist zo om de barrio haar haar te laten zien? De mannen werden het er niet over eens. Maar na een uur borstelen hingen haar lange haren tot halverwege haar rug en glommen ze zacht als satijn in het avondlicht.

Mercedes, de zuster, was net zo lelijk als haar zuster mooi was. Haar slungelige lijf was te lang, zelfs haar handen en voeten waren te groot, en haar stem was hoog en schel.

Dolores was een mysterie. De mannen voelden allemaal dat ze geheimen had. Ze leek geen belangstelling voor mannen te hebben, keek zelden naar ze met haar grote karamelkleurige ogen, en bleef altijd dicht bij haar zuster. Er werd beweerd dat Dolores een echtgenoot in New York had, maar een aantal mensen uit de barrio was daar naartoe verhuisd en niemand had hem ooit gezien. Het enige wat men van Dolores wist, was dat ze opvliegend was. Het leek alsof ze boos was. Ze was bovenal boos op haar werk. “Het is een complot,” zei ze dan. “Ze geven de vrouwen al het werk om de mannen te vernietigen. Maar vernietig je de mannen, dan vernietig je Puerto Rico.” De meeste mannen waren het erover eens dat er een schitterend vuur in Dolores del Valles ogen brandde als ze zo boos was.

Rond Kerstmis was Dolores bezig knoopsgaten te maken, wat veel snelheid vereiste omdat er meer dan honderd steken voor een gat nodig waren en heel wat gaten voor een dagloon. Vrouwen die knoopsgaten deden, keken niet vaak op, en dat was ook de reden waarom Dolores het totaal niet had zien aankomen.

Ze kwam weer bij op de grond en keek naar de vrouwen naast haar. Er lagen verscheidene vrouwen op de grond. Toen zag ze het: een groene wolk, in zo’n felle kleur dat ze even dacht dat het iets met Kerstmis te maken had. Maar dat verklaarde nog niet waarom ze met z’n allen op de grond lagen of waarom er iets aan het loeien was in haar hoofd, als een elektronisch gegil, of waarom ze bloed in haar mond proefde. Ze spuugde op de rug van haar hand om te zien of ze bloedde. Dat was niet zo, maar haar lippen voelden wel opgezwollen en jeukerig. Nadat ze om andere vrouwen heen gestrompeld en gestapt was, bereikte ze de spiegel in de wasruimte. Haar lippen zagen er normaal uit. Misschien ietsje dikker. Ze had het gevoel dat ze moest overgeven.

Haar zuster, Mercedes, hielp haar thuis te komen. Onderweg naar huis at Dolores een paar repen chocola op. Het bitterzoete leek te helpen tegen de misselijkheid. Toen ze bij de barrio aankwamen, stopte Dolores snel nog een reep chocola in haar mond om de ziekmakende geur van gebakken bacalaitos tegen te gaan. Een man bij een braadpan zwaaide vrolijk, en bedacht dat hij maar wat graag zo zou willen lopen, met Dolores del Valle leunend tegen zijn schouder. Toen kreeg hij in de gaten dat Dolores, zo bewonderd om haar bleke huid, wat al te bleek zag en overeind werd gehouden door de grotere Mercedes terwijl ze zich huiswaarts begaven. Hij vroeg wat er gebeurd was, en het enige wat Dolores antwoordde was een zwak maar boos: “Gassen.”

Hij verweerde zich door onder zijn grote braadpan te wijzen. “Ik kook op houtskool.”

“Nee,” zei Mercedes. “In de zone.”

“Gassen? Wat voor gassen?” vroeg een van de dominospelers terwijl hij hard een steen op de tafel knalde.

“Dat zeiden ze niet. Giftige gassen,” zei Dolores terwijl ze nog een reep chocola uit de wikkel haalde en driftig in haar mond stopte. Ze trok zich terug in haar kamer en bleef daar twintig dagen zitten. Mercedes ging alleen naar het werk.

Dolores werd bepaald niet aan haar lot overgelaten, in een barrio vol met mannen die te veel vrije tijd hadden. Omdat ze zonder man leefde, zo redeneerden alle mannen tegen hun vrouwen, had ze niemand om voor haar te koken. Daarom maakten de mannen bij toerbeurt hun lekkerste specialiteiten klaar en brachten die naar de mooie Dolores, die hen beloonde met een zwak glimlachje en een blik van haar grote, zachte ogen.

Maar Dolores at heel weinig, behalve chocola, en Mercedes wilde dat de mannen ophielden met eten brengen, alsof het hun schuld was dat ze ziek was.

Mercedes begon repen chocola voor haar zuster te kopen, omdat zij zei dat het hielp tegen de misselijkheid. Soms liet Dolores de wikkels gewoon op de grond vallen, wat niets voor haar was. Mercedes raapte ze dan zonder iets te zeggen op.

De mysterieuze Dolores was alleen nog maar met zichzelf en haar repen chocola bezig. Af en toe zag iemand haar voor een paar uur de barrio verlaten, maar ze vertelde nooit waar ze heen ging. Na twintig dagen zei het bedrijf dat als ze niet terugkwam, ze vervangen zou worden. Iemand moest met de leiding gaan praten. Mercedes zag er te lomp en te vreemd uit, en praatte sowieso bijna met niemand behalve haar zuster. Dus besloot Felicita, Mofongo’s vrouw, dat zij zou gaan.

Felicita, Dolores’ cheffin, was een van de naaisters van het eerste uur, en degene die andere vrouwen en hun gezinnen naar het moeras had gehaald om dicht bij de zone te zitten, en de barrio naar haar favoriete held van de Independentista had genoemd. Hoewel iedereen volhield dat ook zij ooit heel mooi was geweest, zag Felicita er opgeblazen uit en was haar huid veranderd in ruw leer. Ze had een rasperige, scherpe stem, en haar eigen kinderen, en misschien ook sommige volwassenen, waren bang voor haar. Haar vingers hadden zo lang genaaid dat ze helemaal zelfstandig werkten. Ze bewogen altijd in snelle centimeters. Kinderen vertelden grappen over Felicita’s vingers. Ze zeiden bijvoorbeeld dat Felicita’s vingers zelfs nog doornaaiden als ze ‘het’ aan het doen was. Ze gingen ervan uit dat ze het heel vaak deed, omdat ze zes kinderen had van zes verschillende mannen, die allemaal naar het vasteland waren verhuisd. Het gerucht ging dat je Felicita’s mannen in de Bronx er zo uit kon pikken omdat er bij hen allemaal knopen aan hun ‘ding’ genaaid zaten. En inmiddels deed nummer zeven niets anders dan mofongo klaarmaken en op de kinderen passen.

Felïcita was de meest geschikte om naar de directie te sturen. Alle vrouwen in de barrio vonden dat. Zelfs Mofongo vond dat. Hij grinnikte bij de gedachte dat een of andere blanke fabriekseigenaar haar tegenover zich zou krijgen.

De baas van het bedrijf was een vastelander, een blanke man genaamd mr. Hall. Het was mr. Hall nooit opgevallen dat Dolores mooi was of dat Mercedes lelijk was. Het was hem wel opgevallen dat Dolores vlugge vingers had, en Mercedes niet. Toen hij naar Mayagüez was gekomen om zijn fabriek op te zetten, had de zonemanager, een Cubaan genaamd Fernandez, hem verteld dat de vrouwen van Mayagüez mooi waren. Maar mr. Hall zag dat niet. Hij zag zelfs niet dat Puertoricaanse vrouwen mooi waren. Hij zag alleen maar de snelheid van hun vingers. Fernandez kwam tot de conclusie dat mr. Hall een kleine maricón moest zijn – hij hield niet van vrouwen.

De enige vriend van mr. Hall scheen mr. Tchin te zijn, die een fabriek runde voor een bedrijf uit Taiwan. Mr. Tchins bedrijf en dat van van mr. Hall, de twee die er als laatste bijgekomen waren, stonden naast elkaar aan het uiteinde van de zone – het gedeelte met het gifgas. De Puertoricanen noemden mr. Tchin Chino, wat Chinees betekende, en mr. Hall vermoedde dat dat weleens een belediging zou kunnen zijn. Maar mr. Tchin had daar maling aan. Hij vertelde mr. Hall niet hoe de Puertoricanen hém noemden. Mr. Tchin was van mening dat de vrouwen van Mayagüez erg mooi waren. Hij keek met grote voldoening naar zijn werkneemsters en trakteerde er soms een op een glimlach en een beleefd knikje, maar zijn bewondering bleef onopgemerkt omdat hij Chinees was en wie wist waar die van hielden.

Toen Mercedes Dolores de fabriek uitdroeg, had mr. Tchin naast mr. Hall naar de evacuatie staan kijken en had mr. Tchin een opmerking gemaakt over hoe mooi zij wel was. De zonemanager, Fernandez, was het met hem eens geweest. “Welke?” had mr. Hall gevraagd. Tchin en Hall dachten over een heleboel dingen verschillend.

Toen Felicita mr. Halls kantoor binnenkwam, bleef hij roerloos achter zijn bureau zitten. Felicita vroeg zich af of er één vrouw was voor wie hij wel op zou zijn gestaan.

“Dolores del Valle kan nog niet aan het werk.”

“Dan gaat ze niet aan het werk. Wat wilt u dat ik doe? Ik stuur hier mensen naar huis. U wilt dat ik haar betaal voor werk dat ze niet doet en mensen naar huis stuur die wel willen werken?”

“Ze wil wel werken, maar ze is ziek,” zei Felicita met een scherpe stem die bedoeld was om aan te voelen als een klap. Maar mr. Hall voelde niets, tot ze eraan toevoegde: “U hebt haar vergast.”

Toen veranderde zijn gezicht alsof zij hém zojuist vergast had. Zijn ogen, klein en donker achter de dikke glazen van zijn bril, werden nóg kleiner en donkerder, als harde boontjes. “Van wie moest u dat zeggen?”

“Wat zeggen?” zei ze. Ze deed niet echt haar best om onschuldig te klinken. “Hebt u haar soms niet vergast?”

“Dat was een ongeval. We weten niet waardoor het kwam. Er kwam iets binnen vanuit een andere fabriek, of vanuit de riolering. De andere tien vrouwen die in het ziekenhuis lagen zijn allemaal al weer aan het werk. Als u en señora Del Valle problemen willen maken in plaats van te werken, is dat uw beslissing. Er is geen personeelstekort. U hoeft hier niet meer terug te komen. Ga maar tegen uw vriendin zeggen dat haar hetzelfde overkomt als ze problemen maakt. U werkt hier niet meer.”

“Ik werk hier anders al langer dan u,” zei ze vijandig.

“U werkt hier niet meer,” zei hij, en maakte haar kalm duidelijk dat ze kon gaan. Hij had deze confrontatie wel verwacht. Noch hij noch mr. Tchin had geloofd dat het gas een ongeluk was geweest. Het maakte deel uit van een groter complot, en ze maakten hun borst nat voor de volgende zet. Hij wist dat die Dolores heus geen twintig dagen ziek was. Hij vond dat hij hun boze plannetje heel aardig had afgehandeld. Hij zou mr. Tchin weleens vertellen wat er gebeurd was om te kijken of iemand bij hem in de fabriek hetzelfde had geprobeerd.

Felicita liep in haar eentje over het pad langs het zwavelhoudende, groen schuimende kanaal, met om haar heen het lange, traag wiegende gras. Ze had deze route honderden – nee, duizenden keren gelopen tussen het industriegebied bij de haven en de Barrio Albizu. “Señora.” Hoe kwam het toch dat als ze één woord Spaans kenden, het altijd dat was? Haar ogen, droog van de pijn om niet te huilen, staarden recht vooruit, haar vingers waren nog steeds driftig in beweging als de poten van een spartelende krab. Wat moest ze nu doen? Mr. Hall zou alle fabrieken inlichten. Ze zou gebrandmerkt worden als ‘onruststookster’. Hoe moest het nu verder met de kinderen? Ze zag voor zich hoe Mofongo hun stoofpotten met speciale sofritos voerde. Wat zou die arme Mofongo doen? Je had niet zoveel aan hem, maar ze hield meer van hem dan van alle anderen.

Ze moest bij de Independentistas aankloppen. Die zouden wel weten wat te doen. Mofongo beweerde altijd dat als de Independentistas wisten waar ze mee bezig waren, Puerto Rico onderhand allang onafhankelijk was geweest. Maar Felicita geloofde dat zij wel zouden weten wat ze doen moest. Ze waren slim, hadden een opleiding gevolgd op het vasteland, aan Yale University, en kenden de gringo’s.

Ze wilde niet naar huis om het aan Mofongo te vertellen. In plaats daarvan liep ze door naar de koraalrode betonnen doos waar Dolores en Mercedes woonden.

Mercedes deed open. Felicita zag dat de mooie Dolores er zichtbaar minder mooi uitzag. Ze zat in haar roze duster op de bank en haar haren waren ongekamd, vies zelfs, als aangespoeld zeewier. Mercedes was lelijk als altijd. Felicita verklaarde dat mr. Hall niet wilde luisteren en dat Dolores weer aan het werk moest. “Het was maar een ongelukje,” zei ze, en trok een rimpel in haar neus en hield haar vinger en duim een halve seconde stil om de nadruk op het verkleinwoord te leggen. “Je bent niet echt ziek. Je zit veel te veel thuis. Je voelt je vast weer in orde als je teruggaat.”

Dolores stemde ermee in weer aan het werk te gaan, waarna Mercedes haar naar de achterkamer hielp om te gaan liggen. Toen Mercedes terugkwam, biechtte Felicita alles op – dat ze ontslagen was, en dat Dolores ook aangewezen zou worden als onruststookster als ze niet aan het werk ging. Ze staarde naar haar voortdurend bewegende vingers en begon te huilen. Mercedes hield haar vast en streelde haar schouders met vingers die verrassend krachtig en zeker van hun zaak waren. Die vingers verbaasden Felicita, omdat Mercedes bij haar in de groep werkte en nooit een uitgesproken vlugge of bekwame naaister was geweest.

“Wat moet ik nu doen? Wat moet ik nu tegen Mofongo zeggen?”

Mercedes bleef Felicita vasthouden en keek haar van bovenaf in de ogen. Er kwam een vreemde, diepe stem uit Mercedes’ mond, die tegen Felicita zei: “Zeg hem maar dat hij zelf mag gaan naaien.”

Wat was dat? Felicita had het platteland, waar het wemelde van de geesten en de genezers, als jong meisje verlaten, dus ze was de duivel al lang niet meer tegengekomen. Maar dit moest zijn stem zijn geweest.

Mercedes greep kwaad naar haar eigen borsten en begon vervolgens de knopen aan de voorkant van haar blouse los te maken. In paniek realiseerde Felicita zich dat de duivel in Mercedes gevaren moest zijn en haar nu probeerde te verleiden. Of zou ze zich boven op haar storten? Ondanks haar angst keek Felicita met verbazing naar de onhandigheid waarmee Mercedes’ lange, dunne vingers haar blouse openknoopten. Waarna Mercedes aan haar bh trok en die – met borsten en al – omhoogschoof.

Daaronder – behaard, hoekig, oneffen, gespierd, ietwat knokig, zonder zachtheid – zat een mannenborst. Mercedes glimlachte. “Het spijt me.” Hij verontschuldigde zich, maar hij voelde zich bevrijd. “Hoe moest ik het je anders laten zien? M’n haar is echt. Dolores doet het voor me. Ik ben haar man.”

“Allemachtig,” zei Felicita, terwijl ze Mercedes’ krullen en pony met oprechte bewondering inspecteerde (hoewel het model helemaal verkeerd was voor de vorm van Mercedes’ gezicht, uiteraard). “Dan is ze verdomd goed.”

Mercedes verklaarde dat een man bij hen in het dorp, die goed was in naaien en slecht in boeren, naar de vrije zone was gegaan om werk te zoeken, maar dat niemand hem aan had willen nemen. Zodoende was Mercedes op het idee gekomen om Mercedes te worden. Hij wilde niet naar Mayagüez om Dolores te laten werken terwijl hij zelf werkloos was. Dan zou hij haar kwijt zijn geraakt. Iedereen in het dorp had Dolores willen hebben, en hij had haar gekregen omdat de knappe mannen niet zo pienter waren als hij. Dolores’ vader had hem zijn goedkeuring gegeven. “Hij zal voor je zorgen,” had haar vader gezegd.

“Die kleine Mofongo van mij zou een prachtige vrouw kunnen zijn,” zei Felicita hardop denkend. “Alleen heeft hij geen haar boven op zijn hoofd.”

“Dan neem je een pruik.”

“Ja. Dolores zou hem wel in model kunnen krijgen.”

“Ja. Hij zou er beter uitzien dan ik,” opperde Mercedes hoffelijk.

Felicita glimlachte en hield het voor de hand liggende antwoord voor zich.

“Kan hij naaien?”

“Heb je weleens naar zijn handen gekeken als hij kookt? Kijk je weleens naar hem als hij tres speelt?” zei Felicita.

Ze had gelijk. Hij had goede handen, en zij slaagde erin het hem in een mum van tijd te leren. Met gestolen ondergoed uit de zone en haar bedreven vingers had ze algauw een passend vrouwenlichaam voor hem in elkaar gezet.

Mr. Hall had, tot niemands verbazing, gelogen. Hij stuurde helemaal geen mensen naar huis. Hij nam ze juist aan. En weldra liep er samen met de anderen elke ochtend een aantrekkelijke nieuwe vrouw langs het kanaal. Wie er ook bij liep, haar tas volgepropt met repen chocola, was Dolores, samen met haar man, Mercedes. Alle bewoners van de barrio waren nu op de hoogte van Mercedes’ geheim, maar ze noemden hem nog steeds Mercedes. Dolores werkte zonder ook maar één keer over misselijkheid te klagen. Terwijl ze knoopsgaten stikte, haalde ze de wikkels van de repen en stak ze de chocola in haar mond, zonder vaart te minderen met de knoopsgaten. Dolores was goed in haar werk.

Maar toen, alsof er een vloek boven de poort hing, gebeurde het opnieuw. Dit keer zag Dolores de wolk aankomen, omdat ze net een reep chocola wilde pakken. Iets vreemds in de lucht, contouren die vervaagden, en daarna iets onmiskenbaar groens, een groene wolk die door de assemblageruimte trok en vrouwen die ineenschrompelden en op de grond vielen als hij bij hen in de buurt kwam. Anderen begonnen te rennen, niet om weg te komen maar om een plek te vinden om over te geven. Dolores wist een wasbak te bereiken. Toen ze klaar was – haar lichaam deed zeer, tranen bevochtigden haar wangen, vernederd tot in het diepst van haar hart – keek ze op en zag ze brandweermannen met gasmaskers, donkere kolossen met gigantische uitpuilende insectengezichten die door het vertrek bewogen, vrouwen van de grond tilden en over hun schouders wegdroegen alsof ze aan het oogsten waren. Dolores wilde niet geoogst worden en probeerde dapper haar weg naar de uitgang te vinden. Maar toen een reus met een groene slang uit zijn neus haar beetpakte, had ze niet de kracht hem af te weren en werd ook zij als een schoof de zone uit gedragen. Mofongo werd ook weggedragen. Mercedes wilde per se zelf lopen.

Deze keer werden er meer dan honderd vrouwen ziek. Het stond in alle kranten, en journalisten, advocaten, chemici, milieudeskundigen, vakbondsmannen en politici kwamen van over het hele eiland aangesneld om de rustige, prozaïsche restaurantjes van Mayagüez in bezit te nemen, en elk van hen brulde zijn eigen persoonlijke versie van de waarheid over zijn hamburgers en bier heen, of eventueel over een sandwich met varkensvlees en Franse frieten, of emmersvol Kentucky Fried – het soort eten, kortom, waar de mannen van Barrio Albizu hun mensen nu juist van verlost hadden. De vakbonden hadden, met behulp van hun juristen, vastgesteld dat het gas uit de riolering kwam en dat de directie aansprakelijk was en voor de rechter gedaagd kon worden, omdat mr. Hall de afvoerputten niet van deksels had voorzien. De vrouwen namen een toepasselijke toon van verontwaardiging aan als ze het over het ontbreken van putdeksels hadden. “Hij vond het zelfs niet nodig deksels op de putten te doen,” zeiden ze dan, terwijl ze hun hoofd schudden en hun tong lieten klakken.

Mr. Hall liet onmiddellijk putdeksels aanbrengen. De vrouwen gingen weer aan het werk, niet zozeer omdat er nu wel deksels op de putten zaten als wel omdat er geen ander werk was. Dolores pakte weer repen chocola in en ging ook.

Het gebeurde opnieuw. Precies hetzelfde. Deze keer bereikte Dolores de uitgang zonder gedragen te worden en ging ze niet naar het ziekenhuis maar rechtstreeks naar huis om in haar eigen wc over te geven. Het geloei achter in haar hoofd was teruggekeerd en werd begeleid door een ritmische basdreun. Ze tuitte haar lippen voor de spiegel om te zien waarom ze zo trilden. Haar borst deed zeer. Precies in het midden. Was het haar hart? Het leek alleen zeer te doen als ze diep ademhaalde. Waren het haar longen?

De rechtszaak over de riooldeksels viel in duigen, en zonder rechtszaak was ook de hoop op een schadeloosstelling voor de vrouwen verkeken. Zelfs de chemici en artsen en milieudeskundigen konden niet zeggen wat de herkomst van het gas was. Fernandez wist het wel. En mr. Tchin en mr. Hall ook. Maar ze verschilden van mening. Mr. Hall wist zeker dat de Independentista erachter zaten, maar Fernandez en mr. Tchin verdachten de communisten ervan. Fernandez was degene die het compromis vond. “Waarschijnlijk,” zei hij, “zijn de Independentistas communisten.” Daar konden ze zich allemaal in vinden. Ook waren ze het erover eens dat de gasaanvallen de productiviteit van hun fabrieken verminderden, hoewel ze niet geloofden dat de vrouwen echt ziek waren.

Mr. Hall nodigde journalisten uit om met drie of vier tegelijk op zijn kantoor zijn eigen theorieën te bespreken. “Het is vrij duidelijk wie hierachter zit. Je hoeft jezelf alleen maar de vraag te stellen wie de vrije zone wil vernietigen. Hmh?” Dan sperde hij zijn ogen wijdopen en keek hij de journalisten zogenaamd onderzoekend aan voor het antwoord. Maar de journalisten zwegen en wachtten tot ze gevoerd werden. En dan fluisterde hij, op een toon die te zelfverzekerd was om echt fluisterzacht te zijn: “De Independentistas!”

Mr. Tchin, die vasthield aan zijn eigen standpunt, voegde er dan aan toe: “De Independentista zijn communisten!” Mr. Hall zag aan de manier waarop de pers reageerde dat mr. Tchin hun theorie minder geloofwaardig maakte, maar hij kon hem niet tegenhouden.

Felicita waarschuwde de vrouwen niet met vakbondsmensen te praten. “Als je met vakbondsmensen praat, werk je hier nooit meer. Nooit meer. Dat weet je. Dan kun je misschien nog de bergen in en als een illegale Dominicaan koffie gaan plukken. Wil je soms zo eindigen?”

Felicita wist dat een dergelijk lot haar nu zelf boven het hoofd hing. Alleen de Independentistas konden hen nog helpen. Niemand anders zou zich echt om de mensen van Barrio Albizu bekommeren.

Bepaalde vrouwen uit Barrio Albizu vermeden het met de pers te praten. Sinds Mercedes zich bloot had gegeven, had hij er bij andere mannen op aangedrongen ook een jurk aan te trekken en te gaan werken. “De eerste plicht van een man is dat hij zijn gezin te eten geeft,” zei Mercedes dan, een favoriete uitspraak van zijn vader aanhalend. Toen zijn vader de bananenplantage verliet om een baan te zoeken in een van de nieuwe hotels in San Juan, was dat wat hij tegen zijn zoon had gezegd. Later, wanneer hij terugkwam om hen op te zoeken vanuit New York en Mercedes hem vroeg waarom hij niet meer bij hen woonde, herhaalde hij die zinsnede. Toen zijn vader met pensioen ging en terugkwam naar de boerderij, vertrokken Mercedes en Dolores net naar de vrije zone, en herhaalde de zoon de zinsnede tegen zijn vader.

De mannen in de barrio vonden Mercedes een tikkeltje vreemd. Dat was een gewoonte. Ze hadden hem een vreemde vrouw gevonden, dus dan zou hij vast ook wel een vreemde vent zijn. Maar na het derde gasincident begonnen ze naar hem te luisteren. De mannen begonnen naaien in de zone als gevaarlijk werk te zien, meer geschikt voor mannen. Sommige mannen weigerden hun vrouwen er nog langer naartoe te laten gaan. Dolores deed het haar van de mannen, soms hun eigen haar en andere keren een pruik. Ze ontving haar klanten in dezelfde stoel voor haar huis waarin ze zelf altijd haar haar kamde. De mannen vonden het prettig hun haar te laten doen door Dolores en onder handen genomen te worden door de mooie vrouw die, tot dan toe, nooit een woord tegen hen gezegd had. Hun vrouwen vonden het niet erg. Dolores was niet mooi meer, hoewel de vrouwen dat beter in de gaten leken te hebben dan de mannen. Die waren trager in het veranderen van hun gedachten en zagen nog steeds een mooie Dolores en een lelijke Mercedes voor zich. De vrouwen vonden het haar van hun mannen zo mooi dat ze zelf ook naar Dolores toe gingen. Ze kapte graag thuis, waar ze geen gevaar liep voor een nieuwe gasaanval. Algauw verdiende ze bijna evenveel als met het naaiwerk. En voor het eerst sinds ze naar de barrio waren gekomen, was ze gelukkig.

Een andere vrouw was uit de zone weggegaan om een harssalon te beginnen in de barrio. De hele barrio hoorde het geschreeuw van de mannen als ze de hars eraftrok. Ze harste benen, armen, bovenlippen, borstkassen. Alles. Ruben Alvarez, de huidige pepersauskampioen, moest zijn vingers laten harsen.

Eén vrouw slaagde erin de zone te verlaten en als manicure aan de slag te komen. Veel mannen vonden dat hun vingers er door een goede manicurebehandeling vrouwelijker uitzagen. Bij elkaar zorgden de mannen en de vrouwen, wier nagels door het naaien een voortdurende verzorging nodig hadden, ervoor dat het manicuren een goede broodwinning was in Albizu.

Felicita naaide weer, maar nu thuis. Tijdens de gasaanvallen stak Mofongo ondergoed – panden, bandjes en andere onderdelen – bij zich, waarmee Felicita de mannen een passend vrouwenlichaam gaf. Maar sommige mannen kon zelfs Felicita niet helpen. De bewoners van de barrio besloten dat ze geen vrouwen mochten voortbrengen, lelijker dan Mercedes.

Nu waren tenminste sommige mannen aan het werk terwijl sommige vrouwen het huishouden deden, en veel mannen en vrouwen waren van mening dat het leven nu normaler begon te worden – behalve dan dat iedereen een jurk droeg en zijn haar liet doen.

Ongeveer een derde van de vrouwen die langs het groene en schuimende kanaal naar het werk liepen, waren echtgenoten. Het enige wat ze ooit gezien hadden was een poort en een hek waarachter de vrouwen in de rij gingen staan. De meeste mannen gaven toe dat ze een beetje bang waren toen ze voor het eerst in hun jurk door de poort werden geleid. Wat een vreemde wereld was het daarbinnen. Over asfalt dat pikzwart was liepen ze smetteloos witte gebouwen binnen. De properheid van alles was angstaanjagend en duidde op een of andere duistere kracht die alle vuil verbannen had.

Noch mr. Hall noch mr. Tchin merkte op dat sommige vrouwen van Mayagüez helemaal niet zo mooi waren. Velen waren het nog steeds wel, en mr. Tchin wees op een dag Mofongo aan als voorbeeld van een leuk ‘meisje van hier uit de buurt’. Hij glimlachte en knikte Mofongo toe, die ongemakkelijk teruglachte. Mr. Hall, het meningsverschil op dit punt beu, beaamde het. En het was waar, Mofongo had werkelijk mooie ogen en een goed figuur. Bovendien naaide hij goed.

Angst verspreidde zich onder de werknemers. Er werd op gewezen dat de rivier een onnatuurlijke helderblauwe kleur had, en iedereen was het erover eens dat hij die kleur nog nooit eerder had gehad, en vervolgens meldden vrouwen dat de oceaan roze begon te worden en dat er in de vroege ochtend groene mistflarden waren gesignaleerd. De fabrieksdirecteuren begonnen zich zorgen te maken. Die gassen leken een nadelig effect op de werknemers te hebben. Vooral mr. Hall merkte dat veel van de vrouwen in zijn fabriek niet erg goed waren. De productiviteit liep terug, zelfs als hij overwerk aanbood. Iemand was bezig de zone kapot te maken. Hij wist wie het was. Toen hij er eindelijk mee instemde om met mensen van de vakbonden en de politieke partijen te gaan praten, bleef hij weigeren om met de Independentistas te praten.

Op zekere rustige morgen, toen Dolores geen andere klanten had, kwam Felicita bij haar om haar haar te laten doen. “Weet je,” fluisterde Dolores, “ik ben nog nooit zo gelukkig geweest.”

Ssss!” zei Felicita met verschrikte blik. “Gelukkig! Je ziet er verschrikkelijk uit.”

Dolores glimlachte. “Weet ik,” fluisterde ze, terwijl ze afwezig een reep chocola uit de wikkel haalde en begon op te eten. “Maar ik begin me al beter te voelen. De hoofdpijn is weg. Zolang ik maar niet terugga. Ik weet wel dat ik er niet goed uitzie. Maar ik heb een goeie, hardwerkende man die voor me zorgt. Het is veel makkelijker om er niet goed uit te zien.”

Felicita begreep het wel. “Moet je horen, Dolores…” zei ze met een diepe zucht.

Dolores pakte haar hand en glimlachte. “Maak je maar geen zorgen om mij,” zei ze, terwijl het vuur waar de mannen zo van hielden terugkwam in haar zachte ogen. “Ik weet wat ze aan het doen zijn, die schoften. Ik wil ze ook te grazen nemen. Te grazen nemen voordat ze mijn man vergiftigen!” En als om te laten zien dat ze het meende, schoof ze de reep chocola in haar mond.

“Waarom eet je dan nog steeds chocola?”

“Ik ben gek op chocola. Vroeger was ik bang om er dik van te worden.”

Felicita lachte en hield haar hand op voor een stuk chocola. Dolores zag dat haar vriendin het begreep, en dus besloot ze haar ook haar andere geheim toe te vertrouwen. Die middag nam Dolores Felicita mee naar El Burger Paradiso, een felgeel en -oranje geschilderd restaurantje in Mayagüez. Dolores liet haar de beste burger, ‘el gordo’, zien met zijn vele lagen op elkaar en oranje overvloed aan gesmolten kaas, de sla, de uien, de speciale roze saus. En ze liet haar zien wat de truc was door de bovenkant eraf te tillen en de middelste laag te besprenkelen met rode pepersaus. De vrouwen moesten hun best doen om hun mond om hun gordo heen te krijgen en een hap te nemen. Ze kreunden allebei van genot.

Toen dempte Dolores haar stem van genot naar complot en fluisterde: “Ik ben geen federalist, maar ik ben gek op burgers.”

Felicita glimlachte instemmend en zei: “Maar zeg dat nooit tegen de jongens, Dolorita.” Om vervolgens wat friet te bestellen.

En dat was het begin van vele plezierige middagen in El Burger Paradiso.

Vlak voordat de zon opkwam boven de koffie-en-bananenheuvels en een gloed achter de purperen toppen liet zien dat de dag al was begonnen, lag Mayagüez er koel en kristalhelder blauw bij. De mensen in de Barrio Albizu stonden op in het blauwe deel van de morgen, aangespoord door de kreten van overgetrainde kemphanen die wachtten op hun zondagen. Ergens stond een bandje op met Ramito’s ruige stem en Masso’s cuatro-getokkel.

De kinderen renden door de modderige straten om hun eerste energie van de dag kwijt te raken. Omdat hun ouders hun verteld hadden dat kostuums leuk waren – hun ouders droegen namelijk zelf kostuums – speelden de kinderen in zelfontworpen uitdossingen die ze zelf thuis in elkaar zetten. Eén meisje was een ridder met van onderen een gaasachtig nylon rokje en van boven harnasachtige zilverkleurige spijkerstof. Een jongen droeg een scharlakenrode jurk met een bijpassende haarband, en kruiselings over zijn schouders een paar speelgoedpatroongordels zoals je zag bij Mexicaanse bandieten. Hij wilde per se Zapatito zijn, de Puertoricaanse vrijheidsstrijder.

De volwassenen hadden een vergadering, omdat Felicita de beroemdste man van Mayagüez had uitgenodigd naar de barrio te komen.

De beroemdste man van Mayagüez was beroemd omdat hij een Amerikaanse politicus had neergeschoten – hij had hem in zijn kont geschoten, werd altijd beweerd. De man had in het wilde weg staan schieten, en de politicus – sommigen zeiden dat het een volksvertegenwoordiger was geweest, anderen een senator, of een gouverneur; een enkeling in Mayagüez hield vol dat het de Amerikaanse president moest zijn geweest, al konden ze niet zeggen welke; en misschien was het ook wel gewoon een bankdirecteur geweest – die politicus dan, probeerde weg te komen en dekking te zoeken. De held van Mayagüez schoot op het doel dat hij voor zich had gekregen en bracht vervolgens dertig jaar in een Amerikaanse federale gevangenis door omdat hij het geraakt had. Daarna keerde hij als een legende terug naar Mayagüez.

Alle mensen uit de barrio wilden hem ontmoeten. Maar de mannen wilden de grote man niet ontmoeten in hun werkkleding. Felicita ging ermee akkoord dat de mannen allemaal als man kwamen. Allemaal op één na, die erop stond dat zijn afspraak bij de kapper ‘s morgens vroeg doorging, hoewel Dolores hem waarschuwde dat ze toch haarversteviger gebruikte. En Mercedes.

Mercedes had er jaren van gedroomd deze man te ontmoeten en zijn eigen ideeën over vrijheid en de toekomst van Puerto Rico met hem te bespreken. Nu kwam de grote man bij hen thuis. Dolores was het voorbeeldslachtoffer. Voor de bewoners van de barrio was zij nog steeds de mooie Dolores, hun allermooiste vrouw, en het moest toch bijna iedereen wel wat doen om te zien wat er met deze mooie vrouw gebeurd was. Maar Felicita waarschuwde Mercedes dat als Dolores’ zuster een man bleek te zijn, ze allebei zouden eindigen ‘als koffieplukker’.

Mercedes, die begonnen was als koffieplukker, begreep wat ze bedoelde. Maar misschien was koffie plukken wel beter dan langzaam doodgaan in een fabriek. Zijn vrouw was ziek. De laatste weken had ze minder tijd in bed doorgebracht en meer met haren knippen, maar ze konden de grote man moeilijk over haar kappersactiviteiten vertellen, dus zouden ze wel zeggen dat ze de hele dag in bed lag. Zelfs de mannen begonnen op te merken dat haar schoonheid tanende was. Ze begon erg dik te worden – van de chocoladerepen, dachten ze allemaal. Voor de gelegenheid had Dolores haar haar kort geknipt, wat de meeste mannen, Mercedes incluis, met afschuw vervulde. Dat was veel makkelijker, verklaarde ze. De mannen waren vastbesloten de grote man te laten zien wat er gebeurd was met hun allermooiste vrouw. “Het is een complot,” beaamde Dolores. “Zeg ze maar dat het een complot is.”

Tegen de tijd dat de eerste vleeskleurige stralen de heuvel over klommen om de barrio in dwaze, zinderende pasteltinten te baden, was de grote man gearriveerd. Hij was lang en zelfverzekerd en had het air van een man die nooit uit zijn evenwicht raakte. Hij liep naar de deur toe, een kop groter dan de menigte die hem gevolgd was, en beroerde het ijzeren hek enkel uit beleefdheid, niet echt om aan te kloppen. Hij glimlachte naar Dolores toen hij de kleine, donkere betonnen kamer met zijn rode bank en kleuren-tv betrad, pakte warm haar hand, boog voorover en kuste haar op de wang. Hij had de glimlach van een man die een geschenk komt brengen waarvan hij weet dat het iets geweldigs is.

Mercedes, in zijn groene nylon overhemdjurk – hij had het idee dat groen hem het beste stond – drong door de menigte die zijn huis binnengekomen was en kromp ineen toen Felicita de grote man voorstelde aan Dolores’ zuster, Mercedes. Opnieuw boog de grote man voorover, legde zijn handen teder op Mercedes’ schouders en kuste hem zacht ergens tussen de wang en de lippen.

Toen Felicita de juristen van de Onafhankelijkheidspartij vertelde dat de grote man een bezoek aan Barrio Albizu had gebracht, schrokken ze. Hun leider, een beminnelijke jurist met blond haar die in Yale had gestudeerd, kwam per vliegtuig over uit San Juan, en ook hij ging naar de barrio en kuste daar Dolores en Mercedes. Hij zei hun dat als Puerto Rico een onafhankelijk land was, ze niet vergiftigd zouden worden door Yanqui-fabrieken.

Toen mr. Hall erachter kwam dat de Independentistas werknemers in hun barrio hadden opgezocht, was hij des duivels. Hij belde zijn vriend, een financier van de federale partij. Mercedes kende deze man al net zo lang als dat hij de grote man kende. Deze federalist, die bij hem uit de streek kwam, kende hij als de rijkste man van Puerto Rico. En hoewel Mercedes een lage dunk had van federalisten, stond hij er versteld van dat de rijkste man van Puerto Rico een bezoek aan zijn donkere huisje kwam brengen. Hij wilde het huis opschilderen voordat de rijke man kwam, maar daar was geen tijd meer voor.

De federalist, een magere tachtiger met ogen in de kleur van aluminium en een zijden pak dat bij zijn ogen paste, arriveerde in de barrio, met Italiaanse schoenen aan die weigerden in de modder weg te zakken. Mercedes werd gekust door de rijkste man van Puerto Rico, die uitlegde dat ze gebukt gingen onder een ‘status van minderwaardigheid’ en dat als Puerto Rico maar eenmaal een staat werd, ze om de een of andere reden – niemand in de barrio kon zich herinneren of hij ook echt uitgelegd had waarom – geen giftige dampen meer zouden hoeven in te ademen.

Telkens opnieuw deed Dolores haar verhaal, en hoe vaker ze het herhaalde, hoe meer glans het kreeg. Wat eerst nog omschreven werd als ‘een gek luchtje’ was nu ‘een geur van gebrande amandelen en koffiebonen en daarna iets zuurs als een onrijpe mango’. En de wolk, aanvankelijk ‘groenig en daarna wat valig’ werd ‘papegaaigroen, daarna werd hij roze als de borst van flamingo’s en toen grijs en vettig als duiven’. Maar mr. Hall en mr. Tchin geloofden er helemaal niets van dat de vrouw ziek was. Het hoorde gewoon bij het complot.

Tegen de tijd dat ze te horen kregen dat de gouverneur van Puerto Rico bij hen langs zou komen, keek noch Dolores noch Mercedes daarvan op. Dolores zou opnieuw haar verhaal vertellen, ze zouden beiden door de gouverneur van Puerto Rico gekust worden, en er zou niets veranderen. Mercedes wilde hem vragen welke regeringsvorm zijn vrouw van haar hoofdpijn af zou helpen. Maar het was erg lastig voor een man als Mercedes om zijn zegje te doen terwijl hij een jurk aan had.

En dus stond hij er zwijgend bij, en werd gekust, en hoorde de gouverneur van Puerto Rico, in zijn blauwe pak met rode das – probeerde hij zich soms te kleden als de vlag? –, uitleggen dat er dankzij de unieke zegeningen van het gemenebest een oplossing zou worden gevonden. Dolores knikte, met in haar voorhoofd vijf diepe fronsrimpels. Mercedes kwam plotseling tussenbeide door met een onverholen mannenstem te schreeuwen: “Ziet u dan niet dat ze ziek is?” De gouverneur gaapte hem aan. Mercedes schraapte zijn keel en vervolgde gedwee met zijn kopstem: “Volgens mij moet ze gewoon naar de dokter.”

Net als mr. Hall en mr. Tchin raakte Dolores er meer en meer van overtuigd dat de vergiftigingen een onderdeel waren van een steeds groter wordend complot. Complottheorieën namen het hele eiland in beslag. Alles werd gekoppeld aan wat de pers ‘groene gasaanvallen’ noemde. Een meer in de buurt van Juncos werd groen, de oceaan voor de kust van Ponce was roodachtig, een dorp werd geveld door kanker – zulke dingen gebeurden in Puerto Rico – maar nu werd steevast de theorie opgehangen dat er wel eens een verband kon bestaan met de groene gasaanvallen. Dolores volgde al deze theorieën nauwgezet, door alle sensatieblaadjes, tijdschriften en kranten te lezen. De kranten lagen opgestapeld tegen een muur van de woonkamer, met hier en daar een verdwaald snoepwikkeltje ertussen. Ze stond niet toe dat er ook maar één krant werd weggegooid, alsof het allemaal belangrijke bewijsstukken waren voor een ophanden zijnd proces.

Naarmate ze minder vaak last had van hoofdpijn, werd haar lichaam overvallen door pijnlijke aanvallen van wroeging. Ze kon het niet verdragen haar man ‘s morgens naar de zone te zien vertrekken. Zij had hem dat aangedaan, zij en haar vader, die vond dat alles haar toekwam omdat ze mooi was. Was zij niet net zo slecht als degenen die achter het gascomplot zaten? Of speelde ze hen juist in de kaart – was het wegsturen van haar man om vergast te worden niet precies wat zij wilden? Ze klampte zich aan Mercedes vast, praatte over een uitbarsting van hersentumors in Caguas en smeekte hem niet meer naar zijn werk te gaan.

“Zoek iets anders,” drong ze aan.

“Er is niks anders. En bovendien,” zei hij, “vind ik werken leuk.”

Met tranen in haar toch al rode ogen zei Dolores: “ja, ja! Ik wilde dat je ging werken. Maar dit is het niet waard. Zie je dan niet wat ze aan het doen zijn? Dit is geen toeval. Het heeft allemaal met elkaar te maken.”

Mercedes schudde zijn goedgekamde kop met haar en zei: “Rustig maar, Dolorita, dit is gewoon Puerto Rico. Je weet wel. Als in Bayamón iemand met een vrouw naar bed gaat en er wordt aan de andere kant van het eiland een kind geboren in Ponce, roept iedereen: ‘Aha!’”

“En twintig jaar later, als het kind volwassen is, komt het erachter dat het waar was!” hield ze vol.

Er kwamen geen nieuwe gasaanvallen meer. En behalve Dolores en Felicita en de andere vrouwen die achterbleven in de barrio praatte niemand er meer over. Een paar vrouwen werden toegelaten tot hun geheime afspraakjes in El Burger Paradiso, en vaak wisselden ze daar, onder het genot van gordos met hete saus, complottheorieën uit die verder niemand ooit te horen kreeg. Hoe zat het met de Chinezen, die steeds meer winkels openden in de zone? Of met de eigenaars van de koffieplantages? Of met bepaalde lieden in Miami? Of in Venezuela? Of met de bedrijven die de hamburgerrestaurants bezaten? Of met de boeren die die juist niet bezaten? Of met de Dominicanen!

De meeste journalisten en vakbondsmensen en milieudeskundigen waren weer vertrokken. Zelfs de advocaten begonnen hun belangstelling te verliezen.

En toen verscheen het gas weer, en ditmaal was het Mofongo die wankelde en viel, net op het moment dat mr. Tchin kwam kijken. Mofongo kwam overeind en trok zijn jurk recht. Pas toen hij probeerde zijn haar goed te doen, ontdekte hij dat zijn pruik nog op de grond lag. Daar stond hij dan, met zijn kale kop met wat vlassige restjes zwart haar, tegenover een trillende mr. Tchin, die eerst geschokt was door de aanblik, maar vervolgens triomfeerde – eindelijk stond hij oog in oog met de aartsvijand, een communistische handlanger. Mofongo, bijna betrapt, greep naar de paar resterende haren en hield zijn vuist naar voren alsof er een hele bos haar was meegekomen. “Kijk eens wat jullie gedaan hebben. Ik verlies al m’n haar! Straks moeten we allemaal nog een pruik op!”

Het incident werd gemeld in de krant: ‘Kaal Wordende Vrouw Buiten Zinnen’. Milieudeskundigen meldden dat vrouwen hun haar verloren door chemisch afval. De Onafhankelijkheidspartij klaagde woedend de directie aan en eiste dat de vrouwen onmiddellijk medische zorg kregen. De bedrijfsartsen reageerden door de werkneemsters te waarschuwen niet te veel aspirines tegen de hoofdpijn te slikken, omdat dat ‘kon leiden tot haar uitval’.

Intussen was de productiviteit in de fabrieken lager dan ooit. Mr. Hall had moeite om zijn contracten na te komen, hoewel hij een ongewoon hoog aantal vrouwen op de loonlijst had staan. Hij zei tegen Fernandez en mr. Tchin dat hij bereid was met de Independentistas te gaan praten om te weten te komen wat ze wilden.

Ze hadden een ontmoeting met de Onafhankelijkheidsleiders, die weigerden toe te geven dat ze iets af wisten van het gas of ook maar enig idee hadden hoe daar een halt aan toe te roepen. “Dat komt omdat het communisten zijn!” concludeerde mr. Tchin triomfantelijk.

Maar toen nam de grote man contact op met de Onafhankelijkheidspartij en verzekerde grootmoedig dat hij wel wist ‘wat er moest gebeuren’.

Felicita had zitten wachten op nieuws om aan de barrio te vertellen. Ze begonnen al net zo om de Independentistas te lachen als om de anderen. Ze hadden zelfs voor de grote man geen ontzag meer. Felicita hoorde Mercedes tegen Mofongo zeggen: “Hij heeft al dertig jaar geen gringo meer in z’n reet geschoten.” Toen de Independentistas eindelijk wat ondernamen, toen het bericht kwam dat de grote man een idee had, was mr. Hall daar veel blijer om dan de mensen in de barrio. Felicita verklaarde, terwijl ze met haar nerveuze vingers knopen aanzette in de lucht: “De Onafhankelijkheidspartij van Puerto Rico gelooft in sociale programma’s.” De nieuwgierige bewoners van de Barrio Albizu keken haar verwachtingsvol aan. “Ze hebben de zone eindelijk zover gekregen naar onze eisen te luisteren.”

“Welke eisen?” vroegen de vrouwen elkaar, met een angstige ondertoon in hun stem.

Felicita sprak zo langzaam dat er al diverse knopen aan de lucht leken te zijn vastgezet. “Ze hebben de garantie voor een medisch programma voor elke werknemer in de vrije zone van Mayagüez voor ons losgekregen.”

Een stilte, zwaarder dan modder, daalde over de barrio neer. Het zag er dus naar uit dat hun gezondheid nauwlettend in de gaten gehouden zou worden. Verscheidene mannen begonnen ongemakkelijk aan hun jurk te sjorren. “Is het vrijwillig?”

“Nee,” antwoordde Felicita ronduit, alsof de reden van hun vraag langs haar heen was gegaan.

De directie had ingestemd met het plan, maar omdat ze een complot van links vermoedden, stond ze niet toe dat de werknemers of de Independentistas de artsen uitkozen. Die zouden proberen alleen maar Independentista-artsen binnen te halen. Dan kon je net zo goed vakbondsmensen binnenhalen. Maar de Independentistas wisten dat de directie alleen federalisten als arts zou nemen. Uiteindelijk werd overeengekomen dat de nieuwe gezondheidsinspectie uit gelijke aantallen federatie-, gemenebest- en onafhankelijkheidsgezinde artsen zou bestaan, wat inhield dat de werknemers door een aanzienlijk aantal artsen onderzocht konden worden.

Mr. Hall moest het toegeven. De Independentistas hadden het probleem opgelost. De kosten van de gezondheidsinspectie konden hem niet schelen, want nadat zij geïnstalleerd was kwam de productiviteit onmiddellijk weer terug op het normale niveau. Hij was ervan overtuigd dat de kneep ‘m erin zat dat de gezondheidsinspectie een mandaat had gekregen. Hij had altijd al geweten dat die senoras de gasincidenten alleen maar als excuus gebruikten. Het had hem verbaasd dat de Independentistas hem op het idee van de artsen hadden gebracht. De Independentistas waren onbetrouwbaar. Keerden zich tegen hun eigen volk. Tchin moest toch gelijk hebben gehad. Dat die vergassing het werk was van communisten, in plaats van Independentistas.

Er zou geen werk meer zijn voor Mercedes, Mofongo en de andere mannen van Barrio Albizu. De meeste mannen waren trouwens nooit vlug genoeg geworden om een goed salaris te verdienen, behalve Mofongo, die erg goed was. Julio Colon, een slonzige, matroneachtige vrouw die amper een bandje aan een bh kon naaien, zat nu weer thuis zijn voortreffelijke guisado de bacalao klaar te maken. De vrouw van de harssalon en de manicure sloten allebei hun deuren en gingen weer werken in de zone. Zelfs Felïcita kreeg een baan. Geen genoeglijke middagen met complotten en cheeseburgers met pepersaus meer. Mr. Hall was zo in zijn nopjes met de Independentistas dat hij besloot dat ‘zelfs de onruststooksters’, waarmee hij Felicita en Dolores bedoelde, terug mochten komen. Er was een hoop werk. Er kwamen weer orders binnen, en nu er minder werknemers uit Albizu kwamen, waren er weer enkele vacatures te vervullen.

Nu Mercedes zonder werk zat, moest Dolores wel teruggaan. Ze kon nu tenminste haar gezondheid door alledrie de soorten artsen in de gaten laten houden. Dat was wat ze tegen Mercedes zei, maar ze wist dat ze, als ze daar zat, en probeerde zo snel te naaien als ze kon, toch weer op de volgende groene wolk zou gaan zitten wachten. Wie was hen aan het vergassen? Ze was vastbesloten er vroeg of laat achter te komen.

Maar de lelijke zuster kon uiteraard niet terugkomen. Mofongo had hun dominotafel bij het kanaal neergezet om daar te wachten tot hun vrouwen weer thuiskwamen. Mercedes ging zitten om over zijn nederlaag na te denken. Domino was een perfect spel om over nederlagen na te denken, het spel dat alle werklozen speelden, een spel waarbij het puur om geluk en uitvoering ging – je moest doen alsof er deskundigheid bij te pas kwam. Hij hoopte dat de nieuwe artsen Dolores in elk geval konden helpen.

Mofongo zag dat de bacalaito die hij had meegenomen om Mercedes op te vrolijken, niet werkte. Misschien had er meer knoflook in gemoeten. Mercedes werkte het zwijgend naar binnen.

“We hoeven die klote-bh’s tenminste niet meer te dragen,” probeerde Mofongo.

Mercedes knikte.

“Begrijp jij dat vrouwen daar altijd maar tegen kunnen?”

“Voor hen zal het wel anders zijn.”

“Voor hen is alles anders,” zei Mofongo terwijl hij op zijn tres tokkelde – gevoelig, levendig en droevig. Beter dan cuatro, hoewel de anderen dat niet wisten, net zoals ze niet wisten hoe goed zijn pepersaus was omdat hij niet zo scherp was als sommige andere. “Heb je er wel eens over gedacht om weer in de koffie te gaan?” zei hij tegen Mercedes.

“Nee. Dat betaalde niet.”

“Dat denkt Felicita ook. Maar ik weet ‘t niet. Zo slecht was ‘t niet. De grond was goed. We hoefden geen jurken aan om te werken. We waren allemaal gezond.”

“Dolores leest de krant. Volgens haar is het nu overal vergiftigd.”

“Kan,” zei Mofongo. “Maar wie zit daar dan achter?”

De zon begon onder te gaan; de feloranje lucht begon zijn pracht te verliezen, en de palmen en het hoge gras vervaagden in een schimmige paarse schaduw. Mercedes knalde triomfantelijk een steen op tafel. Het geluid weergalmde over het eertijds groene water van het kanaal dat de laatste dagen een roze gloed begon te krijgen – een opzichtige, artificiële, flamingoroze kleur, vrolijk getooid met de rozeachtige blaadjes van de hyacinten waarmee het kanaal dichtgroeide.

Mofongo hoopte dat de vrouwen vanavond niet te lang zouden doorwerken. Hij had een schaal modongo gemaakt, de in rum gemarineerde pens laten gaarkoken in een dikke, pikante, kleirode saus met stukjes yucca. Hij vond het jammer als het te lang op moest staan, want dan viel de yucca uit elkaar.