Tingstäde, Lärbro en dan in volle vaart richting Fårösund. Knutas keek nog een keer op het dashboardklokje. De minuten vlogen voorbij. Hij had met de twee politieagenten uit Fårösund gesproken die naar zijn mening veel te langzaam waren geweest. Maar nu waren ze bij het kruispunt bij Sudersand aangekomen en net afgeslagen in de richting van Ekeviken en Skär. De regen viel bij bakken uit de hemel en belemmerde het zicht, waardoor het rijden er niet gemakkelijker op werd. Het was kwart over zes ’s avonds en er waren gelukkig niet veel auto’s op de weg. Karin zat naast hem met de mobiele telefoon aan haar oor, en informeerde Kihlgård.

Ze hadden meerdere keren Emma op haar mobiele telefoon gebeld. Een irritante stem herhaalde dat het gewenste nummer op dit moment niet te bereiken was. Belt u alstublieft straks nog een keer. De lijn naar het vaste nummer in het huis was morsdood.

Knutas reed hard en concentreerde zich op de hoofdweg naar Fårösund. Ze moesten op tijd bij Emma Winarve komen. Hij drukte het gaspedaal helemaal in en staarde strak naar de weg door het regengordijn op de voorruit. Hij nam de bochten zo goed mogelijk.

Karin verbrak de verbinding.

“Kihlgård is onderweg met een paar man van zijn team. Ze zitten vlak achter ons. Verdomme”, zei ze en ze keek naar hem.

“Met hoeveel mensen zijn we op weg naar het huis?”

“Twee mensen van de plaatselijke politie die er wel bijna zullen zijn. En dan wij en nog drie auto’s. Samen zijn we ongeveer met z’n tienen. Iedereen draagt kogelvrije vesten, behalve ik.”

“Dan moet jij buiten blijven en de wacht houden”, zei Knutas. “Als hij ons maar niet vóór is. Maar we hebben nog meer versterking nodig, misschien moeten we de omgeving afzetten. Verzoek om meer auto’s, vraag ze ook honden mee te nemen. Dan hebben we ook nog die gekke journalist van de televisie die helemaal alleen daarnaartoe onderweg is. Ik heb geprobeerd hem tegen te houden, maar nu neemt hij ook zijn mobieltje niet meer op. Als hij er maar geen rommeltje van maakt.”

Aan de rechterkant dook het Bungemuseum op en vlak daarna kwamen zij in Fårösund aan.

Bij de aanlegplaats van het veer werden ze tegengehouden door afzettingslinten en een aantal mannen van de vrijwillige brandweer uit Fårösund, die door de politie waren geïnstrueerd om voor een afzetting te zorgen tot de recherche kwam. Knutas begroette ze dankbaar en even daarna was het veer dat daar op hen had liggen wachten onderweg naar de overkant.

Het onweer en de regen waren weggetrokken. Emma stond achter de deur van de logeerkamer. Ze kon geen andere plek verzinnen om zich te verstoppen. Zachtjes hoorde ze het gekwebbel van de radio vanaf de benedenverdieping. Ze wenste dat ze gewoon in de muur kon kruipen en verdwijnen. Haar spieren waren gespannen en ze deed haar best haar adem in te houden. De gezichten van de kinderen verschenen voor haar ogen. Ze wilde huilen, maar beheerste zich.

Plotseling hoorde ze het welbekende gekraak van de trap. Voorzichtig keek ze door de spleet in de deur de overloop op. Haar hart bonkte zo hard dat ze dacht hij het wel moest horen. Ze zag zijn hand, die een steel omsloot. Het was een bijl. Een trillende snik ontglipte haar. Ze beet zichzelf in haar hand om geen geluid te maken. De man liep de slaapkamer van haar ouders in. Ze nam bliksemsnel een besluit. Ze kwam achter de deur vandaan, vloog de overloop op en nam in twee grote sprongen de trap. Toen was hij achter haar. Ze struikelde en viel pardoes op de vloer van de woonkamer. Hij greep haar enkel toen ze probeerde op te staan. Met een schreeuw draaide ze zich om en het lukte haar hem vol met de honkbalknuppel op de hand te slaan. Hij schreeuwde en liet haar lang genoeg los om haar de gelegenheid te geven op te staan.

Snikkend struikelde ze de hal in naar de buitendeur. Ze kreeg de klink te pakken, maar de deur zat op slot en voor ze die had kunnen openen, had hij haar weer te pakken. Hij pakte haar bij haar haren vast en trok haar achteruit de keuken in.

“Jij vervloekt teringwijf”, beet hij haar toe. “Jij rotwijf, jij verdomd kutwijf. Nu zul je iets krijgen wat je zal doen zwijgen. Walgelijk loeder dat je bent.”

Hij duwde haar in zittende houding en hield met een hand haar nek stevig vast.

“Nu is het jouw beurt, kleine hoer. Nu is het verdomme jouw beurt.”

Zijn gezicht, dat maar een paar centimeter van dat van haar vandaan was, zag donker van razernij. Zijn adem rook naar pepermunt, het deed haar aan iemand denken. Opa. Het was dezelfde geur. Keeltabletten. Grote, witte, doorzichtige waarop je een eeuwigheid kon zuigen. Het zakje was van bruin papier. Opa trakteerde altijd.

Op het moment dat hij zijn bijl in de lucht hief om uit te halen, verslapte de greep om haar nek een beetje. Ergens kreeg ze oerkrachten vandaan. Met een schreeuw en met beide handen lukte het haar zijn hand om haar nek weg te rukken, tegelijkertijd gooide ze hem omver. Ze belandde boven op hem en ze beet hem zo hard in zijn wang dat ze een bloedsmaak in haar mond kreeg. Deze keer lukte het haar de deur open te krijgen en naar buiten te komen.

Ze rende naar het stenen muurtje en wierp zich eroverheen naar de andere kant. Nu was ze op het strand. Ze vervloekte het licht en rende verder. Het zand was hard en het rennen ging gemakkelijk. Bovendien was ze eraan gewend. Hier had ze honderden keren hardgelopen. Toen ze een eindje verder was, kon ze het niet laten om zich om te draaien om te kijken hoe ver hij achter haar zat. Tot haar verbazing ontdekte ze dat er niemand achter haar zat. Ze bleef staan en keek wild om zich heen. Geen mens te zien zo ver het oog reikte.

Hij moet erger gewond zijn dan ik dacht, dacht ze. Opgelucht rende ze verder in de richting van de vuurtoren. Daar waren altijd wel mensen. Als ze die maar bereikte, dan zou ze veilig zijn. Ze kon hem nog niet zien, eerst moest ze nog om de landtong heen en dan was het nog een klein stukje daarnaartoe. Ze rende nu in een rustiger tempo. Het was bijna spookachtig op het strand. Helemaal leeg. Ze hoorde alleen haar hijgende ademhaling en haar eigen lichte voetstappen.

Op het laatste stukje was het strand met stenen bedekt. Ze viel bijna, maar vond haar evenwicht weer. Toen ze het andere einde van het strand had bereikt was ze uitgeput. Het zweet liep langs haar rug. Geen mens te zien, maar spoedig zou ze bij de weg zijn en dan was de redding nabij.

Op het pad naar de vuurtoren stond ze zichzelf toe even bij te komen. Het groepje huizen bij de vuurtoren leek verlaten. Ze rende verder naar de parkeerplaats en ontdekte dat er even verderop aan de bosrand een auto geparkeerd stond.

Toen ze dichterbij kwam, zag ze dat het een rode Saab was.

Haar hele sprint was dus vergeefs geweest.

Ze kon nog net denken dat hij de auto moest hebben genomen om naar de vuurtoren te rijden voordat ze een klap op haar achterhoofd kreeg.